Animorphia

Ruud Lenssen Documentaires / Picl

‘Geef mij maar tachtig honden, in plaats van één kind’, zegt oud-militair Claudia Boerma in Animorphia (56 min.). Nadat ze in 2006, als gevolg van traumatische ervaringen tijdens een uitzending, complexe PTSS had ontwikkeld, kwam hulphond Dingo in haar bestaan. Die heeft haar leven, dat zich inmiddels afspeelt in Hammarstrand te Zweden, weer draaglijk gemaakt.

Boerma is één van de vier hoofdpersonen van deze documentaire van Ruud Lenssen – ondertitel: the skin we keep – met een uitgesproken liefde voor dieren. En daaruit spreekt soms ook teleurstelling in de mens. Bij Jari Jansen bijvoorbeeld, een jonge man uit het Limburgse Beesel die een huis vol met reptielen en gifslangen heeft. Dieren liegen en bedriegen niet, stelt hij. ‘Dat is bij mensen vaak anders.’

Jansen prepareert ook dieren. Dat heeft hij gemeen met taxidermist Wesley Kevenaar uit Venlo. Die is druk doende met het opzetten van de Sumatraanse tijger Hermes, ooit één van de blikvangers in Diergaarde Blijdorp. Het geprepareerde roofdier komt op termijn in het Museon in Den Haag te staan, maar wordt eerst geshowd tijdens het Europees kampioenschap taxidermie in Salzburg te Oostenrijk.

Als leerling van de land- en tuinbouwschool kwam Kevenaar ooit in een slachthuis. Toen hij klaar was met school ging ie er ook werken. Als ik het doe, rechtvaardigde hij dit tegenover zichzelf, gebeurt ‘t tenminste goed. ‘Voordat ik dan schoot of voordat het lichtje uitging, zei ik altijd: sorry’, herinnert hij zich. ‘Dus dan keek ik ze altijd recht in de ogen aan en schoot ik.’ Jaren later kreeg de taxidermist er toch last van .

Ook Debby Smit uit Sint Willebrord heeft echt iets met dieren. Dat moet ze, als fervent jaagster, nogal eens benadrukken. En ze moet de online scheldpartijen en dreigementen erbij op de koop toe nemen. Smit ziet zichzelf als een serieuze jager, zeker niet als zo’n rotte appel, een ‘schieter’. De jacht is essentieel voor het beheer van dierenpopulaties, stelt ze. ‘En je hebt gewoon een lekker stukje vlees op je bord.’

Lenssen laat zijn hoofdpersonen intussen in hun waarde en knoopt hun verhalen tenslotte ook aan elkaar. Zo meldt Claudia Boerma, die er niet aan moet denken om zonder Dingo te leven, zich bijvoorbeeld bij Wesley Kevenaar. Als zij er zelf niet meer is, kan haar hond dan misschien mee de kist in? ‘Hij is er jaren voor mij geweest’, concludeert ze, volgens een geheel eigen logica. ‘En nou ben ik er voor hem.’

Stuk voor stuk hebben deze lekkere eigenheimers zo hun eigen manier om hun liefde voor dieren te betuigen. Van het opzetten van een gedood dier als ultiem teken van respect tot het beeld van een geprepareerd dier als een zelfgemaakt kunstwerk met alleen een huid erom. En van een soort surrogaatkind tot ‘een stukje natuur in huis’. En de kijker van Animorphia mag zich eraan vergapen. Aan hun dieren en aan henzelf.

Opgroeien Met Tegenwind

BNNVARA

Armoede is ook in Nederland slechts één echtscheiding, ziekte, onhandige keuze of gevalletje van pure pech weg. Ruim 100.000 kinderen worden erdoor geraakt, betoogt Opgroeien Met Tegenwind (194 min.). En dat is lang niet altijd duidelijk voor de buitenwereld. De gevolgen – dagen zonder (warme) maaltijd, geen geld voor kleding, hobby’s of vakantie of permanente geldstress bijvoorbeeld – worden doorgaans zoveel mogelijk afgeschermd.

Met deze vierdelige serie brengen Thomas Blom en Cathelijn Felet in beeld hoe leven op of onder de armoedegrens kinderen en hun ouders op alle mogelijke manieren raakt. Zij vertrekken daarbij doorgaans vanuit de vrijwilligers, professionals en ervaringsdeskundigen die zich om deze gezinnen bekommeren. Mensen zoals Sylvia, een alleenstaande moeder met zeven kinderen uit Heerlen. Gemeentes en instanties moeten zich volgens haar kapot schamen. ‘Iets gaat er mis.’

Sylvia is de drijvende kracht achter een burgerinitiatief om armlastige stadsgenoten bij te staan. De hele dag door komen er medestanders voedsel en andere spullen bij haar thuis langsbrengen. Daarvan maakt Sylvia pakketten, die vervolgens door Heerlenaren met een krappe beurs worden opgehaald. Ze werkt intensief samen met chefkok Arend, die met een groep vrijwilligers wekelijks gezonde maaltijden bereidt. Daarbij zijn ze wel afhankelijk van giften en donaties. En die staan onder druk.

Sinds haar scheiding zit ook Ferah in de financiële problemen. De Rotterdamse vrouw doet er alles aan om die achter zich te laten. Volgens haar elfjarige zoon Semi werkt ze véél te hard. Soms wordt hij door haar zelfs gewekt vanaf haar werk in de bejaardenzorg, waar ze regelmatig een extra nachtdienst draait. Een cadeautje voor zijn verjaardag of gewoon eens op vakantie in de zomer zit er desondanks meestal niet in. Samen met een gezinsondersteuner zoekt zijn moeder nu een weg uit de problemen.

Blom en Felet concentreren zich volledig op zulke ervaringsverhalen. Van gewone Nederlanders die uit de armoede of schulden proberen te komen en anderen met een groot hart die hen ondersteunen. Zij bieden dagelijkse hulp, maken hen wegwijs in wetten en regelingen en bieden tevens morele steun. Want armoede gaat ook tussen de oren zitten en wordt soms van generatie op generatie doorgegeven. Zeker als de directe omgeving in min of meer hetzelfde schuitje zit.

Deze gedegen miniserie, waarin verteller Lizzy Diercks al die verschillende mensen, situaties en plekken bij elkaar brengt, kijkt ook naar hoe de overheid Nederlanders in armoede beter zou kunnen ondersteunen. In Zwolle proberen de verantwoordelijke wethouder en medewerkers, zoals ervaringsdeskundige Karin, bijvoorbeeld minder vanuit de ‘systeemwereld’ van de gemeente te werken en meer te kijken naar wat inwoners echt nodig hebben. En dit lijkt te werken.

Dat is ook het punt dat Opgroeien Met Tegenwind lijkt te willen maken: waar het traditionele overheidsbeleid tekort schiet of soms zelfs averechts werkt, met de Toeslagenaffaire als tragisch dieptepunt, snellen gewone burgers toe. Zij kennen armoede vaak vanuit eigen ervaring, weten waar de schoen wringt en steken gewoon de handen uit de mouwen voor de mensen om hen heen – in het bijzonder hun kinderen. Want die zouden de toekomst moeten hebben.

Goldband: Tot We Breken

Pathé

Alles staat stil – en daardoor begint het voor hen te lopen. Op de golven van het Coronavirus komt Goldband bovendrijven. Met De Langste Nacht schrijft het Haagse drietal het lijflied voor een generatie jongeren die de lockdown achter zich wil laten.

Daar lijkt het in eerste instantie overigens helemaal niet op. Als de halve wereld in het voorjaar van 2020 op slot gaat, staat Goldband net op het punt om helemaal los te gaan en moet de nederpopband noodgedwongen een pas op de plaats maken. Filmmaker Olivier S. Garcia is dan al enige tijd aan het filmen, voor wat uiteindelijk de documentaire Goldband: Tot We Breken (109 min.) is geworden, een productie die werd gemaakt in samenwerking met de band zelf en hun management Unisex.

Met beeldmateriaal uit de periode 2018-2024 brengt ‘Ollie’ de opmars van zijn vrienden Karel, Boaz en Milo, stuk voor stuk jongens uit een gebroken gezin, naar de vaderlandse top van binnenuit in kaart. Zijn film begint met een absoluut hoogtepunt in de bandhistorie, het extatische optreden tijdens het Lowlands-festival van 2022. Daarna gaat de docu terug naar het begin: als ze in de thuisstudio van producer en vierde groepslid (?) Wieger werken aan liedjes die instant-klassiekers zullen worden. 

Als de film halverwege weer bij diezelfde Lowlands-show aanbelandt – voor een emotioneel hoogtepunt als Milo, samen met zijn broer Pim in het publiek, een lied voor zijn overleden moeder zingt en daarna backstage uithuilt bij zijn vader Bruno – is dat zowel de voorbode van nóg meer succes als een heleboel ellende. En Garcia houdt toegang als de druk en drugs toenemen, er onderlinge frictie ontstaat en de eerste Goldband-baby zich aandient. Ofwel: ieder voor zich en, jawel, samen tegen elkaar.

En dat is niet toevallig ook de titel van het tweede Goldband-album dat, zoals ‘t nu eenmaal hoort bij tweede albums, een ontzettend zware bevalling wordt. Tot We Breken blijkt, ondanks de betrokkenheid van de groep en z’n belangenbehartigers, echter veel meer dan een veredeld promoproduct, waarin de nieuw verworven status van de helden (Karels relatie met zangeres Maan), hun openlijke misstappen (Milo’s spontane snuif) en persoonlijke beslommeringen (Boaz’s aanstaande vaderschap) optimaal wordt uitgenut.

Garcia’s enerverende film toont de kronkelige weg naar de top, met al z’n zijwegen, wegversperringen en dwaalsporen, als de gezamenlijke droom van een groep eeuwige jochies dreigt te verwateren of zelfs te verpulveren, ogenschijnlijk zonder terughoudendheid of opsmuk en ontwikkelt zich zo tot één van de betere Nederlandse bandjesdocu’s van de afgelopen jaren.

Salo: Nee Is Misschien

Witfilm / EO

Zijn naam was vooral verbonden met het grote Ajax van begin jaren zeventig. Salo Muller, de man die Johan Cruijff, Piet Keizer en al die andere sterren van het Nederlandse totaalvoetbal masseerde en verzorgde. Enkele jaren geleden deed hij op een totaal andere manier van zich spreken: Muller dwong de Nederlandse Spoorwegen tot het betalen van vijf miljoen euro schadegeld aan de slachtoffers van de Jodenvervolging.

Tijdens de Tweede Wereldoorlog vervoerden zij Joodse Nederlanders van Westerbork naar vernietigingskampen zoals Sobibor en Auschwitz. De Spoorwegen kregen daarvoor gewoon betaald. En dat werd weer gefinancierd vanuit ingeleverd Joods geld en sieraden. ‘Dat is roofgeld, bloedgeld’, zegt Muller daarover fel in Salo: Nee Is Misschien (60 min.). ‘De mensen hebben hun eigen treinkaartje betaald naar de gaskamers.’

Nu heeft de inmiddels 89-jarige Joodse Nederlander zijn blik verlegd naar Duitsland: ook Deutsche Bahn moet over de brug vormen. Documentairemaker Joris Postema gebruikt deze campagne als rode draad voor zijn portret van Salo Muller, die het leeuwendeel van zijn familie kwijtraakte tijdens de oorlogsjaren. Zelf moest hij zich staande houden op maar liefst negen onderduikadressen. Naderhand sprak hij nooit meer over de oorlog.

Totdat hij zich in 1995 liet overhalen voor een interview met de Shoah Foundation van Steven Spielberg, die zich ten doel heeft gesteld om de ervaringsverhalen van Holocaust-overlevenden op te tekenen. Dertig jaar later maakt Postema gretig gebruik van dit gesprek, waarin Muller zijn levensverhaal doet. Hij was nog maar zes jaar oud toen zijn ouders in 1942 via de beruchte Hollandsche Schouwburg werden afgevoerd.

Dat is een tamelijk klassiek overleversverhaal, dat later nog extra kleur krijgt als Muller verhaalt over zijn periode bij Ajax. Hij claimt bijvoorbeeld een belangrijke bijrol in de klassieke goal van Johan Cruijff tegen ADO Den Haag: als die vanaf de zijlijn, met een rolletje verbandgaas dat de fysiotherapeut hem net heeft overhandigd, naar binnen komt en met een boogbal over de keeper scoort. ‘Door mijn aanwijzingen en mijn bandje.’

Het interessantst wordt deze tv-docu echter als Muller reageert op actuele ontwikkelingen in Israël, de verkiezingswinst van de PVV, het veelbesproken bezoek van de Israëlische president Herzog aan zijn stad Amsterdam en de rellen na de wedstrijd Ajax – Maccabi Tel Aviv. Hij is strijdbaar en maakt zich zorgen over toenemend antisemitisme. En Joris Postema schroomt niet om ook kritische vragen te stellen.

Dan is Salo: Nee Is Misschien ineens niet meer een film die over het verleden gaat, maar een urgent verhaal over het hier en nu. Waarin Salo Muller uitdrukt wat een deel van de Joodse Nederlanders denkt: ze voelen zich niet meer altijd veilig. Net als toen: in een tijd die nooit mag worden vergeten en toch langzaam van ons lijkt weg te glippen.

Pipe Dream

AVROTROS

Hij beschouwde zichzelf ooit als een soort god, zegt ie. Sinds 1990 houdt de Nederlandse kunstenaar Theo Jansen zich al bezig met het maken van ‘strandbeesten’. Terwijl hij, in de openingsscène van dit aan hem gewijde persoonlijke portret, over hen vertelt als ware het levende wezens, is Jansen druk bezig met een soort perpetuum mobile van PVC-buizen dat, eenmaal aangejaagd door de wind, gracieus over het strand schrijdt. ‘Na verloop van tijd werd het steeds duidelijker dat ik meer een slaaf ben dan een god.’

Op ’s mans YouTube-kanaal @strandbeestfilm zijn talloze filmpjes te vinden van Jansens beesten op het Scheveningse strand. Soms lijken ze op rudimentaire vogels of prehistorische skeletten, een andere keer op een reusachtige rups of militaire parade. De meerderheid van zijn creaties mislukt overigens, bekent hij aan het begin van de internationale documentaire Pipe Dream (47 min.). Kunst is voor hem vooral veel spelen. En dan begint het materiaal vanzelf tegen je te praten.

(Zelf)spot is de man daarbij niet vreemd. Jansen realiseert zich dat er een Don Quichot-achtige figuur in hem schuilt. Die kan helemaal opgaan in zijn eigen creaties en wordt door anderen vast regelmatig voor gek versleten. Als hij bezig is met het vervoer van een aantal beesten naar een galerie in het Japanse Osaka, kan Jansen ‘t niet laten om daar dan weer de draak mee te steken. ‘Het is kunst, weet je?’ zegt hij tegen de filmmakers Nikolay Nikolov en Zachary Alfred. Hij laat een korte stilte vallen. ‘Wisten jullie dat niet?’

‘Als ik van mensen af wil zijn, zeg ik meestal dat het kunst is’, vertelt Jansen even later in zijn atelier, nadat hij daar een geïnteresseerde man heeft afgewimpeld. ‘Dan houdt het meestal wel op. Als ik zeg dat het strandbeesten zijn, gaan ze allerlei vragen stellen. Maar als het kunst is, hebben ze medelijden met je.’ Ook hier gaat z’n humor met Jansen op de loop. Zijn werk was al in de hele wereld te zien. Nu staat er ook een tentoonstelling in zijn geboortestad Den Haag op het programma, zijn allereerste in Nederland.

Deze film geeft intussen een alleraardigst inkijkje in de parallelle wereld van Theo Jansen. Zijn strandbeesten lijken uiteindelijk een treffende uiting van ‘s mans ‘irrationeel optimisme’. En hij manifesteert zich zelf als een aimabele paradijsvogel, die helemaal één lijkt te zijn geworden met zijn eigen idee. Jansen wil dan ook dat zijn as wordt uitgestrooid op het strand als hij er niet meer is – en, houdt hij zijn eigen mythe doelbewust in stand, ‘als de beesten hier zelfstandig rondlopen’.

De Earring & Ik

NTR

Toen gitarist George Kooymans werd gediagnosticeerd met de slopende ziekte ALS, viel plotseling het doek voor Golden Earring. Enkele jaren na dat gedwongen afscheid is er nog altijd geen definitieve documentaire over de grootste Nederlandse rockband. De Earring & Ik (55 min.) heeft die pretentie ook niet. De film van Yael Vinckx en Joris Postema beperkt zich tot het afscheidsconcert dat de fans onlangs voor de band gaven, omdat die zelf nooit een afscheidsoptreden heeft kunnen geven.

Dat idee van een fanconcert, uitgevoerd op 30 september 2024 in Rotterdam Ahoy, is natuurlijk geleend van Rockin’1000, een hartveroverend initiatief uit 2015 om met duizend muzikanten het Foo Fighters-liedje Learn To Fly uit te voeren en zo Dave Grohl en zijn band te verleiden om in de Italiaanse stad Cesena te komen optreden. Die actie vormde uiteindelijk de basis voor een nog altijd lopende concertreeks en de onweerstaanbare feel good-documentaire We Are The Thousand (2020).

Deze collageachtige docu over, voor en ook een beetje mét Golden Earring doet tevens denken aan de fanfilm Springsteen & I, waarin aanhangers van ‘The Boss’ verhalen over hun bijzondere band of ervaring met Bruce, en het ontstaan van The PoguestrA, een internationale tributeband voor de Ierse folkgroep The Pogues die in de Coronajaren via YouTube begon te musiceren. Zulke loffelijke initiatieven tonen nog maar eens, ten overvloede, de onverwoestbare verbindende kracht van muziek aan.

De Earring & Ik trekt die lijn moeiteloos door. Vader Harry en zoon Sydney gaan bijvoorbeeld samen hun liefde voor de Haagse rockband delen in Ahoy. Bassist Herbert heeft een ‘dikke connectie’ met zowel de Earring als ALS. En Noah speelt mee als eerbetoon aan zijn verongelukte vriend Haron, waarvan moeder Helma dan weer op de tribune zit. Daar neemt ook weduwnaar John plaats – tenminste, als hij niet gewoon gaat staan en in gedachten danst met z’n geliefde Judith.

Stuk voor stuk hebben ze hun eigen herinneringen aan Golden Earring. De zussen Winy en Yvonne kunnen zich bijvoorbeeld nog goed voor de geest halen hoe de band vroeger bij het café van hun ouders in Zoeterwoude repeteerde. Later verzorgde hun vader regelmatig de catering bij de groep. Toen hij na een lang ziekbed overleed, kwamen gitarist George Kooymans en bassist Rinus Gerritsen naar zijn begrafenis en lag er ook een enorm bloemstuk namens de band. ‘Dat was heel mooi en lief.’

In zekere zin wordt deze film van Yael Vinckx en Joris Postema zo wel degelijk de ultieme Golden Earring-docu. Want is, als puntje bij paaltje komt, wat muziek dóet niet veel belangrijker dan met welke single een groep doorbrak, wie wanneer en waar in en uit de band ging en – zeker – wie er welk lijntje snoof van de billen van een doorgedraaide groupie? Deze film is een eerbetoon aan de zeggingskracht van Golden Earring. En die heeft, ook na het einde van de band, nog niets aan kracht ingeboet.

Theatre Of Violence

Dogwoof

Twaalf jaar geleden ging de activistische film Kony 2012 ineens ‘viral’. Een mensenrechtenorganisatie genaamd Invisible Children wilde er zo voor zorgen dat Joseph Kony, de leider van het Lord’s Resistance Army (LRA) in Oeganda, eindelijk zou worden berecht door het Internationaal Strafhof in Den Haag, dat hem al in 2005 officieel in staat van beschuldiging had gesteld.

Zover kwam het nooit. Slechts één enkele soldaat van het  Oegandese rebellenleger werd aangehouden: Dominic Ongwen. Hij was als negenjarige ontvoerd door het LRA en zou zich daarna als kindsoldaat, in de periode van 2002 tot en met 2005, schuldig hebben gemaakt aan gruwelijke oorlogsmisdaden in wat zijn advocaat Krispus Ayena het Theatre Of Violence (91 min.) noemt in Noord-Oeganda.

Het proces tegen Ongwen start in 2016 en vormt het fundament onder deze indringende film van Lukas Konopa en Emil Langballe. Methodisch lopen de aanklagers een hele waslijst aan beschuldigingen tegen de verdachte door. Tegelijkertijd realiseren alle betrokken zich dat Dominic Ongwen niet alleen de dader van afschuwelijke misdaden tegen de menselijkheid is, maar ook het slachtoffer ervan.

De vraag wat dit dan betekent voor zijn vervolging loopt als een rode draad door het proces, dat zich afspeelt tegen de achtergrond van tumultueuze presidentsverkiezingen in Oeganda, waarbij Joseph Kony’s grote tegenstander Yoweri Museveni, sinds 1986 aan de macht in het Afrikaanse land, op alle mogelijke manieren probeert om zijn opponent, de populaire Afrobeatzanger Bobi Wine, van zich af te schudden.

Die verkiezingsstrijd was al het toneel van de meeslepende documentaire Bobi Wine: The People’s President en wordt in Theatre Of Violence binnen z’n historische context geplaatst, inclusief de koloniale erfenis van landen zoals Oeganda, waar autocratische machthebbers vaak door de voormalige kolonisator aan de macht zijn geholpen. En dat schept ruimte voor messianistische tegenstanders zoals Joseph Kony.

Want Kony’s aanhangers beschouwen hem als niets minder dan een profeet. Een man met bovennatuurlijke gaven, met een eigen leger van God. ’s Mans kindsoldaten, betoogt Dominic Ongwens advocaat Krispus Ayena, werden zo volledig gehersenspoeld. Ze schikten zich naar die nieuwe werkelijkheid. Volstrekt onmenselijke handelingen behoorden vervolgens al snel tot de orde van de dag.

Joseph Koney zelf houdt zich al jaren schuil, maar als Ayena door Oeganda reist om ontlastende getuigen te zoeken, die later overigens inderdaad voor zijn cliënt zullen pleiten bij het Strafhof, stuit hij wel op een vrouw en enkele kinderen van de rebellenleider. Een man die volgens de advocaat heel aardig overkomt en in niets lijkt op het monster dat uit zoveel verhalen naar voren komt.

Zulke tegenstellingen – ook die tussen de dader en het slachtoffer in één en dezelfde getroebleerde man en de verhitte situatie in het Afrikaanse land tegenover de beheerste rechtszittingen in Den Haag – tekenen deze film, die gaandeweg steeds verder onder de huid kruipt. Terwijl tijdens het proces de meest gruwelijke details aan de orde komen, proberen de rechters voor een ordelijke rechtsgang te zorgen.

Ook zij raken echter bevangen door de enormiteit van het drama dat zich in Oeganda heeft afgetekend.

De Propagandist

Docmakers

Vorig jaar sleepte Luuk Bouwman samen met collega Aliona van der Horst op het International Documentary Festival Amsterdam de prijs voor beste Nederlandse documentaire in de wacht met Gerlach, een film over ‘de laatste akkerbouwer’. Dit jaar is diezelfde IDFA-Award opnieuw voor hem, nu is alleen alle eer voor hem.

Bouwmans nieuwe film De Propagandist (111 min.) is een soort vervolg op zijn documentaire Allen Tegen Allen (2020), waarin hij de geschiedenis van het Nederlandse fascisme, en alle bijbehorende splinterpartijtjes, helemaal uitvlooit. Nu zoomt hij in op één enkele man: Jan Teunissen (1898-1975), de filmtsaar van Nederlandse nazi’s.

De historicus Rolf Schuursma sprak in 1964 en 1965 enkele malen met de geaffecteerd sprekende Teunissen. Die opnamen, in totaal ruim negen uur, vormen samen met beeldmateriaal dat de gedreven filmmaker zelf maakte het fundament onder deze documentaire. Schuursma geeft daarbij dan, soms nog altijd ontzet, weer commentaar.

In een andere wereld – en met een andere attitude – had hij, net als zijn veel bekendere Duitse vak- en partijgenoot Leni Riefenstahl, een gevierde regisseur kunnen worden. Zijn start was veelbelovend: als G.J. Teunissen maakte hij de eerste Nederlandse film met geluid en Sjabbos, een documentaire over de vooroorlogse Amsterdamse Jodenbuurt .

Toen hij zich in 1934 waagde aan de eerste grote Nederlandse speelfilm, over de nationale trots Willem van Oranje, ging ‘t echter helemaal mis. ‘Een tragische mislukking en een slecht begin van de Nederlandse film’, leest Rolf Schuursma voor uit de vernietigende kritieken in de pers. ‘Willem van Oranje opnieuw vermoord.’

Als voorzitter van de filmdienst van de NSB, het filmgilde van de Nederlandse Cultuurkamer, de Bioscoopbond en de Filmkeuring maakte Teunissen, het enige kind van een zeer gefortuneerde antiquair uit Den Haag, een comeback. Hij werd de allesbepalende factor in de Nederlandse film tijdens de Tweede Wereldoorlog.

Teunissens privéadres, Lange Voorhout 62 in Den Haag, werd het centrum van de Nederlandse film in de oorlog, stelt historicus Egbert Barten. Hij doet sinds 1989 onderzoek en interviewde vaderlandse filmmakers uit die tijd, zoals Reinier Meijer, Jan Koelinga en Bob Kommer. De één sprak liever over het verleden dan de ander.

Deze historische documentaire diept de geschiedenis van de Nederlandse nazi-propagandafilm, aan de hand van de grote roerganger ervan, weer op. Het levert even vergeten als onvergetelijke verhalen op, zoals de NSB-kluchten Wat Een Tijd en de eerste Nederlandse en uitgesproken antisemitische tekenfilm Van Den Vos Reynaerde

Teunissen spreekt er twintig jaar later zonder al te veel wroeging over, in een fascinerende film over een bezoedeld verleden, dat menigeen liever onbesproken – en ongezien – laat. Dat zijn eigen vooroorlogse beelden van de Jodenbuurt werden verwerkt in de ultieme nazifilm Der Ewige Jude vindt hij ‘een onfortuinlijke kwestie’.

De Jodenvervolging vond De Propagandist ‘een zeer ongelukkige kwestie’. Nee, sjiek was dat niet, zegt hij tegen het einde van dit portret, als zijn ware aard naar voren lijkt te komen en hij zichzelf definitief de das omdoet. Aan serieuze zelfreflectie is hij blijkbaar nooit toegekomen.

The Corridors Of Power

Dror Moreh Films / VPRO

Nooit meer.’ Na de onvoorstelbare gruwelen van de Holocaust heeft menige Amerikaanse leider deze of soortgelijke woorden uitgesproken als er na de Tweede Wereldoorlog ergens in de wereld opnieuw sprake leek te zijn van volkerenmoord. Maar wat hield die twee beladen belofte werkelijk in? Volgden op de woorden ‘never’ en ‘again’ ook passende daden? Of waren die voor ‘de politieagent van de wereld’ uiteindelijk toch niet meer dan loze woorden, een doekje voor het bloeden?

De achtdelige docusere The Corridors Of Power (459 min.), waarvoor Meryl Streep als verteller fungeert, neemt de proef op de som bij enkele actuele gevallen van genocide, waarbij de Verenigde Staten en de internationale gemeenschap wel, niet of erg laat ingrepen: van de zenuwgasaanvallen van de Iraakse dictator Saddam Hoessein op de Koerden via de etnische zuivering in Bosnië en Kosovo tot Assads ‘knielen of sterven’-regime in Syrië en de barbaarse daden van Islamitische Staat.

Regisseur Dror Moreh laat sleutelfiguren uit de regeringen van de Amerikaanse presidenten Reagan, Bush sr., Clinton, Bush jr. en Obama, zoals Hillary Clinton, Colin Powell, James Baker, Madeleine Allbright, Condoleezza Rice en Samantha Power aan het woord over hoe ze met hun beleidskeuzes brandhaarden elders in de wereld probeerden in te dammen. Of er sprake was van genocide – en dus reden om in te grijpen – hing vaak ook af van het ‘strategische belang’ van het desbetreffende land.

Duidelijk is dat er binnen de Amerikaanse regeringen van dienst regelmatig fundamenteel verschil van mening was. Topdiplomate Prudence Bushnell is er bijvoorbeeld nog altijd woest over dat haar land in 1994 niet ingreep in Rwanda toen Hutu’s daar de Tutsi-minderheid, gereduceerd tot ‘kakkerlakken’, met machetes, knuppels en bijlen begonnen af te slachten. Zodra de Amerikaanse burgers in veiligheid waren gebracht, verflauwde de aandacht van de regering Clinton direct.

Als de situatie daarna ontspoort in Soedan, lijkt Clintons opvolger, George W. Bush, wél bereid om in te grijpen. Enkele dagen later, op 11 september 2001, worden de Verenigde Staten echter zelf getroffen door een terroristische aanval. Waarna Bush ten oorlog gaat in Irak en de Janjaweed, de brute beulen van dictator Omar al-Bashir, vrij spel krijgen in Darfur. Daar voltrekt zich volgens Nicole Widdersheim (USAID) de duivelse logica van dit type oorlog: eerst seksueel geweld, daarna massaslachtingen.

Kun en wil je als ‘politieagent’ in zo’n penibele situatie vuile handen maken? Waar begint je verantwoordelijkheid en eindigt je betrokkenheid? En hoe kun je voor zowel vrede als gerechtigheid zorgen? Dat blijkt, steeds weer, een vrijwel onmogelijke opdracht voor de betrokken politici en diplomaten. En ook een loffelijk initiatief zoals het Internationaal Strafhof in Den Haag, een hedendaagse variant op het Neurenberg-tribunaal, wordt actief ondermijnd, nota bene door de Verenigde Staten zelf.

Deze indringende serie zet bepalende figuren uit de Amerikaanse buitenlandpolitiek aan tot oprechte zelfreflectie en plaatst hun keuzes, dilemma’s en frustraties in een historische context. De parallellen met het verleden zijn vaak onontkoombaar. ‘Wat is het verschil tussen Sarajevo en Auschwitz?’ haalt ambassadeur Peter Galbraith bijvoorbeeld een wrang grapje aan dat rondging in Sarajevo, een stad die ‘t zonder drinkwater en gas moest doen. ‘In Auschwitz hadden ze tenminste nog gas.’

Esther & De Wet, De Zaak Tegen Shell

EO

‘Het moeilijkste was…’ Victoria Bera moet op het kantoor van haar Nederlandse advocaat Channa Samkalden even haar emotie wegslikken, voordat ze verder kan met het oefenen van haar verklaring voor de rechtbank in Den Haag. ‘Het moeilijkste was dat ik mijn zoon alleen moest opvoeden’, vertelt de Nigeriaanse vrouw. ‘Elke dag als hij wakker werd, vroeg hij: Mama, waar is mijn papa? Waarom heeft iedereen een papa en ik niet? Wat is er met mijn papa gebeurd? Zeg het, mam. Heb jij hem doodgemaakt?’

Esther Kiobel, een andere weduwe van de zogenaamde Ogoni 9, schuilt intussen achter haar laptop. Ze kan Victoria’s verklaring nauwelijks aanhoren. Het verdriet kruipt zomaar opnieuw omhoog. De hoofdpersoon van Esther & De Wet, De Zaak Tegen Shell (Engelse titel: Esther And The Law, tv-versie: 53 min.) moet zelf ook aan de bak in de zaak die ze met drie andere nabestaanden heeft aangespannen tegen oliemaatschappij Shell. Hoewel hun echtgenoten alweer ruim 25 jaar geleden om het leven zijn gebracht, willen de twee vrouwen nog altijd dat er recht wordt gedaan.

Begin jaren negentig kwamen de bewoners van Ogoniland in Nigeria in opstand tegen de vervuiling die door The Shell Petroleum Development Company (SPDC) werd veroorzaakt. Onder aanvoering van de schrijver Ken Saro-Wiwa, die zich nadrukkelijk uitsprak tegen bloedvergieten, werd de protestbeweging MOSOP een factor om rekening mee te houden. Daarmee maakte het Nigeriaanse regime echter korte metten: Saro-Wiwa en acht anderen kopstukken, waaronder de echtgenoot van Esther (Dr. Barinem Kiobel), werden na ‘een schijnproces’ opgehangen.

En SPDC zou daarbij een sleutelrol hebben gespeeld. Shell had volgens Femi Falana, lid van het oorspronkelijke verdedigingsteam van de Ogoni 9, op een gegeven moment nauwelijks meer toegang tot de olie in Ogoniland en spoorde de militaire machthebbers daarom aan om in te grijpen. ‘Shell was de regering in Ogoniland’, stelt zijn collega Olisa Agbakoba zelfs. ‘Dat lijdt geen twijfel.’ En ook al zijn hun beweringen, en de verklaringen van hun cliënten en de echtgenotes daarover, wellicht aannemelijk, ze moeten in een rechtbank wel wettig en overtuigend worden bewezen.

Ruim 25 jaar later blijkt het in deze documentaire van Tatiana Scheltema, die meekijkt met de slachtoffers en hun advocatenteam, bepaald geen sinecure om aan de andere kant van de wereld keihard bewijsmateriaal, bijvoorbeeld van het omkopen van getuigen door Shell, te kunnen overleggen. Intussen stellen de verweerders natuurlijk ook alles in het werk om zichzelf vrij te pleiten. Daarmee krijgt het David & Goliath-gevecht, dat eerder in de jaren negentig tot een gewelddadige climax kwam, nu een reprise binnen een Democratische rechtsorde.

Het wordt er voor de nabestaanden van de Ogoni 9 alleen niet minder pijnlijk en verdrietig van. De wonden uit het verleden worden opnieuw opengereten. En het gevoelde onrecht blijft nauwelijks te bevatten.

De Vereniging Rembrandt, Een Uitzonderlijk Jaar

NTR

Die naam roept verwarring op: De Vereniging Rembrandt. Alsof de vereniging, in 1883 opgericht door particuliere kunstliefhebbers, zich alleen met Rembrandt van Rijn zou bezighouden. Het ‘collectief mecenaat’ telt tegenwoordig 18.000 leden en heeft inmiddels meer dan 2500 Nederlandse kunstaankopen gesteund. Zonder De Vereniging Rembrandt zou er in eigen land nauwelijks een Hollandse meester zijn te zien, maar de leden ontfermen zich net zo goed over moderne kunst. ‘Elke aankoop is een wonder’, stelt directeur Fusien Bijl de Vroe.

En dan komt er zowaar toch een aanvraag voor de aankoop van een Rembrandt binnen. Van één van de bestuursleden nota bene. Directeur Taco Dibbits van het Rijksmuseum in Amsterdam vraagt een aanzienlijke bijdrage voor de aankoop van De Vaandeldrager, een schilderij uit 1636 dat wellicht kan worden aangekocht van de familie De Rothschild. Zij vragen tweehonderd miljoen voor het kunstwerk, dat zijn dagen al sinds jaar en dag in een kluis te Monte Carlo slijt en niet toegankelijk is voor het publiek. Niet elk bestuurslid is op voorhand even enthousiast.

Terwijl het bestuur onder leiding van voorzitter Arent Fock begint te delibreren over of steun aan het Rijksmuseum nu wel of niet opportuun is, bivakkeert Dibbits op de gang. En als hij terugkeert in de vergadering, laat geen van zijn collega’s iets los. Er kan nog geen knipoogje vanaf, verzucht hij in De Vereniging Rembrandt, Een Uitzonderlijk Jaar (55 min.) van Oeke Hoogendijk, die na Het Nieuwe RijksmuseumMarten & Oopjen: Portret Van Een Huwelijk en Mijn Rembrandt dus monter verder is gegaan met het ontsluiten van het beheer van (inter)nationale kunst door de gegoede burgerij.

De documentairemaakster slaagt er opnieuw in om van een op zichzelf tamelijk elitair onderwerp een toegankelijke film te maken, die bovendien actuele vragen stelt over de manier waarop musea hun collecties samenstellen. Kiezen die bijvoorbeeld niet veel te gemakkelijk voor de grootmeesters van De Gouden Eeuw, die door een gebrek aan interesse van de Nederlandse overheid in de achttiende en negentiende eeuw veelal in buitenlandse handen zijn beland? En souperen die dan niet veel te veel van het beschikbare budget voor kunst en cultuur op?

Fusien Bijl de Vroe laat zich door zulke discussies niet meer van de wijs brengen. ‘Dat is één van de dingen die ik prachtig vind van naar het museum gaan: er hangen geen prijskaartjes meer aan’, stelt ze. ‘Je mag gewoon kijken.’

Kane – A Story Recorded

Videoland

Over de Canadese stadionrockband Nickelback is onlangs de documentaire Hate To Love: Nickelback uitgebracht. Vrijwel tegelijkertijd verschijnt Kane – A Story Recorded (203 min.), een vierdelige docuserie over de Nederlandse rockgroep die, behalve een trouwe achterban, eveneens een aanzienlijke hoeveel haters had. En vanzelfsprekend is er ook al een reünie aangekondigd van Kane, de groep die er in 2014, dik een generatie rockfans geleden, de brui aangaf.

Regisseur Youri Kant heeft voor deze serie de beschikking gekregen over zo’n honderd uur videomateriaal dat door de bandleden zelf is gemaakt. Daarmee kunnen de ruim vijftien jaar die Kane aan de Nederlandse muziektop stond van binnenuit in beeld worden gebracht. En de twee centrale figuren van de band, zanger Dinand Woesthoff en gitarist Dennis van Leeuwen, zorgen samen met allerlei insiders en outsiders voor de bijbehorende herinneringen en anekdotes.

Ze gaan ook de lastige momenten niet uit de weg, zoals toen eerste drummer Cyril Directie – en er zouden nog heel wat drummers en bassisten volgen, tot verbazing en vermaak van de buitenwereld – uit de band werd gebonjourd. ‘Ik denk dat dat toen de vibe was: we take no prisoners en we gaan gewoon rechtdoor’, vertelt Woesthoff daarover, die aan zulke, in de pers breed uitgemeten conflicten het imago van grenzeloos ambitieuze egotripper overhield.

Ook de wild om zich grijpende Kane-haat komt aan de orde. Nieuwe Revu-journalist Leon Verdonschot vertelt bijvoorbeeld hoe hij zich destijds bezondigde aan ‘schrijftafelmoord’. Hij schreef een portret van Dinand, waarvan de uitkomst van tevoren al vaststond: ‘het slachtoffer moest hangen’. De Nieuwe Revu met Verdonschots coververhaal – vergezeld door de schreeuwerige tekst ‘Kane gaat over lijken’ – lag nét in de winkel toen bekend werd dat een ex-vriendin van Dinand was overleden.

‘Dat was gewoon absoluut onder de fucking gordel van de gordels’, reageert Woesthoff. ‘Het was journalistieke moraal van shit.’ Verdonschot is schuldbewust. Hij noemt het ‘een dieptepunt in mijn professionele leven’. Het voorval is tevens exemplarisch voor hoe de serieuze popjournalistiek destijds reageerde op een band die er bijna on-Nederlands grote ambities op nahield – en ook de bijbehorende neogrunge-muziek maakte, met grote gebaren mikkend op een massaal publiek – en die nog waarmaakte ook.

Het persoonlijk leven van met name Dinand Woesthoff voerde hem eveneens over hoge toppen en door diepe dalen. Slechts enkele maanden na de geboorte van hun zoontje Dean ontdekte zijn vriendin Guusje Nederhorst, zelf een Bekende Nederlander vanwege haar rol als Roos in de tv-soap Goede Tijden, Slechte Tijden, een knobbeltje in haar borst. Binnen enkele dagen werd duidelijk dat ze niet lang meer had te leven. Ze probeerden dit buiten de media te houden.

Deze herinneringen worden begeleid door beladen beelden van hoe het stel, begeleid door allerlei bekende vrienden, naar Las Vegas vertrekt om daar in het huwelijk te treden. En worden vervolgens tamelijk bruusk afgebroken door Kant om te focussen op de pogingen van de band om in het buitenland door te breken. ‘Een obsessie’, aldus Dennis van Leeuwen. Dat tekent Kane: wat er ook gebeurt, de machine dendert door, op weg naar een zelfgekozen stip op de horizon (ook al leidt dat tot een pijnlijke Koefnoen-parodie). En het tekent deze serie, die het persoonlijke en zakelijke voortdurend verbindt.

Zo wordt het fenomeen Kane – en het tweemanschap daarachter: de dynamo Woesthoff, die zich door niemand iets laat vertellen, en ‘Kofi Annan’ Van Leeuwen – heel behoorlijk in beeld gebracht. De serie geeft tevens een aardig tijdsbeeld, van een periode waarin TMF en 3FM (‘Kane FM’, aldus deejay Giel Beelen) nog samen artiesten konden maken – al zou de Haagse groep nooit een internationale doorbraak vergund zijn zoals die andere band you love to hate, Nickelback.

Op 27 december 2014 valt het doek voor Kane. Nadat Dinand meerdere ‘sabbaticals’ heeft genomen, gooit Dennis per mail de handdoek in de ring. En ze/we leefden nog lang en gelukkig. Althans: tot nu. Want er komen dus weer ‘gigs’ aan. Het slot van Kane – A Story Recorded neemt daar alvast een voorschot op. En daarmee wordt de serie toch enigszins gereduceerd tot een promoproduct voor Kane 2.0.

Heart Of Invictus

Netflix

Niet de beste atleten worden geselecteerd voor de Invictus Games in Den Haag, een groots opgezet sportevenement voor gewonde oorlogsveteranen, maar wie er zelf het meeste behoefte aan heeft. Stuk voor stuk hebben de deelnemers, in totaal ruim vijfhonderd sporters uit zeventien landen, psychische en/of lichamelijke klachten overgehouden aan hun tijd in het leger en kunnen ze maar moeilijk aarden in de ‘burgermaatschappij’.

Terwijl de atleten zich in de vijfdelige serie Heart Of Invictus (261 min.) voorbereiden op de Games, die door het Coronavirus pas in het voorjaar van 2022 kunnen plaatsvinden, dreigt er oorlog in Oekraïne. Boogschutter Yuliia ‘Taira’ Paievska, een stoere militaire paramedicus, ziet haar deelname in gevaar komen. Net als haar teamgenoten moet zij de belangen van haar land afwegen tegen haar eigen welzijn. Die keuze is echter snel gemaakt, met dramatische gevolgen.

Regisseur Orlando von Einsiedel (The White HelmetsVirunga & Convergence: Courage In A Crisis) verweeft het tragische relaas van de Oekraïense boogschutter met persoonlijke portretten van sporters uit Groot-Brittannië, Denemarken, Canada, Zuid-Korea en de Verenigde Staten. Het gaat om gebroken mensen die, via deelname aan het jaarlijkse toernooi, weer heel willen worden. Dit gaat onvermijdelijk gepaard met de crises, doorbraken en zeges die ook een docuserie nodig heeft.

De promo voor de Invictus Games ligt er intussen nét iets te dik bovenop. De verschillende wedstrijdonderdelen krijgen, zeker in de tweede helft van de serie, wel erg veel ruimte. Net als de activiteiten van initiatiefnemer Prins Harry. Hij diende een korte periode als militair in Afghanistan en kwam daarvan beschadigd terug. Heart Of Invictus lijkt vooral een verlengstuk van de persoonlijke missie die daaruit voortkwam: deze Games.

Dit laat onverlet dat de worsteling van fragiele mensen die hun beperkingen achter zich proberen te laten – of in elk geval hanteerbaar willen maken – ook hier weer voor aangrijpende taferelen zorgt. De sociaal ongemakkelijke Brit bijvoorbeeld, die als rugby-aanvoerder ineens boven zichzelf uitstijgt. Of een Canadese veteraan die eindelijk durft te bekennen dat hij nog altijd stevig drinkt. En de stoere Deense soldaat die naar zijn kinderen weer een liefdevolle vader kan zijn.

Via de Invictus Games, althans dat wil deze serie ons doen geloven, hebben ze de stap richting zichzelf en de toekomst definitief kunnen zetten.

De Zaak Schaap: Fraude Bij De Landsadvocaat

Sacha Grootjans / NTR

Wáárom? Die vraag hangt voortdurend boven De Zaak Schaap: Fraude Bij De Landsadvocaat (126 min.). Waarom verduisterde notaris Frank Oranje, de bestuursvoorzitter van de landsadvocaat Pels Rijcken, in de loop van twintig jaar ruim elf miljoen euro? Omdat het kon? Omdat het moest? Of gewoon omdat het goed voelde? De man zelf, die nota bene ‘Mr. Integrity’ werd genoemd, kan het niet meer vertellen. Hij maakte op 6 november 2020, toen zijn bedrog aan het licht dreigde te komen, in een vakantiehuisje een einde aan zijn leven. En de meeste mensen uit zijn directe omgeving, bij zijn werkgever of uit zijn (professionele) vriendenkring, wíllen het niet vertellen. Tenminste, niet ‘on the record’.

En dus verlaat deze vierdelige serie van Mattias Schut zich op vakbroeders die gaandeweg kregen te maken met ‘de grootste juridische fraude uit de Nederlandse geschiedenis’ (advocaat Winfried van den Muijsenbergh en Philip van Hilten, advocaat en bestuurder bestolen stichting), de hoogleraren Marcel Pheijffer (Forensische Accountancy) en Bob Hoogenboom (Forensische Bedrijfskunde) en twee onderzoeksjournalisten die de zaak onderzochten: Joris Polman (Het Financieele Dagblad) en Camil Driessen (NRC). Gezamenlijk openen zij een wereld, die de deuren graag gesloten houdt. Ook als de situatie om transparantie vraagt: grootschalige fraude bij het advocatenkantoor dat nota bene de overheid vertegenwoordigt.

De absolute hoofdrol in deze miniserie is voor acteur Jeroen Spitzenberger. Hij treedt op als alwetende verteller en scheidt het kaf van het koren in de kwestie die tegelijkertijd heel ingewikkeld (vol jargon, ondoorzichtige constructies en verhullend taalgebruik) en toch ook heel eenvoudig is (op en neer schuiven met sommen geld, totdat niemand meer doorheeft dat een aanzienlijk deel ervan in de zakken van de notaris verdwijnt). Spitzenberger stapt letterlijk door Oranje’s verleden en schroomt ook vileine humor niet, bijvoorbeeld als ‘t gaat om het authentiek ogende familiewapen dat de notaris in 2014 heeft laten ontwerpen. ‘En dan mag je natuurlijk helemaal zelf bedenken hoe ’t eruit ziet. Een beetje zoals bij een tattoo.’

De serie bevat verder een reconstructie van historische gebeurtenissen, waarin gebruik wordt gemaakt van acteurs en ook ‘fictieve elementen’ voorkomen. Die vorm werkt wonderwel, hoewel die laatste mededeling ook vragen oproept: waar eindigt het feitelijke verhaal en begint de fictie? De Zaak Schaap vaart verder wel bij het doortastende opereren van interviewer Maartje Hofhuis. Zij noemt het beestje soms gewoon bij zijn naam. ‘Hij bleek een boef!’, constateert ze bijvoorbeeld ferm als haar gesprekspartner, advocaat Van den Muijsenbergh van vereffenaar stichting Converium, maar om de hete brei heen blijft draaien. Die houdt zich echter aan zijn script. ‘De geldstroom van de escrow-rekening is niet conform de oorspronkelijke afspraken zorgvuldig afgewikkeld, ja.’

Terwijl de eerste drie afleveringen van De Zaak Schaap, vernoemd naar het FIOD-onderzoek naar Frank Oranje’s megafraude, vat proberen te krijgen op dit exquise staaltje witte boordencriminaliteit, zoomt het slotdeel van deze fijne miniserie zowel ín (op Oranje’s modale jeugd en zijn tijd bij studentenvereniging Minerva in Leiden) als úit (op de positie van Pels Rijcken, dat zichzelf vooral als slachtoffer van de situatie portretteert, en de gecompliceerde relatie van het advocatenkantoor met de Nederlandse staat). Na afloop staat die ene, nauwelijks te beantwoorden vraag desondanks nog altijd open: wáárom?

Crips: Strapped ‘N Strong

Pieter van Huystee

Het is een even onwerkelijke als geladen scène. De documentaire Crips: Strapped ‘N Strong (86 min.), een groepsportret van de Haagse Crips-gang uit 2009, is een half uur onderweg als Main C. aan Keylow, de oprichter en leider van zijn ‘set’, vertelt dat hij wil stoppen met ‘bangen’, het participeren in illegale bende-activiteiten. Main kan niet anders: de afgelopen tijd zat hij in de gevangenis, nu wil hij er zijn voor z’n opgroeiende kinderen. ‘Anders worden jullie net als papa’, heeft hij hen al gewaarschuwd. Keylow kan echter weinig met de mededeling: ‘Een kind mag nooit de reden zijn dat je zegt: ik stop.’ Zijn ‘brother’ ziet alleen geen andere mogelijkheid. ‘Het liefst ren ik een bank binnen‘, bezweert hij Keylow emotioneel. ‘En dwing ik iedereen om te liggen…’

‘s Mans poging om aan de goede kant van de wet te blijven vormt één van de centrale verhaallijnen van deze ruige documentaire, die is geïnspireerd op het boek Crips.nl van Saul van Stapele. Zes jaar later zou het Nederlands-Britse duo Joost van der Valk en Mags Gavan overigens een soortgelijke film maken over de beruchte Molukse motorbende Satudarah (Satudarah – One Blood, 2015). Ook dan sluiten ze aan bij de verschillende bendeleden, documenteren (al dan niet geanonimiseerd) hun illegale activiteiten en laten dat geheel voor zichzelf spreken, zonder dat ze daarover een moreel oordeel vellen. Sterker: met gelikte sequenties van het bendeleven, zoals van het prepareren van drugs en wapens, begeleid door agressieve muziek (hiphop, in dit geval) dragen ze in zekere zin bij aan het gangsterimago van de ‘homies’.

Keylow, die in 2022 is veroordeeld tot een levenslange gevangenisstraf vanwege zijn rol als president van motorclub Caloh Wagoh en ‘moordmakelaar’ van Ridouan T., is daarvan de verpersoonlijking. Zijn woorden zeggen eigenlijk alles over wie hij is én wie hij wil zijn. ‘Wie het eerste trekt, wie het snelste is, die gaat weg met de buit’, zegt de ‘G’, gangster, bijvoorbeeld als hij door een flat loopt waar flinke plassen bloed op de vloer zijn blijven liggen. ‘Kill or be killed, man.’ Gewoon in een normale Nederlandse buitenwijk, laat hij buiten nog eens zien, waar juist op dat moment een man met hond voorbij loopt. ‘Hier in Holland noemen ze het een ripdeal’, stelt Keylow, die net als z’n ‘soldiers’ wordt voorgesteld met zijn strafblad. ‘Voor ons is het gewoon werk. Elke dag. Je moet zorgen dat je geen slachtoffer van een ripdeal wordt, je moet zorgen dat je altijd de winnaar in een ripdeal bent.’

Een ‘187’, ofwel moord, is duur, stelt soldaat Santos even later, terwijl hij in de keuken vlees staat te bakken. Als je iemand voorgoed wilt laten verdwijnen, beweert hij met de nodige bravoure, helpt het als je een varkensboer als vriend hebt. Want varkens vreten, als ze maar genoeg honger hebben, werkelijk alles. Geef ze even de tijd en er blijft niks meer over. Santos denkt erover om terug te gaan naar Suriname. Hier zal hij toch nooit meer dan een ‘nikker’ worden. Bovendien wordt de grond hem in Nederland regelmatig te heet onder de voeten. Over wat hij precies heeft misdaan, doet Santos tamelijk schimmig, maar het is duidelijk dat er een prijs op zijn hoofd staat. Die ellende wil hij weghouden bij zijn vijfjarige dochtertje, zo’n beetje het enige waarvoor hij leeft. Het liefst zou de Crip een gemakkelijk leven gaan leiden in Suriname. ‘Going legit’, zegt hij lachend, al lijkt hij ’t niet werkelijk te menen.

Wanneer Keylow en enkele andere leden hun licht opsteken bij Crips-broeders in de VS, krijgen ze daar een ferme waarschuwing. ‘Deze levensstijl is een doodsstijl’, houdt een Amerikaans bendelid hen voor. Het is alleen de vraag of Keylow, Main C. en Santos niet al véél te ver onderweg zijn om nog rechtsomkeer te maken en een regulier burgermansbestaan te gaan leiden. Deze film laat hen zien als mens, met achter al die dubieuze daden en stoere praat ook een persoonlijk verhaal en invoelbare motieven, maar biedt ook weinig perspectief op een ander leven. Wandelend met de hond in een normale buitenwijk, om maar eens wat te noemen.

Vlucht Dans Leef

Dmytro Borodai en zijn familie / NTR

Op hun mobiele telefoons kunnen de dansers van het onlangs gevormde United Ukrainian Ballet moeiteloos hun vorige leven tevoorschijn halen – en ook hoe dat inmiddels volledig is ontregeld. Op foto’s en filmpjes is te zien hoe zij in steden als Kharkiv, Donetsk of Odesa een leven leidden dat in het teken stond van hun zelfgekozen professie. En toen kwam die vervloekte oorlog en werden ze genoodzaakt om hun vertrouwde omgeving te ontvluchten. Als mens en als danser moeten ze zich nu in den vreemde herijken.

Inmiddels worden deze jonge Oekraïeners opgevangen in een leegstaand gebouw van het Koninklijk Conservatorium in Den Haag, waar ze hun intrek hebben genomen in oude klaslokalen, werkkamers en repetitieruimtes en een soort gemeenschap in ballingschap vormen. In Vlucht Dans Leef (55 min.) laat Ditteke Mensink haar camera door dat gebouw dwalen. Op haar tocht pikt ze de verhalen op van de nieuwe bewoners. In hun eigen kamers wordt dat eigenlijk direct al verteld via de daar uitgestalde spullen: knuffels, spitzen, kattenbrokken, lijsten met telefoonnummers, tafeltennisbatjes en petjes met trots ‘Ukraine’ erop, bijvoorbeeld.

De nieuwe bewoners verzorgen daarbij de bijsluiter. Oleksii Kniazkov vertelt bijvoorbeeld hoe hij per trein het land is ontvlucht. Hij moest zich negen uur lang staande houden in een overvolle coupé, te midden van mensen die alles van waarde, inclusief huisdieren, mee hadden proberen te nemen. In Nederland zet hij nu alles op alles om zijn vak te onderhouden. ‘Het is essentieel voor dansers om te blijven werken omdat zij hun lichamelijke conditie snel verliezen’, vertelt hij. ‘Een half jaar en je bent geen balletdanser meer.’ Intussen stelt Kniazkov zichzelf de vraag of hij toch niet had moeten helpen om zijn land te verdedigen. ‘Maar ik wil niet doden.’

Mensink geeft de gedreven dansers de ruimte om hun persoonlijke relaas te doen en illustreert dat met repetities en enkele aangrijpende scènes. In lokaal 1.19, waar ooit aardrijkskunde werd gegeven, woont Dmytro Borodai met zijn oma, moeder, broertje en zusje. Alleen zijn vader ontbreekt. Die zit in het leger en probeert hun land te beschermen. ‘Zoon, één militair in onze familie is genoeg’, heeft hij tegen hem gezegd. ‘Ik wil dat je veilig bent.’ In een aangrijpende scène zingt Dmytro’s jongere zusje vervolgens hartstochtelijk mee met een patriottisch lied. ‘De woorden van de vader, Oekraïne – dat ben ik. De liederen van de moeder, Oekraïne – dat ben jij!’

Met haar galmende woorden vat ze de trots, het verdriet en de weemoed van haar land- en lotgenoten, die ver van huis afwachten hoe het thuis verder gaat – en of, en wanneer, daar misschien weer plek komt voor hen, als mens en als danser.

Nikki

Videoland

Het lijkt soms een klein wonder als het wél goed gaat met Nikki (112 min.). In de jaren dat documentairemaker Monique Nolte (Het Beste Voor Kees) de tiener volgt zit ze namelijk voortdurend tussen twee vuren. Tussen vader Fred, die grote delen van haar leven buiten beeld is en meteen stress veroorzaakt als hij wel even, letterlijk, ‘in the picture’ verschijnt. En moeder Karin, die beslist het beste voorheeft met Nikki, maar ook kampt met borderline.

Op de basisschool gaat het desondanks best goed met het meisje. Ze krijgt een HAVO-advies en meldt zich vol goede moed op het Christelijk Lyceum Zandvliet in Den Haag. Daar blijven haar resultaten, mede door opvallend hoog verzuim, echter toch achter en begint al het tumult in haar jonge bestaan als KOPP-kind, een kind van ouders met psychische problemen, zich te wreken. Hoezeer Karin haar daartegen ook probeert te beschermen.

Monique Nolte nestelt zich met haar camera jarenlang in de omgeving van moeder en dochter en sluit ook aan bij sleutelmomenten op school of met hulpverleners. Zo vangt ze van zeer nabij de ontwikkelingen in het leven van de opgroeiende tiener. In dat opzicht doet Nikki enigszins denken aan Alicia (2017), de verpletterende film van Maasja Ooms over een meisje dat helemaal verdwaald raakt in de Nederlandse jeugdzorg, met buitengewoon tragische gevolgen.

Zo schrijnend is deze observerende documentaire niet – al komt ie soms gevaarlijk dichtbij. Nolte maakt ook uitgesproken artistieke keuzes: ze kiest bijvoorbeeld voor het incorporeren van geanimeerde sequenties, die droom- en angstbeelden van haar hoofdpersoon tastbaar maken. Het is de vraag of de film die nodig heeft. Bij sommige aangrijpende scènes kan de kijker zelf ook wel bedenken wat er in het hoofd van de puber omgaat.

Dit laat onverlet dat ook deze film regelmatig aanvoelt als een stomp in de maagstreek. Nikki moet zich door het ene na het andere loyaliteitsconflict banen en ervoor zorgen dat ze onderweg zichzelf niet kwijtraakt. Het is de tragiek van een jong meisje met een moeder die volgens eigen zeggen een gat van binnen heeft dat door anderen moet worden gevuld en een papa die niet weet hoe hij vader moet zijn. Hoe kan een kind in zo’n omgeving opgroeien tot een (psychisch) gezonde volwassene?

Haagse Sjonnie

IKON

‘In verband met het grote aantal ongepaste reacties heeft de redactie moeten besluiten de reactiemonitor voor dit bericht te sluiten’, staat er onder het bericht ‘Haagse Sjonnie verliest strijd tegen kanker‘ op de website van Omroep West. De 53-jarige Hagenees is in 2014 overleden aan de gevolgen van longkanker.

John Waldschmit kreeg acht jaar eerder landelijke bekendheid door de tv-docu Haagse Sjonnie (54 min.) van Joost van der Valk. Daarin oogt, klinkt en gedraagt hij zich als de archetypische Hagenees, een bijna karikaturale Tokkie die verdacht veel lijkt op een extra small-versie van de beroepshooligan Henk Bres. De ‘vrije jongen’ ligt continu met iets of iemand overhoop: de sociale dienst, zijn aannemer (‘beunhaas’) of de woningbouwvereniging. En met elke tegenstander van zijn cluppie FC Den Haag natuurlijk, waar hij tot de harde kern behoort.

Thuis, in een door schimmel overwoekerde huurwoning, gaat het er precies zo aan toe als je verwacht. Er wordt bijvoorbeeld nauwelijks gekookt in Huize Waldschmit. De heer des huizes leeft op shoarma, biefstuk en patat en drinkt minimaal vijftien bakken koffie per dag, maar is inmiddels wél gestopt met alcohol. ‘Met een grammetje of acht, negen wiet erbij lukt het wel.’ Want anders kan-ie, in de woorden van zijn eigen dochter Priscilla, als een ‘boze aap’ tekeergaan. Sjon, die volgens eigen zeggen niet in deze maatschappij hoort, laat zich echter zomaar niet naar de ‘spychiater’ sturen.

Van der Valk, getuige zijn films over de Haagse jeugdbende Crips en motorclub Satudarah een liefhebber van types die met liefde en plezier de grenzen van de wet opzoeken of routineus overschrijden, legt de onaangepaste Hagenees geen strobreed in de weg en documenteert simpelweg zijn dagelijks leven, waarbij Sjon tegen alles aan beukt wat op zijn pad komt. ‘Goed blowen’, zegt hij bijvoorbeeld tegen zichzelf, als hij met een flinke stapel cash op weg is naar de woningbouwvereniging om zijn huurachterstand af te kopen. ‘Anders sla ik er dadelijk weer één z’n hoofd dicht.’

Terwijl hij zo van het twaalfde ambacht in het dertiende ongeluk valt – de nieuwste onderneming, opgezet met zoon Johnny Jr., valt onder de categorie ‘growshop’ – maakt hij van zijn hart bepaald geen moordkuil, waarbij het k-woord veelvuldig als stoplap wordt gebruikt: kankermoskee, kankerrechter en natuurlijk kankerjoden (ofwel: Ajax-supporters). Pas aan het eind van deze rauwe, observerende film uit 2006, als Van der Valk doorvraagt naar Waldschmits achtergrond, wordt enigszins duidelijk waarom hij eigenlijk als ‘een lopende tijdbom’ door het leven gaat.

Voor echte compassie met deze Haagse rouwdouwer, waarnaar je als een soort amateurantropoloog kunt blijven kijken, is het dan al aan de late kant.

De Roze Supporters

KRO-NCRV

Terwijl er op het veld (officieel) nog altijd geen homoseksuele speler rondloopt, vullen de tribunes bij het Nederlandse betaald voetbal zich heel voorzichtig met LHBTIQ+-supporters. In Den Haag zorgt de supportersvereniging De Roze Règâhs al een jaar of acht voor een tolerantere atmosfeer in het stadion. Volgens voorzitter (en oud-hooligan) Maron Pots worden er bij ADO tegenwoordig een stuk minder homo-onvriendelijke slogans gescandeerd.

Ook enkele Feyenoord-supporters zijn van zins om een speciale fanclub op te richten. Zodat er voortaan een bijgewerkte versie van het befaamde clublied van de tribunes schalt: ‘Hand in hand, tegen homofobie’. Zover is het echter nog lang niet. De officiële oprichting van Roze Kameraden komt voorzitter Paul van Dorst op ernstige bedreigingen te staan. Zelfs zijn sportschool wordt doelwit van homofobe hooligans. En de club Feyenoord laat intussen nauwelijks van zich horen.

De vierdelige serie De Roze Supporters (172 min.) belicht deze en andere pogingen van LHBTIQ+-supporters in de rest van het land om, zoals de voormalige Haagse wethouder Rabin Baldewsingh het treffend uitdrukt, gewoon ‘erbij te horen’. In Duitsland is dat volstrekt normaal, toont deze fijne docuserie van Marieke Slinkert, waarvoor Klaas van Kruistum de voice-over verzorgt. Elke zichzelf respecterende Bundesliga-club heeft een roze supportersgroep. En in stadions hangt een inclusieve sfeer.

Elders in Europa hebben homoseksuelen – niet alleen de voetbalsupporters – het soms zwaar. Zo vertrekken de rivalen uit Den Haag en Rotterdam in de zomer van 2021 bijvoorbeeld gezamenlijk naar Boedapest om daar tijdens het Europees Kampioenschap het Nederlands elftal te ondersteunen. Hongarije heeft dan net anti-homowetgeving aangenomen en zit dus bepaald niet te wachten op Oranje-fans met ‘Gay is oké’-shirts of regenboogkleding. Maar die willen toch echt het stadion in…

De Roze Supporters brengt zo van binnenuit de emancipatie van LGBTIQ+-supporters in beeld. Hoewel de situatie, met name bij Feyenoord, soms echt een grimmig karakter krijgt, blijft de grondtoon van deze empowerment-serie positief: die inclusieve voetbalwereld gaat er komen. Hoe dan ook. Of, zoals opper-Roze Règâh Maron Pots het kort en bondig samenvat: ‘Heel Nederland zal moeten toegeven dat het betaalde voetbal gezelliger is met LHBT-mensen op de tribune.’

En dan, zou je zeggen, volgen de homoseksuele spelers vanzelf. Zodat ‘ons voetbal’, indachtig de officiële KNVB-slogan, gaandeweg écht van iedereen wordt.

De Roze Supporters is hier te bekijken.

That Day: Afscheid Van Golden Earring

NTR

Een carrière van bijna zestig jaar eindigde op 16 november 2019 in Rotterdam Ahoy. Met Radar Love als slotakkoord, natuurlijk. Alleen wist niemand dat dit het allerlaatste optreden van Golden Earring was geweest. Ook de Haagse band zelf niet. Bijna vijftien maanden later moest de succesvolste Nederlandse rockgroep noodgedwongen de handdoek in de ring gooien. Gitarist George Kooymans bleek de ongeneeslijke spierziekte ALS te hebben. En zonder hem kon en mocht er geen Earring meer zijn. 

Dat tragische vaarwel komt natuurlijk wel aan de orde in That Day: Afscheid Van Golden Earring (108 min.), maar is uiteindelijk niet meer dan een aanleiding om chronologisch de imposante carrière van de band te doorlopen. Het tweeluik van regisseur Marcel de Vré heeft daarbij een uitgesproken handicap: de bandleden zelf schitteren door afwezigheid. Hun perspectief op de ontwikkeling van de groep en het gedwongen einde daarvan ontbreekt dus.

De Vré moet het doen met archiefmateriaal van de Earring en beelden van dat laatste concert in Ahoy. Voor de bijbehorende verhalen zoekt hij zijn toevlucht tot oud-bandleden zoals Frans Krassenburg, Fred van der Hilst en Jaap Eggermont, vaste gastmuzikanten Bertus Borgers en Robert Jan Stips, platenbaas Willem van Kooten en allerlei bekende en minder bekende medewerkers van de band. Hun bijdragen zijn veelal anekdotisch en bevatten natuurlijk ook de verplichte gemeenplaatsen over het belang van de band.

Er is tenslotte, zo wordt telkenmale benadrukt, maar één Golden Earring. Zo’n essentiële band verdient dan eerlijk gezegd wel een grondiger portret, waarin ook de interne machinerie en beleving volledig tot hun recht komen. Tot die tijd is er deze echte (ouwe) jongensfilm – waarin letterlijk niet één vrouw aan het woord komt – die als doekje voor het bloeden kan dienen voor de rouwende liefhebber die na maar liefst zestig jaar (!) afscheid heeft moeten nemen van ‘zijn‘ band.