The Murder Of Fred Hampton

MGA

‘Je kunt een revolutionair opsluiten, maar je kunt de revolutie zelf niet opsluiten’, houdt Fred Hampton zijn gehoor voor tijdens een speech. Even later gevolgd door een variant op die strijdleus: ‘Je kunt een vrijheidsstrijder doden, maar je kunt de vrijheidsstrijd zelf niet doden.’

Daarvan is hij zelf een schrijnend voorbeeld geworden. Hampton, leider van het Illinois Chapter van The Black Panther Party, werd in december 1969 op 21-jarige leeftijd, naar verluidt in zijn slaap, tijdens een inval van de politie van Chicago gedood. Net als andere prominente Afro-Amerikaanse stemmen van zijn tijd, zoals Malcolm X, Medgar Evers en Martin Luther King, moest hij zijn bijdrage aan de strijd om burgerrechten op jeugdige leeftijd met de dood bekopen. Hij zou daardoor bijvoorbeeld nooit meemaken hoe een zwarte man ruim dertig jaar later president van zijn land werd. Hampton en zijn strijdmakkers van The Black Panthers hadden dat waarschijnlijk voor onmogelijk gehouden.

Deze observerende zwart-wit film van Howard Alk begint als een collageachtige impressie van ‘s mans strijd, maar wordt gaandeweg een exploratie van The Murder Of Fred Hampton (89 min.). Die heeft als zoveelste scharnierpunt gefunctioneerd in een tijd waarin het Afro-Amerikaanse verzet steeds militanter en openlijk socialistisch wordt, mannen als Bobby Rush, Huey P. Newton en Bobby Seale de harten van Jong Zwart Amerika veroveren en de regering Nixon en het lokale gezag hen maar al te graag een kopje kleiner maken. In het geval van Fred Hampton, een charismatische leider met de gave des woords, gebeurt dit eerst met min of meer legale middelen, in de rechtbank via The Ice Cream Trial, en worden later, in de woorden van de Panthers, talloze ‘pigs’ ingezet om hem definitief het woord te ontnemen.

Intussen nemen zij zelf ook de wapens op en beginnen zich met hand en tand te verdedigen. Moet de dood van Fred Hampton in dat verband worden gezien als – de officiële lezing van de autoriteiten, verwoord door Cook’s County’s officier van justitie Edward Hanrahan – het logische gevolg van een schietpartij tussen zwaarbewapende Black Panthers en de politie van Chicago? Of toch – de haaks daarop staande visie van Hamptons medestanders – als een door het gezag, J. Edgar Hoovers FBI in het bijzonder, slinks georkestreerde moordpartij van een man die de strijd aanbond met de hegemonie van de witte man? Regisseur Alk laat er geen misverstand over bestaan welke mening hij is toegedaan – en het kost een buitenstaander weinig moeite om hem daarin te volgen.

Beneath The Surface

Spring Films

Ze werden zogezegd geboren aan de verkeerde kant van het fjord, een wetteloze plek waar alcoholisme, (huiselijk) geweld en drugs welig tierden. Decennialang hulde de Sami-gemeenschap van Tysfjord, gelegen in de poolcirkel, zich in stilzwijgen over wat er zich in haar binnenste afspeelde. Langzaam maar zeker ging echter de deksel van de beerput. In 2016 publiceerde de Noorse krant VG over elf meldingen van seksueel misbruik. In totaal zouden er ruim honderdvijftig meldingen worden gedaan, op een gemeenschap van slechts tweeduizend zielen.

Hele generaties Sami-kinderen groeiden ermee op. Het moet een publiek geheim zijn geweest. En ook de Noorse autoriteiten, aan de andere kant van dat fjord, keken blijkbaar jarenlang de andere kant op. Daar waren ze erop gericht om de Sami-minderheid in hun land, die tegen hun zin ‘Lappen’ werden genoemd, bij wet te verplichten om te assimileren en zo ongemerkt op te gaan in de samenleving. Dat had dan weer zijn effect op die gemeenschap zelf. Een gebrek aan waarde leidt immers onherroepelijk tot geen eigenwaarde, zelfhaat vervolgens tot zelfdestructie.

Zo ongeveer luidt de, enigszins onbevredigende, verklaring voor het grootschalige misbruik in Beneath The Surface (89 min.), een stemmige film waarin regisseur Alexander Irvine-Cox (Missing: Dead Or Alive) VG-journalist Harald Amdal volgt als hij in gesprek gaat met slachtoffers, die de hardnekkige zwijgcultuur binnen hun volk hebben doorbroken. Hun herinneringen worden geïllustreerd met ogenschijnlijk idyllische familiefilmpjes en beelden van de imposante leefomgeving van de Sami, een gebied dat ook wel Lapland wordt genoemd en zich uitstrekt over meerdere Scandinavische landen.

Een schuldig landschap zou de Nederlandse schrijver en kunstenaar Armando ’t noemen, dat leed en geheimen verbergt. Die van de ene op de andere generatie blijken te zijn doorgegeven. Door mannen én vrouwen. Ouders, grootouders, broers en andere familieleden. Leden van een geslagen (nomaden)volk. Alles van waarde is weerloos, constateerde de dichter Lucebert al, maar deze zware, danig op het gemoed werkende documentaire bewijst dat dit evenzeer geldt voor datgene waar nauwelijks waarde aan wordt toegekend: door de betrokkenen zelf en een onverschillige overheid.

Warrior Women

warriorwomenfilm.com

‘Hoezeer de Indiaan zich ook aanpast, er zit iets in hem wat er niet bij past, wat zich verzet’, stelt Madonna Thunder Hawk in 1975. Het verbaast haar als lid van de Lakota-stam dat de blanke Amerikanen die haar voorouders ooit met grof geweld naar de eeuwige jachtvelden probeerden te dirigeren nog altijd worden vereerd. ‘Zorg jij er niet voor dat ze zich meer indiaan voelen, waardoor ze minder goed in een open samenleving passen?’ wil een interviewer van haar weten. ‘Ja, reken maar’, reageert de vertegenwoordigster van de We Will Remember Survival School in South Dakota ferm. ‘Het voortbestaan van ons en onze manieren. Dat is belangrijk.’

Een kleine halve eeuw later zijn de inmiddels bejaarde Thunder Hawk en haar Warrior Women (64 min.) nog even strijdbaar – en is het lot van de ‘native Americans’, ondanks de permanente roep om (meer) ‘red power’, nog weinig verbeterd. De ‘indigenous people’ van de Verenigde Staten  zijn doorgaans veroordeeld tot het leven op speciaal voor hen bestemde reservaten. Een geheel eigen wereld, getuige bijvoorbeeld de puike dramaserie Reservation Dogs (2021-). Een wereld ook, blijkens de recente true crime-serie Murder In Big Horn, waar armoede, geweld en mensenhandel nogal eens vrij spel hebben. Sinds jaar en dag broeit er op die reservaten ongenoegen en verzet.

Deze documentaire van Christina D. King en Elizabeth A. Castle uit 2018 concentreert zich op de rol van vrouwen binnen de American Indian Movement (AIM). ‘In Indiaans gebied zeggen ze: nodig voor mooie woorden de mannen uit’, stelt Chase Iron Eyes, zo’n welbespraakte indiaanse man, niet voor niets tijdens een speech. ‘Maar haal voor daden de vrouwen erbij.’ Zij speelden een sleutelrol in de bezetting van Alcatraz Island eind jaren zestig (om zo meer eigen grondgebied te verkrijgen) en stonden hun vrouwtje tijdens de confrontatie bij het historisch beladen Wounded Knee in 1973, maar namen ook weer het voortouw bij protesten tegen de Dakota Access Pipeline in de afgelopen jaren.

Warrior Women is een treffend eerbetoon aan Thunder Hawk en de haren, waaronder haar eveneens erg betrokken dochter Marcella Gilbert (die zich sterk maakt voor natuurvoedsel en haar eigen Survival School, Waniyeta Iyawapi, is gestart). Aan de vrouwen die de ruggengraat vormen van een gemeenschap die nog altijd strijdt voor zijn eigen plek en cultuur in een land dat ooit toch echt van hen was. ‘We’ll sing, sing, sing out our story’, zong Redbone al in de klassieke single We Were All Wounded At Wounded Knee. ‘Till the truth is heard.’

Buddy Guy: The Blues Chase The Blues Away

PBS

‘Je speelt ‘m omdat je hem hebt’, doceert Buddy Guy over de blues. ‘Maar door ‘m te spelen raak je hem ook weer kwijt.’ Dat is meteen het motto van Buddy Guy: The Blues Chase The Blues Away (86 min.), een documentaire van Devin Chanda, Charles Todd en Matt Mitchener waarin het levensverhaal van de Amerikaanse zanger en bluesgitarist wordt gekoppeld aan de muziek, het levensgevoel, waaraan hij nu al een leven lang zijn hart heeft verpand.

George ‘Buddy’ Guy kan aanstekelijk vertellen over hoe hij in armoede opgroeide en katoen moest plukken in Lettsworth, Louisiana, en vervolgens in 1957 naar de bluesstad Chicago verkaste, om daar het vak te leren van cracks als Howlin’ Wolf en Muddy Waters. Pas toen hun muziek de oversteek maakte naar Europa en door Britse bands zoals The Rolling Stones, Cream en Led Zeppelin werd omarmd, kregen de Afro-Amerikaanse wegbereiders eindelijk de waardering die hen al zo lang toekwam. In hun midden en gepromoot door witte rockhelden ontwikkelde de volhouder zijn eigen uitzinnige gitaarstijl. ‘Hij zette de turbo van de blues aan’, stelt collega Carlos Santana daarover.

Deze stevig doortimmerde film – opgeluisterd met sfeervolle soloperformances, concertbeelden en fraaie schilderijen die het Afro-Amerikaanse bestaan in de (zuidelijke) Verenigde Staten verbeelden – pakt het bluesgevoel stevig bij z’n lurven. In intermezzo’s genaamd The Blues According To… krijgen (via archiefmateriaal) de pioniers Lightnin’ Hopkins, Muddy Waters en Willie Dixon en (in levende lijve) hun navolgers Eric Clapton, Carlos Santana, John Mayer, Kingfish en Gary Clark Jr. de gelegenheid om uit te drukken wat zij verstaan onder die vermaledijde blues – en hoe hun Buddy Guy die nu al een slordige zeventig jaar springlevend houdt. Als hij ooit sterft, blijft zijn gitaar huilen.

Om de man zelf, die al eens mocht optreden in het Witte Huis en toen de eerste zwarte president Barack Obama verleidde om een stukje te zingen van de evergreen Sweet Home Chicago, te parafraseren over de blues: je krijgt ‘m als Buddy speelt. Ook al heb je hem niet hebt of nooit eerder gehad. En je wilt ‘m daarna niet meer kwijt.

Little Richard: I Am Everything

Periscoop

Het wordt beschouwd als verraad aan zijn eigen gemeenschap. Terwijl hij zich eind jaren zeventig opnieuw bekeert tot het geloof, neemt Little Richard ook afstand van zijn geaardheid. Hij, de zwarte rock & roll-zanger waarvan iedereen op zijn vingers kan natellen dat hij ‘queer’ is, wil behalve de muziek van de duivel ook zijn homoseksualiteit achter zich laten. ‘God liet me weten dat hij Adam aan Eve had gekoppeld’, vertelt hij aan talkshowhost David Letterman. ‘En niet aan Steve.’

Het is een opmerkelijke stap voor een zanger die natuurlijk over Long Tall Sally en Good Golly Miss Molly zong, maar zijn grootste hit had met Tutti Frutti. En die ging oorspronkelijk, voordat de tekst werd opgekuist, toch echt over anale seks: ‘Tutti Frutti, good booty / If it don’t fit, don’t force it / You can grease it, make it easy’. Wie had kunnen denken dat de ideale schoonzoon Pat Boone, wit natuurlijk, daarmee in 1956 een hit zou krijgen? Een grotere hit natuurlijk dan de oorspronkelijke uitvoerder, die immers was veroordeeld tot de categorie ‘race music’: for blacks only.

Daar zit ook de kracht van dit levendige portret van Richard Wayne Penniman (1932-2020), een zwarte jongen uit Macon, Georgia. De man en zijn muziek worden door regisseur Lisa Cortés nadrukkelijk binnen hun historische context geplaatst. Little Richard: I Am Everything (101 min.) brengt het gesegregeerde Amerika van na de Tweede Wereldoorlog tot leven, waar zwarte (en queer) artiesten rock & roll uit de klauwen van de Duivel rukten en witte helden zoals Pat Boone en Elvis Presley, die zelfs werd gekroond tot de koning van het genre, daarna met de eer gingen strijken.

Dat is zijn hele leven, waarin hij tot het eind bekend en relevant probeerde te blijven, een pijnpunt gebleven. ‘De beste nieuwe artiest is…’, begint Little Richard bijvoorbeeld een aankondiging bij de uitreiking van een Award bij de Grammy’s van 1988 en grijpt vervolgens zijn kans: ‘… ikzelf. Ik heb nog nooit een prijs gekregen. Ze hebben mij nooit een Grammy gegeven.’ Als hij een kleine tien jaar later alsnog in het zonnetje wordt gezet tijdens de American Music Awards als ‘The Originator’, de architect van rock & roll, dan resulteert dat in een buitengewoon aangrijpende scène.

Eerst op het podium waar Penniman aangedaan de erkenning incasseert die hij zo lang heeft gemist. En vervolgens op een klein schermpje als de bassist van zijn band, Charles Glenn, de beelden ruim twintig jaar later terugkijkt en opnieuw overmand raakt door emoties. Het zijn kleine emoties. Over een individuele artiest die nooit de waardering heeft gevoeld waarop hij, en niet alleen volgens zichzelf, allang recht had. Het zijn tegelijkertijd ook grote emoties. Over essentiële Afro-Amerikaanse (queer-)artiesten die zo lang consequent naar de kantlijn van de entertainmentwereld zijn verdreven.

Cortés weet dat gevoel – van zwarte pioniers als ‘roadkill’ op de weg naar het grote succes en geld – uitstekend over te brengen in een liefdevolle film. Met bijdragen van collega’s als Mick Jagger (die als Richards voorprogramma, net als Paul McCartney van The Beatles overigens, de kunst afkeek bij de meester), Tom Jones en Nile Rodgers en cultfilmregisseur en Little Richard-superfan John Waters (die al een halve eeuw een Little Richard-snorretje aanhoudt) wordt daarnaast ook het unieke karakter van de flamboyante performer nog eens vol in de spotlight gezet.

Op die plek gedijde Little Richard als geen ander en oogt hij nog altijd even extravert, androgyn en viriel als ooit, toen de rock & roll, ergens in de jaren vijftig, het levenslicht zag.

Klaas de Jonge, De Prijs Van Vrijheid

Moondocs

Niet de wereld zelf of het leven van een personage als decor, maar echt, daadwerkelijk, een decor. Het is opvallend hoe vaak Nederlandse documentairemakers de laatste tijd een eigen arena of theater creëren voor hun films. Van de huiskamer van Johannes Post (in Geertjan Lassches De Erfenis Van Een Verzetsheld) en de uitgeleefde woning van een drankzuchtige vader (Kelly Klingenbergs Alleen Met Jenever) tot de vervreemdende grijze kamers voor nieuwkomers in Nederland (Al Wat Je Ziet van Niki Padidar) en een oude fabriekshal als passende entourage voor een vluchtverhaal in de familie (Biserka Surans Scènes Met Mijn Vader).

En als er eenmaal een decor is ontworpen, volgen het acteren vanzelf, zoals in Vincent Boy Kars’ Drama Girl, voor Abdiwahab Ali’s nagespeelde herinneringen in een door oorlog verscheurd Mogadishu (Douwe Dijkstra’s Buurman Abdi) en bij Het Zit In Mijn Hart, waarin Saskia Boddeke via een aantal spelers van KamaK, een theatergroep bestaande uit acteurs met een beperking, de ruimte tussen fictie en non-fictie verkent. Noem het een hybride tussen docu en drama of kruisbestuiving van documentaire en theater. Feit is dat deze makers de werkelijkheid graag een handje helpen en zo de grenzen van het genre documentaire opzoeken.

In de openingsscène van Klaas de Jonge, De Prijs Van Vrijheid (66 min.) laat Marlou van den Berge letterlijk zien hoe dat decor wordt gefabriceerd. En als alle stukken op hun plek staan, kan de hoofdrolspeler z’n entree maken. ‘Hier heb ik dus zesentwintig maanden in gewoond’, zegt De Jonge, oud-strijder tegen Apartheid, als hij zich achter de typemachine aan zijn bureau heeft geïnstalleerd. ‘Zonder die machine had ik het vast veel moeilijker gehad.’ Hij leest voor: ‘Vandaag, vrijdag 19 juli 1985, om precies vier uur, ben ik door de Zuid-Afrikaanse veiligheidspolitie bij de Nederlandse ambassade in Pretoria afgeleverd. De ambassadestaf heeft een kamer voor me vrijgemaakt.’

En in die kamer is Klaas de Jonge, een kleine veertig jaar later, opnieuw verzeild geraakt, althans in een replica daarvan, om het verleden te herbeleven. Door het Apartheidsregime beschuldigd van verboden wapenbezit en terrorisme, min of meer veilig op dat kleine stukje Nederlands grondgebied. Daar ontvangt hij nu zijn zoons, voormalige stiefkinderen en de vrouw en dochter van een gesneuvelde medestrijder. Samen onderzoeken zij hun geschiedenis. De clandestiene activiteiten en gewapende strijd van Klaas en zijn ex-vrouw Hélène Passtoors, die nog een tijd in de gevangenis doorbracht, hebben gevolgen gehad voor het leven van alle betrokkenen.

Tussen de gesprekken door neemt De Jonge plaats op de hometrainer, worden er aardappels gejast en is er ook gelegenheid voor een dansje bij de transistorradio. Dan blijkt ook meteen het gevaar van deze hybride aanpak: dat die enscenering tot een soort toneelstuk leidt – of, erger, tot toneelstukjes. Daar tegenover staan De Jonge’s confrontaties met een bewaker van de Nederlandse marechaussee, officier van de Zuid-Afrikaanse veiligheidspolitie en slachtoffer van een autobom van zijn organisatie. Dan wordt hij gedwongen tot (zelf)reflectie – al had de navolgende bedscène, waarin hij tijdens zijn slaap wordt belaagd door boze stemmen, achterwege mogen blijven.

De vraag of het doel, hoe nobel dat streven ook is, werkelijk alle middelen heiligt ligt dan al lang en breed op tafel in die geïmproviseerde kamer en zal in de venijnige climax van deze film nog tot schrijnende confrontaties leiden.

It’s Raining Women

Amstelfilm

Ben jij Rebecca Burke, de wraakzuchtige ex-medewerker die een slaatje uit de situatie probeert te slaan? vraagt advocaat Sam Walker aan haar cliënt, die een rechtszaak tegen haar voormalige werkgever TalkTalk heeft aangespannen. ‘Of ben jij arme Rebecca Burke die onterecht is ontslagen, beroerd werd behandeld en hetzelfde betaald had moeten worden als al die kerels?’ Walker probeert Burke, die bijna de helft minder salaris kreeg dan mannen in een vergelijkbare functie, te waarschuwen: de rechtszaak wordt een theaterstuk en binnen het uur beslissen de rechters en jury op basis van hoe je overkomt, en welke kleding je draagt, welke rol jij daarin speelt.

Terwijl ze Rebecca Burkes pogingen om haar recht te halen documenteert buigt de Finse filmmaakster Mari Soppela zich in It’s Raining Women (86 min.) over de positie van vrouwen in de westerse wereld. Is er nog steeds sprake van een glazen plafond? Weten mensen op straat überhaupt wat er met die term wordt bedoeld? En hebben de Amerikaanse burgerrechtenactiviste Charlayne Hunter-Gault, de eerste vrouwelijke president van Finland Tarja Halonen en de Franse architecte Françoise N’Thépé er bijvoorbeeld mee te maken gekregen? Op de zogenaamde Glass Ceiling-index, die The Economist sinds 2013 publiceert op Internationale Vrouwendag, zijn het in elk geval steevast de Scandinavische landen die goed scoren als het gaat om gelijke kansen voor vrouwen. Nederland bungelt doorgaans ergens onderaan de lijst. 

Soppela, sinds begin jaren negentig woonachtig in ons land, heeft zelf ervaren hoe landen als Nederland en Duitsland achterlopen. Ze introduceert in dat kader haar landgenote Mervi Lampinen. Zij wordt als leidinggevende ook regelmatig aangezien voor secretaresse of schoonmaakster. Als hoofd IT van een internationaal bedrijf moet ze nog altijd vaak uitleggen dat ze het werk echt zelf doet en niet voortdurend hoeft te worden geholpen door mannen. ‘Deze opmerkingen kwamen van zowel mannen als vrouwen’, vertelt ze. ‘Dit is geen mannenprobleem, maar een sociaal probleem.’ Hoe hardnekkig dat is – en met welke middelen de status quo wordt verdedigd – wordt intussen pijnlijk duidelijk in de zaak tussen Rebecca Burke en TalkTalk, waarbij het hard tegen hard gaat.

Die scherpte heeft It’s Raining Women als film soms ook nodig. Want Soppela’s betoog voor gelijke rechten en beloning is weliswaar goed onderbouwd en inhoudelijk ook overtuigend, maar kan zo nu en dan wel wat pit gebruiken. De Zaak Burke geeft een gezicht – een lelijk gezicht, dat van de gezichtsloze vertegenwoordigers van het bedrijf, mannen?, die weigerden om haar op niveau te betalen – aan de strijd die vrouwen ook in ontwikkelde landen nog hebben te voeren. Niet zozeer als het gaat om regels en wetten, maar op het gebied van beeldvorming en attitude. 

Wattstax

Stax Films

‘Ik ben iemand’, laat Jesse Jackson zijn gehoor scanderen, nadat hij alle aanwezigen heeft gevraagd om een gebalde vuist in de lucht te steken. ‘Ik mag dan arm zijn, maar ik ben iemand. Ik mag dan een uitkering hebben, maar ik ben iemand. Ik mag dan ongeschoold zijn, maar ik ben iemand. Ik ben zwart, mooi en trots en moet gerespecteerd worden.’

De vlammende voordracht van het gedicht I Am Somebody door de Amerikaanse burgerrechtenleider illustreert dat Wattstax (99 min.), het benefietconcert dat op 20 augustus 1972 plaatsvindt in het Los Angeles Memorial Coliseum, meer is dan zomaar een popfestival. Zeven jaar na de rellen in de zwarte wijk Watts in 1965 wordt het festival een ongegeneerde viering van de Afro-Amerikaanse cultuur, waarbij ook voortdurend oog is voor de emancipatiestrijd van de gemeenschap en de tol die deze inmiddels op alle mogelijke manier heeft geëist.

In dat opzicht doet deze film denken aan een andere documentaire over een festival dat met het predicaat Black Woodstock is opgezadeld: Summer Of Soul (2021), Questlove’s film over het Harlem Cultural Festival in 1969 die een kleine halve eeuw later een Oscar zal winnen. Regisseur Mel Stuart alterneert tussen performances van artiesten uit de stal van het vermaarde soullabel Stax Records uit Memphis, waaraan in 2007 al de documentaire Respect Yourself: The Stax Records Story werd gewijd, en gesprekken met gewone Afro-Amerikanen uit Watts over hun/het leven. 

Tussen alle onbekende Amerikanen die hun hart luchten of gewoon lekker babbelen, waarbij het de vraag is of die gesprekjes geënsceneerd zijn, is ook Ted Lange. De acteur zal later furore maken als barman Isaac in de suikerzoete tv-serie Love Boat. Hij vertelt bijvoorbeeld over zijn broer die een lichtere huid heeft. ‘Hij zei tegen me dat ik een nikker was’, vertelt Ted. ‘Ik wist helemaal niet wat dat was.’ Toen ging Lange’s broer naar hun moeder en zei hij een witte jongen was en Ted een zwarte nikker. ‘Waarop mijn moeder zei: dan kan ik niet je moeder zijn. Want al mijn kinderen zijn nikkers.’

De comedian Richard Pryor houdt Wattstax bij elkaar met een verzameling scherpe en grappige monologen. Het hart van de film wordt evenwel gevormd door zinderende performances van Stax-acts als Kim Weston, The Staple Singers, Carla Thomas, Albert King, The Bar-Kays, Luther Ingram en Rufus Thomas, die er een ongekend swingfestijn van maakt met zijn Do The Funky Chicken. Het slotakkoord is voor de übercoole Isaac Hayes, nadrukkelijk gepromoot als ‘Black Moses’, die lekker de blits kan maken met zijn titelsong voor de blaxploitation-hitfilm Shaft.

Gezamenlijk zetten deze soul brothers en -sisters ‘The Black Experience’ van begin jaren zeventig nog eens goed in de verf. In een film waarin naar hedendaagse maatstaven misschien tamelijk weinig (verhaal)lijn is te ontdekken, maar die wel een geweldig tijdsbeeld schetst.

Bill Russell: Legend

Netflix

Zeven maanden voor zijn dood laat de hoogbejaarde basketballegende Bill Russell (1934-2022) zijn verzameling memorabilia veilen: kampioensringen, Most Valuable Player-trofeeën en de shirts die hij in zijn hoogtijdagen in de jaren vijftig en zestig bij The Boston Celtics droeg. Een belangrijk deel van de opbrengst gaat naar zijn eigen goede doel MENTOR, waarmee hij de kansen voor jonge (zwarte) Amerikanen wil vergroten. En latere topspelers zoals Charles Barkley, Shaquille O’Neal en Stephen Curry staan in de rij om iets van hun gading te bemachtigen en de man en zijn imposante nalatenschap te eren.

Sinds 2013 staat er in het centrum van Boston, de stad die hem groot maakte en die hij groot maakte, een standbeeld van de topsporter en burgerrechtenactivist. Deze tweedelige film van Sam PollardBill Russell: Legend (199 min.), is eveneens bedoeld als een eerbetoon. Teamgenoten, concurrenten en navolgers steken de loftrompet over de man die een basketbalwedstrijd kon lezen als geen ander en zo het moderne verdedigen heeft uitgevonden. Dat heeft hem en zijn teamgenoten bepaald geen windeieren gelegd, getuige een schier eindeloze stroom landstitels met The Celtics. Achter de gevierde sporter gaat echter gewoon een zwarte man in een witte wereld schuil.

In de lente van 1963 besluiten notabelen in zijn woonplaats Reading bijvoorbeeld om een officiële Bill Russell-dag uit te roepen. De hoofdpersoon reageert vereerd en geëmotioneerd. Als hij enkele maanden later naar een woning in een betere buurt wil verhuizen, krijgt Russell echter een andere kant van de gemeenschap te zien. ‘Mijn vrouw Rose kwam huilend thuis toen bewoners een petitie tegen de verkoop hadden getekend’, schrijft hij in zijn memoires, voor dit portret ingelezen door acteur Jeffrey Wright. ‘We moeten dat huis vergeten, zei Rose. Ze willen ons hier niet.’ Russell is echter onvermurwbaar: ‘Niemand vertelt mij waar ik ga wonen.’

Gaandeweg laat hij zich steeds meer gelden in de burgerrechtenstrijd. Als bokser Muhammad Ali ernstig onder vuur komt te liggen omdat hij zich tegen de oorlog in Vietnam keert, weet hij Russell bijvoorbeeld aan zijn zijde. ‘s Mans maatschappelijke betrokkenheid is ook het interessantste onderdeel van deze verder wel erg ronkende sportbiografie, waarin allerlei prominenten hem de ene na de andere veer in z’n reet steken. Meer nog dan de speler die The Boston Celtics in dertien jaar maar liefst elf landskampioenschappen heeft bezorgd gaat Bill Russell immers de geschiedenisboeken in als de man die het basketbal heeft geopend voor Afro-Amerikanen, eerst als speler en later als coach.

Murder In Big Horn

Showtime

‘Voor ons zijn dit geen true crime-verhalen’, zegt journalist Luella Brien, waarvan in 1977 tante DeeDee verdween, met ingehouden emotie. ‘De slachtoffers komen uit onze families.’ Al decennia zijn de ‘native Americans’ van Big Horn County, Montana, zich er maar al te zeer van bewust dat er jonge vrouwen, meisjes nog, uit hun midden verdwijnen. Verder kraait er echter geen haan naar deze MMIW (Missing/Murdered Indigenous Women).

Totdat Henny Scott in 2018 plotseling verdwijnt na een feestje op The Northern Cheyenne Reservation. Het veertienjarige meisje wordt enkele weken later dood aangetroffen in de sneeuw. Omdat ze op het indianenreservaat zelf is gevonden moet het Bureau of Indian Affairs (BIA) van Lame Deer in actie komen. En die kan de hulp inroepen van de FBI. Zoals de sheriff van Big Horn County dan weer verantwoordelijk is voor een ander deel van het grotere gebied, The Crow Reservation. Afhankelijk van het slachtoffer, de (onbekende) dader, plaats delict en de plek waar het lichaam wordt aangetroffen. Dat probleem speelt direct op als ruim een half jaar later een ander indiaans meisje, Kaysera Stops Pretty Places, dood wordt gevonden. Er zijn aanwijzingen dat ze wellicht is vermoord. En dan raakt op 1 januari 2020 ook de zestienjarige Selena Not Afraid nog vermist.

Dat juist het leefgebied van de Cheyenne- en Crow-stammen juridisch braak ligt, is natuurlijk geen toeval. ‘Native Americans’ werden aan het einde van de negentiende eeuw aan hun lot overgelaten, in de hoop dat ze stilletjes zouden opgaan in de ‘gewone’ bevolking of zouden uitsterven. Reservaten groeiden uit tot plekken van werkeloosheid, armoede, gokken en verslaving. Door Big Horn County loopt bovendien nog de Interstate 90, die als doorvoerroute van en naar Canada kan fungeren voor drugs, vrouwen en andere illegale handel. Zo wordt de traditionele angst gevoed voor de witte man, die zich van oudsher op indianenvrouwen richt om via hen de complete gemeenschap te ontwrichten, zo is het algehele gevoel. Neem bijvoorbeeld Pocahontas. Van haar romance met kapitein John Smith is een prachtige Disney-liefde gemaakt, maar in werkelijkheid was ze waarschijnlijk slachtoffer van mensenhandel.

Die geladen geschiedenis en maatschappelijke context zorgen ervoor dat Murder In Big Horn (157 min.) nooit een routineuze true crime-productie wordt. Zeker omdat er ook nog een andere kant aan datzelfde verhaal zit: de misstanden binnen het reservaat zelf, waar huiselijk geweld en seksueel misbruik schering en inslag lijken. Veel meer dan een zoektocht naar de daders van de tientallen ‘native women’ die in de afgelopen decennia zijn verdwenen is deze sfeervolle driedelige docuserie van Razelle Benally en Matthew Galkin een portret van een getroebleerde gemeenschap, die in z’n hart – de vrouwen en meisjes – wordt getroffen. ‘Every child matters’, stelt een leus over de MMIW. Dat moet het uitgangspunt worden, vinden strijdbare vrouwen zoals Luella Brien. In plaats van ‘another dead indian’.

Stephen: The Murder That Changed A Nation

BBC

Tien jaar nadat Nederland wordt opgeschrikt door de racistische moord op Kerwin Duinmeijer, een vijftienjarige Antilliaanse jongen die in 1983 in Amsterdam is doodgestoken door een skinhead, sterft Stephen Lawrence in Londen een gewelddadige dood. Op 22 april 1993 wordt de achttienjarige jongen van Jamaicaanse afkomst aangevallen bij een bushalte.

De lafhartige moord – de vierde met een racistisch motief in minder dan twee jaar – zet de plaatselijke zwarte gemeenschap, die zich in de steek gelaten voelt door de politie en getergd door de extreemrechtse British National Party, in vuur en vlam. En de zaak krijgt zelfs een (inter) nationaal karakter als het Zuid-Afrikaanse icoon Nelson Mandela op bezoek komt en zijn steun betuigt aan de familie. Al gauw worden er enkele witte jongeren gearresteerd, die vanwege gebrek aan bewijs ook weer snel worden vrijgelaten. En daarna gebeurt er heel veel – en verdacht weinig.

In 1999 wijdt regisseur Paul Greengrass de speelfilm The Murder Of Stephen Lawrence aan de kwestie, in 2006 volgt Neil Grants The Boys Who Killed Stephen Lawrence. Scènes uit die speelfilms en interviews met de hoofdrolspelers hebben teven hun weg gevonden naar de driedelige docuserie Stephen: The Murder That Changed A Nation (177 min.) uit 2018, waarin James Rogan de geruchtmakende zaak doorlicht met Stephens ouders Doreen en Neville, politieagenten, advocaten, journalisten en politici en uiteindelijk ook enkele verdachten aan het woord komen..

Stephens vriend Duwayne Brooks, die erbij is op die fatale avond in april 1993, vertelt hoe hij tijdens demonstraties na de moord op zijn vriend is gearresteerd. Zijn ervaringen werpen een navrant licht op het betrokken politiekorps, dat door en door racistische elementen blijkt te bevatten. Als een agent een zwarte man ‘nigger’ noemt, wil een journalist van het tv-programma Panorama in 1983 bijvoorbeeld weten van de voorzitter van de politievakbond Les Curtis, of die dan ontslagen moet worden. ‘Nee, waarom?’ antwoordt die. ‘Die mening mag je hebben.’

Binnen dat krachtenveld kan de moord op een zwarte jongen als Stephen Lawrence plaatsvinden en ook ongestraft blijven. Gedetailleerd reconstrueert Rogan deze tragische geschiedenis, die mettertijd woede en verontreiniging in het halve land (en bij de willekeurige kijker) veroorzaakt en uiteindelijk wellicht iets ten goede kan keren in de strijd tegen racisme in Groot-Brittannië. Van tevoren worden de nabestaanden van Stephen Lawrence echter gedwongen om de gifbeker helemaal leeg te drinken.

Fight The Power: How Hip Hop Changed The World

PBS

De titel Fight The Power: How Hip Hop Changed The World (234 min.) doet wellicht vermoeden dat deze vierdelige docuserie nog eens in geuren en kleuren het succesverhaal van de muziekstroming gaat vertellen. In werkelijkheid gebruikt regisseur Yemi Bamiro hiphop vooral als voertuig om de recente Afro-Amerikaanse historie te belichten; van de strijd om burgerrechten in de jaren zestig via de ‘war on drugs’, hardvochtige Reagan-jaren, crack-epidemie, bendeoorlogen, Rodney King-rellen, ‘mass incarceration’, woede na orkaan Katrina en eerste zwarte president Barack Obama naar de massale Black Lives Matter-protesten van de afgelopen jaren.

Hiphop als weerslag, aanjager en richtpunt van de emancipatiestrijd van zwarte Amerikanen en de aanpalende maatschappelijke kwesties. Hoewel de serie natuurlijk allerlei kopstukken van het genre aan het woord laat – Chuck D (Public Enemy), KRS-One, Abiodun Oyewole (The Last Poets), Melle Mel (Grandmaster Flash And The Furious Five), LL Cool J, Darryl McDaniels (Run-DMC), Fat Joe, John Forté, Ice-T, Killer Mike, Eminem, B-Real (Cypress Hill), Warren G, Will.i.am (Black Eyed Peas), Roxanne Shanté en Monie Love bijvoorbeeld – wordt Fight The Power nooit een platte aaneenschakeling van raphits en sterke verhalen.

Samen met prominente schrijvers, juristen, historici, journalisten en activisten blijven zij doorgaans weg bij de gebruikelijke clichés en schetsen een indringend beeld van de ontwikkeling van een geheel eigen cultuur, waarbij ook thema’s als de verheerlijking van het gangsterleven, misogynie en poenerigheid niet worden geschuwd. Deze miniserie ontwikkelt zich daarmee tot een portret van het moderne Amerika, verteld door zwarte Amerikanen die zich al generaties lang gerepresenteerd voelen door hiphoppers. ‘Hiphops grootste prestatie is dat het ervoor heeft gezorgd dat wij gehoord worden’, zegt Chuck D, één van de belangrijkste pleitbezorgers en tevens een centrale figuur in deze serie. ‘We zijn zo lang gedwongen geweest tot stilte.’

Bad Axe

David Siev

Als het Coronavirus in maart 2020 het leven in de Verenigde Staten platlegt, komt ook het restaurant Rachel’s Food & Spirits van de familie Siev in Bad Axe (101 min.), een stadje in Michigan, in zwaar weer terecht. Alle volwassen kinderen van het Aziatisch-Amerikaanse gezin melden zich weer thuis, om een handje te helpen. Onder hen is ook zoon David Siev, een inmiddels in New York woonachtige filmmaker. Hij doet wat filmmakers in zo’n situatie doen en pakt zijn camera erbij.

In eerste instantie legt David vooral de innerlijke dynamiek in het familierestaurant vast. Tussen zijn ouders Chun en Rachel, zussen Jaclyn, Raquel en Michelle en hun partners. Als enkele zussen zich, in de nasleep van de dood van George Floyd, aansluiten bij een plaatselijk Black Lives Matter-protest en daarbij de degens kruisen met onherkenbaar vermomde en zwaarbewapende neonazi’s, komen er duistere krachten los in de kleine gemeenschap in Huron County.

Ineens voelen de Sievs zich niet meer veilig binnen de omgeving waarin ze altijd een centrale rol leken te spelen. Voor vader Chun is dit heel herkenbaar: tijdens het schrikbewind van de Rode Khmer, die eindeloze ‘killing fields’ veroorzaakte in Cambodja, was hij zijn leven ook niet zeker. Chun vluchtte uiteindelijk naar het vrije westen en bouwde daar met keihard werken een nieuw bestaan op, niet wetende dat hij ruim veertig jaar later met ‘Asian hate’ te maken zou krijgen.

David Sievs film krijgt zijn eigen rol binnen die dynamiek. Hij confronteert Bad Axe ongenadig met zijn lelijke kanten, maar laat tevens de meningsverschillen binnen zijn eigen familie zien. Als de vrucht van hun gezamenlijke arbeid, Rachel’s, in zijn voortbestaan wordt bedreigd, lopen de spanningen flink op. Het resultaat is een aardige egodocu over hoe COVID-19, door president Trump regelmatig ‘the China virus’ genoemd, zomaar de verhoudingen in ‘smalltown America’ op scherp kan zetten.

The Soul Of Steffen Morrison

NTR

Zoals elke documentairemaker probeert Marcel de Vré in The Soul Of Steffen Morrison (55 min.) onder de oppervlakte te komen bij zijn hoofdpersoon. Als het goed is, kan hij daarbij uitgaan van zijn eigen visie op de Nederlandse soulzanger en de mens die daarachter schuilgaat. Die wordt dan uitgewerkt in een coherente vertelling, waarbinnen alle losse puzzelstukjes bijdragen aan het grotere geheel. Dit portret van Steffen Morrison wordt alleen nooit meer dan een verzameling losse puzzelstukjes.

Vrijwel alle belangrijke elementen uit het leven en de carrière van Morrison worden aangestipt, alsof ze moeten worden afgevinkt: zijn Surinaamse achtergrond, de relatie met zijn oma Hilda, de Bijlmervliegramp, z’n liefde voor soulmuziek, ’s mans doorbraak via The Voice Of Holland, dat hij zijn carrière sindsdien op eigen voorwaarden heeft vormgegeven, de opmerking daarbij dat dit nog geen vetpot is, het verbond met zijn (begeleidings)Band Of Brothers, de constatering dat hij als zwarte man in een wit land en binnen een witte industrie opereert, hoe hij als vrijwilliger muziekles geeft op de school van zijn zoontje, zijn laatste album Soul Revolution en dat hij als artiest steeds meer een eigen smoelwerk begint te krijgen.

Verder is Morrison joggend en fietsend te zien, doet hij enkele stukjes van zijn theatervoorstelling The Art Of Being Human op camera en brengt hij alle mogelijke podia en festivals aan de kook. De Vré lijkt ook hierbij een ogenschijnlijk tamelijk willekeurige greep in de Morrison-grabbelton te doen. Wat hij daar uithaalt wordt steeds becommentarieerd door gitarist en bandleider Alvin Lewis, producer Tjeerd Oosterhuis en Michiel van Elk van de soul-, funk- en jazzradiozender Sublime (die zich als een enthousiaste promotor van de zanger opwerpt). Een typisch geval van ‘more is less’, zo lijkt het, waarbij de ontwikkeling van Morrisons eigen muzikale identiteit en zijn identiteit als zwarte man als constanten fungeren.

Steffen Morrison is volgens eigen zeggen een ‘blaku rosoe’, een zwarte roos, die stilaan tot bloei aan het komen is. Deze tv-docu volstaat als nadere introductie daarvan, waarbij ‘s mans lekkere soulstrot en de gestaalde band aan zijn zijde de aandacht er wel bijhouden. Iedereen die daadwerkelijk onder de huid wil komen bij de zanger en zijn muziek loopt echter al snel op tegen de beperkingen van de film, in het bijzonder de vluchtigheid ervan.

Metissen Van België

Hugo (l) en Jaak (r) in Congo / De Chinezen / VRT

Wat een hand kan zeggen. Als hij liefdevol op die van een ander wordt gelegd. Geruststellend, troostend. Ik hoor je, zie je, voel je. 

Of als hij om een schouder wordt geslagen. Vaderlijk, begripvol. Maar ook: steun zoekend. 

En als hij, trillend, contact probeert te leggen. De afstand die onderweg is ontstaan wil overbruggen.

Metissen Van België (136 min.) had een veredelde versie van de televisieprogramma’s Spoorloos en Verborgen Verleden kunnen worden, waarin (verweesde) volwassenen voor de camera op zoek gaan naar hun oorsprong. Uiteindelijk is deze productie van Steven Crombez tot zoveel meer uitgegroeid: een collectieve zoektocht naar identiteit, verbinding en (zelf)respect, tegen de achtergrond van het kolonialisme.

Met deze driedelige serie belicht Crombez een zwarte bladzijde uit de koloniale geschiedenis van België. Daarvoor start hij in het Rwandese dorp Save, waar in de jaren veertig en vijftig een internaat voor ‘mulattenkinderen’ was gevestigd. Deze kinderen uit Congo, Rwanda of Burundi, het product van de relatie tussen een Belgische witte man en een lokale zwarte vrouw, namen daar, vaak zonder dat ze het zelf door hadden, definitief afscheid van hun ouders. 

‘Wij waren mulâtres’, stelt Georges. ‘Dat is de kruising tussen een paard en een ezel.’ Germaine vult aan: ‘Kinderen van de zonde. En onze moeders waren hoeren. Onze vaders trof geen schuld.’ Toen in de jaren vijftig de Congolese onafhankelijkheidsstrijd losbarstte, werden honderden van deze kinderen overgebracht naar België. ‘God heeft de blanke en de zwarte geschapen’, zei de latere Belgische premier Joseph Pholien ooit. ‘De duivel heeft de metis geschapen.’

Deze kinderen kwamen terecht bij pleeggezinnen of in weeshuizen. Hun koloniale dossiers zijn pas onlangs vrijgegeven, zestig jaar na de onafhankelijkheid. Sindsdien kunnen zij – als ze dat willen – op zoek gaan naar waar ze vandaan komen. ‘Ik heb hier ontdekt dat mijn geschiedenis die mij aangeleerd was, voor een groot deel gelogen was’, stelt Jacqueline tijdens een bezoek aan haar geboorteland Rwanda. ‘Blijkt dat ik niet ben wie ik dacht te zijn.’

Jacqueline, die als tweejarig meisje afscheid moest nemen van haar complete familie, is één van de drie metissen die Steven Crombez volgt naar hun geboorteland. Voormalig politierechercheur Jaak gaat met zijn volwassen zoon Hugo, die hij bepaald geen gemakkelijke jeugd heeft bezorgd. En Paul probeert het contact met zijn moeder in Rwanda te herstellen. Zij schreef hem jarenlang wanhopige brieven, die hij vaker dan hem nu lief is onbeantwoord liet.

Deze aangrijpende persoonlijke verhalen, sereen gefilmd in een zeer fotogenieke omgeving, worden verdiept en verbreed door lotgenoten. Hun herinneringen zijn niet minder indringend. ‘Zelfs nu nog denk ik bij mezelf dat het misschien beter is dat ik geen kinderen heb gekregen’, bekent Eveline bijvoorbeeld. ‘Ik zou niet gewild hebben dat ik geen goede moeder had kunnen zijn, dat ik ze niet had kunnen bieden wat een kind nodig heeft.’

‘Ik heb geprobeerd Belg te zijn’, zegt Georges. ‘Ik heb geprobeerd Vlaming te zijn. Maar uiteindelijk, het racisme brengt je terug tot de werkelijkheid.’ Op een bepaald moment ging hij zich afvragen: ‘wie ben ik dan? En dan moet je jezelf een antwoord geven en zeggen: ik ben wie ik ben. Ik ben metis. Ik ben tussenin. Daar is niks mis mee.’ Het is een even vanzelfsprekende als pijnlijke constatering, waarmee hij zichzelf eindelijk de hand reikt.

Om vrede te vinden met wie hij is, net als al die anderen: een metis van België.

Fourteen Days In May

BBC

Hij zit al acht jaar in een dodencel in Mississippi en is altijd blijven volhouden dat hij onschuldig is. Edward Earl Johnson werd in 1979 als achttienjarige veroordeeld vanwege moord op een politieman en poging tot verkrachting van een zestigjarige vrouw. Als deze film begint, op donderdag 7 mei 1987, heeft de 26-jarige Afro-Amerikaanse man nog welgeteld Fourteen Days In May (85 min.). Op zijn kalender is een zwarte cirkel getekend rond de datum 20 mei.

Directeur Donald Cabana van de Parchman Penitentiary staat erop dat de executie van Johnson straks ordentelijk verloopt. Zeker ook voor de familie van de ter dood veroordeelde. ‘Iedereen kan in deze situatie belanden’, houdt hij zijn medewerkers voor. ‘Door een verkeerde combinatie van drank en drugs en een moment van onachtzaamheid zou ook mijn zoon of jullie zoon of dochter in een dodencel terecht kunnen komen. Dat zegt niets over de ouders.’

De ter dood veroordeelde kijkt intussen met een schuin oog naar zijn allerlaatste beroepszaken en een verzoek om clementie aan de gouverneur van Mississippi. Ze zien toch wel dat hij als jonge Afro-Amerikaanse man, in een staat met een uiterst beladen historie, op basis van erg schamel bewijs is veroordeeld? Uit onderzoek blijkt dat zwarte mannen, die een witte Amerikaan hebben gedood, meer dan vier keer zo vaak de doodstraf krijgen als witte mannen die een zwarte Amerikaan doden.

De Britse filmmaker Paul Hamann spreekt in deze sobere, maar uiterst doeltreffende documentaire uit 1987 met Edward Earl Johnson zelf, andere gedetineerden en enkele bewaarders over de doodstraf, de achtergronden en implicaties daarvan en het dagelijks leven in de Mississippi State Penitentiary. ‘Slavernij, gemodificeerd voor de hedendaagse wereld’, noemt één van de langgestraften dat. ‘Dit is gewoon een plantage, waarvan ze de naam hebben veranderd in boerderij.’

Terwijl de bedachtzame Johnson zijn finale tijd spendeert met directe familie, nog maar eens overlegt met zijn advocaat en de psycholoog en geestelijk verzorgers van de gevangenis ontvangt, worden de laatste voorbereidingen getroffen voor de executie van de modelgevangene. Niets wordt aan het toeval overgelaten. Zo wordt de gaskamer bijvoorbeeld nog even getest. Zodat Johnsons levenseinde in elk geval professioneel en geheel volgens de regels kan worden afgewikkeld.

De bedachtzame man die zijn lot in handen van de Heer heeft gelegd, is in werkelijkheid afhankelijk geworden van een bureaucratisch systeem, dat gedachten- en harteloos doordraait als het eenmaal in gang is gezet – hoeveel sympathie Johnsons medegedetineerden en de gevangenismedewerkers ook voor hem hebben en hoezeer ze ook stuk voor stuk twijfelen aan zijn schuld. Fourteen Days In May heeft zich dan allang ontwikkeld tot een bijzonder indringend pleidooi tegen de doodstraf.

Belaagd

KRO-NCRV

Let op voor mannen die snoepjes uitdelen. Niet in donkere steegjes lopen. Altijd samen naar huis fietsen. Even bellen als je weggaat. Bescherm je drankje. Draag rokken tot over de knie, lange mouwen en zeker geen diep uitgesneden kleding. ‘Het is eigenlijk te gek voor woorden dat het nodig is’, zegt een vrouw over de uitgaantips die zij en andere jonge meisjes vroeger kregen van hun ouders. ‘Mijn broer kreeg dezelfde uitleg niet.’

Nan Rosens (Verdacht, Doelwit en Gebroken) laat in de interviewfilm Belaagd (57 min.) Nederlandse vrouwen aan het woord over hoe ze seksueel lastig zijn (en worden) gevallen door mannen. De situaties die zij schetsen zijn zeer herkenbaar (en ook al vaker bespreekbaar gemaakt): van dubbelzinnige grapjes, fluitende bouwvakkers en ongevraagde aanrakingen tot dickpics, partnergeweld en verkrachting.

Rosens heeft haar gesprekspartners voor een ‘green screen’ geplaatst, waarop als uitgangspunt een roze achtergrond is geplaatst en aan de hand van wat zij vertellen ook andere kleuren, situaties en sferen kunnen worden geprojecteerd. Ze omkleedt deze ervaringsverhalen bovendien met unheimische scènes: een nachtelijk treinstation bijvoorbeeld, of een publieke ruimte met veel manvolk.

De film wordt daarmee precies wat ie vanaf het allereerste begin belooft te zijn: een documentaire over seksisme, het effect daarvan op vrouwen en de ernstige uitwassen ervan, allemaal vanuit vrouwelijk perspectief verteld. Een documentaire dus die perfect past in het #metoo-tijdsgewricht, waardoor er ruimte is gekomen voor ervaringsverhalen die voorheen vooral werden ingeslikt of gefluisterd.

Waarbij het mannelijke perspectief wellicht een waardevolle toevoeging zou zijn (geweest): (waarom) herkennen zij sommige signalen van vrouwen niet? Weten zij het wanneer ze een grens overgaan? En zo ja, waarom doen ze het dan toch?

Ga Terug En Haal Het

Tomtit Films / VPRO

Wat is de erfenis van de grootschalige Black Live Matters-demonstraties in de zomer van 2020? Die vraag wil Clarice Gargard exploreren in deze intuïtieve ontdekkingstocht. ‘Staan we nu op een kantelpunt?’ vraagt ze zich af. ‘Is dit hoe verandering ontstaat?’

Ga Terug En Haal Het’ (53 min.), start een soort stationsomroepster vervolgens de reis langs verzetsverhalen – van het verleden via het heden naar de toekomst – die op het punt staat om te beginnen. ‘Herinner wat u vergeten bent.’ Is deze steeds terugkerende stem, begeleid door beelden van voorbijrazende nachtelijke treinstations, een metafoor voor hoe zwarte mensen zichzelf moeten vinden, binnen een wereld waarin wit al sinds jaar en dag dominant is? Want, zo werpt de omroepstem nog op, ‘hoe reis je verder als je niet weet waar je vandaan komt?

Gargard gaat in Nederland, Suriname en Curaçao op zoek naar alledaags verzet van zwarte Nederlanders. Dat heeft zich door de jaren in allerlei gedaanten gemanifesteerd. Ze spreekt bijvoorbeeld André Reeder, ooit lid van de links-marxistische Surinaamse studentenvereniging. In 1982 maakte hij een film over de abominabele huisvesting van Surinaamse studenten in Nederland. Lulu Helder organiseerde in 1996 de allereerste anti-Zwarte Piet-actie ‘Zwarte Piet is zwart verdriet’. ‘Hoe lang moeten we wachten op een gelijkwaardige positie in deze samenleving?’ verzucht zij.

Deze voorbeelden weerspreken in elk geval het hardnekkige beeld dat zwarte Nederlanders hun achtergestelde positie al die tijd lijdzaam zouden hebben ondergaan. In Curaçao ontmoet Gargard verder Jeanne Henriquez, de conservator van het Tula museum. Als je je eigen geschiedenis niet kent, dan wordt het moeilijk om te geloven in jezelf, stelt zij. ‘Want je hebt niet geleerd wie je bent.’ Het pleidooi van al Gargards gesprekspartners komt in essentie neer op het herschrijven van de geschiedenis: loskomen van het kolonialisme en onderdrukking en het (h)erkennen van jezelf.

Dat proces krijgt gaandeweg voor de maakster zelf een steeds persoonlijker karakter en mondt tijdens een Winti-ritueel, tevens het eindstation van deze wat grillige en breed uitwaaierende film, uit in een emotionele climax. ‘Wij creëren zelf, steeds opnieuw, de kantelpunten die voor verandering zorgen’, concludeert Clarice Gargard daarna. ‘Wanneer we ons herinneren wie we zijn, waar we vandaan komen én besluiten actie te ondernemen.’

White Balls On Walls

Zeppers

‘We hebben nog steeds een hele mannelijke witte dominantie in de collectie’, constateert directeur Rein Wolfs van het Stedelijk Museum Amsterdam. Slechts vier procent van de collectie is gemaakt door vrouwen. En: ‘Er hangen op dit moment geen werken van makers van kleur’, bekent Wolfs. ‘Op dit moment helemaal niet.’ Het ‘hagelwitte’ museum wil en moet daarin stappen gaan maken.

Touria Meliani, de wethouder kunst en cultuur van Amsterdam, heeft een Actieplan diversiteit en inclusie Kunstenplan 2021-2024 opgesteld, dat met gezwinde spoed in de praktijk moet worden gebracht. Terwijl het Rijksmuseum de tentoonstelling ‘Slavernij‘ aankondigt, is in het Stedelijk bijvoorbeeld ‘Surinaamse School: schilderkunst van Paramaribo tot Amsterdam‘ te zien. Dat zorgt meteen ook voor kritiek: staat de kunst nog wel voorop? Of is de ‘ideologische agenda’ leidend geworden?

Ook intern zorgen de pogingen van het museum voor moderne en hedendaagse kunst en design om diverser en inclusiever te worden voor een zeker ongemak. Zowel bij medewerkers die kanttekeningen hebben bij de ingezette veranderingen als bij degenen die dat proces juist in gang proberen te zetten of zelfs belichamen. En regisseur Sarah Vos, een maker die wel vaker de vinger op de zere plek legt, zoomt in White Balls On Walls (90 min.) in op waar het schuurt.

Scheppen quota voor werk van vrouwelijke kunstenaars of kunstenaars van kleur bijvoorbeeld ruimte of werken ze eerder beperkend? Hoe kan worden voorkomen dat zulke kunstenaars de indruk krijgen dat ze vooral vanwege hun achtergrond of profiel zijn gekozen, om dat gezegende/vervloekte quotum te halen? En betekent meer ruimte voor andere invalshoeken dan automatisch ook het inperken van de ruimte voor traditioneel witte kunst?

Op kousenvoeten doorkruisen alle betrokkenen, stuk voor stuk met de beste bedoelingen, het mijnenveld tussen een inclusief en een politiek correct museum, op weg naar een plek, organisatie en collectie die in de tegenwoordige tijd en nabije toekomst passen, met bovendien voldoende oog voor het verleden en de keerzijden daarvan. Vos krijgt die zoektocht en het bijbehorende lopen op eieren in White Balls On Walls heel aardig te pakken.

Murder On A Sunday Morning

Prime

James, de echtgenoot van de 65-jarige Mary Ann Stephens en tevens de enige ooggetuige van het misdrijf, heeft hem hoogstpersoonlijk aangewezen: Brenton Butler is degene die hen op zondagochtend 7 mei 2000 bij het Ramada Inn-hotel in Jacksonville, Florida heeft overvallen. In de rechtszaal bevestigt Stephens nog maar eens dat het de vijftienjarige zwarte jongen was die Mary Ann heeft vermoord.

Brentons advocaat Pat McGuinness is niettemin overtuigd van de onschuld van zijn cliënt. Die is simpelweg het slachthuis van raciaal profileren. De politie heeft gewoon de eerste de beste Afro-Amerikaanse tiener van de straat geplukt en tot een bekentenis gedwongen, meent hij. Documentairemaker Jean-Xavier de Lestrade sluit aan bij het verdedigingsteam van McGuinness en zijn collega Ann Finnell voor wat een true crime-klassieker zal worden: Murder On A Sunday Morning (111 min.), in 2002 bekroond met de Oscar voor beste documentaire.

De Lestrade, die enkele jaren later nóg een genretopper zal afleveren met de docuserie The Staircase over een vrouw die thuis van de trap is gevallen/geduwd, volgt de rechtszaak tegen Brenton Butler op de voet en brengt tevens in beeld hoe zijn advocaten het proces voorbereiden en verder uitzoeken. Zij gaan er helemaal voor, ervan overtuigd dat hun cliënt onschuldig is en bovendien doelbewust gemaltraiteerd door scoringsbeluste politieagenten. Zeker de verbeten Pat McGuinness gaat er in de rechtszaal regelmatig met gestrekt been in.

‘Als een hond op je tapijt plast en je straft hem niet, dan blijft hij op je tapijt plassen’, zegt hij daarover tegen De Lestrade. ‘Als je een getuige die liegt niet tot de orde roept of vernedert, dan blijft ie dat doen.’ Zulke publieke tuchtigingen gaan de Ierse straatvechter goed af. En hij lijkt er ook lol in te hebben om rotte agenten – althans, in zijn ogen – genadeloos met hun eigen verklaringen om hun oren te slaan. Op die manier wil hij de zaak van openbaar aanklager Laura Starrett onschadelijk maken en de jury ervan overtuigen dat ‘Bren’ moet worden vrijgesproken.

De juryleden hebben uiteindelijk welgeteld 45 minuten nodig om tot een vonnis te komen in deze klassieke rechtbankdocu, die nauwgezet laat zien hoe het Amerikaanse justitiële systeem (niet) werkt en die tevens aantoont hoe belangrijk het is dat ook, of júist, verdachten die de schijn tegen hebben, al is het alleen door de bevolkingsgroep waartoe ze behoren, met kennis, passie en vernuft worden verdedigd.