Call Me Kate

Salon

Katharine Hepburn (1907-2003) had vier Oscars op de schouw staan. Tenminste, als ze de beeldjes destijds ook had opgehaald. Voor Morning Glory (1933), Guess Who’s Coming To Dinner (1967), The Lion In Winter (1968) en On Golden Pond (1981). En als Hepburn voor elke nominatie een certificaat had gekregen, zou zij er een muur mee hebben kunnen behangen. Als ze die dus ook in ontvangst zou hebben genomen…

‘Toen ik begon, wilde ik maar één ding: beroemd worden’, vertelt het Hollywood-icoon zelf in één van haar spaarzame interviews, met de schrijver Glenn Plaskin, dat als een levensader door Lorna Tuckers portret Call Me Kate (86 min.) loopt. ‘Maar ik realiseerde me al snel dat ik, als ik ’t langer dan vijf minuten wilde volhouden in deze industrie en ’t ook nog wilde kunnen navertellen, er alles voor moest geven en daar nooit mee mocht ophouden.’

Eigenzinnig, vastberaden en rücksichtslos hield ze zich in de jaren dertig staande in de filmindustrie. Daarmee maakte Hepburn zich niet bij iedereen geliefd. Na enkele flops rekenden anderen dus met liefde en plezier met haar af. De actrice kreeg de reputatie dat ze ‘box office poison’ was. Het was een gigantische misrekening. Katharine Hepburn bleek over veel meer ausdauer te beschikken dan de meeste van haar generatiegenoten.

‘Was je een opportunist?’ vraagt Plaskin haar in het gesprek (waarnaar hij zelf in deze docu, enigszins curieus, aandachtig zit te luisteren). ‘Ik denk dat iedereen een opportunist is als ie een kans krijgt om opportunistisch te zijn.’ Hepburn greep dus de kans om te schitteren tegenover ‘leading men’ zoals Humphrey Bogart, Cary Grant en haar grote liefde Spencer Tracy, de acteur met een drankprobleem en al een vrouw.

Ze zou nochtans ruim 25 jaar met hem leven en werken. Tot aan zijn dood in 1967. Toch kon de Amerikaanse actrice de geruchten dat ze lesbisch was – hoewel ze ook nog een relatie had gehad met de excentrieke rijkaard Howard Hughes – daarmee niet volledig laten verstommen. Katharine Hepburn maakte ’t daar zelf ook wel een beetje naar: als vrouw met een voorbeeldfunctie droeg ze regelmatig, God betere ‘t, broeken.

In dit portret geven verder onder anderen haar neef Mundy Hepburn, Spencer Tracy’s kleinzoon Joe en achterkleinzoon Sean en Angela Allen, de scriptsupervisor van de klassieker The African Queen (1951), tekst en uitleg bij de beeldenpracht die Tucker heeft opgediept uit de archieven. Ze brengt ook een bezoek aan The Katharine Hepburn Cultural Arts Center – noem het gerust The Kate – in haar woonplaats Old Saybrook.

Zo verbindt dit adequate portret alle losse eindjes in het leven van een ongenaakbare Hollywood-heldin, die haar hele leven iets ongrijpbaars bleef houden. Misschien ook wel bewust: zodat ze uit de greep van pers en publiek kon blijven.

An Update On Our Family

HBO Max

De tijd dat onhandige papa’s met een fototoestel of een videocamera bibberig de eerste verrichtingen van hun nageslacht probeerden te vereeuwigen, ligt inmiddels al lang en breed achter ons. Een beetje bijdetijds ouderkoppel heeft tegenwoordig een eigen YouTube-kanaal, waarop over alle wederwaardigheden van het gezinsleven wordt gevlogd. Over (positieve) zwangerschapstesten, spugende kinderen en het huis dat maar niet opgeruimd raakt.

Zo kunnen we echt met hen meeleven, vinden devote fans zoals de alleenstaande moeder Hannah Cho uit Phoenix, Arizona. Zij is verslingerd geraakt aan The Stauffer Life, het toch wel behoorlijk professioneel ogende familiekanaal van Myka en James Stauffer. Dat Amerikaanser dan Amerikaanse echtpaar houdt z’n achterban uitstekend op de hoogte van wat er in hun o zo gezellige gezinnetje allemaal gebeurt. Als ze een miskraam heeft gekregen, zit Myka binnen vier uur weer voor de camera. Ook om haar excuses te maken dat ze zo lang niet heeft gevlogd. En wanneer ze daarna toch weer in verwachting raakt, wordt de positieve test voor de camera met de andere kinderen gedeeld. ‘Zwangerschapsaankondigingen krijgen nu eenmaal veel views’, weet ook Hannah Cho.

De Stauffers gelden inmiddels als de zwarte schapen van de mamavlog-wereld. En de kwestie die daarvoor heeft gezorgd – de adoptie van het Chinees jongetje Huxley – gebruikt Rachel Mason als voertuig om alle uithoeken van die gemeenschap te verkennen in An Update On Our Family (139 min.). In de driedelige docuserie, geïnspireerd op het artikel Un-adopted van Caitlin Moscatello in New York Magazine, introduceert Mason tevens de familievloggers Harold en Rachel Earls (Earls Family Vlogs) en Channon Rose (Channon Rose Vlogs), die ’t heel fijn vinden om hun ‘journey’ met de gemeenschap te delen. Er zit trouwens ook een aardig verdienmodel in zo’n familievlog. Als je tenminste weet hoe je jezelf – en je kinderen – moet verkopen.

Deel 2 van deze miniserie zoomt verder in op de adoptie van kinderen uit het buitenland. Zoals dat nieuwe zoontje van de Stauffers. Myka en James laten hun vlogkanaal floreren met een continue stroom updates over de adoptie en wachten Huxley natuurlijk ook met draaiende camera op als hij vanuit een Chinees weeshuis recht in hun armen loopt. Herstel: had moeten lopen. Want erg enthousiast is het joch in eerste instantie niet. En dat blijkt de voorbode van een moeizame episode in het bestaan van die alleraardigste Stauffers, waarbij hun adoptiekind gaandeweg helemaal van het toneel lijkt te verdwijnen. Dan hebben ze echter buiten fanatieke fans zoals Hannah Choh, die zelf is geadopteerd vanuit Korea, gerekend. Zij gaan op zoek naar waar Huxley is gebleven.

Influencer-expert Sophie Ross, die zelf overigens ook verdacht veel lijkt op een influencer, brengt de zaak in mei 2020 buiten de ‘momosphere’ met een messcherpe tweet, waarna de rest van de trending wereld – van Business Insider tot Buzzfeed – ermee aan de haal gaat en de hele familiegoegemeente losgaat op die onfortuinlijke Myka en James Stauffer. Hun vlogroem komt als een boemerang bij hen terug. Een waarschuwing voor al die ouders met een familiekanaal, die nog in de veronderstelling leven dat het delen van beelden van hun kinderen, in deze lekker cringy serie overigens consequent onherkenbaar gemaakt, volstrekt onschuldig is. Terwijl die kids in werkelijkheid natuurlijk allang van de complete gemeenschap zijn geworden.

En al die volgers weten, als digitale huisvriend, véél beter wat goed voor hen is. Te beginnen met die arme Huxley.

Roadrunner: A Film About Anthony Bourdain

Focus Features

‘Je komt er toch wel achter’, richt kunstenaar John Lurie zich rechtstreeks tot de kijker, als Roadrunner: A Film About Anthony Bourdain (119 min.), de documentaire over zijn vriend, pas enkele minuten onderweg is. ‘Dus ik zal het alvast verraden: er komt geen happy end. De eikel pleegde zelfmoord.’

Lurie wendt zich vervolgens tot de maker van die film, Morgan Neville. ‘Hoe ga je dit maken?’ wil hij weten. ‘Natuurlijk wil je praten over de roddels, maar dat is niet wat je wilt maken.’ Nee, antwoordt Neville. ‘Ik wil een film maken over waarom hij was zoals hij was.’ Lurie: ‘Daar heb ik ook geen antwoord op. Daarom zit ik zelf ook hier.’

Dat tragische einde, zo prominent neergezet bij de opening, hangt de hele film als een slagschaduw over het leven van Anthony Bourdain (1956-2018), dat een volstrekt nieuwe wending krijgt als hij, een kok van dik in de veertig bij het New Yorkse restaurant Les Halles, in 2000 een enorme bestseller schrijft: Kitchen Confessions.

In dat boek deelt hij zowel alle geheimen van de keuken als zijn eigen uitspattingen op het gebied van seks, drugs en rock & roll. Met een eigen reisprogramma bouwt Bourdain daarna al snel een vaste achterban op. Hij is een man die bereid lijkt om alles te eten, in Jan en alleman geïnteresseerd is en geweldig over zijn belevenissen kan vertellen.

Achter de schermen maakt hij ’t anderen – en zichzelf – bepaald niet gemakkelijk. Middelmatigheid beschouwt Bourdain bijvoorbeeld als een enorme zonde. ‘Geef deze nerds met eekhoornballen geen macht door ze hun zin te geven’, schrijft hij bijvoorbeeld in een boze bui aan een teamlid. ‘Ze zullen deze show doodknabbelen als hongerige eenden.’

Met Bourdains broer Chris, tweede vrouw Ottavia Busia, vriend Josh Homme (voorman van de rockband Queens Of The Stone Age), de sterkoks Eric Ripert en David Chang en verschillende leden van zijn vaste tv-team probeert Morgan Neville vat te krijgen op deze gecompliceerde persoonlijkheid, die gedurig in de knoop zit met zichzelf.

Als Bourdain, nadat ook zijn tweede huwelijk is stukgelopen en hij Ottavia en hun dochter Ariane heeft achtergelaten, halsoverkop verliefd wordt op de Italiaanse actrice en filmmaakster Asia Argento, begint zijn verslavingsgevoelige persoonlijkheid, waardoor hij eerder verslingerd raakte aan heroïne en cocaïne, hem danig op te breken.

‘Ik heb mijn haar niet meer geknipt sinds hij is gestorven’, vertelt zijn vriend David Choe geëmotioneerd. ‘Ik mis hem gewoon.’ Anthony Bourdains zelfverkozen dood heeft niet alleen bij hem diepe sporen achtergelaten, toont de stemmige apotheose van deze zeer doeltreffende biografie over een man die zoveel meer was dan zijn einde.

Toen Roadrunner in 2021 werd uitgebracht, ontstond er nog wel een controverse nadat bleek dat Neville, met behulp van kunstmatige intelligentie, enkele stukken geschreven tekst van Bourdain had omgezet in voice-overs en die, zonder dat verder expliciet te melden, tussen reguliere ingesproken teksten van zijn hoofdpersoon had geplaatst.

Sons Of Ecstacy

HBO Max

Nadat eerst de regels van het spel – een gevecht om de XTC-markt van Arizona, aan het begin van de jaren negentig – zijn uitgelegd, zetten Elli Hakami en Julian P. Hobbs de pionnen op het bord voor hun misdaaddocu Sons Of Ecstacy (88 min.): de tegenpolen Gerard Gravano en English Shaun. Eerst wordt het doopceel van de één gelicht, daarna dat van de ander. Om en nabij een kwartier per persoon. 

Gerard Gravano is de zoon van de New Yorkse gangster en huurmoordenaar Salvatore Gravano, alias Sammy The Bull. In 1985 heeft die voor maffiabaas John Gotti diens voorganger Big Paul Castillo omgelegd. Sammy ontwikkelt zich vervolgens tot ’s mans onderbaas bij de beruchte Gambino-familie. Wanneer hij zich zes jaar later alsnog tegen Gotti keert en uit de school klapt tegenover de politie, wordt ‘de rat’ in een getuigenbeschermingsprogramma geplaatst. Hij belandt in Phoenix, Arizona, waar Sammy’s zoon Gerard zowaar direct het criminele pad vindt dat zijn vader eerder ook al heeft bewandeld.

Een stief kwartier later is het de beurt aan English Shaun. Diens wieg stond in de omgeving van Liverpool. Hij studeerde er bedrijfskunde en raakte verzeild in de Britse Acid House-scene. Toen Shaun was afgestudeerd, vertrok ie naar een tante in Phoenix, om nog vóór zijn dertigste miljonair te worden in het land van de onbegrensde mogelijkheden. Hij werkte eerst als effectenhandelaar, maar merkte al snel dat er in de ravescene van Arizona serieus behoefte was aan pretpillen. En omdat ‘greed’ in die tijd, met dank aan Gordon Gekko, werd beschouwd als ‘good’, hield niets hem tegen om op industriële schaal pillen te gaan lossen. 

En dan is er nog – de docu is dik een half uur onderweg – een serieuze spelbreker: de Amerikaanse politie.  Die wil die hele XTC-markt het liefst direct wegvagen en grijpt de machtsstrijd tussen de rivaliserende bendes van Gerard Gravano en English Shaun aan om hen tegen elkaar uit te spelen en achter slot en grendel te krijgen. Hakami en Hobbs tekenen dat in wezen vrij simpele misdaadverhaal gelikt op met een combinatie van lekker archiefmateriaal, nogal dikke reconstructies en een heel arsenaal aan sterke (misdaad)verhalen.

Zeker Salvatore Gravano blijft lekker in zijn rol van eeuwige voetsoldaat van de Cosa Nostra. Hij schiet op commando weliswaar iedereen een kogel tussen de ribben, zo wil de man doen geloven, maar gaat voor zijn vrouw en kinderen natuurlijk door het vuur. Een klassieke gangster, zogezegd. Of, anders gesteld: een cliché gangster. Zo’n man die leeft volgens de regels van een dubieuze erecode en die zich bijna niets ergers kan voorstellen dan ‘disrespect’. En hij heeft zijn zoon, die volgens eigen zeggen een veel zachtere inborst heeft, daarin meegetrokken.

Als aan het einde van Sons Of Ecstacy duidelijk is wie het spel heeft gewonnen – spoiler: zo’n spel kent doorgaans vooral verliezers – kan de rekening worden opgemaakt: wat hebben al die criminele activiteiten nu feitelijk opgeleverd en gekost?

Mobutu’s Game

VRT

Op 30 juni 1966 verklaart de Congolese president Joseph-Désiré Mobutu zijn illustere voorganger Patrice Lumumba officieel tot nationale held. Hij was een ‘grote Afrikaan, de eerste martelaar van onze economische onafhankelijkheid’.

Mobutu vertelt er niet bij dat hij zes jaar eerder actief betrokken is geweest bij de moord op Lumumba. Als diens vertrouweling heeft legerleider Mobutu stiekem samengespannen met de voormalige kolonisator België en de Verenigde Staten om de eerste leider van het zojuist onafhankelijk geworden Afrikaanse land vrijwel direct weer van het toneel te laten verdwijnen. ‘Toen Lumumba terugkeerde naar Kinshasa, keek Mobutu toe hoe zijn soldaten hem als een gewone crimineel afvoerden’, vertelt de Congolese politicoloog Georges Nzongola Ntalaja. ‘Hij keek ernaar, met zijn armen over elkaar. Dat beeld zegt alles: hij gedroeg zich als Judas Iskariot bij Jezus Christus.’

In de gezaghebbende vierdelige serie Mobutu’s Game (222 min.) reconstrueren Guillaume Graux, Joost Vandensande en Wendy Bashi met een afgewogen mixture van direct betrokkenen, ‘mobutisten’, politieke tegenstanders, diplomaten en historici het 32-jarige bewind van Mobutu, die in 1965 met steun van de Amerikanen en Belgen aan de macht komt via een coup. Hij lijkt de man om de aanzienlijke westerse belangen in Congo te beschermen, maar begint zich al snel te manifesteren als een klassieke dictator, die opzichtig antikoloniale sentimenten voedt, de Afrikaanse identiteit van z’n land benadrukt en zijn eigen naam verandert naar Mobutu Sese Seko.

Congo noemt hij voortaan Zaïre, een land dat volledig in het teken komt te staan van de megalomane grote leider. De vrouwen, en meisjes, in het bijzonder. Dansen zullen ze. En gewillig zijn. Voor de natie en voor Mobutu zelf, die als een godheid aanbeden wil worden. Dat beeld bevalt hem zelfs zo goed dat hij letterlijk een spot laat maken waarin hij zelf als een opperwezen vanuit de hemelsblauwe lucht neerkijkt op de uitverkoren Afrikaanse natie. ‘Dit betekende het einde van zijn opkomst en het begin van zijn neergang’, concludeert politicoloog Jean Omasombo, aan het einde van de tweede aflevering van deze miniserie. ‘Mobutu zal gek, paranoïde en decadent worden.’

‘Ik zeg: nee tegen democratie’, stelt Léon Engulu, die destijds minister was over Mobutu’s regime. ‘We hebben een sterke autoriteit nodig om vooruit te gaan. Democratie werkt nu eenmaal niet bij armoede.’ Die vereist volgens Engulu een bepaalde welvaart en ontwikkeling. ‘Arme mensen verkopen zichzelf. Die hebben niet de trots om te zeggen: ik verkoop mezelf niet.’ Dan breekt interviewer Joost Vandensande toch even in: heeft Engulu, in wiens villa met zwembad ze nu vertoeven, zichzelf dan niet verrijkt tijdens Mobutu’s bewind? Na de nodige omwegen komt de oud-politicus tot een opmerkelijk antwoord. ‘Ik ben gevormd door de witten. Daarom imiteer ik ze ook.’

Gedetailleerd brengt Mobutu’s Game zo de interne machinerie van een corrupt bewind in kaart. Politieke tegenstanders worden intussen keihard aangepakt. ‘Ik hoop dat u aan het opnemen bent?’ zegt politicus François Lusanga geëmotioneerd tegen de filmcrew. Hij wil vertellen over hoe hij publiekelijk, in aanwezigheid van zijn gezin, werd afgestraft omdat hij ‘t waagde om openlijk kritiek te uiten op de president. Hij werd ‘gebroken en naakt achtergelaten, in aanwezigheid van mijn vrouw en kinderen. Het hele dorp zag ‘t.’ Daarna moest Lusanga nog mee naar het bureau, waar andere agenten klaarstonden om hem verder te martelen. Hij is er nog altijd ontdaan over. ‘Het was walgelijk!’

In de slotaflevering van wat zich laat aanzien als het definitieve portret van Joseph-Désiré Mobutu volgt dan het demasqué van het politieke dier dat ruim drie decennia partijen in binnen- en buitenland tegen elkaar heeft uitgespeeld, om zelf aan de macht te kunnen blijven. Terwijl in de jaren negentig in buurland Rwanda een genocide plaatsvindt die de hele regio destabiliseert, wordt hij alsmaar zwakker en langzaam naar de uitgang gedirigeerd. ‘Ik heb God om vergeving gevraagd namens alle inwoners van Zaïre’, vertelt zijn vrouw Bobi Ladawa, die haar man net als zijn zoon Nzanga en dochters Ndagbia en Yango nog altijd op handen draagt. ‘Want hij was de vader van de natie.’

Jerry Springer: Fights, Camera, Action

Netflix

‘Ik wil dat ze na de show zeggen dat ze iets over het leven hebben geleerd wat ze nog niet wisten’, zegt de nieuwbakken talkshowpresentator in 1992 tijdens zijn presentatie aan de Amerikaanse pers. ‘En’, voegt hij er met een serieuze blik aan toe, ‘dat Jerry alle ruimte bood aan het verhaal.’ Met zijn nette bril en verzorgde haar zou de voormalige burgemeester van Cincinnatti en nieuwsjournalist uit Chicago kunnen doorgaan voor een fijnbesnaarde vorser van het menselijke gedachten- en gevoelsleven.

Wie had toen kunnen bedenken dat diezelfde weldenkende man het gezicht zou worden van een onwelriekende kruising tussen een volkstribunaal, de lach of ik schiet-show en een showworsteltoernooi? En dat hele volksstammen zijn voornaam zouden scanderen als een prehistorische strijdkreet, om de gladiatoren in het moddergevecht op zijn podium vooral uit te dagen om zich nóg verder in de stront te werken? Jerry! Jerry!! Jerry!!! Waarna hij de strijd dan voortijdig zou afbreken met een stichtelijk slotwoord over dat ook mensen die met een paard trouwen (en tongzoenen) respect verdienen, dat je sowieso altijd lief moet zijn voor elkaar en dat er morgen natuurlijk weer een show is.

Misschien Jerry Springer zelf wel. Hij zal toen, begin ’92, toch niet in de veronderstelling zijn geweest dat hij een Amerikaanse variant op Rondom Tien of De Ronde Van Witteman ging presenteren? Alhoewel… The Jerry Springer Show begon tamelijk degelijk en saai en dreigde dus vanwege tegenvallende kijkcijfers al snel van de buis te verdwijnen. En toen werd de hulp ingeroepen van uitvoerend producent Richard Dominick, een man die zijn sporen verdiende als koppenmaker bij roddelbladen. Type ‘Man met twee hoofden zingt in stereo’, ‘Mijn affaire met Bigfoot’ of ‘Broodrooster bezeten door de Duivel’. Hij moest Jerry ‘wild en sexy’ (en, o-o, ranzig) gaan maken.

En op een verwrongen manier lukte dat vrijwel direct, getuige deze tweedelige docu over de absolute nummer één van de Amerikaanse trashtalkshow (met op twee, ex aequo, GeraldoRickiSally JessyPhilJennyMontel en Maury). Jerry zelf verdedigde dit destijds met een beroep op de vrijheid van meningsuiting. Hij refereerde zelfs aan Voltaire: ik verafschuw wat neonazi’s en KKK-leden zeggen, maar ik zal hun recht om dat te zeggen… hoofdschuddend aanhoren, vol in de schijnwerper zetten, tot het uiterste oppoken en uitserveren via een door onze beveiligers nét niet in de kiem gesmoord vuistgevecht. Terwijl m’n achterban ‘boooeeeh!’ of mijn eigen naam roept.

Maar goed, verder over de doden, in de geest van Jerry (1944-2023), natuurlijks niets dan goeds. Documentairemaker Luke Sewell laat zijn gasten – oud-medewerkers en gasten – ondertussen lekker leeglopen. Dominick en enkele anderen hebben nog altijd geen enkele wroeging: alles voor de kijkcijfers en het pakken, zakken en verkopen van Oprah. Anderen, zoals producer Toby Yoshimura, lijken toch wel enige gêne te voelen bij de gedachte aan het ‘spelen met de psyche van mensen, totdat je het resultaat krijgt wat je zocht’. En dat inhaken op de allerlaagste sentimenten van mensen die zich vast nauw verwant voelen met Neanderthalers moest uiteindelijk, natuurlijk!, wel fout gaan.

Jerry Springer: Fights, Camera, Action (97 min.) legt een cultuur bloot, waarbinnen het parasiteren op kwetsbare, oliedomme of immorele Amerikanen de regel was. Zolang ‘t maar ‘echt’ was. Ook al werden gasten vanzelfsprekend wel geprept voor de show, zodat ze, in de woorden van studiogast Melanie, ‘ready to fuck it up’ waren. En als ze onverhoopt tóch niet leverden, dreigden de producers gewoon dat ze hun vliegticket naar huis niet meer wilden betalen. Dan móesten ze wel uit hun plaat gaan en kon de uitzending naar een smakelijke climax worden gebracht. Waarna Jerry aan zijn vaste afsluiting kon beginnen: ‘Till the next time. Take care of yourself… and each other.’

Als de aftiteling van deze ontluisterende kijkervaring loopt zou je de medewerkers van The Jerry Springer Show bijna toewensen dat zij nu eens zelf live op televisie de confrontatie moeten aangaan met een grondig voorbereide, boertige, dominante en extréémrechtse groepsverkrachter met een voorkeur voor poep- en plasseks. Terwijl wij, ondertussen opzichtig onze neus ervoor ophalend, als wilden ‘Jerry! Jerry!! Jerry!!!’ brullen.

Flipside

Oscilloscope Laboratories

Waar gaat de film over en waar wil ie naartoe? In tijden van formats is ook bij documentaires doorgaans binnen twee minuten duidelijk wat een film wil zijn. Deze productie lijkt dan te gaan over de Amerikaanse fotograaf Herman Leonard, die halverwege de twintigste eeuw iconische zwart-wit portretten maakte van jazzgrootheden zoals Dexter Gordon, Duke Ellington, Louis Armstrong, Billie Holiday en Miles Davis. Herman heeft niet lang meer te leven, documentairemaker Chris Wilcha heeft de opdracht gekregen om hem op de valreep nog te portretteren. Een tot mislukken gedoemde opdracht, die dan ook op niets zal uitlopen.

Na enkele minuten schakelt Wilcha dus noodgedwongen door. Naar een film over… – ja, waarover eigenlijk? – de zin, het gevoel of pak ‘m beet de keerzijde van het bestaan: Flipside (96 min.). Een documentaire over de documentairemaker zelf, Chris Wilcha. Herstel over commercialmaker Chris Wilcha. En over zijn vader, de eigenaar van zijn favoriete platenzaak, diens lokale concurrent die ook Dan heet, comedyschrijver Judd Apatow, would be-schrijfster Starlee Kine, radiohost Ira Glass, popsnob Tracy Flipside, gewezen tv-held Uncle Floyd, de vermaarde showrunner David Milch en, ja, Herman Leonard. En over heel veel ongemaakte documentaires – die nu alsnog zijn afgerond.

Die film gaat daarnaast ook over respect hebben voor wie je was, tevreden zijn over wie je bent geworden en vrede hebben met waar je nog zult uitkomen. ‘Één van de vreemde inzichten van middelbare leeftijd is dat je diep van binnen weet dat twee volledig tegengestelde ideeën allebei waar zijn’, probeert Wilcha de basisgedachte van zijn persoonlijke film onder woorden te brengen, in één van de voice-overs waarmee hij richting geeft aan dit zoveelste tot mislukken gedoemde documentaireproject. ‘Dat je je echt rot kunt voelen over de dingen die je nooit hebt gedaan en ook nooit zult gaan doen. En dat je tegelijkertijd houdt van het leven dat je wél hebt geleid.’

Die realisatie heeft geresulteerd in – of is juist het resultaat van – een nauwelijks na te vertellen vertelling, die afwisselend – en soms tegelijkertijd – blij, melancholisch en tot nadenken stemt. Flipside is Amerikaans, indie, Gen Z., High Fidelity, (anti)marketing, Mr. Peanut, hotelzeepjes, midlife én David Bowie. Een film die vrijwel tot het einde toe nog alle kanten op kan, ongericht en toch helemaal raak. Net als het leven, één groot onafgewerkt project dat maar om aandacht blijft vragen.

Ernest Cole: Lost And Found

Ernest Cole / Imagine

Met zijn boek House Of Bondage schetst fotograaf Ernest Cole in 1967 een ontluisterend beeld van het dagelijks leven van zwarte Zuid-Afrikanen onder het Apartheidsregime. Hij heeft tien jaar gewerkt aan het fotoboek, dat echter direct wordt verboden en nooit te koop zal zijn in z’n geboorteland. Dat heeft hij dan zelf al achter zich gelaten. ‘Ik was blij om niets te verlaten, triest om alles achter te laten’, zegt hij daarover in Ernest Cole: Lost And Found (106 min.). Althans, dat zegt de acteur Lakeith Stanfield daarover, in de dragende voice-over van deze documentaire, die is gebaseerd op geschriften van Cole.

Vijftig jaar na de uitgave van House Of Bondage worden er – als een soort reprise van het verhaal van de onbekende fotografe Vivian Maier – 60.000 onbekende negatieven van de fotograaf gevonden in een Zweedse bankkluis. Deze film van Raoul Peck, die eerder de zwarte schrijver James Baldwin tot leven wekte in I Am Not Your Negro (2017), probeert te reconstrueren wat er in de tussenliggende periode is gebeurd met Ernest Cole, die in 1966 in de Verenigde Staten belandt en daar al snel tot een bijzonder pijnlijke conclusie is gekomen: Afro-Amerikanen zijn nauwelijks beter af dan zwarte Zuid-Afrikanen.

Borden die hij kent uit eigen land, zoals ‘Nie blanke kassier’ of ‘Drinkfonteintjie vir blankes’ blijken hun eigen variant te hebben in het land van hoop en dromen, dat in wezen net zo gesegregeerd is als de natie die hij is ontvlucht. ‘Witte mensen in de Verenigde Staten hebben dezelfde houding ten opzichte van zwarte mensen als witten in Zuid-Afrika’, laat Ernest Cole optekenen in The New York Times. Hij gaat er dus door met het vastleggen van het lot van de zwarte gemeenschap en vindt ’t tegelijkertijd ondraaglijk om ‘de chroniqueur van ellende, onrecht en ongevoeligheid’ te moeten zijn.

Ruim een halve eeuw later roepen die foto’s, in de rug gedekt door een levendig geluidsdecor, moeiteloos een wereld op, waarin zwarten, zowel in Zuid-Afrika als de Verenigde Staten, bijna per definitie aan het kortste eind trekken. Met die geconstrueerde voice-over slaagt Peck er bovendien in om de psyche te pakken te krijgen van de banneling Cole. Een buitenstaander, in een wereld waarin hij vanwege zijn huidskleur sowieso al serieus op achterstand staat. Hij raakt langzaam geïsoleerd en kampt met heimwee, naar een land waar hij allang niet meer welkom is.

In 1990, het jaar dat Apartheid officieel wordt afgeschaft, valt ook het doek voor Ernest Cole. De succesvolle fotograaf is mettertijd verworden tot een dakloze man, die is gestopt met fotograferen en volledig in de vergetelheid is geraakt. Zijn werk lijkt bovendien voor een belangrijk deel verloren te zijn gegaan. Pas als in Zweden een bankkluisje z’n geheimen prijsgeeft, het startpunt van deze boeiende en knap gemaakte film, blijkt nog eens hoe vitaal en wezenlijk Cole’s werk was en ís.

Fly

National Geographic

‘Als jij er niet meer bent wanneer deze film uitkomt’, vraagt documentairemaker Shaul Schwarz bij de start van Fly (110 min.) aan Scotty Bob Morgan, ‘wat wil je dan dat mensen ervan opsteken?’ Als de vraag, die later in de film nog extra lading zal krijgen, wordt gesteld, begint de Amerikaanse basejumper te lachen. ‘Daar geef ik geen antwoord op, want ik zal er nog zijn.’

Al een jaar of negen springt de Irak-veteraan Morgan vrijwel wekelijks in z’n wingsuit van duizelingwekkende hoogten. Als een menselijke vleermuis scheert hij dan zo dicht mogelijk over de boomtoppen of vliegt hij verdacht laag bij de grond. Het is therapeutisch, zegt hij. En levensgevaarlijk, dat ook. Zijn moeder krijgt regelmatig de vraag waarom ze eigenlijk geen bezwaar maakt. ‘Ik zeg dan: Scott zou niet gelukkig zijn als hij niet kon vliegen.’

Dat lijkt eveneens op te gaan voor de andere hoofdpersonen van deze duizelingwekkende film, waarvoor Schwarz samen met coregisseur Christina Clusiau zeven jaar lang in het gezelschap van enkele doorgewinterde basejumpers verkeerde, terwijl die hun leven, bijna routineus, in de waagschaal stelden. Zeker Marta Empinotti kent de mogelijke gevolgen: haar vriend Steve kwam in 1987 om het leven. Na een korte pauze begon ze echter toch weer te jumpen.

Inmiddels springt Marta met haar huidige partner Jimmy Pouchert weer alsof haar leven ervan afhangt. Ze organiseren ook groepsreizen, waarbij nieuwelingen die enerverende combinatie van vrijheid en gevaar kunnen leren kennen. Marta vergelijkt basejumpen met een religieuze ervaring. Haar vriend is er al even verknocht aan. Hij ervaart na die eerste afzet een gevoel van absolute gelukzaligheid en verlegt daarom steeds zijn eigen grenzen. Op het roekeloze af.

De bekende Noorse basejumper Espen Fadnes ging als kind voor het eerst de bergen in met zijn vader, een gedreven klimmer. Van hem leerde hij dat je best risico mag nemen voor je plezier. Zijn Britse vriendin Amber Forte heeft eigenlijk een hekel aan de angst en het gevaar, maar zij houdt dan weer van de vrijheid van het basejumpen. Samen met Espen stort ze zich regelmatig de diepte in. De twee excelleren in synchroon skydiven en doen ook mee aan wedstrijden.

Fly toont deze waaghalzen op hun allerbest: als ze daadwerkelijk een ultieme droom van de menselijke soort lijken waar te maken en even kunnen vliegen. Met behulp van geavanceerde camera’s, drones en GoPro’s leggen Clusiau en Schwarz hun vervaarlijke vluchten op een werkelijk adembenemende manier vast. Tegelijkertijd zijn er de zegeningen van hun persoonlijke levens: relationeel geluk, vriendschap en het gezinsleven. Ook dan lijken ze af en toe te zweven.

Daartegenover staat de redenen waarom ze soms de vlucht naar voren kiezen en de pijn en het verdriet als het dan tóch een keer misgaat. Fly herbergt bijvoorbeeld net zoveel spanning als de documentaires Free Solo en Skywalkers: A Love Story – waarin de hoofdpersonen, een klimmer die bergwanden opgaat zonder zekering en een koppel dat illegaal de hoogste toppen van de wereld beklimt, eveneens opzichtig het lot tarten – maar belicht daarnaast ook het bijbehorende drama.

De gedachte dat ze er zelf om hebben gevraagd als het misgaat, volstaat dan niet. Wie eenmaal mee is gegaan in hun spannende avonturen, heeft gezien wie de mensen achter die aerodynamische vleermuispakken zijn en een idee denkt te hebben gekregen over waarom ze doen wat ze doen, leeft onvermijdelijk ook hartstochtelijk mee als het onvermijdelijke dan tóch gebeurt in deze bijzonder enerverende en aangrijpende film.

The Overnighters

Dogwoof

Terwijl de economische crisis van 2008 enkele jaren later nog altijd huis houdt in het Amerikaanse heartland, geniet North Dakota juist van economische voorspoed. In de dunbevolkte staat in het Noorden van het land, aan de Canadese grens, zorgt een olieveld voor enorme werkgelegenheid. Vanuit de gehele Verenigde Staten stromen dus arbeidskrachten toe. Het gaat vaak om mannen die niets meer hebben te verliezen. Ze hebben doorgaans geen nagel om aan hun kont te krabben en ook geen plek om te slapen.

In het plaatsje Williston zitten ze eigenlijk niet op zulke kerels te wachten. Ze overnachten noodgedwongen op parkeerplaatsen, in hun eigen camper of kampeerwagen, en zorgen voor een algeheel gevoel van onveiligheid. Het feit dat pastor Jay Reinke van de Concordia Lutheran Church zich hun lot aantrekt wordt hem binnen de lokale gemeenschap dan ook bepaald niet in dank afgenomen. Hij laat The Overnighters (101 min.) in en bij zijn kerk slapen, maar realiseert zich tegelijkertijd dat hij daarmee ook een risico neemt. ‘Knip je haar’, raadt hij één van de mannen aan. ‘Had Jezus kort haar?’ reageert die. Reinke: ‘Jezus had niet onze buren.’

The Williston Herald is eveneens kritisch op al die nieuwkomers. Met een continue stroom berichten over incidenten rond de vreemdelingen gooit de plaatselijke krant gedurig olie op het vuur. Een verslaggever komt in deze bezonken documentaire van Jesse Moss uit 2014 bovendien een verhaal op het spoor dat de pastor verder in het nauw brengt. De discussie over de arbeidsmigranten – uit andere delen van het door eenieder zo geliefde Amerika, in plaats van bijvoorbeeld Oost-Europa – laait er zo hoog door op dat Reinke zelfs begint te vrezen voor zijn baan. Hij dreigt ook z’n eigen gezin, een vrouw en vier kinderen die hem door dik en dun steunen, tegen zich te krijgen.

Is hij dan toch te ver gegaan en moet hij zijn eigen idealen nu even parkeren, ten faveure van andermans onderbuikgevoelens? Tegelijkertijd: was de kerk niet juist ook voor zondaars? Moss observeert hoe de idealistische pastor zich noodgedwongen herbezint en mede daardoor ook hard in botsing komt met de mannen over wie hij zich had ontfermd. En dan komt er, helemaal tot besluit van deze stemmige film over hoe de komst van (arbeids)migranten een gemeenschap kan verscheuren, nog een heel venijnig duveltje uit een doosje, dat al het voorgaande nét in een ander licht plaatst en van Jay Reinke zelf wel eens een ‘overnighter’ zou kunnen maken.

Three Mothers, Two Babies And A Scandal

Firecrest Films

Het is zo’n verhaal waarvan de schandaalpers smult: het Welshe echtpaar Judith en Alan Kilshaw adopteert in 2000 – via het internet, dat dan nog in de kinderschoenen staat – in de Verenigde Staten de tweeling Belinda en Kimberly. Die blijkt alleen eerder al te zijn geadopteerd door het Amerikaanse echtpaar Richard en Vickie Allen. Als de Kilshaws bereid blijken om meer te betalen (!), zou de biologische moeder Tranda Wecker, in overleg met Tina Johnson van het bemiddelingsbureau Caring Heart, echter hebben besloten om de twee meisjes alsnog aan hen te gunnen.

In een naïeve bui heeft de volkse Judith Kilshaw, die al snel door het leven zal gaan als de meest gehate vrouw van Groot-Brittannië, zelf contact opgenomen met Briony Warden van de Britse tabloid The Sun om de succesvolle adoptie te delen. Die heeft al snel door dat ze op een spraakmakend verhaal is gestuit over Three Mothers, Two Babies And A Scandal (150 min.). Ze laat de Kilshaws helemaal leeglopen, legt contact met het nette Amerikaanse echtpaar Allen en schermt de beide stellen vervolgens af van andere media. Zodat zij de primeur heeft over de ‘net twins’, een zaak waarvan haar bronnen duidelijk de reikwijdte nog niet overzien. Binnen de kortste keren staat de kinderbescherming bij de Kilshaws aan de deur.

In de eerste aflevering van deze driedelige serie is het met name Judith die haar kant van dit smeuïge verhaal mag doen. In aflevering 2 krijgt Vickie Allen de gelegenheid om daar vanuit haar perspectief op te reageren. Hun herinneringen staan regelmatig op gespannen voet met elkaar. Het gevecht om de kinderen zal uiteindelijk publiekelijk worden uitgevochten door de twee ouderparen. Op een gegeven moment zitten ze zelfs samen te bekvechten in de talkshow van Oprah Winfrey. Dat is in niemands belang – Oprah misschien uitgezonderd – en zeker niet in dat van de twee baby’s waar ze om strijden. Uiteindelijk raken ook de Allens ernstig beschadigd.

Documentairemaakster Alice McMahon-Major besluit de miniserie tenslotte met het persoonlijke relaas van de biologische moeder Tranda. Terwijl zij de achtergronden schetst van het ter adoptie aanbieden van haar dochters, belandt de ‘babies for cash’-zaak in Groot-Brittannië voor de rechter, worden feiten en fictie van elkaar gescheiden en kan de persoonlijke, sociale en financiële schade worden opgemaakt van een zaak die helemaal uit de klauw is gelopen. Niet in het minst door sensatiebeluste journalisten en media.

Invisible Beauty

Pink Moon

Als zwart model geldt Bethann Hardison in de jaren zestig zo’n beetje als de belichaming van de ‘Black Is Beautiful’-gedachte. Later beijvert ze zich met haar eigen modellenbureau voor een meer diverse modewereld. Daarmee heeft de Afro-Amerikaanse activiste, zoals de actrice Tracee Ellis Ross ‘t lekker Amerikaans verwoordt in het intro van Invisible Beauty (111 min.), ‘de manier veranderd waarop schoonheid wordt gedefinieerd’. Uitroepteken. ‘Zonder haar had ik niet de kans gehad’, voegt actrice/model Zendaya daar nog aan toe, ‘om te doen waarvan ik hou.’

Met haar modellenbureau staat de strijdbare Hardison bijvoorbeeld aan de basis van de carrières van de zwarte topmodellen Veronica Webb, Naomi Campbell en Tyson Beckford, die in deze docu dan ook stuk voor stuk de loftrompet over haar steken. Samen met het Somalische topmodel Iman, die ze hoogstpersoonlijk welkom heeft geheten op de catwalk, vormt zij bovendien de belangenorganisatie The Black Girls Coalition, die ervoor moet zorgen dat modellen van kleur net zo vaak worden ingehuurd en net zo goed betaald als hun witte collega’s. Een gevecht dat een lange adem vereist.

In dit gedegen (zelf)portret – gemaakt samen met co-regisseur Frédéric Tcheng, met wie ze in de film regelmatig belt over hoe ‘t verder moet met die film – loopt Bethann Hardison netjes haar leven en loopbaan door. Van haar jeugd in Brooklyn, New York, waar ze als jong meisje opgroeit in een gebroken gezin, tot haar ontdekking als model, waardoor ze in een door en door witte industrie terecht komt. De rest van haar leven zal ze zich inspannen om die te veranderen. ‘Ik probeer geen zwarte mensen te helpen’, zegt ze daarover. ‘Ik probeer witte mensen op te voeden.’

Nu ze de tachtig inmiddels is gepasseerd, heeft Hardison eigenlijk niet heel veel meer nodig dan een hangmat en tequila. Zegt ze. Stiekem zou ze ook wel een betere relatie willen met haar zoon Kadeem, die ooit furore maakte als acteur met de rol van Dwayne Wayne in de tv-serie A Different World en die haar ondertussen nét iets te vaak heeft ervaren als een pinnige ‘momager’. En dan is er nog het werken aan haar memoires, een klus die de dame op leeftijd onverwacht veel kopzorgen bezorgt. Terwijl dat hoofd eigenlijk nog onverminderd bij de strijd voor een inclusievere modewereld is en wil zijn.

Met Invisible Beauty, waarin bijvoorbeeld ook fotograaf Bruce Weber, comédienne Whoopi Goldberg en ontwerper Ralph Lauren nog even opdraven voor enkele quotes en een lekkere zwarte soundtrack het geheel extra schwung geeft, toont Bethann Hardison via haar eigen loopbaan de voetangels en klemmen van de mode-industrie, waarin voor vrouwen van kleur zoals zij nog altijd een wereld te winnen is.

The Comeback: 2004 Boston Red Sox

Netflix

Al 86 jaar zijn ze geen wereldkampioen meer geworden – in Amerikaanse honkbal gaat er nu eenmaal niets boven het landskampioenschap – en nu staan The Boston Red Sox in de halve finale van de world series met 3-0 achter in een ‘best of seven’-match tegen de grote vijand, The New York Yankees, die dus nog maar één overwinning nodig heeft om hen wéér af te drogen.

Die rivaliteit begint in 1918 als Bostons ster Babe Ruth, samen met zijn teammaten goed voor vijf nationale titels in de eerste vijftien jaar van de world series, wordt verkocht aan de Yankees, die dan nog geen enkele titel op hun palmares hebben staan. Zij winnen daarna maar liefst 26 kampioenschappen, terwijl The Red Sox al die jaren met lege handen achterblijven. Die periode is in Boston bekend komen te staan als ‘de vloek van Bambino’.

2004 dreigt dus weer zo’n jaar te worden. Een kwestie van uithuilen en dan weer helemaal opnieuw beginnen. Als het daadwerkelijk was gelopen, zou deze driedelige serie alleen nooit zijn gemaakt. Hij heet ook niet voor niets: The Comeback: 2004 Boston Red Sox (188 min.), geregisseerd door Red Sox-fan Colin Barnicle. Gemakkelijk wordt het natuurlijk niet. ‘In Boston moet je elke dag een brand blussen’, aldus coach Terry Francona.

Deze patente sportserie is een soort honkbalvariant op The Last Dance (basketbal) en The Dynasty: New England Patriots (American football), dramatisch getoonzette producties waarin een cruciaal moment uit de geschiedenis van de sport met de direct betrokkenen en fraai beeldmateriaal van wedstrijden en achter de schermen wordt gereconstrueerd. Alle pijnpunten worden benoemd, maar zijn wel in het teken van het overwinnen ervan geplaatst.

Voor de poorten van de hel gaan The Boston Red Sox dus toch die overwinning tegen The New York Yankees wegslepen. En daarna wachten – als een soort mosterd na de maaltijd, in elk geval in deze serie – de St. Louis Cardinals voor dat ‘wereldkampioenschap’. De apotheose van The Comeback is dus volledig voorspelbaar: een volksfeest in Boston, voor een honkbalteam dat zich op heroïsche wijze de geschiedenisboeken in heeft gestreden.

En toch werkt ‘t. Omdat dat klassieke ‘verliezers worden winnaars’-verhaal met ontzettend veel drama, overtuiging en liefde voor de sport wordt verteld.

I’m Not A Monster: The Lois Riess Murders

HBO Max

‘Ik hoop dat dit het juiste is om te doen’, zegt de hoofdpersoon bij de start van I’m Not A Monster: The Lois Riess Murders (165 min.). 

‘Wat zeg je?’ reageert Erin Lee Carr, de maakster van die tweedelige documentaire, nogal bruusk.

Lois Riess herhaalt geëmotioneerd: ‘Ik hoop dat dit het juiste is om te doen.’

Riess, een ogenschijnlijk onopvallende Amerikaanse vrouw van middelbare leeftijd, is veroordeeld vanwege de moord op haar eigen echtgenoot Dave, een goedlachse kerel met één grote passie: vissen. Op 23 maart 2018 wordt hij aangetroffen in hun huis in Blooming Prairie, Minnesota, waar ze sinds 2005 samen een larvenkwekerij runnen. Het gemoedelijke koppel staat er eigenlijk goed bekend.

David Riess blijkt al een dag of tien dood in z’n eigen woning te liggen. En zijn echtgenote Lois is ervandoor gegaan. Snel daarna wordt er een ‘manhunt’ gestart. Op een vrouw van 56, dat wel. Geen jonge (en wilde) blom, maar volgens een kennis wel een ‘click-off’. Iemand waarbij je altijd al het gevoel had dat er iets mis was – en die nu in deze documentaire voor het eerst opening van zaken geeft.

Na de dood van haar echtgenoot heeft Lois Riess nog dagenlang gewoon haar leven geleid in hun gezamenlijke huis. Terwijl daar dus ook Dave lag, de man met wie ze al een half leven samen is en drie kinderen heeft. ‘Ik ben geen monster’, zegt ze desondanks tegen Carr. ‘Niemand weet wat ik heb meegemaakt.’ Want Dave had volgens haar een aanstekelijke lach, maar ook een heel kort lontje.

Feit is ook dat Lois Riess bepaald geen onbeschreven blad is. Ze is erfelijk belast, blijkt al snel. Lois stamt uit een gezin waar meerdere leden kampen met mentale problemen. Haar moeder werd bijvoorbeeld gediagnosticeerd met een bipolaire stoornis en maakte van hun huis een typische hoarderswoning. En ook haar dochter heeft zo haar issues: depressies, gokproblemen en – logisch – een geldtekort.

Haar echtgenoot blijkt gaandeweg een kwelgeest voor Lois. De ondertitel van dit tweeluik luidt alleen niet voor niets The Lois Riess Murders. Met een ‘s’. Meervoud. Na Daves gewelddadige dood kruist Lois zo het pad van een man die een karikatuur op een Amerikaanse politieagent was geweest als ie niet daadwerkelijk zo’n ‘all-American cop’ zou zijn: sheriff Carmine Marceno van Lee County, Florida.

‘Het laatste wat ik wilde’, zegt hij nu ferm, ‘was een seriemoordenaar op de vlucht.’ Binnen de kortste keren gaat Lois Riess door het leven als de ‘killer grandma’. Haar verhaal, zoals ‘t wordt verteld door Erin Lee Carr en een hele zwik kleurrijke personages, begint dan steeds absurdere vormen aan te nemen. Volgens een joviale barman die ze onderweg tegenkomt, gedraagt Lois zich zelfs ‘kierewiet’.

Met de mensen die zij tijdens haar vlucht heeft ontmoet schildert Erin Lee Carr losjes de (mentale) tocht die haar hoofdpersoon heeft afgelegd, van allemansvriend naar meervoudige moordenares. Die reis lijkt net zo belangrijk als de uiteindelijke bestemming: het in de kraag grijpen van dat monster (of, afhankelijk van je zienswijze, de verwarde vrouw die blijkbaar aan het moorden is geslagen).

Carr zet Riess zo nu en dan ook de duimschroeven aan – dit was natuurlijk al min of meer aangekondigd in de openingsscène – als ze in haar getuigenis de schuld al te gemakkelijk bij Dave neerlegt of een loopje met de waarheid lijkt te nemen. I’m Not A Monster blijft desondanks meer een karakterschets van een getroebleerde vrouw en haar entourage dan een traditionele true crime-docu.

Marjoe

Cinema 5 Distributing

Als zesjarige joch, door z’n ouders binnen de Amerikaanse Pentecostal Church geïntroduceerd als ‘de jongste evangelist ter wereld’, begroette hij vreemden met een ferme handdruk en een ingestudeerd praatje: hallo, meneer Smith, mijn naam is Marjoe Gortner en ik ben van plan om de Duivel twee blauwe ogen te bezorgen.

Dat jongetje is, als deze Oscar-winnende documentaire van Howard Smith en Sarah Kernochan in 1971 wordt opgenomen, inmiddels een volwassen man. Na zijn periode als kinderprediker, waarin hij miljoenen dollars zou hebben binnengehaald voor vader en moeder Gortner, begint Marjoe (88 min.) als twintiger zelf Mammon te dienen en puur voor de knaken te preken. Geloven doet hij allang niet meer. En daarover krijgt ie gaandeweg dan toch weer wroeging.

Marjoe besluit om de filmcrew van Smith en Kernochan toegang te geven tot zijn allerlaatste ronde langs Amerikaanse kerkgemeenschappen, om zo zijn eigen bedrog – en daarmee impliciet ook dat van talloze vakbroeders – aan de kaak te stellen. Wat gebeurt er als ze erachter komen dat ze voor de gek zijn gehouden? willen de filmmakers vooraf nog weten. ‘Ik hoop dat ze inzien dat het niet nodig is om al je geloof in handen van één willekeurige persoon te leggen.’

In de kleedkamer waar ze het opnameproces bespreken laat hij alvast zien hoe gemakkelijk ’t is om de uitzinnige prediker in zichzelf naar boven te halen. ‘For seven years I was a heroin addict, pill dropper, LSD tripper,’ begint Marjoe met gedragen stem aan één van zijn vaste riedels. ‘High ridin’ and then low slidin’, bustin’ heads, and droppin’ reds. Kickin’ in doors and bangin’ whores, settin’ tires and slashin’ fires. But then I met a man who was hung up, from my hang ups…’

Marjoe is ‘een geboren prediker’, vertelt zijn vader Vernon trots. Zijn zoon behoort tot de vierde generatie christelijke leidsmannen in de familie. Hij is intussen wel duidelijk een kind van zijn tijd: net zo goed beïnvloed door Mick Jagger als door Jezus. Marjoe maakt inderdaad indruk. Hij heeft onmiskenbaar de gave van het woord, maakt van elke dienst een meeslepend theaterstuk (inclusief handoplegging, healings en mietersveel Hallelujahs) en kan bovendien bedelen als de allerbeste.

Want, zo wordt ook al snel duidelijk: Amerikaanse predikers zoals Marjoe proberen overal een cent aan te verdienen. Ongegeneerd kloppen ze hun gehoor geld uit de broek. Na een performance – want dat is ‘t, niet meer of minder – worden de dollarbiljetten sans gêne op een stapeltje gelegd en vervolgens enthousiast geteld. Preken is een businessmodel, voor zogenaamd christelijke lieden die er geen been in zien om devote oude vrouwtjes van hun laatste tientje te ontdoen.

En Marjoe Gortner, of hij dat nu wil of niet, excelleert in dat métier. De scènes waarin hij als een jonge God, samen met enkele oudere collega’s, enkele (zwarte) kerken en ‘revival tenten’ op hun grondvesten laat schudden, hebben ruim een halve eeuw later niets aan kracht ingeboet. Het is en blijft topentertainment – ook al is er dan een charlatan aan het werk (die er blijkbaar ook geen moeite mee heeft om andere prekers voor eigen parochie te kijk te zetten).

Een fascinerend schouwspel, dat is ‘t.

Soundtrack To A Coup D’Etat

Imagine

Drie dagen voordat de onafhankelijkheid van de Belgische kolonie Congo wordt uitgeroepen op 30 juni 1960, privatiseert België nog gauw Union Minière, het mijnbedrijf dat wordt beschouwd als de motor van Congo’s economie. Patrice Lumumba, de eerste premier van het Afrikaanse land, houdt bij de officiële onafhankelijkheidsceremonie, ten overstaan van de Belgische koning Boudewijn, een vlammende speech over de spot, beledigingen en slaag die zijn volk heeft moeten doorstaan. ‘Omdat we n***** waren.’ Ruim een half jaar later is hij dood, vermoord onder nooit helemaal opgehelderde omstandigheden.

Om westerse economische belangen, in de vorm van Congo’s grondstoffen, te beschermen en geen land te verliezen in de Koude Oorlog met de communistische aartsrivaal, de Sovjet-Unie, probeert de Amerikaanse buitenlandse veiligheidsdienst CIA dan al enige tijd de onafhankelijkheidsstrijd van Congo te beïnvloeden. De Amerikanen willen de lastpost Lumumba neutraliseren en sluiten daarom al snel een geheime alliantie met zijn rivaal Joseph-Désiré Mobutu. Die zal vanaf 1965 ruim dertig jaar aan de macht zijn in het Afrikaanse land, dat dan op zijn gezag voortaan Zaïre wordt genoemd.

In Soundtrack To A Coup D’Etat (150 min.) paart documentairemaker Johan Grimonprez deze onverkwikkelijke geschiedenis aan de muziek van Amerikaanse jazzgrootheden zoals Dizzy Gillespie, Louis Armstrong, Duke Ellington, Nina Simone en Thelonious Monk. Zij vormen een brug naar de strijd die Malcolm X in die tijd voert om de maatschappelijke positie van Afro-Amerikanen te verbeteren. Die voelen zich op hun beurt gesteund door de ontwikkelingen in Afrika, dat zich lijkt te ontwikkelen tot een United States Of Africa waar zwarte mensen over hun eigen lot mogen beschikken.

Intussen worden Armstrong en zijn muzikale begeleiders in 1960 letterlijk op tournee naar Congo gestuurd als de spanningen daar hoog oplopen. Louis Armstrong voelt zich naderhand misbruikt in de strategische oorlogsvoering om Congo. Hij is ingezet als een bliksemafleider, om de aandacht weg te houden bij de machinaties van de Amerikaanse veiligheidsdiensten en om de Congolese bevolking gunstig te stemmen over de Verenigde Staten. Na afloop dreigt de vermaarde zanger, trompettist en bandleider zelfs om zijn Amerikaans staatsburgerschap in te leveren en te emigreren naar Ghana.

Grimonprez vervat al deze verwikkelingen in een soepele stroom van krantenkoppen, nieuwsbeelden, interviewfragmenten en citaten, waaronder voorgelezen fragmenten uit de boeken My Country, Africa van de Afrikaanse feministe Andrée Blouin, Congo Inc. van de Congolese schrijver In Koli Jean Bofane en To Katanga And Back van de speciale afgevaardigde van de Verenigde Naties voor Congo, Conor Cruise O’Brien. Zo ontstaat een uitstekend gedocumenteerde reconstructie van een staatsgreep, die ruim zestig jaar later nog altijd doorwerkt in het hedendaagse Congo.

Dampende jazzperformances geven de film een emotionele onderlaag, zorgen voor een soms broodnodig intermezzo of fungeren als slagroom op de lang niet altijd smakelijke taart in deze lange, maar zeer knap gemaakte film over een cruciale gebeurtenis in de recente Afrikaanse historie, die één van de lelijkste kanten van de Koude Oorlog blootlegt.

Tom Petty: Heartbreakers Beach Party

Piece Of Magic

Toen de verloren gewaande docu Tom Petty: Heartbreakers Beach Party (65 min.) oorspronkelijk werd uitgebracht in 1983, golfden de Amerikaanse rocker en z’n band nog op het succes van hun derde album Damn The Torpedoes. Hun muziek paste perfect bij de rock van Bruce Springsteen, John Mellencamp en Little Steven, die begin jaren tachtig immens populair werd in de Verenigde Staten. En Petty en de zijnen wilden maar al te graag hun nieuwe elpee Long After Dark (1982) aan de man gaan brengen.

Vandaar ook die film. En de regisseur (en presentator) daarvan, Cameron Crowe, was in die jaren nog een jonge en springerige popjournalist. Pas later zou hij zich manifesteren als volwaardige cineast en zijn eigen herinneringen als jeugdige medewerker van Rolling Stone verfilmen onder de noemer Almost Famous (2000), de ultieme grunge-film Singles (1992) maken en één van de toonaangevende bands van dat rockgenre portretteren in de documentaire Pearl Jam Twenty (2011).

Toen Crowe met Tom Petty filmde, konden ze geen van tweeën vermoeden wat de toekomst nog in petto zou hebben voor de zanger/gitarist. Dat hij met Bob Dylan, Roy Orbison, Jeff Lynne en George Harrison de supergroep Traveling Wilburys zou vormen. Dat hij met The Heartbreakers nog veel grotere successen zou smaken. En dat in 2017 een hartstilstand een einde zou maken aan het leven van hem en van zijn groep, die toen net uitbundig z’n veertigjarige jubileum had gevierd.

Dat Petty nog veel meer van zichzelf zou gaan laten zien in z’n liedjes, vermoedde Cameron Crowe al in 1983. In de outtakes die aan deze heruitgave van de docu uit 1983 zijn toegevoegd, vertelt hij dat de persoonlijke insteek van pareltjes zoals Kings HighwayLearning To Fly en I Won’t Back Down zich toen al aandiende. Samen met een korte vooraankondiging geven zulke deleted scenes, inclusief een gesprekje met Petty’s dochter Adria (in totaal: 19 min.), Crowes oorspronkelijke film extra context.

Het interview dat Petty, met zonnebril, gaf in een limousine valt daardoor beter op z’n plek. Die setting was bedoeld als commentaar op de karikaturale rocksterrenattitude. ‘Ja, ik rol altijd m’n eigen sigaretten’, grapt hij voor het officiële interview begint. Tegelijkertijd zitten zulke clichés soms ook gewoon in die film. Waar denk je aan tijdens het drummen? vraagt een jonge Crowe bijvoorbeeld aan drummer Stan Lynch. ‘Wil je het eerlijke antwoord?’ vraagt die. ‘Ik denk aan…’ De rest is weg gebliept.

Verder is het ‘business as usual’ in deze docu: live-uitvoeringen van enkele bekende hits (American GirlRefugee en Listen To Her Heart), een interview bij Petty thuis, studiobeelden met Fleetwood Mac-zangeres Stevie Nicks, een Q&A met fans én een officiële gelegenheid in Petty’s geboorteplek Gainesville, waarbij hij van de burgemeester de sleutel van de stad krijgt overhandigd. Het is weer eens wat anders dan moeten verschijnen voor de jeugdrechtbank, reageert de rocker droog.

Deze documentaire toont Tom Petty in zijn jonge jaren als artiest, op een moment dat hij nog zo’n 35 jaar leven en carrière voor de boeg heeft, een toekomst die inmiddels alweer enkele jaren achter hem ligt.

Child Star

Disney+

Ze spiegelen zich aan pak ‘m beet Shirley Temple, Annie of Miley Cyrus, maar lopen het gevaar dat ze een variant op Michael JacksonBritney Spears of Aaron Carter worden, kindersterren die uitgroeiden tot zwaar beschadigde volwassenen.

Drew Barrymore kan erover mee praten en blijkt daartoe ook bereid in Child Star (97 min.), de documentaire die Demi Lovato heeft gemaakt met Nicola B. Marsh. Barrymore brak als zevenjarige door in Steven Spielbergs kassucces E.T.  Toen had ze echter al de nodige ervaring opgedaan. De Amerikaanse actrice was pas elf maanden oud toen ze voor het eerst in een commercial speelde. ‘Sindsdien ben ik altijd aan het werk geweest’, vertelt ze aan Lovato, die zelf natuurlijk ook al van kinds af aan beroemd is. ‘Behalve in de tijd dat mijn moeder me had laten opnemen.’

Demi Lovato heeft eerder in een documentaire, Dancing With The Devil (2021), bericht over haar getroebleerde jeugd – of, als je onaardig wilt zijn: die flink uitgevent – en neemt haar ervaringen ook mee naar deze film. De nadruk ligt wel op de grotere thematiek – het ongezonde leven van jeugdsterretjes – en er is ook voldoende ruimte voor andere ervaringsdeskundigen, zoals Christina Ricci (The Addams Family), Raven-Symoné (The Cosby Show) en Alyson Stoner (die ze nog kent van producties voor Disney Channel en de Camp Rock-films).

Daarmee lijkt deze docu qua toon en opzet op Showbiz Kids (2020), de film waarin regisseur Alex Winter, die zelf ook op jeugdige leeftijd in de spotlights belandde, spreekt met Evan Rachel Wood (Thirteen), Todd Bridges (Diff’rent Strokes) en Drew Barrymore’s tegenspeler in E.T., Henry Thomas. En natuurlijk snijdt Child Star ook thema’s aan die al in het schrijnende An Open Secret (2015) en de scandaleuze miniserie Quiet On Set: The Dark Side Of Kids TV (2024), over (seksueel) misbruik bij jeugdprogramma’s van de zender Nickelodeon, aan de orde zijn gesteld.

Demi Lovato’s geesteskind, waarin ook haar moeder, zussen en verloofde en een aantal deskundigen aan bod komen, snijdt een veelheid aan onderwerpen uit het leven van zo’n jong sterretje aan: de kadaverdiscipline binnen de entertainmentbusiness, onwerkelijke adoratie van fans, kritische reacties vanuit hun eigen omgeving, uitgekiende vermarkting van hun imago, eetstoornissen, drugs- en alcoholproblemen én plotselinge geldtekorten – als blijkt dat hun inkomen jarenlang slinks is weggesluisd, soms door hun eigen vader of moeder.

Lovato bevraagt daarnaast regisseur Chris Columbus, die bij de Home Alone en Harry Potter-films meemaakte hoe Macaulay Culkin en Daniel Radcliffe ineens wereldberoemd werden, vraagt zich af wat zulke vroege roem doet met je persoonlijkheid (bij alles de vraag stellen ‘what’s on brand?’ bijvoorbeeld) en stuurt aan het einde naar de tegenwoordige tijd, waarin kindsterretjes door social media nóg kwetsbaarder zijn geworden. Dat is natuurlijk geen nieuw inzicht. En dat geldt in feite voor de gehele film, die niet héél diep graaft en vooral bewijs toevoegt aan een zaak die al staat.

Gelukkig heeft Demi Lovato tot besluit nog een geruststellende boodschap voor alle would be-kindsterren, in de vorm van een themanummer dat tevens dienst doet als promosingle: You’ll Be OK, Kid. Geheel ‘on brand’, zou je zeggen.

Majority Rules

Abramorama

Kiezen tussen twee kwaden. Voor veel Amerikanen komt ‘t daarop neer tijdens de komende presidentsverkiezingen. Zoals ‘t eigenlijk al heel lang is. Al te veel nuance biedt het tweepartijenstelsel nu eenmaal niet. Menigeen brengt z’n stem dus uit met dichtgeknepen neus – als er al wordt gestemd – omdat die andere kandidaat nog véél erger is.

Dat kan anders, betoogt AJ Schnack in Majority Rules (92 min.). Het móet waarschijnlijk ook anders als de Verenigde Staten een vitale democratie willen blijven. Aan het begin van zijn, jawel, optimistische film laat hij overtuigend zien dat het huidige systeem alleen de scherpslijpers beloont. Slechts acht procent (!) van het Amerikaanse electoraat, de schreeuwerige partijtijgers, bepalen voor een belangrijk deel uit welke twee kandidaten de rest van hun landgenoten kunnen kiezen. De filmmaker vergelijkt ‘t met een uitgebreide menukaart die uiteindelijk wordt gereduceerd tot pizza Hawaï of Liver & Onions. Smakelijk! Om dat te veranderen moet het failliete primary-systeem, waarbij de twee politieke partijen hun eigen voorverkiezingen organiseren, helemaal op z’n kop.

AJ Snack gebruikt de staat Alaska als voorbeeld van hoe ’t ook kan. Daar hebben ze ’t in 2022 op een andere manier aangepakt. In plaats van aparte voorverkiezingen voor Democraten en Republikeinen, al dan niet opengesteld voor onafhankelijke kiezers, wordt daar één grote primary georganiseerd. Iedereen kan zich ervoor inschrijven. De vier kandidaten met de meeste stemmen stromen daarna door naar een systeem met ‘ranked choice voting’. Daarbij stemmen kiezers niet alleen op hun favoriete kandidaat, maar geven ze ook hun tweede, derde en vierde voorkeur aan. Zo wordt uiteindelijk, is de gedachte, degene gekozen met daadwerkelijk de meeste steun onder kiezers. Klinkt ingewikkeld, is het eigenlijk niet. Met zijn menukaart-analogie legt Snack ’t heel eenvoudig uit.

En dan zoomt hij in op de verkiezingsstrijd die losbarst in Alaska als Don Young, bijna een halve eeuw de enige vertegenwoordiger voor ‘The Last Frontier’ in het Amerikaanse congres, plotseling overlijdt. Uit de voorverkiezing komen vier kandidaten naar voren: de Democrate Mary Peltola, onafhankelijk kandidaat Al Gross, Republikein Nick Begich en – niemand minder/meer dan – de conservatieve oud-gouverneur en vicepresidentskandidaat Sarah Palin. Zij gaan campagnevoeren binnen een nieuwe politieke realiteit, waarin een coöperatieve houding naar je opponent misschien wel meer waard is dan het uitvechten van cultuuroorlogen. Intussen probeert ook Lisa Murkowski, een gematigde Republikeinse senator van Alaska, haar door Trump gesteunde partijgenote Kelly Tshibaka te verslaan.

Hoe houden zulke politieke tegenpolen zich staande in dit getrapte verkiezingssysteem? En, veel belangrijk nog: zorgt die nieuwe systematiek ervoor dat er een kandidaat wordt gekozen die daadwerkelijkheid door een meerderheid van het electoraat wordt gesteund? AJ Snack belicht in Majority Rules daarnaast ook initiatieven in andere staten om verkiezingen op een andere manier te organiseren en, dat ook, het onvermijdelijke verzet daartegen. Want, zoals hij in de kantlijn opmerkt, de Democraten en Republikeinen zijn ’t doorgaans over helemaal niets eens, maar blijken ineens wel te kunnen samenwerken als ‘t om verzet tegen het huidige primary-systeem gaat. Dat loslaten zou hun eigen bestaan wel eens in gevaar kunnen brengen. Geen pizza Hawaï of Liver & Onions meer.

Zulk cynisme krijgt echter nooit de overhand in deze – origineel waar! – hoopvolle film over de Amerikaanse politiek die doorgaans – en niet zonder reden, natuurlijk – toch zoveel onbegrip, woede en wanhoop oproept.

Apollo 13: Survival

Netflix

Het duurt welgeteld anderhalve minuut. En dan weerklinken voor het eerst – en zeker niet voor het laatst – de iconische woorden ‘Houston, we have a problem’. Als in het voorjaar van 1970 een elektrische storing aan boord van de Apollo 13 een explosie veroorzaakt, verandert de missie van de vijfde Amerikaanse maanvlucht totaal van karakter. Het doel is niet langer een geslaagde landing op de maan, maar het heelhuids naar aarde terugbrengen van de driekoppige crew. En dat blijkt bepaald geen sinecure.

De ruimtevlucht van Apollo 13 – in 1995 al eens verfilmd met Tom Hanks, Bill Paxton en Kevin Bacon als respectievelijk gezagvoerder Jim Lovell en z’n crewleden Fred Haise en Jack Swigert – lijkt in eerste instantie een routineklus te worden. De heroïek van nummer 11, met Neil Armstrong als eerste man op de maan aan boord, is ver te zoeken. Nu is de sfeer in het Amerikaanse ruimtevaartuig ontspannen. Op weg naar de maan luisteren ze lekker naar de soundtrack van Stanley Kubricks baanbrekende sciencefictionfilm 2001: A Space Odyssey. En dan blijkt dertien tóch een ongeluksgetal.

Minutieus reconstrueert Peter Middleton in Apollo 13: Survival (98 min.) de dramatische vlucht. Hij hanteert daarbij hetzelfde procedé als Todd Douglas Miller in zijn documentaire Apollo 11 (2019): de ruimtemissie wordt chronologisch afgewikkeld, alsof die zich in het hier en nu afspeelt. Met bestaand beeld- en geluidsmateriaal van de tocht naar de maan en terug, aangevuld met beelden van andere missies en een effectieve visualisatie van de ruimtereis. Zodat goed is te volgen waar en wanneer ’t misgaat en hoe ’t daarna verder moet, als ze tenminste levend willen terugkeren naar de aarde.

De drie astronauten, Lovells vrouw Marilyn en dochters Susan en Barbara en de vluchtleiders Gene Kranz en Glynn Lunney geven daarbij, buiten beeld, tekst en uitleg. Alsof ‘t de gewoonste zaak van de wereld is dat ze ’t überhaupt kunnen navertellen. Tegelijkertijd maakt Apollo 13: Survival wel degelijk invoelbaar hoe het leven van de bemanning echt aan een zijden draadje hangt. Ook in het Mission Control Center in, juist, Houston houdt menigeen bijvoorbeeld zijn adem in als het na een periode van radiostilte daadwerkelijk stil blijft. Moet deze missie definitief als verloren worden beschouwd?

Een bijzondere rol in de ontzagwekkende operatie om Apollo 13 als één geheel thuis te laten komen is weggelegd voor Ken ‘the man who didn’t go’ Mattingly. Enkele dagen voor de lancering van het ruimtevaartuig is hij vanwege een besmetting met de rodehond vervangen door Swigert. Nu probeert hij vanaf de grond, bijvoorbeeld door te participeren in een simulatie van de verstoorde missie, zijn voormalig crewgenoten veilig naar huis te loodsen. Het wordt een huzarenstukje, de passende afsluiting van een ruimtemissie die als een glorieuze mislukking kan worden beschouwd.