Louder Than You Think

Pink Moon

Hij speelde als drummer in 29 bands, deed zeker 375 LSD-trips en werd ontelbare malen stomdronken. En daarmee maakte Gary Young zichzelf uiteindelijk volstrekt onmogelijk in dat ene bandje dat er echt toe deed: Pavement, één van de belangrijkste Amerikaanse gitaargroepen van de jaren negentig. Lo-fi noemden ze dat toen, in de tijd van fanzines, college radio en alto’s.

Als oude hippie had Young aansluiting gevonden bij een stelletje veel jongere ‘college kids’, dat een plaat kwam opnemen in zijn studio Louder Than You Think (90 min.) in Stockton, Californië. Ze namen hem mee op sleeptouw toen de band na de release van z’n debuut Slanted And Enchanted (1992) ineens werd uitgeroepen tot de hoop van de indierockende wereld. ‘My job was to wreak fucking havoc’, zegt Young met de nadruk op die laatste, staccato uitgesproken woorden. ‘And I think I did a real good job of it.’

Al snel begon ie ook rare fratsen uit te halen: hij deelde groente uit, deed opzichtig een handstand als zanger Stephen Malkmus in z’n eentje een gevoelig liedje probeerde te spelen en viel zo nu en dan compleet laveloos van het podium. In 1993 kreeg Young de zak. Bij Pavements tweede album Crooked Rain, Crooked Rain (1994) zat zijn opvolger Steve West al achter de drumkit. Met hem zou Pavement in de navolgende jaren een stabiele plek in de subtop bemachtigen, als de band van liefhebbers en puristen.

‘Veel roem en geen fortuin’, vat Youngs echtgenote Geri Bernstein de carrière van haar man samen in deze kostelijke film van Jed I. Rosenberg. Gedurende de jaren speelde hij in bands als Fall Of Christianity, Hospital en The Drakers (een afkorting van The Drug Takers) en scoorde ie zowaar, kort na zijn gedwongen vertrek uit Pavement, een bescheiden hitje: Plantman. Wat hij ervoor of erna ook uitvrat – en daar was meestal ook drank mee gemoeid – Young zou echter altijd ‘de originele Pavement-drummer’ blijven.

Zijn voormalige maatjes Stephen Malkmus, Scott Kannberg, Bob Nastanovich en Mark Ibold zijn ook stuk voor stuk van de partij in dit portret, om hun jaren met dat drumbeest nog eens op te halen. Daarmee wordt Louder Than You Think een tijd lang min of meer de reguliere bandjesfilm die de eveneens onlangs uitgebrachte film Pavements, waarin Alex Ross Perry lekker tussen docu en mockumentary doorfietst, beslist niet wil zijn. Samen vertellen ze het complete verhaal van ‘de slacker-Rolling Stones’ van de nineties.

En nadat hij uit de band is getrapt – eigen schuld, geen wrok dus – wordt de schijnwerper weer nadrukkelijk gezet op de persoon Gary Young, zo’n typische geniale gek die een thuis heeft gevonden in rock & roll. Als kind werd hij al beschouwd als hyperactief/onhandelbaar. Daarna heeft hij zijn toevlucht genomen tot zelfmedicatie. Young drinkt nog steeds rustig een liter whisky per dag, zegt ie ferm. Hij is er niet trots op, maar heeft ook moeite om er spijt van te hebben. Hij raadt ’t anderen af. Min of meer dan.

Deze joyeuze film, opgeleukt door enkele heerlijke geanimeerde scènes met de poppen van Adrian Rose Leonard, schildert Gary Young met ferme penseelstreken en felle kleuren als een onbreekbare vrije geest, in een inmiddels broos en afgeleefd lichaam. Drummer tot in de kist.

Chaos: The Manson Murders

Netflix

In de officiële lezing van de Manson-moorden is Charles Manson simpelweg een diabolische sekteleider die zijn volgelingen, verdorven kinderen van het hippietijdperk, aanzet tot enkele gruwelijke moordpartijen. Met de leden van de Manson Family als demonische tegenhangers van de bloemenkinderen. Een ideaal verhaal, beweren critici, om de burgerrechtenbeweging, het anti-Vietnamoorlog sentiment en de vrijheid-blijheid van de sixties onschadelijk te maken.

In Chaos: The Manson Murders (97 min.), losjes gebaseerd op het boek Chaos: Charles Manson, The CIA, And The Secret History Of The Sixties (2019) van de schrijver Tom O’Neill, exploreert Errol Morris een andere theorie: dat de vijf moorden in het huis van de hoogzwangere actrice Sharon Tate, de vrouw van filmregisseur Roman Polanski, in de nacht van zaterdag 9 augustus 1969 en de gewelddadige dood van het echtpaar Leno en Rosemary LaBianca, een dag later, onderdeel waren van een CIA-project.

De Tate-LaBiana-moorden zouden zijn voortgevloeid uit MK-ULTRA, een supergeheim programma van de Amerikaanse buitenlandse inlichtingendienst waarin met ‘mind control’ werd geëxperimenteerd. Met LSD, hypnose en hersenspoeling probeerden ze Manchurian Candidates te creëren: onvrijwillige proefpersonen die op commando en zonder spijt of berouw gingen moorden en die zich daar naderhand nauwelijks meer iets van konden herinneren. Manson was zo bezien niet meer dan een marionet.

Dat klinkt als een tweederangs complottheorie. De zoveelste poging om een afgekloven sensatieverhaal van een nieuwe dimensie te voorzien. Dit is alleen wel een film van Errol Morris, één van de meest invloedrijke documentairemakers van de afgelopen halve eeuw. De man die bijvoorbeeld de allereerste true crime-docu (The Thin Blue Line) maakte, de architecten van de Vietnam- en Irak-oorlogen (in The Fog Of War en The Unknown Known) het vuur aan de schenen legde en Mr. Death zelve portretteerde.

De man ook, die zich al eerder over verwante samenzweringen boog in November 22, 1963A Wilderness Of Error en Wormwood. Zeker de CIA speelt daarin vaak een zeer kwestieuze rol. Die theorieën lijken eerst vaak erg grotesk – zoals experimenten om subjecten te hersenspoelen, valse herinneringen bij hen te planten of psychische stoornissen te bezorgen – maar bij nader inzien blijkt er vaak wel degelijk bewijs. Dat MK-ULTRA heeft bestaan is helder. En dat daarbinnen veel kon – zo niet: alles – eveneens.

Morris’ aanpak voelt vertrouwd: een virtuoos geframed centraal interview, ravissante vormgeving, associatieve montage en stuwende soundtrack. Met Tom O’Neill tast hij diens visie op het duistere verleden af. Hij bespreekt zijn bevindingen verder met aanklager Stephen Kay, talentscout Gregg Jakobson en Bobby Beausoleil (een lid van The Manson Family dat nog altijd in de gevangenis zit).  Zo weeft de Amerikaanse documentairemaker een ondoorzichtig web, waarin het gemakkelijk verdwalen is.

De Helter Skelter-theorie – Manson zou zijn geïnspireerd door de songteksten van The White Album van The Beatles – die officier van justitie Vincent Bugliosi destijds aanhing en vervolgens verwerkte in een bestseller, wordt door Tom O’Neill en Errol Morris in elk geval naar het rijk der fabelen verwezen. Dat de gesjeesde muzikant Manson, in plaats daarvan, een (vrijwillig?) werktuig van de CIA was, blijft echter eveneens een kwestie van speculeren. Keihard bewijs is ruim een halve eeuw na dato ook lastig te verkrijgen.

Chaos: The Manson Murders plaatst in elk geval een andere lezing van de feiten naast het officiële verhaal over The Manson Family, dat al in talloze boeken, films en docu’s is afgewerkt en waarbij best kritische vragen zijn te stellen. Want hoe kon een tweederangs crimineel zoals Charlie Manson eigenlijk zoveel invloed krijgen op z’n volgelingen? Eerst daalden ze op zijn bevel af naar de diepste gewelven van de hel en daarna hadden ze jaaaren nodig om gedeprogrammeerd te raken en weer los van hem te komen?

‘Ik was een stuk gereedschap in de handen van de Duivel’, vertelt Susan Atkins daarover in een archiefinterview, uit de tijd dat tot haar begon door te dringen waarmee zij zich in die gruwelijke zomer van 1969 had ingelaten. Het is alleen de vraag welke Duivel ‘Sadie’ heeft gediend: Manson of toch, via hem, de CIA?

Julia’s Stepping Stones

Netflix

Met de Oscar-winnende documentaire American Factory beleefde Julia Reichert in 2019, samen met (levens)partner Steven Bognar, het hoogtepunt van haar lange carrière als documentairemaker. In de korte egodocu Julia’s Stepping Stones (32 min.) ontleedt Reichert, in de zeventig inmiddels, hoe die carrière ooit is begonnen en wat ze daarvoor, als eigengereide vrouw in het naoorlogse Amerika, heeft moeten overwinnen.

Daarbij begint ze bij het begin: een nerdy meisje met sproeten, vereeuwigd in familiefilmpjes en op persoonlijke foto’s. Een tomboy ook, het buitenbeentje van een typisch arbeidersgezin uit ‘small town America’. Moeder werkte in het ziekenhuis, vader was slager op de vleesafdeling van een supermarkt. In huize Reichert waren geen boeken of schilderijen – al gingen ze wel op vakantie en zagen zo wat van de wereld.

Op haar dertiende kreeg de kleine Julia een camera van haar vader en wist: ik wil meer van die wereld zien. Reichert besloot dat ze journalist wilde worden en ging studeren aan Antioch College in Yellow Springs, Ohio. Daar vertelde ze allerlei verzonnen verhalen over thuis, bekent ze nu in de persoonlijke voice-over waarmee deze tamelijk particuliere film bijeen wordt gehouden. Om haar nederige afkomst te verbloemen.

Tijdens haar studietijd raakte Reichert, als kind van de sixties, diep onder de indruk van de documentaireklassiekers Titicut FolliesHarvest Of Shame en Nuit Et Brouillard, begon radio te maken bij het plaatselijke station WYSO en sloot zich ook aan bij de vrouwenbeweging. Want dat mannen altijd en overal bepaalden wat belangrijk was, daarmee moest ’t maar eens afgelopen zijn. In jargon: ‘Her story’ in plaats van ‘history’.

Toen haar eerste film Growing Up Female (1971) klaar was, besloot Julia Reichert ook om die niet op de traditionele manier in omloop te brengen. Samen met haar toenmalige partner Jim Klein koos ze ervoor om onafhankelijk te gaan opereren. Met New Day Films, nog altijd actief, gingen de twee films uitbrengen die de wereld konden veranderen: van The Last Truck: Closing Of A GM Plant tot 9to5: The Story Of A Movement.

En dat is ook de tamelijk stichtelijk boodschap van deze docu: als mens heb je de mogelijkheid om de wereld te verbeteren, te beginnen met je eigen wereld. En films maken zou daarvoor wel eens een heel effectief middel kunnen zijn.

Ruigoord – Een Kosmisch Lek

Gusto Entertainment

Aan de vooravond van het vijftigjarig bestaan van Ruigoord, in juli 2023, is het de vraag hoe de toekomst van het kunstenaarsdorp eruit ziet. Ontwikkelingen binnen het Amsterdamse havengebied, waar wordt ingezet op vergroening, zetten de situatie in dat, ja, Asterix en Obelix-achtige dorpje behoorlijk onder druk. Voor de bewoners staat één ding als een paal boven water: Ruigoord moet en zal blijven. Een stad als Amsterdam heeft nu eenmaal – in de woorden van één van de oprichters, dichter Hans Plomp – een plek nodig waar de scharrelmens kan bestaan.

Plomp en andere mannen van het eerste uur zoals ‘burgemeester’ Rudolph Stokvis en beeldend kunstenaar Theo Kley speelden tijdens de opnames voor de documentaire Ruigoord – Een Kosmisch Lek (80 min.) van Peter Wingerder nog een prominente rol in de culturele vrijplaats, waar de verbeelding al een halve eeuw aan de macht is. Inmiddels zijn ze alle drie overleden. Het tekent de transitie waarin Ruigoord zich bevindt: hoe kan de kunstenaarsgemeenschap intussen het goede van het verleden behouden en tegelijkertijd toekomstbestendig blijven?

Deze vraag sluimert voortdurend op de achtergrond in deze oogstrelende film over de hippie-enclave en meldt zich zo nu en dan ook op de voorgrond, bijvoorbeeld als vertegenwoordigers van de Stichting Ruigoord in de weer moeten met de gemeente Amsterdam om hun toekomst veilig te stellen. Ze willen een huurcontract voor de lange termijn, een veld waarop ze in die periode evenementen mogen organiseren en – niet te vergeten – de kerk, waarmee ‘t allemaal ooit is begonnen, blijven exploiteren. Die wensen worden niet allemaal automatisch ingewilligd.

Deze documentaire fladdert ondertussen alle kanten op, langs een aantal kleurrijke figuren, de activiteiten die zij op touw zetten en Ruigoords roemruchte historie. Zonder dat Wingerder écht halthoudt. En al te veel context geeft hij doorgaans ook niet. Het bezorgt zijn film een wat fragmentarisch karakter. Er valt méér dan genoeg te kijken – van een uitbundig huwelijksfeest en een heuse Mohawk-ceremonie tot een brand in Ruigoord en een associatieve sequentie over de geschiedenis van de zogenaamde Luchtbus – maar een dwingende verhaallijn ontstaat er zo niet.

Misschien is dat ook wat Ruigoord is en wil zijn – een plek waar niets vastligt en waarvan iedereen zijn eigen beeld mag vormen – maar Ruigoord – Een Kosmisch Lek zou wel hebben gevaren bij iets meer richting en focus.

Six Schizophrenic Brothers

Firecracker

In de eerste vijftien jaar na de Tweede Wereldoorlog kregen Don en Mimi Galvin maar liefst tien zoons. Begin jaren zestig werd het Amerikaanse gezin op de valreep ook nog verrijkt met twee meisjes: Margaret en Mary. En die laatste, de jongste dus van in totaal twaalf kinderen, fungeert nu als verteller voor het tragische verhaal van haar familie. Mary Galvin wordt daarbij in de rug gesteund door enkele broers: nummer drie (John), zes (Richard) en acht (Mark). Samen verhalen ze over hun Six Schizophrenic Brothers (168 min.).

Deze vierdelige serie van Lee Phillips is gebaseerd op het indringende boek Hidden Valley Road: Inside The Mind Of An American Family (2020) van Robert Kolker. Over een gezin met een onmogelijk kruis om te dragen. Als na oudste zoon Donald ook nummer twee (Jim) en vier (Brian) als jongvolwassene ernstig gestoord gedrag beginnen te vertonen, wordt duidelijk dat er een genetische kwetsbaarheid zit in de familie Galvin. Uiteindelijk zullen zes zoons ten prooi vallen aan schizofrenie. Ze krijgen last van hallucinaties, horen stemmen en verliezen zich in onwerkelijke angsten.

In de jaren zeventig escaleert de situatie volledig bij het gezin dat z’n intrek heeft genomen in een huis aan Hidden Valley Road in Colorado Springs. De ene na de andere zoon ontspoort, soms onder invloed van het gebruik van softdrugs. Don, docent op de luchtmachtacademie, en zijn zorgzame vrouw Mimi kunnen hun zoons al snel niet meer de baas. Ze worden steeds gewelddadiger, een gevaar voor zichzelf en hun directe omgeving. Totdat het komt tot enkele huiveringwekkende incidenten, die een spoor van verwarring, pijn en verdriet door de Galvin-familie trekken.

Er valt best het nodige aan te merken op Six Schizophrenic Brothers. De miniserie wordt bijvoorbeeld enigszins ontsierd door opzichtige true crime-clichés (cliffhangers, duistere reconstructiebeelden en een onheilspellende soundtrack) en platte horror-esthetiek (gebroken spiegels en brandende foto’s bijvoorbeeld). Ook het idee om de zieke broers Don (één), Matthew (negen) en Peter (tien) te interviewen in een soort duistere parkeergarage, waarmee ze in wezen worden gelijkgeschakeld aan de eerste de beste creep uit een trashy crimedocu, getuigt bepaald niet van goede smaak.

Phillips kijkt in eerste instantie ook nauwelijks over de persoonlijke verhalen van de broers heen. Geen aandacht dus voor de mogelijke (erfelijke) oorzaak van de Galvin-problematiek.  De filmmaker concentreert zich liever op de drama’s en excessen; van mishandeling en seksueel misbruik tot zelfdoding en moord. Methodisch werkt hij die individuele verhalen vervolgens uit tot een familieportret, dat zo schrijnend is dat het toch niemand koud zal laten. En uiteindelijk plaatst hij alle gebeurtenissen weer in hun context, waarbij tevens het grotere verhaal, schizofrenie, in beeld komt.

Hoe tragisch ook, de familie Galvin is een zeer geschikt onderzoeksobject om de wetenschappelijke kennis over deze verpletterende aandoening verder uit te diepen. En dat houdt natuurlijk ook niet op bij de kinderen die Don en Mimi tussen 1945 en 1965 op de wereld hebben gezet. Hoe vergaat ’t bijvoorbeeld hun nageslacht? Deze serie, die ondanks al z’n gebreken tóch een indringende kijkervaring wordt, eindigt dan ook bij Mary Galvins kinderen: wat betekent ‘t voor hen, en hun geestesgesteldheid, om Zes Schizofrene Ooms te hebben?

Mary Galvin was bij nader inzien, getuige dit interview, toch niet zo tevreden over de insteek, toon en de vormgeving van de serie.

Carlos

Sony Pictures Classics

In het tijdperk van de Grote Gitaargoden – Jimi Hendrix, Eric Clapton, Jimmy Page, Pete Townshend en Angus Young, om maar eens wat te noemen – voegt hij een onmiskenbaar Latijnse inslag toe: Carlos Santana. ‘Het perfecte kind van B.B. King en Tito Puente’, aldus zijn ontdekker Bill Graham, muziekpromoter bij de concertzaal Fillmore in San Francisco. Een jongen uit La Colonia Libertad, een getto in de Mexicaanse stad Tijuana. En de zoon van een sappelende (mariachi-) violist. Als jongen verhuist Carlos met z’n ouders naar de Verenigde Staten en vindt daar z’n bestemming als muzikant.

Op het legendarische Woodstock-festival in 1969 stijgt Santana naar grote hoogte. Volgens Carlos (88 min.) zelf is hij door Graham zorgvuldig opgetraind voor die bijzondere gelegenheid. Zijn band, die dan nog altijd geen plaat uitheeft, gaat geleidelijk op steeds grotere festivals spelen, zodat hij als frontman alvast aan een grote menigte kan wennen. ‘Hij zei: je moet weten dat je na dit festival nooit meer dezelfde zult zijn’, herinnert Santana zich in dit geslaagde portret van Rudy Valdez. ‘Ga naar huis, kijk in de spiegel naar die persoon, maar na Woodstock zal die persoon er niet meer zijn.’

Het is een treffende anekdote. Over een artiest en zijn entourage die hét moment herkennen. Of het echt zo is gegaan? Met de wijsheid van nu is de conclusie gemakkelijk te trekken dat het toen, op die uitgestrekte weide ten overstaan van zo’n 400.000 hippies, moest gebeuren. En dat deed ‘t: ‘s mans vertrokken kop, met de kin en geitensik omhoog, de boventanden blootgelegd door een extatische mond en de ogen stevig dichtgeknepen, heeft zich in het collectieve muzikale geheugen geëtst. Terwijl het zweet van zijn ranke lijf gutst, laat hij zijn gitaar vlammen, swingen en janken.

Na zijn hoogtijdagen in het begin jaren van de jaren zeventig gooit Santana ‘t over een andere boeg. Hij ‘omarmt’ een ‘spiritueel pad’ en volgt samen met zijn toenmalige vrouw Deborah van 1972 tot 1982 de ‘spirituele leider’ Sri Chinmoy, op zoek naar ‘de geur van de ziel’. Tot afgrijzen van zijn moeder, zo’n typische katholieke Mexicaanse matrone. ‘Hij stelt mijn geloof soms op de proef’, klaagde ze volgens Carlos’ zus Maria, die hier met enkele familieleden het levensverhaal van haar broer bekrachtigt. Intussen neemt die ook in zijn carrière minder voor de hand liggende afslagen.

Een volgend groot succes laat dus op zich wachten tot 1999, als hij zijn samenwerking met Clive Davis, de illustere platenbaas van Arista Records, hernieuwt en een commercieel album met allerlei gasten opneemt, Supernatural. De Gitaargod, begin vijftig inmiddels en volgens eigen zeggen spiritueel gegroeid, claimt daarmee zijn rechtmatige plek tussen hedendaagse pophelden en kan beginnen aan een tweede jeugd. ‘Ik ben niet wat ik doe’, zegt hij nochtans nuchter over zijn muziek, om vervolgens over zijn gezinsleven te beginnen. ‘Dit is wat ik doe, maar dit ben ik niet.’

Geen God dus, maar gewoon een man. Een man met een gitaar, dat wel.

The Synanon Fix

HBO Max

Als allerlei ‘Lifestylers’, Amerikaanse hippies zonder verslavingsproblematiek, zich in de loop van de jaren zestig aansluiten bij Synanon, groeit het afkickcentrum in Californië al snel uit zijn voegen en ontstaat een gemeenschap die toch wel verdacht veel op een sekte begint te lijken.

Toen Charles ‘Chuck’ Dederich eind jaren vijftig het intramurale programma voor verslaafden in Santa Monica creëerde, had niemand kunnen bevroeden dat hij daarbij zou uitgroeien tot de goeroe en dictator. Dederich was simpelweg een voormalige probleemdrinker die al twee huwelijken en een carrière als vertegenwoordiger kapot had gezopen en die nu andere verslaafden een plek wilde bieden om af te kicken. En dat werkte vaak wonderwel. De voormalige junks durfden alleen de wijde wereld niet meer in, bang dat ze opnieuw ten prooi zouden vallen aan alle verleidingen.

Zo is een hechte gemeenschap ontstaan, met Dederich, op het eerste gezicht bepaald geen charismatische leider, als voornaamste aanjager en geheel eigen codes en gebruiken. Binnen de groep zweren ze bijvoorbeeld bij The Synanon Game, gesprekssessies waarbij deelnemers elkaar ongezouten de waarheid zeggen. Voor buitenstaanders oogt dit, op de zwart-witte beelden die ervan bewaard zijn gebleven, simpelweg als ordinair bekvechten, maar voor de participanten schijnt het een heilzaam effect te hebben – en er gaat dus blijkbaar ook een aanzuigende werking van uit.

Met Dederichs dochter Jady en allerlei oud-leden waden Rory Kennedy en Mark Bailey in The Synanon Fix (237 min.) door de roerige geschiedenis van de beweging, die gaandeweg helemaal ontspoort. Chuck Dederich ontwikkelt zich tot een totaal onvoorspelbare leider die, heel voorspelbaar, steeds verder over ieders grenzen heen gaat. Wat begint met het relatief onschuldige bevel dat iedereen zich moet kaalscheren, mondt uit in verplichte vasectomie, afgedwongen abortussen en het collectief beëindigen van relaties. Waarna elk lid met een ander verder moet.

De oorspronkelijke uitgangspunten van Synanon – geen drank en drugs en geen geweld – zijn dan allang losgelaten. De zelfhulpgroep is verworden tot een typische sekte, met alle bijbehorende uitwassen. Dit is een erg herkenbaar, bijna voorspelbaar proces, al talloze malen eerder in beeld gebracht en soms ook meeslepender, dat ook weer het hart van deze vierdelige serie vormt. Die krijgt na een wat langdradig middenstuk in de laatste aflevering weer meer vaart en urgentie als Synanon zich ook naar buiten toe steeds vijandiger begint op te stellen en een gevaar voor de samenleving dreigt te worden.

Chuck Dederich oogt tijdens deze ontwikkeling, die met veel archiefbeelden en audio-opnamen levendig wordt opgeroepen, eerder als een tragische figuur, een raaskallende dronkenlap, dan als de klassieke kwaadaardige sekteleider. Hij, en de mensen aan zijn zijde, richten niettemin heel wat schade aan – al heeft menig oud-groepslid nog altijd heimwee naar de belofte die Synanon ooit in zich leek te bergen. ‘Synanon redde mijn leven’, vat Mike Gimbel, die met Dederichs hulp een heroïneverslaving overwon, dat gevoel aan het eind kernachtig samen. ‘Maar verneukte het tegelijkertijd ook.’

Holland Pop 1970

In-Edit

Tegenwoordig heeft elk dorp z’n eigen popfestival. Toen organisator Georges Knap en impresario Berry Visser, oprichter van Mojo Concerts, in 1970 aan de slag gingen om een festival te organiseren in het Kralingse Bos te Rotterdam, lag er echter nog helemaal geen infrastructuur. Er was alleen een voorbeeld: het legendarische Amerikaanse Woodstock-festival.

Het Holland Pop Festival, dat uiteindelijk plaatsvond in het weekend van 26-28 juni, werd georganiseerd in het kader van 25 jaar Bevrijding. De wederopbouw van Rotterdam, volledig kapotgeschoten tijdens de Tweede Wereldoorlog, leek een heel eind voltooid. Dat moest gevierd worden volgens de gemeente, die onder de noemer C70 allerlei activiteiten wilde organiseren. Om te voorkomen dat dit met operette-uitvoeringen en zaklopen voor de kinderen enkel een feest voor het establishment zou worden, wilde Knap ook ‘de jeugd van toentertijd’ eens goed bedienen.

In Holland Pop 1970 (71 min.) laat Ferri Ronteltap vanaf de montagetafel oude tijden herleven met Knap, Visser en sprekers zoals feministe/politica Hedy d’Ancona, muzikant Robert Jan Stips (die optrad met de band Supersister) en fotograaf Vincent Mentzel (die er fraaie zwart-wit foto’s maakte). Ronteltap kan ook teruggrijpen op de welbekende beelden uit de film Stamping Ground (1971) over ‘Kralingen’: concertimpressies van Santana, Jefferson Airplane, The Byrds, Pink Floyd, Soft Machine en Country Joe en onvergetelijke beelden van relaxte, uitzinnige en onbeschaamde Nederlandse hippies.

‘Bijzonderheden ten aanzien van de bezoekers’, leest de toenmalige commissaris Cees Ottevanger voor uit de eindrapportage van de politie. ‘Naar het uiterlijk te oordelen bestond het merendeel der bezoekers uit zogenaamde hippies. Bizar gekleed, met vaak zeer lange haren. Variërend in leeftijd van vijftien tot vijfentwintig jaar.’ Sommige bezoekers liepen naakt rond, hadden hun kinderen en huisdieren meegenomen en gebruikten openlijk softdrugs. Het festival verliep volgens Ottevanger daardoor/desondanks ‘volkomen agressieloos’. Eigenlijk kon geen mens er bezwaar tegen hebben.

En, inderdaad, zelfs de Rotterdamse burgemeester Wim Thomassen noemt het verloop van het festival naderhand ‘hartverwarmend’ – al kan hij er eigenlijk pas echt iets over zeggen als de eindbalans is opgemaakt. ‘Één van onze bezorgdheden was de medische en hygiënische kant ervan en of er bepaalde ziekten uit voortkomen, besmettingen of iets van dien aard, dat merken we natuurlijk pas na afloop. Maar tot nu toe zijn we tevreden.’ ’s Mans eigen dochter heeft Kralingen ook bezocht. ‘De eerlijkheid gebiedt wel te zeggen dat die vannacht in haar eigen bed is komen te slapen.’

Zij en andere generatiegenoten, tegenwoordig opgezadeld met het predicaat boomer, zullen deze degelijke ‘trip down memory lane’ over het Nederlandse Woodstock ongetwijfeld ook liefdevol omarmen. Terwijl anderen zich erover kunnen verbazen hoeveel van de toenmalige vrijheid sindsdien verloren is gegaan.

Be The Fool

Doxy

In de zomer van 2023 komt de jarenlange zoektocht van Jade Moon Finch en zijn zus Scarlet Finch naar het verleden van hun ouders ten einde met een tribute aan hun leven en werk. Barry Finch en Josje Leeger waren in de jaren zestig onderdeel van het hippie-kunstenaarscollectief The Fool, dat sindsdien in de vergetelheid is geraakt. Samen met het andere stel in The Fool, Marijke Kooger en Simon Posthuma (de latere vader van Douwe Bob, met hem ook te zien in de documentaire Whatever Forever, Douwe Bob), bevonden zij zich in Londen, toen die stad het wild kloppende hart van de swingin’ sixties vormde.

Als The Fool, een verwijzing naar de tarotkaart De Dwaas, hielden Barry en Josje zich bezig met kunst, mode, muziek, design, poëzie en fotografie. De avant-garde kunstenaars ontwierpen bijvoorbeeld de winkel van The Beatles (Apple Boutique), brachten een elpee uit die doorgaat voor het allereerste wereldmuziekalbum, ontwierpen daarna in hun eigen boetiek The Chariot in Los Angeles kleding voor artiesten als Jim Morrison, Joni Mitchell en Led Zeppelin, en brachten in de jaren zeventig de muziekcultuur van Ibiza op gang met concerten van Eric Clapton, UB40 en Bob Marley.

In Be The Fool (79 min.) van regisseur Joris Postema maken broer en zus een trip nostalgia langs de plekken die hun ouders hebben gevormd – en die door hen zijn gevormd. Onderweg ontmoeten ze uiteenlopende artiesten zoals Hollies-zanger en Crosby, Stills, Nash & Young-lid Graham Nash (met wie The Fool z’n titelloze debuutalbum opnam), singer-songwriter Donovan (die bij Barry ‘de honger’, de drang om te communiceren, herkende, waarover hij zelf ook beschikte) en Iron Maiden-boegbeeld Bruce Dickinson (de metalzanger, waarvoor Josje ravissante podiumkledij ontwierp).

Tegelijkertijd proberen Jade en Scarlet enkele sleutelscènes uit de nooit uitgevoerde muziekvoorstelling Fools Paradise, een zoektocht naar identiteit die hun ouders ooit schreven na het succes van de musical Hair, alsnog tot leven te brengen met de actrice Marieke op den Akker. Postema gebruikt deze theatrale sequenties om het levensverhaal van The Fool – een personage dat volgens Jade Moon de waarheid vertelt die niemand anders durft uit te spreken – verder in te kaderen. ‘Be the fool’, is de boodschap die hij daar zelf, als zoon en als mens, uit heeft gehaald. Durf de dwaas te zijn.

Achter al die creatieve uitspattingen gaat een tragisch familieverhaal schuil, waarnaar in deze film meermaals wordt gehint en dat uiteindelijk, na enig aandringen door Postema, ook wel ter sprake komt – al wordt nooit helemaal duidelijk wat er precies is gebeurd. Duidelijk is wel dat het verleden, zowel de fraaie buitenkant als de tragische binnenzijde ervan, hen allen heeft getekend. En die woelige geschiedenis is nu zwierig opgetekend voor alle hedendaagse en toekomstige dwazen, die nodig met The Fool in contact moesten worden gebracht.

Trailer Be The Fool

De Kresj / Onze Kresj

VPRO

Marije Meerman werd in 1967 in dezelfde week geboren als koning Willem-Alexander. Terwijl de oudste zoon van prinses Beatrix en haar echtgenoot Claus al van jongs af aan werd klaargestoomd om ooit de troon te bestijgen, werden Marije en haar broertje Gregor begin jaren zeventig door een oudercollectief anti-autoritair opgevoed in een crèche in een Amsterdams kraakpand.

‘Leef en werk in de geest van Lenin’, stond er op de muur gekalkt. Grenzen werden er niet gesteld aan hun gedrag, gestraft al helemaal niet. De machtsstructuur van het traditionele gezin moest worden doorbroken. Ze wilden een nieuwe autonome, kritische en solidaire mens creëren, die bestand zou zijn tegen autoritaire tendensen. Trots ging Marije’s idealistische moeder Hilde dan ook met een voorlichtingsfilm over het experiment, voor de Rijksvoorlichtingsdienst gemaakt door Jan van den Brink, het land in.

In 1995 ging Meerman, gewapend met datzelfde beeldmateriaal, voor haar afstudeerfilm De Kresj (57 min.) in gesprek met vijf twintiger die rond 1970 als kleuter met haar op de Kresj Prins Konstantijn hadden gezeten. Hoe kijken ze terug op die periode? En in hoeverre zijn de idealen van hun ouders doorgesijpeld naar hun eigen leven? Zijn ze door dat ’uit de hand gelopen experiment’ – of juist ondanks dat wilde plan – op het podium, achter de bar, aan de zelfkant, in de kraakbeweging of achter (en nu ook een beetje voor) de camera terechtgekomen?

In de opvolger Onze Kresj (95 min.) uit 2014 buigt Marije Meerman zich over het archief van haar inmiddels overleden moeder en spreekt ze, bijgestaan door haar broer Gregor als cameraman, met de andere hippies van weleer. Hoe kijken deze voormalige voortrekkers van de protestgeneratie, die inmiddels stilaan de pensioengerechtigde leeftijd hebben bereikt, erop terug dat zij hun kinderen ‘de vrije lustbeleving’ lieten ontdekken? En is het gelukt om daarbij ‘de patriarchale gezinsstructuur’ daadwerkelijk los te laten?

Duidelijk is dat theorie en praktijk ook toen al soms ongenadig met elkaar botsten. En dan moest er eindeloos worden gediscussieerd of vergaderd om iedereen weer op hetzelfde spoor te krijgen. ‘De mensen die daar het hoogste woord hadden vond ik op de werkvloer niet echt overtuigend’, herinnert Peter zich. ‘Nou, die hadden ook geen kinderen’, vult Samantha aan. En dan waren er nog de verplichtingen die ze als ouders en volwassenen hadden naar elkaar. Want het was ook de tijd van de vrije liefde, communes en partnerruil.

Al reflecterend op die formatieve jaren worden De Kresj en Onze Kresj veel meer dan simpelweg een terugblik op een onorthodoxe Amsterdamse crèche. Meerman kijkt naar wat de idealen van de jaren zestig te weeg hebben gebracht. Zijn de rimpelingen van de steen die toen in het water is gegooid nog altijd zichtbaar? En zijn die idealen daardoor dichterbij gekomen of juist (definitief) kaltgestellt? De vrijheid blijheid die de ouders destijds aan hun kinderen wilden meegeven, in de hoop dat ze zo weerbare mensen zouden afleveren, lijkt in elk geval vervlogen.

De Kresj is hier online te bekijken.

Onze Kresj is hier online te bekijken.

Ongewoon Gewoon: Sheila Gogol

EO

Deze film begint met een opening zoals je die tegenwoordig wel vaker ziet in documentaires: in een minuut of twee wordt een voorschot genomen op wat het komende uur zoal heeft te bieden. Bij Ongewoon Gewoon – Sheila Gogol (45 min.) passeren in dat intro bijvoorbeeld Martin Luther King, Marilyn Monroe en de Oscar-winnende film De Aanslag de revue.

Daarmee krijg je als kijker natuurlijk ook meteen een beeld van de vrouw die door Saskia van den Heuvel zal worden geportretteerd. Maar wie Sheila Gogol (1942-2022) nu precies was? Behalve de moeder van schrijver Robert Vuijsje en de ex-echtgenote van journalist Bert Vuijsje, welteverstaan. Die vraag blijft eigenlijk de gehele film in de lucht hangen – en daarmee ook de noodzaak en urgentie van de documentaire.

Uit de herinneringen van de sprekers in deze film – familieleden, vrienden, kennissen en Joodse geestelijken – komt een vrouw naar voren die tot menig hart is doorgedrongen. Sheila werd geboren in New York, leefde enige tijd in Israël en belandde uiteindelijk in Amsterdam. Ze was atheïstisch opgevoed, deed onderweg onvervalste hippie-idealen op en bleef van daaruit onvermoeibaar de dialoog opzoeken met anderen.

Een ontwikkelde vrouw, een lieve vrouw en volgens diverse intimi ook een heel mooie vrouw. Maar Ongewoon Gewoon maakt toch niet helemaal duidelijk waarom er (nu) een film over haar moest worden gemaakt, ook doordat Saskia van den Heuvel die documentaire tamelijk associatief heeft opgebouwd en de verwikkelingen rond haar hoofdpersoon slechts beperkt inkadert of in hun context plaatst.

Van mensen die Sheila Gogol nooit hebben gekend vraagt het dus het nodige inlevingsvermogen en schakelwerk om haar, via deze tv-docu, alsnog te ontmoeten en in het hart te sluiten.

Last Stop Coney Island: The Life And Photography Of Harold Feinstein

http://www.feinsteinfilm.com

Hij stamt nog uit een tijd waarin niet iedereen een fototoestel had. En dus kon een professional zoals Harold Feinstein (1931-2015) in het New York van na de Tweede Wereldoorlog redelijk ongestoord zijn werk doen. Niet gehinderd door al die amateurs of selfkickers met een smartphone – of de weerzin die deze kunnen oproepen. Feinstein heeft weinig woorden nodig om te omschrijven hoe hij destijds als straatfotograaf te werk ging: als je mond openvalt, druk op het knopje.

Zo ving Harold Feinstein onverschrokken de vitaliteit van het oude New York – Coney Island, de plek waar hij zelf in een lastig gezin opgroeide, in het bijzonder. Inspiratie had hij in overvloed, ook binnen zichzelf. Feinstein beschikte over een niet te bedwingen nieuwsgierigheid, vertelt hij in Last Stop Coney Island: The Life & Photography Of Harold Feinstein (tv-versie: 60 min.). Zo zou hij zich later bijvoorbeeld ook nog laven aan de oorlog in Korea (waarnaar hij als dienstplichtig soldaat was uitgezonden) en New Yorks bruisende jazzscene (die hij vereeuwigde met zijn albumcovers voor het fameuze Blue Note Records).

Van vrouwen kreeg de vrijbuiter ook maar geen genoeg, getuige deze documentaire van regisseur Andy Dunn. Niet alleen voor zijn camera overigens. Zoals drank en drugs, en daarachter een goed verborgen ongelukkige jeugd, ook nooit ver weg waren. Hoewel hij gaandeweg enigszins uit de picture verdween, bleef Harold Feinstein bovendien zijn hele leven consequent creëren en experimenteren en de liefde voor fotografie uitdragen. Totdat hij op de valreep werd herontdekt als een essentiële chroniqueur van het Amerika van de tweede helft van de twintigste eeuw en alsnog de erkenning kreeg die een hele tijd was uitgebleven.

En dit interessante portret is daarvan weer een logisch uitvloeisel.

Joni Mitchell – Lady Blue

Getty Images / NTR

Ze heeft dan misschien een klassiek lied gewijd aan Woodstock, maar zelf ontbreekt ze in de zomer van 1969 op het ultieme hippiefestival. Haar nieuwe manager David Geffen heeft de Canadese singer-songwriter Joni Mitchell ervan overtuigd dat ze moet kiezen voor een optreden in The Dick Cavett Show, een toentertijd toonaangevend televisieprogramma. Terwijl Jimi Hendrix, Janis Joplin en haar vrienden van Crosby, Stills, Nash & Young dus ten overstaan van zo’n 400.000 festivalgangers popgeschiedenis schrijven, is Mitchell voor het eerst in heel Amerika op televisie te zien.

Het zal haar definitieve doorbraak betekenen, op een moment dat de jaren zestig tot een climax komen. In de wat brave tv-docu Joni Mitchell – Lady Blue (53 min.) schetsen Julia en Clara Kuperberg vervolgens hoe dat gelukzalige hippiegevoel rigoureus de nek wordt omgedraaid door de moordlustige Manson Family en het volledig uit de hand gelopen Altamont-festival van The Rolling Stones, waarbij een concertganger de dood vindt. Terwijl het algehele gevoel van hoop vervliegt, haalt Joni Mitchell echter het beste uit zichzelf met heel persoonlijke en eigenzinnige muziek.

Met concertbeelden en ander archiefmateriaal, oude interviews met Mitchell zelf en (muzikale) partners zoals David Crosby en Graham Nash en een erg aanwezige verteller lopen de Kuperbergs netjes de lange carrière door van hun hoofdpersoon, die haar tijd tegenwoordig vooral besteedt aan familie en schilderen en onlangs voor het eerst in twintig jaar (!) optrad. In Joni Mitchell: Lady Blue krijgen haar kenmerkende folky stem, akoestische gitaar en maatschappijkritische songteksten de aandacht, die een toonaangevende (vrouwelijke) boomer nu eenmaal toekomt.

Een trailer van Joni Mitchell – Lady Blue is hier te bekijken.

Trainwreck: Woodstock ’99

Netflix

Het had een reprise moeten worden van de peace, love & music van het oorspronkelijke festival uit 1969, maar draaide dertig jaar later uit op een orgie van frustratie, chaos en (seksueel) geweld. Hoewel organisator Michael Lang en zijn nieuwe partner, muziekpromotor John Scher, het oorspronkelijke Woodstock-sfeertje wilden laten herleven, werd het festival dat ze in 1999 op een luchtmachtbasis bij Rome, New York, organiseerden zowat het tegendeel van een relaxte hippiehappening.

De driedelige serie Trainwreck: Woodstock ‘99 (142 min.) reconstrueert hoe het festival uitgroeit tot een nineties-variant op Altamont, het naargeestige festival van The Rolling Stones dat helemaal verkeerd afliep en werd vereeuwigd in de documentaire Gimme Shelter. Regisseur Jamie Crawford ontleedt met de organisatoren, hun medewerkers, enkele bezoekers en een handvol optredende artiesten, zoals Korn-voorman Jonathan Davis, deejay Fatboy Slim en singer-songwriter Jewel wat er zoal misging in dat oververhitte juliweekend.

De start van deze miniserie zet meteen de toon: de plaatselijke burgemeester krijgt de champagnefles om het podium in te wijden maar niet kapotgeslagen, openingsact James Brown wil pas optreden als hij (meer) geld krijgt en zijn vrouwelijke collega Sheryl Crow krijgt vervolgens telkenmale te horen dat ze haar tieten moet laten zien. De sfeer zit er, kortom, direct goed in en laat het dan maar aan hyperagressieve nu-metalbands als Korn en Limp Bizkit over om de kwart miljoen bezoekers helemaal over de flos te krijgen.

Crawford belicht in de drie afleveringen vervolgens simpelweg de verschillende festivaldagen: de vrijdag (als duidelijk wordt dat deze versie van Woodstock bijzonder commercieel is opgezet en bovendien abominabel blijkt te zijn georganiseerd, de zaterdag (waarop het festival, mede door toedoen van Bizkit-voorman Fred Durst, compleet ontspoort) en tot slot de zondag (wanneer Woodstock ‘99 begint te lijken op een wel erg realistische re-enactment van William Goldings onrustbarende vertelling Lord Of The Flies).

Uiteindelijk komt alle baldadigheid, frust en agressie na slotact The Red Hot Chili Peppers samen in een boze meute die zich de lijfspreuk van een andere optredende act, Rage Against The Machine, volledig eigen heeft gemaakt: Fuck You, I Won’t Do What You Tell Me. Als een horde orks razen ze over het festivalterrein. Dan is ook allang duidelijk dat er nooit meer een Woodstock zal komen – en dat de geest van de sixties allang is gesmoord in een onuitstaanbare combi van egoïsme, machismo en hedonisme.

In dat opzicht slaat deze gedegen reconstructie, van een ongeluk dat wel móest gebeuren, tevens een brug tussen de oorspronkelijke Woodstock-docu, nog altijd de ultieme festivalfilm, en de recente terugblikken op het frauduleuze Fyre-festival in 2017, dat was opgezet als een soort Woodstock voor millennials en eveneens een gigantisch fiasco werd.

My Psychedelic Love Story

Joanna Harcourt-Smith / SHOWTIME.

Allereerst is er gewoon een interview. Met Robert McNamara, Donald Rumsfeld of Steve Bannon. Protagonisten die ver voorbij hun gebruikelijke verhaal gaan. Gedwongen door een enkele indringende vraag of een onverwacht perspectief. Hoewel ze de regie nooit uit handen lijken te geven, komen ze toch op een totaal nieuwe manier in beeld. Ook door de briljante framing van het gesprek. Shots van boven of juist van onder, overshoulder, schuin of van opzij. Elke zinsnede kan daardoor een verrassing opleveren. En krijgt door de bijpassende beeldenpracht, virtuoze vormgeving en urgente soundtrack een onvermoede lading.

Het resulteerde in weergaloze documentaires: The Fog Of War (McNamara), The Unknown Known (Rumsfeld) en American Dharma (Bannon). Zo’n film wilde Joanna Harcourt-Smith ook wel. Gebaseerd op haar eigen boek Tripping The Bardo With Timothy Leary: My Psychedelic Love Story (102 min.). Ook doordat ze zich, na het zien van Errol Morris’ paranoïde serie Wormwood, begon af te vragen of ze in de jaren zeventig misschien, zonder dat ze het zelf in de gaten had, een werktuig van de CIA was geweest. Was haar stormachtige affaire met de LSD-goeroe, die uit een Amerikaanse gevangenis was ontsnapt en sindsdien als balling in Zwitserland verbleef, misschien onderdeel van een sluwe campagne van de buitenlandse veiligheidsdienst om Leary alsnog in de kraag te grijpen?

Die intrigerende vraag vormt het startpunt voor dit met veel verve opgediste levensverhaal van een Zwitsers high society-meisje, doorgewinterde femme fatale en losgeslagen hippie. Als twintiger op drift belandde ze in 1972 midden in de cultuuroorlog van haar tijd. Aan de zijde van de hogepriester van de geestverruimende middelen Timothy Leary, die alles representeerde wat de gevestigde orde toentertijd meende te moeten bevechten. Morris laat Joanna Harcourt-Smith helemaal leeglopen, checkt haar herinneringen zeker niet dood en geeft ze vervolgens vorm als een weelderige LSD-trip, waarin Alice in Wonderland botst op de ‘war on drugs’ van president Richard Nixon, Rolling Stone Keith Richards tegen het lijf loopt en soms in de voetsporen van de beruchte Manson Family dreigt te treden.

De vormgeving van haar monoloog, door Morris slechts een enkele keer onderbroken door een vraag of uitroep van verbazing, is zo overdonderend dat de verhaallijn soms ondergesneeuwd dreigt te raken: hallucinante graphics, schreeuwende krantenkoppen, Tarotkaarten, raak getimede archiefbeelden en bijzonder dwingende muziek. Harcourt-Smith probeert iedereen bij de les te houden met haar opmerkelijke ontboezemingen, kwieke oneliners en slim uitgeserveerde lach. Een typisch Errol Morris-personage kortom, dat onder zijn hoede een geheel eigen web weeft tussen feit en fictie.

A Wilderness Of Error

FX

Het is een bloedbad dat nooit werd geclaimd door de beruchte Manson-familie. Slechts een half jaar na eerst de moordpartij op actrice Sharon Tate en haar gezelschap en een dag later de gewelddadige dood van het echtpaar Leno en Rosemary LaBianca vielen drie mannen en een vrouw op 17 februari 1970 de woning van arts Jeffrey MacDonald op Fort Bragg binnen. ‘Acid is great, kill all the pigs’, schreeuwden ze. MacDonalds zwangere vrouw Colette en zijn twee dochters Kimberley (5) en Kristen (2) vonden die avond de dood. Met bloed was het woord ‘pig’ op de muren gekalkt.

Uitgemaakte zaak, zou je zeggen: volgelingen van de gestoorde sekteleider Charles Manson, al dan niet daadwerkelijk door hem aangestuurd. Of was er toch iemand die er belang bij had dat de slachting zou worden toegeschreven aan een stel moordlustige blommenkinderen? De heer des huizes bijvoorbeeld. Een kapitein in het Amerikaanse leger, een Green Beret zelfs. MacDonald kwam er zelf met zeer lichte verwondingen vanaf en werd uiteindelijk buiten bewustzijn op de plaats delict aangetroffen, met een arm over het lijk van zijn echtgenote. Dat schokkende tafereel zet de vijfdelige serie A Wilderness Of Error (234 min.) in gang. Waanzinnige hippiehorror? Of toch, zoals het omstreden boek Fatal Vision van Joe McGinnis en de daarop gebaseerde tv-film in 1983 zonder terughoudendheid beweerden, een koelbloedig gecamoufleerd familiedrama?

‘Wat gebeurt er als het verhaal belangrijker wordt dan wat er echt is gebeurd?’ vraagt documentairemaker Errol Morris, die het boek schreef waarop deze miniserie van Marc Smerling is gebaseerd, zich hardop af. Hij maakte ooit de klassieke true crime-docu The Thin Blue Line (1988), waarmee een man die in de cel zat voor de moord op een politieagent werd vrijgepleit. Morris zou dat kunstje graag nog eens herhalen bij de MacDonald-moorden. Niet dat iedereen erop zit te wachten dat deze zaak (alweer) wordt heropend. ‘Elk jaar wil er weer iemand een touw om mijn benen gooien en me door de poel van bloed van onze familie sleuren’, zegt Colettes broer Bob. En geeft zich er dan toch maar weer aan over. Want net als zijn moeder Mildred en stiefvader Freddy Kassab kan hij wat er toentertijd met zijn zus is gebeurd niet laten rusten.

Achteraf bezien zou je kunnen zeggen dat zij van geboorte af aan al verdoemd was. Twee doodgeboren zusjes genaamd Colette waren haar voorgegaan. En ook nummer drie zou dus niet aan het noodlot ontsnappen. Het is maar één van de talloze naargeestige details in deze intrigerende whodunnit, waarin archiefbeelden en interviews met een aantal belangrijke spelers worden gepaard aan krachtige gedramatiseerde scènes (fraai gematcht ook met audio-opnamen van de rechtszaak), een sjieke soundtrack en enerverende verhaalwendingen. Alleen de twee voornaamste hoofdrolspelers ontbreken: dokter MacDonald die nog altijd stug blijft volhouden dat hij onschuldig is en het voormalige sixtiesmeisje Helena Stoeckley, dat destijds diverse bekentenissen heeft afgelegd en die ook weer net zo gemakkelijk heeft ingetrokken.

Daar staat tegenover dat Errol Morris, geïnterviewd via de interrotron die hij zelf ooit heeft bedacht, een soort sleutelrol krijgt toebedeeld in met name de slotaflevering van deze slimme serie, die twee volstrekt strijdige hypotheses over wat er een halve eeuw geleden op die fatale februarinacht is gebeurd met elkaar laat botsen. Waarbij het de vraag is of A Wilderness Of Errors voor de gevierde documentairemaker Morris een tweede Thin Blue Line wordt. Of toch eerder een variant op The Jinx, de zinderende true crime-serie over moordverdachte Robert Durst waarbij Marc Smerling als producer betrokken was? Smerling heeft nu een al even spraakmakende ontknoping voor ogen. Met Errol Morris, de man die zelf zoveel brisante portretten maakte, in de hoofdrol.