Klaas de Jonge, De Prijs Van Vrijheid

Moondocs

Niet de wereld zelf of het leven van een personage als decor, maar echt, daadwerkelijk, een decor. Het is opvallend hoe vaak Nederlandse documentairemakers de laatste tijd een eigen arena of theater creëren voor hun films. Van de huiskamer van Johannes Post (in Geertjan Lassches De Erfenis Van Een Verzetsheld) en de uitgeleefde woning van een drankzuchtige vader (Kelly Klingenbergs Alleen Met Jenever) tot de vervreemdende grijze kamers voor nieuwkomers in Nederland (Al Wat Je Ziet van Niki Padidar) en een oude fabriekshal als passende entourage voor een vluchtverhaal in de familie (Biserka Surans Scènes Met Mijn Vader).

En als er eenmaal een decor is ontworpen, volgen het acteren vanzelf, zoals in Vincent Boy Kars’ Drama Girl, voor Abdiwahab Ali’s nagespeelde herinneringen in een door oorlog verscheurd Mogadishu (Douwe Dijkstra’s Buurman Abdi) en bij Het Zit In Mijn Hart, waarin Saskia Boddeke via een aantal spelers van KamaK, een theatergroep bestaande uit acteurs met een beperking, de ruimte tussen fictie en non-fictie verkent. Noem het een hybride tussen docu en drama of kruisbestuiving van documentaire en theater. Feit is dat deze makers de werkelijkheid graag een handje helpen en zo de grenzen van het genre documentaire opzoeken.

In de openingsscène van Klaas de Jonge, De Prijs Van Vrijheid (66 min.) laat Marlou van den Berge letterlijk zien hoe dat decor wordt gefabriceerd. En als alle stukken op hun plek staan, kan de hoofdrolspeler z’n entree maken. ‘Hier heb ik dus zesentwintig maanden in gewoond’, zegt De Jonge, oud-strijder tegen Apartheid, als hij zich achter de typemachine aan zijn bureau heeft geïnstalleerd. ‘Zonder die machine had ik het vast veel moeilijker gehad.’ Hij leest voor: ‘Vandaag, vrijdag 19 juli 1985, om precies vier uur, ben ik door de Zuid-Afrikaanse veiligheidspolitie bij de Nederlandse ambassade in Pretoria afgeleverd. De ambassadestaf heeft een kamer voor me vrijgemaakt.’

En in die kamer is Klaas de Jonge, een kleine veertig jaar later, opnieuw verzeild geraakt, althans in een replica daarvan, om het verleden te herbeleven. Door het Apartheidsregime beschuldigd van verboden wapenbezit en terrorisme, min of meer veilig op dat kleine stukje Nederlands grondgebied. Daar ontvangt hij nu zijn zoons, voormalige stiefkinderen en de vrouw en dochter van een gesneuvelde medestrijder. Samen onderzoeken zij hun geschiedenis. De clandestiene activiteiten en gewapende strijd van Klaas en zijn ex-vrouw Hélène Passtoors, die nog een tijd in de gevangenis doorbracht, hebben gevolgen gehad voor het leven van alle betrokkenen.

Tussen de gesprekken door neemt De Jonge plaats op de hometrainer, worden er aardappels gejast en is er ook gelegenheid voor een dansje bij de transistorradio. Dan blijkt ook meteen het gevaar van deze hybride aanpak: dat die enscenering tot een soort toneelstuk leidt – of, erger, tot toneelstukjes. Daar tegenover staan De Jonge’s confrontaties met een bewaker van de Nederlandse marechaussee, officier van de Zuid-Afrikaanse veiligheidspolitie en slachtoffer van een autobom van zijn organisatie. Dan wordt hij gedwongen tot (zelf)reflectie – al had de navolgende bedscène, waarin hij tijdens zijn slaap wordt belaagd door boze stemmen, achterwege mogen blijven.

De vraag of het doel, hoe nobel dat streven ook is, werkelijk alle middelen heiligt ligt dan al lang en breed op tafel in die geïmproviseerde kamer en zal in de venijnige climax van deze film nog tot schrijnende confrontaties leiden.

Sans Soleil

Hij neemt haar mee op zijn wereldreis, waarbij ie met name halt houdt in Japan en het Afrikaanse land Guinee-Bissau. En zij verhaalt daar dan weer over in Sans Soleil (100 min.). Wie zij is? Actrice Alexandra Stewart. En hij? Cameraman Sandor Krasna. Dat is een fictief personage. En zij speelt de rol van verteller in de Engelstalige versie van deze experimentele film van Chris Marker, die de teksten, het concept en de montage voor zijn rekening mee heeft genomen. Wie het nog begrijpt – ik eigenlijk niet – moet vooral doorlezen.

Deze Franse ‘documentaire’ uit 1983 is intuïtief, filosofisch, caleidoscopisch, absurd en pretentieus. Sans Soleil laat ons anders naar de wereld kijken of werkt genadeloos op de zenuwen. Of allebei. Misschien zelfs wel tegelijk. Het is op zijn minst een onconventionele film. Zo neemt ‘Sandor’ Theresa, althans haar stem, bijvoorbeeld mee naar een Japanse ‘combinatie van een museum, kapel en seksshop’, waar levensgrote fallussen worden geëxposeerd als heilige relikwieën en even verderop een naakte vrouw wordt omringd door opgezette dieren, in vechtstand of juist in opgewonden staat. En daarbij zit dan een tekst als: ‘Wie zegt dat de tijd alle wonden heelt? Het is beter om te zeggen: de tijd heelt alles, behálve wonden. Door de tijd verliest de pijn van het gescheiden zijn al z’n beperkingen.’

Wie nog niet volledig is ontmoedigd – ik wel een beetje – kan kennismaken met een soort kermisspel, waarbij de speler steeds de kop van poppetjes terug in hun bakje moet slaan. Zij staan voor de directeur van een bedrijf en de andere leidinggevenden. ‘De man die ik filmde en die met jaloersmakende energie de hiërarchie kapot sloeg bekende me dat het spel voor hem zeker niet allegorisch was’, verwoordt Theresa wat Sandor, alias Chris Marker, aan haar, tenminste in de tekst die Marker voor haar schreef, probeerde uit te leggen. ‘Hij dacht heel specifiek aan zijn meerderen. Geen wonder dat de pop die de direct leidinggevende representeert zo vaak en zo hard is geslagen dat ie buiten bedrijf is geraakt en inmiddels is vervangen door een babyzeehondje.’

Voor wie er – zoals ik dus – eigenlijk geen jota van begrijpt, dan maar even wat feitelijke informatie over Sans Soleil, dat hier en daar wordt geschaard onder de beste documentaires aller tijden. Chris Marker, wat overigens weer een pseudoniem was van Christian François Bouche-Villeneuve (1921-2012), schoot zelf documentairemateriaal voor de film, maar maakt in zijn montage ook gretig gebruik van bestaande beelden: filmfragmenten, clips uit Japanse shows en stockbeelden bijvoorbeeld. Daarmee fabriceert hij een onnavolgbaar narratief dat – ik parafraseer nu: – meer vragen oproept dan er waren (VPRO-Gids), een wereldreis representeert van een onzichtbare held die zich in zijn eigen hoofd afspeelt (Mubi) en een verhaal als een muzikale compositie vormt, met terugkerende thema’s, gespiegelde contrapunten en fuga’s (IFFR).

En daarna flapper ik met mijn oren en knik instemmend.

Blind Ambition

Paradiso Entertainment

‘Het is alsof Egypte meedoet met skiën tijdens de Olympische Winterspelen’, stelt wijnschrijver Tamlyn Currin over het speciaal samengestelde Team Zimbabwe dat aan de wereldkampioenschappen wijnproeven wil meedoen. De vier Zimbabwanen, die los van elkaar en soms met gevaar voor eigen leven hun land zijn ontvlucht, werken nu stuk voor stuk als sommelier in hun nieuwe thuisbasis Zuid-Afrika.

In Château de Gilly in de Bourgogne gaan Joseph Dhafana, Tinashe Nyamudoka, Pardon Taguzu en Marlvin Gwese de strijd aanbinden met 23 andere nationale teams, om de officieuze wereldtitel te bemachtigen. Ze moeten daarvoor blind twaalf wijnen proeven en dan vaststellen uit welke streek die afkomstig zijn, wat de druifsoort is, wie de wijnmaker is geweest en wat het jaar van oorsprong zou kunnen zijn. Team Zimbabwe moet van tevoren met een crowdfundingsactie alleen nog wel 6500 pond ophalen om überhaupt naar Frankrijk te kunnen afreizen.

Die wedstrijd fungeert in deze aardige film van Warwick Ross en Rob Coe in eerste instantie vooral als aansprekend decor voor de persoonlijke verhalen van de vier gevluchte Zimbabwanen. ‘Iedereen moet zich bewust worden van het feit dat migranten geen kakkerlakken zijn die moeten worden vernietigd omdat ze een invasie zijn van onze heilige ruimte’, stelt de Zuid-Afrikaanse dominee Paul Verryn, die Joseph Dhafana na z’n vlucht opving in zijn kerk. ‘Sommige van de meest diepgaand ontwikkelde en ongelooflijk prachtige geesten passen niet op de plek waar wij denken dat ze horen.’

Datzelfde lijkt in Blind Ambition (96 min.) ook een beetje op te gaan voor Joseph en de drie andere zwarte Afrikanen, wanneer zij onder de noemer Team Zimbabwe participeren in een bezigheid voor voornamelijk welgestelde witte mensen. Gelukkig hebben ze een gerenommeerde coach gevonden: Denis Garret. ‘Denis is een spectaculaire man. Heel bizar. Je mag ‘m of je hebt een hekel aan hem.’ Aan het woord is de excentrieke Franse wijnexpert zelf, die deze documentaire een zekere joie de vivre en smakelijke afdronk geeft én de aandacht ook weer richting de wedstrijd stuurt.

Daar – boven een wijnglas, naast een coach waarvan ze vooral last blijken te hebben en in een Frans chateau – worden de vier Afrikanen geconfronteerd met wie ze zijn, waren én willen worden. En dat is, om te beginnen, in elk geval niet allerlaatste.

Free Money

IDFA

Moet ik dan mijn eerstgeboren kind offeren? wil een dorpeling weten. Net als de andere bewoners van het Keniase dorp Kogutu kan hij zijn oren niet geloven. Dit klinkt echt te mooi om waar te zijn. Gratis geld!

Het Keniaanse dorp is onderdeel van een groots opgezet experiment. De Amerikaanse nonprofit-organisatie GiveDirectly gaat de bewoners twaalf jaar lang van een basisinkomen voorzien, om te bekijken wat dit doet met de plaatselijke gemeenschap en de individuele leden ervan. Toen oprichter Michael Faye, een op Harvard opgeleide econoom, het basisidee enige tijd eerder presenteerde op het hoofdkantoor van Google, vroeg één van de aanwezigen nog of hij misschien crack rookte. Toch kwamen ze uiteindelijk over de brug met maar liefst twee miljoen dollar.

In Free Money (77 min.) maken Lauren DeFilippo en Sam Soko halverwege het project, dat nog tot 2031 loopt, de balans op. De documentairemakers waren er al bij toen de deelnemers werden geselecteerd en geïnstrueerd en legden ook vast hoe ze, nog altijd ongelovig, bij hun telefoon zaten te wachten of het eerste geldbedrag daadwerkelijk zou arriveren. Zouden ze het gaan verbrassen of juist strategisch inzetten? Hun film heeft dan nog een onmiskenbaar optimistisch karakter en bevat bovendien enkele grappige scènes.

Gaandeweg komen er ook complicaties van het ideële project in zicht. Is het niet paternalistisch, vraagt de Keniaanse journalist Larry Madowo zich bijvoorbeeld af, om als westerlingen, van bovenaf bovendien, de armoede in Afrika op te gaan lossen? En kun je het eigenlijk wel maken om de buurdorpen van Kogutu níet te voorzien van dat gratis geld? Wat doet dat met een samenleving? Toch verliest deze fijne documentaire nooit zijn hoopvolle karakter. Dat is ook een logisch gevolg van de ideeën achter GiveDirectly, dat een oprechte poging doet om een succesvolle vorm van ontwikkelings(zelf)hulp te ontwikkelen.

Of dat gaat lukken? Daarover Free Money Too, over een jaar of negen, wellicht definitief uitsluitsel geven.

Bobi Wine: The People’s President

IDFA

In 2021 zijn er weer democratische verkiezingen in Oeganda. Het is alleen wél de bedoeling dat president Yoweri Musveni dan gewoon wordt herkozen. Hij is al sinds 1986 aan de macht en op zijn oude dag bepaald niet van plan om, ondanks een in de grondwet vastgelegde leeftijdsgrens van 75 jaar, plaats te maken voor een ander. Daarom dienen zijn medestanders in 2017 alvast een voorstel in om die wet aan te passen.

Dit besluit werkt als een katalysator voor de oppositie. Die sluit de rijen rond een nieuwe charismatische kandidaat voor de verkiezingen: het nieuwe parlementslid Robert Kyagulanyi Ssentamu. Ofwel: popster Bobi Wine. Een man die stamt uit een getto, immens populair is bij het gewone volk en de potentie heeft om Bobi Wine: The People’s President (120 min.) te worden. ‘What was the purpose of the liberation when we can’t have a peaceful transition?’ zingt de Afrobeat-held, in zijn kenmerkende rode uniform met bijbehorende baret, tijdens een massaal bezochte campagnebijeenkomst. ‘What is the purpose of the constitution when the government disrespects the constitution?’

Waarna de zingende politicus, alsof zijn eigen woorden moeten worden onderstreept, vrijwel direct in de boeien wordt geslagen en aangeklaagd vanwege landverraad. Daardoor komt een internationale ‘Free Bobi Wine’-campagne op gang. Als de nieuwbakken politicus uiteindelijk – gebutst, maar niet gebroken – vrijkomt, is het gevaar nog altijd niet geweken. Want Musveni – de Oegandese leider die, net als al zijn voorgangers, maar geen afstand kan doen van de macht – beseft waarschijnlijk als geen ander: deze man zegt de dingen die ik zelf in mijn jonge jaren zei. Sterker: hij kan slogans als ‘People Power!’ zelfs zingen! Die zou wel eens populairder kunnen worden dan ikzelf ben.

De filmmakers Moses Bwayo en Christopher Sharp sluiten aan bij Wine en zijn moedige echtgenote Barbie Itungo Kyagulanyi en kijken mee bij een verkiezingscampagne die, ondanks Wine’s luchtig klinkende protestsongs, een steeds grimmiger karakter krijgt. Het regime schuwt geen enkel middel, ook het Coronavirus niet, om de uitslag in z’n voordeel te beïnvloeden. Deze observerende documentaire wordt daardoor een soort zusterfilm van Camilla Nielsson’s President (2021), over de steeds verder ontsporende strijd om het presidentschap van Zimbabwe, en schetst een ontluisterend beeld van hoe democratie als dekmantel voor dictatuur wordt gebruikt – of rigoureus de nek wordt omgedraaid.

En het is naïef om te veronderstellen dat dit alleen in continenten zoals Afrika – en niet in het zogenaamde vrije westen – zou kunnen gebeuren.

Descendant

Netflix

Er mag niet over worden gepraat. En toch moet het verhaal levend worden gehouden. Ruim 150 jaar leidt het tragische verhaal van de Clotilda vooral een fluisterend bestaan. Het slavenschip is in april 1860 vanuit Dahomey, het huidige Benin, vertrokken naar Plateau in de zuidelijke Amerikaanse staat Alabama. Aan boord verblijven 110 ‘geïmporteerde Afrikanen’ die zijn besteld door de lokale zakenman Timothy Meaher. Hij vraagt kapitein William Foster om het schip na de aflevering te verbranden en te dumpen in de lokale Mobile River, zodat ze later kunnen doen alsof de Clotilda, het allerlaatste slavenschip dat ooit in de Verenigde Staten is aangemeerd, nooit heeft bestaan.

Dat is echter buiten Kamau Sadiki van het Slave Wrecks Project gerekend. Met een multidisciplinair team wil hij het wrak in 2018 gaan opsporen en zo tastbaar bewijs vinden voor het beladen verleden van de zwarte gemeenschap van Plateau, alias Africatown, dat inmiddels volledig van karakter is veranderd. De familie Meaher woont er echter nog altijd. Met hun onderneming Chippewa Lakes verhuren de erfgenamen van Timothy bovendien grond aan allerlei ernstig vervuilende bedrijven die kanker en andere ziektes zouden hebben veroorzaakt. In het bijzonder bij – om de cirkel rond te maken – de afstammelingen van de Clotilda.

Daarmee lijken alle pionnen op het bord te staan voor een verhitte strijd in Descendant (110 min.). Regisseur Margaret Brown wil echter niet zomaar ‘the blame game’ spelen. De vondst van het schip brengt vooral lastige, maar noodzakelijke gesprekken op gang, die genuanceerd worden afgewikkeld. Mag er van de Clotilda bijvoorbeeld een toeristische attractie worden gemaakt? En zo ja, voor wie zijn dan de revenuen? Hebben de nazaten van het slavenschip recht op herstelbetalingen? Leidt dat automatisch, ruim anderhalve eeuw na dato, tot zoiets als gerechtigheid? En moeten Timothy Meahers erven daar dan een rol in spelen? Hun huidige welstand stoelt immers voor een belangrijk deel op wat hun voorvader ooit verdiende aan de geïmporteerde Afrikanen.

Deze delicate documentaire is doorsneden met voorgelezen fragmenten uit het boek Barracoon waarin de zwarte schrijfster Zora Neale Hurston in 1931 het leven optekende van Cudjo Lewis, de laatste overlevende van de Clotilda. Het heeft maar liefst tot 2017 geduurd voordat Barracoon daadwerkelijk is gepubliceerd. Het boek en schip brengen in Descendant nu een conversatie op gang over het gezamenlijke verleden en de rol die Afro-Amerikanen hebben gespeeld en krijgen toebedeeld in de Amerikaanse historie. En dat geeft weer een basis voor het samen verder leven, met oog voor ieders rol en positie. Want helen en verzoenen kan niet zonder kennen en erkennen.

People We Come Across

EO

De plaatselijke volwassenen zijn inmiddels immuun voor de ziekte. Daarom verwelkomt Benin gedurende anderhalf jaar, van de zomer van 2017 tot begin 2019, 700 Finse toeristen voor een heel bijzondere vakantie. Zij komen naar het West-Afrikaanse land om te helpen bij de ontwikkeling van een speciaal diarreevaccin. 

De Finse arts Anu Kantele, de leider van het vaccinonderzoek Mama Jaakko, hoopt een vaccin te ontwikkelen dat miljoenen zieke kinderen in ontwikkelingslanden, waaronder 500.000 dodelijke slachtoffers, kan voorkomen. Het uitgangspunt van dit onderzoek is opmerkelijk: de Finse volwassenen stellen zich, onder medische begeleiding, beschikbaar als proefkonijn. Kantele realiseert zich dat ze daarmee een grote verantwoordelijkheid op zich neemt. ‘Maar als ik bang ben om fouten te maken, kan ik nooit iemand helpen’, zegt ze in People We Come Across (52 min.).

Terwijl de Europeanen zo hun bijdrage leveren om ‘een stille pandemie’ te voorkomen, ontdekken ze automatisch de schrijnende armoede in de gemeente Grand-Popo en besluiten ze om de plaatselijke bevolking te gaan helpen. Ze beginnen zwemles te geven, doen een fiets cadeau of leggen uit hoe je maandverband gebruikt. Initiatieven die niet per definitie succes hebben. Het komt zelfs tot een huwelijk. Tussen Heli, een laboratoriummedewerker die tijdens het onderzoek in Benin is gaan wonen, en de plaatselijke visser Gogo Agbodjakin, die eigenlijk ‘veel te jong en te knap voor me’ is.

Als het vaccinonderzoek naar zijn einde loopt zorgt dat in deze interessante documentaire van Mia Halme zowel bij de lokale bevolking als bij hun Finse gasten voor emoties. Hebben ze gezamenlijk een stap kunnen zetten in het bedwingen van een ernstige tropische ziekte? En hoe vervolgen ze hun leven nu los van elkaar, in werelden die in alle opzichten duizenden kilometers van elkaar zijn verwijderd?

When You Hear The Divine Call

VPRO

‘De mens lijkt op de aarde’, zegt een nette Nederlandse vrouwenstem in de openingsscène bij beelden van het Afrikaanse platteland. ‘En keert uiteindelijk ook terug naar diezelfde aarde.’ De titel van de film verschijnt in beeld: When You Hear The Divine Call (20 min.). Donkere mannen trommelen bij een vuur. ‘We komen via hetzelfde proces op deze wereld’, constateert een Afrikaanse stem. Bliksem. Hij vervolgt: ‘Ik hoop dat je de goddelijke roeping hoort. Alle creaties in dit universum zijn gelijk voor de schepper.’

Één van die schepselen zit in het volgende shot, gewoon in Nederland overigens, met een tutje in zijn mond in een stoeltje. Het is Genson, het pasgeboren neefje van documentairemaker Festus Toll. Hij luistert naar een wiegenliedje. <Rewind> Naar beelden van Tolls oom Mike, die in 1993 aan het strand in Kenia een blowtje rookt. Hij vertrok op zijn 22e naar Europa en besloot onlangs terug te keren naar Afrika. Neef Festus reist hem nu achterna, op zoek naar wat hen als drie verschillende generaties Afrikaanse Europeanen bindt en bepaalt.

Fundamentele vragen over identiteit spelen daarbij op: wie ben ik? Waar kom ik vandaan? En (hoe) bepaalt dit waar ik naartoe ga? Dat klinkt concreter dan het in When You Hear The Divine Call wordt. Deze korte documentaire, thematisch een logisch vervolg op Tolls debuutfilm We Will Maintain, weigert ten enen male om een lineair opgebouwde zoektocht naar zoiets elementairs als ‘thuis’ te worden, maar overkomt de nietsvermoedende kijker eerder als een desoriënterende koortsdroom. Waarbij de filmmaker zijn publiek slechts beperkt houvast geeft en zelf de mogelijke antwoorden laat construeren.

Virunga

Netflix

‘Het is belangrijk om op het beste te hopen’, zegt commandant Emmanuel de Merode tegen zijn manschappen. ‘Maar je op het ergste voor te bereiden.’ De Merode is geen opperbevelhebber van een leger dat is verwikkeld in een bloedige strijd, maar directeur van het Nationaal Park Virunga in Congo. Het uitgestrekte natuurpark, dat op de werelderfgoedlijst staat, bevindt zich voortdurend op de drempel van oorlog sinds er olie is gevonden.

De Westerse oliemaatschappij SOCO ruikt in elk geval geld en laat zich daarbij weinig gelegen liggen aan het feit dat er in het park berggorilla’s, een bijna uitgestorven diersoort, worden opgevangen. De situatie in Virunga (100 min.), in 2014 genomineerd voor een Oscar, is sowieso gespannen omdat het Congolese regeringsleger en de rebellen van M23 elkaar daar al een tijdje naar het leven staan. Intussen proberen alle partijen natuurlijk ook een centje over te houden aan de schimmige situatie.

Een medewerker van de olie-exploitant, betrapt met een verborgen camera door de jonge Franse onderzoeksjournaliste Mélanie Gouby, formuleert het eenvoudig: ‘Hoeveel is natuurbescherming waard? Hoeveel is olie waard?’ Diens gesprekspartner, de Britse huurling John, windt er al helemaal geen doekjes om: ‘Het is maar een aap waar het om gaat. Wie geeft er nu ook maar ene moer om zo’n kloteaap?’ Dat cynisme, gevoegd bij de explosieve plaatselijke situatie, kan alleen maar tot ellende leiden.

Terwijl de spanningen verder oplopen in deze meeslepende documentaire van Orlando von Einsiedel, moeten directeur De Merode en zijn gedreven Park Rangers het hoofd koel en hun gorilla’s in leven zien te houden. ‘Je moet voor jezelf rechtvaardigen waarom je hier op aarde bent’, stelt verzorger Andre Bauma daarover, terwijl hij zijn wapen schoonmaakt. ‘Gorilla’s rechtvaardigen mijn bestaan. Ik ben bereid om voor hen te sterven.’

Op zijn eigen manier vertegenwoordigt de man hoop in dit getroebleerde deel van Afrika, waar idealisme steeds machtswellust, bloeddorst en hebzucht op zijn pad lijkt te vinden.

Buddha In Africa

NCRV / BOS

In het hart van Afrika krijgen kinderen een Chinese naam. Ze leren Mandarijn, eten (vegetarisch) met stokjes en krijgen onderricht in kung fu. Het weeshuis ACC in Malawi wordt gerund door de Boeddhistische oprichter Hui Li en een groep Chinese leerkrachten, die de Afrikaanse kinderen met tucht en discipline opvoeden.

De ultieme beloning is de mogelijkheid om door te studeren in China. Het vijftienjarige kung fu-talent Enock Bello (Chinese naam: Alu) krijgt die kans, maar erg veel zin heeft hij er eigenlijk niet in. Net als veel andere kinderen zou ‘Alu’ zich het liefst bevrijden van het Chinese juk. Maar wat is zijn alternatief? De jongen redt zich inmiddels beter in het Mandarijn dan in zijn eigen taal.

Met Buddha In Africa (93 min.) laat regisseur Nicole Schafer zien hoe de geschiedenis in Afrika zich blijft herhalen; waar zomaar een christelijke missieschooltje had kunnen staan, heeft zich nu een Chinees internaat op Boeddhistische grondslag gevestigd. De activiteiten van de verantwoordelijke liefdadigheidsinstelling zijn tevens een treffend voorbeeld van hoe China, dat jarenlang met zijn rug naar de rest van de wereld stond, zich nu actief bemoeit met het dagelijks leven op een ander continent.

De bevoogding van Afrikaanse jongeren zoals Enock begint gaandeweg steeds nadrukkelijker te schuren in deze observerende film. Ze raken vervreemd van hun directe omgeving, ten faveure van een cultuur waarvan ze ook nooit volwaardig deel kunnen uitmaken. Zo blijkt dat de weg naar de hel, zelfs als je persoonlijke verlichting nastreeft, toch geplaveid kan zijn met goede bedoelingen.

Afrikaanse Bruid

Gilbert en Maxy / filmfestival.nl

‘Wat ik hier doe, dat kan ik in Europa niet doen’, zegt de Belgische pensionado Gilbert Heijndels, terwijl hij in een zwembad in zijn tweede thuisland Kenia een zoen ontvangt van de donkere schone Helen. ‘Mooie zwarte meisjes, zachte huid. En ik ga je uitleggen: ik heb nooit willen neuken met zwarten. Ik ben vele keren in Afrika geweest en ik wou daar niet aan beginnen. Ik was er vies van. Die stinken. Dat was een idee wat in mijn hoofd zat. Toen heb ik het toch een keer gedaan. En ik was gebeten door de microbe, hè?’. Hij vat samen: ‘Eenmaal zwart, altijd zwart.’

De hoofdpersoon van Afrikaanse Bruid (87 min.), de nieuwe documentaire van Roy Dames en Jos Driessen, laat het zich goed smaken in het zonnige Afrika. Alleen die Helen begint steeds meer een pijn in de bips te worden. Ze is net als al die anderen, foetert de voormalige militair: eerst laten ze zich bezwangeren door een plaatselijke vent en dan mag ik voor hen en voor het kind zorgen. Gilbert is echter niet overdreven kieskeurig als het zwarte vrouwen betreft: geen handvol, maar een landvol.

Die donkere dames weten zelf overigens ook wel van wanten. ‘Zie je die witte vent daar?’ zegt een Afrikaans meisje in een strandtent tegen haar vriendin. ‘Hij heeft een eng gezicht’, constateert die. ‘Waarom kijk je naar zijn gezicht? Je moet naar zijn portemonnee kijken.’ Ze geven elkaar lachend een high five. Hoewel ook Gilbert best doorheeft dat ze echt niet alleen vallen voor zijn vriendelijke karakter, laat hij zich uiteindelijk met liefde en plezier in de luren leggen. Niets in regenachtig België kan op tegen de geneugten van vrouwelijk Afrika, dat zich bovendien spontaan online aanbiedt.

Dames en Driessen volgen de overjarige schuinsmarcheerder in de laatste drie jaar van zijn leven, zonder commentaar of kritische vragen. De ‘Kenya Kimbo’ wordt wel van zéér dichtbij geobserveerd. ‘Die gaan we neuken, hè’, zegt hij bijvoorbeeld thuis tegen een oudere Belgische vrouw, die met hem op internet alweer een nieuwe vlam zoekt. Hij kiest voor Beatrice uit Oeganda, met die ‘mooie kont’. In Afrika laat Gilbert er geen gras over groeien. Hij stelt vast dat haar ‘kuma’ nat is. En dat zijn ‘mboro’ op haar wacht. Zonder condoom, kondigt hij aan tijdens de ontmoeting met Beatrice. Hij is tenslotte geen machine. Gewoon van tevoren een HIV-test doen. En dan… ‘diggi-diggi’.

Alle grootspraak ten spijt lijkt Gilbert helemaal niet gelukkig. Hij steekt de ene sigaret met de andere aan, drinkt als een Tempelier en mijmert over een zwarte schone genaamd Maxy, waaraan hij ooit écht zijn hart verloor. De Belg voelt zich bedrogen door al die veel te dure liefjes. ‘Die zuigen een blanke leeg’, moppert hij. ‘Het zijn net beesten.’ En als hij buiten gehoorsafstand is, laten zij zich (natuurlijk) ook niet al te flatteus uit over hem. Die openheid, op het gênante af, behoort tot de pluspunten van deze lekker ongemakkelijke film, die aan het eind, als Gilberts krachten beginnen weg te vloeien, alleen wat rommelig wordt afgewikkeld.

Afrikaanse Bruid laat echter op indringende wijze zien dat Westerse uitbuiting van vrouwen uit een arm land en het slim leegtrekken van een Europese oudere man heel goed samen kunnen gaan. En niemand wordt er echt gelukkig van. Ook Gilbert niet. Of, in elk geval nooit véél langer dan een seconde of tien.

Last Hijack

Submarine

Mohamed Nur staart vanaf het strand verlangend naar de zee. De Afrikaanse man keert het water uiteindelijk de rug toe en loopt ervan weg. In zijn werkplaats bevestigt hij een haak aan een opvallend blauw touw. Als Mohamed dat touw de lucht inwerpt, neemt het hem mee de lucht in. De man van vlees en bloed is inmiddels in een geanimeerde versie van zichzelf veranderd. Zwevend door de lucht transformeert hij tot een enorme roofvogel, die zich daarna met zijn levensgrote klauwen op een vrachtschip stort.

Is het een herinnering van de Somalische piraat? Of fantaseert hij over een volgende schipkaping? De verbluffende openingsscène van Last Hijack (52 min.) werpt direct het centrale dilemma van deze film uit 2014 op en laat tevens zien dat dit verhaal op een bijzondere manier zal worden verteld: met een combinatie van traditionele documentaire-elementen en volledig geanimeerde scènes. De documentaire van Tommy Pallotta en Femke Wolting gaat bovendien vergezeld van een interactieve documentaire.

In Last Hijack Interactive, gemaakt door Mirka Duijn die daarvoor een Emmy Award voor won, kan de gebruiker met de voortdurend qat kauwende Mohamed het hele proces van een kaping minutieus doorlopen. Óf kiezen voor de herinneringen van kapitein Colin Darch, diens vrouw, Mohameds advocaat, zijn clanoudste, een journalist en/of een veiligheidsexpert. Óf zich nader verdiepen in de moderne historie van Somalische piraterij. Óf kijken en luisteren naar de berichtgeving over piraterij. Óf… Al grasduinend ontstaat een gelaagd en genuanceerd beeld van een kwestie die veel complexer is dan ie in eerste instantie lijkt.

De documentaire vertelt daarentegen een redelijk eenduidig verhaal. Van een man uit de Hoorn van Afrika die bevattelijk is voor het gemakkelijke leven en niet al te veel morele beperkingen ziet bij het verwerkelijken daarvan. Mohamed heeft inmiddels al de nodige vrouwen versleten, her en der kinderen achtergelaten en een chronisch gebrek aan geld dat alleen met oneigenlijke middelen is aan te zuiveren. Hoezeer zijn ouders ook op hem inpraten, de piraterij blijft onverminderd trekken.

‘Piratengeld is goedkoop’, zegt Mohamed als het burgermansleven zich toch weer eens opdringt. ‘“Made in Taiwan”. Het is binnen drie minuten verdwenen.’ Het lijkt alsof hij vooral tegen zichzelf spreekt. Terwijl de dertiger zich voorbereidt op alweer een huwelijk, blijft de zee echter toch lonken. ‘Waarom zou je bloedgeld gaan verdienen als het ook eerlijk kan?’, wil zijn nieuwe geliefde weten. ‘Wat moet ik dan gaan doen?’, stelt hij een wedervraag, kauwend op de onvermijdelijke qat. ‘Weer terug naar de steengroeve?’

Mohameds vader zet het met een groep geloofsgenoten alvast op een bidden. ‘We vragen God om hem op het rechte pad te brengen.’ En de kijker houdt zijn hart vast…

Safari

Het moet de angstdroom zijn van iedere cinefiel: te moeten leven in een wereld die louter wordt bevolkt door Ulrich Seidl-personages. Het kost weinig moeite om je daarbij een voorstelling te maken. Onuitwisbare beelden uit zijn vele films schieten voorbij. Van seksuele perversiteiten in een oververhitte Weense buitenwijk (Hundstage). De man die in z’n kelder trots zijn nazi-parafernalia toont (Im Keller). Of – ik probeer het beeld terstond te verdringen – de oudere Europese dames die zich in Afrika vermaken met viriele donkere mannen (Paradies: Liebe).

De Oostenrijker Seidl, die in zijn carrière regelmatig schakelt tussen speelfilms en documentaire, houdt er een inktzwart mensbeeld op na – en geeft dat met ‘liefde’ en ‘plezier’ door aan zijn publiek. Één blik op de titel van zijn nieuwste documentaire (Safari), de thematiek (plezierjacht) en de filmposter (een stel dat fier poseert bij een gevelde zebra) en de goede verstaander weet alweer genoeg: dit is wederom een film om te bekijken met dichtgeknepen neus, samengeperste billen en een hand die elk moment voor de ogen kan worden geslagen.

Ook het leeuwendeel van de personages in deze schurende film (84 min.) is weer lelijk en dom en houdt er weerzinwekkende denkbeelden op na. Zoals de man die een gnoe liefdevol op zijn kop klopt en bemoedigend toespreekt (‘een goede strijder’) nadat hij hem zelf vanaf een veilige afstand met een geweerschot van het leven heeft beroofd. Met enkele handjes water wordt het dier vervolgens schoongepoetst, en intussen de directe omgeving gefatsoeneerd, zodat de onvermijdelijke heldenfoto kan worden gemaakt van de stoere jager met zijn ontzielde prooi.

Traag en sober registreert Seidl de jacht op kansloze zebra’s en giraffes, die steevast wordt beslecht met een fataal schot, gevierd via een ‘Jagersheil’-groet en vereeuwigd met een fotocamera. Voor buitenstaanders zijn het even trieste als onbegrijpelijke taferelen. Zo nu en dan belicht Safari daarnaast ook de tragikomische aspecten van de plezierjacht. Zo brengen twee dikkige mannen van middelbare leeftijd, boerend en snurkend, urenlang tevergeefs door in een soort schutterscabine. De lulligheid ten top.

Intussen laat Seidl de jagers tijdens zorgvuldig geënsceneerde interviews langzaam maar zeker helemaal leeglopen. Nadat ze de zegeningen van de jacht hebben geteld en hun activiteiten (voor zichzelf) hebben gerechtvaardigd, belanden ze uiteindelijk in troebeler water en brengt Seidl hen in verband met een soort koloniaal racisme, waarbij zwarten letterlijk het vuile werk mogen opknappen voor witte mannen. Het is de venijnige pointe van een vertrouwd ongemakkelijke Seidl-film.