50 Jaar Hiphop In Nederland – Iemand Moet Het Doen

VPRO

‘Er is een nieuwe rage overgekomen uit Amerika: electric boogie en breakdance’, vertelt de presentator van dienst in één van de eerste Nederlandse televisie-uitzendingen over hiphop. ‘Dat gebeurt daar op straat. Nou, het is niet voor iedereen weggelegd, want je moet er verschrikkelijk lenig voor zijn.’ Waarna, jawel, Ivo Niehe – ere wie ere toekomt – voor Mien uit Assen begint uit te leggen wat ‘scratching’ en ‘rappen’ is.

Vanaf eind jaren zeventig, de hoogtijdagen van punk, hadden jongeren in de grote steden, in het bijzonder de kids met wortels buiten Nederland, allang kennis gemaakt met hiphop en aanverwante stijlvormen zoals graffiti, breakdance en human beatboxen. In de eerste twee afleveringen van 50 Jaar Hiphop In Nederland – Iemand Moet Het Doen (180 min.) belichten Sacha Vermeulen en Ivan Barbosa met enkele sleutelfiguren uit die beginperiode, zoals Niels ‘Shoe’ Meulman, Jeffrey Roberts (The Electric Boogiemen), Badboyz Posse, Extince en Shy Rock, hoe er vervolgens op straat en in buurthuizen ook een eigen Nederlandse variant ontstaat.

Deze zesdelige serie heeft zich dan al op de kaart gezet als een vaderlandse variant op Fight The Power: How Hip Hop Changed The World (2023), de docuserie die de ontwikkeling van hiphop in de Verenigde Staten plaatst binnen z’n maatschappelijke context. In Nederland is dat met name de weerstand, het onbegrip en de discriminatie die jongeren van kleur ontmoeten als ze zich in het openbaar manifesteren. De Nederlandse schrijver Professor Soortkill, van de door hemzelf bedachte Smibanese University, fungeert daarbij als verteller. Hij verbindt de verschillende gebeurtenissen met elkaar en plaatst ze zo nu en dan ook in perspectief.

Vermeulen en Barbosa verbinden de muziek ook steeds aan de bijbehorende attitude, lifestyle, kunst en podia. Behalve ruimte voor muzikale vaandeldragers zoals U-Niq, DuvelDuvel, Opgezwolle, The Opposites, Brainpower, Winne, Fresku, Ronnie Flex en Boef is er dus ook volop aandacht voor opiniemakers zoals Sylvana Simons, Andrew Makkinga en Akwasi, de streetwear van Patta, platenlabel Top Notch, modemerk Daily Paper en de online platforms Puna.nl en 101 Barz. Want in die slordige halve eeuw is hiphop, ondanks de tegenwerking die menigeen daarbij heeft ervaren, allang uitgegroeid tot misschien wel de dominante (jeugd)cultuur van Nederland. Deze rijk gedocumenteerde, vlot gemonteerde en altijd vermakelijke serie, waarvan ik nu vier delen heb gezien, fietst soepel door die vijftig jaar heen en doet daarbij alle essentiële tussenstations aan. Zoals die presentator van z’n eigen TV Show, Ivo Niehe.

Love-22-Love

Periscoop

Toen hij enkele jaren geleden aan deze zeer persoonlijke film begon, had videokunstenaar Jeroen Kooijmans lange, zware jaren achter de rug. Met Love-22-Love (84 min.) wilde hij zich weer concentreren op het licht dat al die tijd op hem was blijven schijnen: zijn geliefde Elspeth Diederix. Kooijmans besloot haar een liefdesbrief te sturen. Die is uiteindelijk heel anders uitgepakt dan ie oorspronkelijk had bedacht.

Zijn film gaat terug naar 1992 als ze allebei op de Rietveld Academie zitten. Hoewel hij zich had voorgenomen om dat nooit te laten gebeuren, begint Kooijmans een relatie met zijn medestudent. Samen zullen ze in de navolgende jaren de halve wereld zien en grote successen boeken. Hij krijgt in 1998 bijvoorbeeld de NPS Cultuur Prijs uitgereikt door Oboema, zij wint enkele jaren later met haar fotografie de prestigieuze Prix de Rome.

In zijn hoofd rommelt ’t dan al enige tijd. Dat is overigens al vanaf het begin duidelijk. Deze egodocu start met een indringende video waarin Jeroen Kooijmans zichzelf filmt als hij in 2002 is opgenomen in het ‘gekkenhuis’. Zulke selfies avant la lettre, waarin hij soms ook tegen de camera spreekt, keren steeds terug in Love-22-Love. Kooijmans laat ermee in zijn hoofd kijken en ordent het bijbehorende leven vervolgens met een persoonlijke voice-over.

Hij maakt z’n gevoelsleven tevens zichtbaar met brieven die zijn pessimistische zelf in die jaren, in het Engels, aan zijn optimistische zelf heeft geschreven. Deze dagboekteksten werken tevens als structurerend element. Als hij spreekt over ‘overthinking’, ‘losing my mind’ of ‘nothing in life makes sense’, reageert zijn alter ego bijvoorbeeld met het advies om het denken over te laten aan de denkers. Tegen zichzelf: ‘I’m actually doing really well.’ 

‘s Mans onbehagen sijpelt natuurlijk ook door in zijn videokunst en homevideo’s, het hart van deze associatieve film. Die beeldenstroom laveert voortdurend tussen artistieke uitspattingen – als jager met geweer achtervolgt hij zijn geliefde, in een Roodkapje-rood jurkje, bijvoorbeeld in het bos – en voor de camera beleefde inzinkingen. Zoals een onvergetelijke naakte dans voor het open raam, terwijl hij de schaar in zijn haren zet.

Dat werk lijkt alomtegenwoordig in zijn leven. Het zorgt voor inspiratie, levert druk op en staat soms ook al het andere in de weg – inclusief de relatie met Elspeth. ‘Ik moet stoppen met kunst’, constateert Jeroen Kooijmans onderweg, in een grillig persoonlijk relaas dat ruim dertig jaar leven samenbalt in nog geen anderhalf uur. ‘Dat is de enige oplossing.’ Een leven als echtgenoot en vader van drie dochters wacht. Maar het bloed kruipt toch…

Zou hij zijn demonen, de depressies en psychoses, misschien kunnen verfilmen? En is dat dan verstandig? Wat zou Zij ervan vinden? Moet ze er überhaupt van weten? De vragen stellen…

Devo

Netflix

‘We zijn niet cynisch’, houden de leden van de Amerikaanse new waveband Devo (93 min.) een televisie-interviewer voor. ‘We kijken gewoon het nieuws.’

Het verval is in de jaren zeventig overal zichtbaar. De bandnaam Devo is niet voor niets een afkorting van devolution, ofwel de-evolutie. Het idee dat de mens niet meer is dan een krankzinnige erfgenaam van kannibalistische apen, die zichzelf en de aarde ten gronde zal richten. Alle reden dus om die creatuur en zijn wereld genadeloos te kijk te zetten. Als een Paard van Troje proberen de ‘spudboys’ uit Akron, Ohio, de Amerikaanse entertainmentindustrie binnen te dringen, om die van binnenuit te gaan uithollen met een subversieve combinatie van muziek, theater en filosofie.

Hun artistieke ontdekkingsreis, door henzelf treffend omschreven als ‘een muzikaal laxeermiddel voor een verstopte samenleving’, levert Devo al snel bekende fans op, zoals John Lennon, Jack Nicholson en David Bowie. Die laatste brengt hen ook in contact met Brian Eno, die hun debuutalbum wel wil produceren. De samenwerking met het stronteigenwijze gezelschap zal echter uiterst stroef verlopen. De echte ellende moet dan nog beginnen: een rechtszaak van Warner Brothers, dat een mondelinge deal heeft met de band, die echter tekent bij concurrent Virgin Records.

Toch wel opvallend voor een band die zich zo nadrukkelijk afzet tegen de uitverkoop van de Amerikaanse cultuur, muziek in het bijzonder. In het universum van Devo – en deze zeer vermakelijke documentaire die Chris Smith daarover heeft gemaakt – hoeft dat evenwel helemaal geen contradictie te zijn. Devo spot met alle regels – en zichzelf. De enige echte hit van de groep, Whip It, is daarvan een treffend voorbeeld. Menigeen is in de veronderstelling dat het nummer over SM of masturbatie gaat. Als er een videoclip moet komen, besluit de band daar smakeloos op in te spelen.

In werkelijkheid is de hitsingle, tenminste volgens Devo, bedoeld als een aansporing voor de Democratische president Jimmy Carter, die het bij de verkiezingen van 1980 moet opnemen tegen de door Devo gewantrouwde Republikeinse kandidaat Ronald Reagan. Verkeerd begrepen zijn ondertussen ook de plastic JFK-kapsels die de bandleden in die periode beginnen te dragen, de opvolgers van de rode hoedjes, de zogeheten ‘Energy Domes’, waarmee ze bekend zijn geworden. Hun keurige zijscheidingen worden aangezien voor de haardos van Ronald Reagan, die de verkiezingen natuurlijk zal winnen.

Zo wordt Devo’s permanente rebellie tegen al wat Amerikaans mag worden genoemd, die grofweg Reagans gehele regeerperiode omvat, in dit patente bandportret vlot, prikkelend en lekker speels, met een smakelijke potpourri van archiefmateriaal uit alle uithoeken van de (kunst)wereld(geschiedenis), uitgespeeld. Totdat ook deze volstrekt eigenzinnige groep in zekere zin lopendebandwerk is geworden – en, oh ironie, geen centen meer in het laatje brengt.

I Am Martin Parr

Dogwoof

Gniffelen mag. Om de openingssequentie van I Am Martin Parr (52 min.), met iconische beelden van de Britse fotograaf. Om het friet etende gezin op een rood bankje, bij een vuilnisbak die niet op z’n taak is berekend. Om het oudere echtpaar dat elkaar nauwelijks een blik waardig gunt in een sfeerloos restaurant. Om de helblonde hanenkam voor een typisch Britse telefooncel. Om de groep nette heren met een zwarte bolhoed, die ogen als overjarige Daltons. En om de baby die er nog nét bij past in de helemaal volgestouwde winkelwagen.

Typisch Martin Parr. Door regisseur Lee Shulman bovendien opgediend met een snuifje punk: White Riot van The Clash. ‘Hij heeft gedaan wat Charlie Chaplin in de stomme film deed’, stelt Parrs collega Mimi Mollica. ‘Komedie en tragedie ineen. Dat bestond nog niet in de fotografie.’ Martin Parr ziet zichzelf echter niet als een humoristische fotograaf. ‘Het leven is gewoon vreemd en grappig.’ En dus zit zijn werk vol met zowel de schoonheid als de lulligheid van het bestaan. Het duurde alleen even voordat dit op waarde werd geschat: anderen verdachten de fotograaf ervan dat hij gewone mensen te kijk zette.

Dat werd pijnlijk duidelijk toen hij in de jaren negentig lid wilde worden van Magnum Photos, het toonaangevende fotografencollectief. De helft van de leden zou ermee stoppen als Martin Parr werd toegelaten, de andere helft als er géén plek voor hem zou zijn. ‘Cultuur heeft iets tegen humor, terwijl humor de cultuur juist tempert’, schampert kunstenaar Grayson Perry daarover. ‘Dat wordt zo onderschat. Er zit zoveel performatieve ernst in de kunst. Mensen denken dat ellende belangrijker is in de kunst dan humor. Humor houdt gewichtigdoenerij en fanatisme binnen de perken.’

Terwijl zijn echtgenote Susie Parr, kunstkenners en collega’s zoals Bruce Gilden, Kavi Pujara en Harry Gruyaert hun licht over hem laten schijnen, toont Shulman hoe Parr, die ernstig ziek is geweest en zich geregeld voortbeweegt met een rollator, onvermoeibaar aan het werk blijft. Hij lijkt overal in de publieke ruimte wel wat van zijn gading te kunnen vinden: in restaurants, op de dansvloer, aan het strand, in een speelhal, achter het stuur of op de markt. ‘Niet lachen, normaal kijken’, zegt hij dan tegen de mensen voor zijn camera en legt hen vervolgens op hun paasbest, allergewoonst of ongemakkelijkst vast.

Volgens eigen zeggen wil Parr ‘de vrijetijdsbesteding van diverse klassen in de westerse wereld vereeuwigen’. Zo heeft hij meteen de wegkwijnende arbeidersklasse in Thatchers Engeland te pakken gekregen en later ook de consumptiemaatschappij en het internationale toerisme van onvergetelijke beelden voorzien. Op die manier heeft de onverzadigbare fotograaf, in de woorden van bassist Mark Bedford van de Britse skaband Madness (die natuurlijk niet ontbreekt in de lekker rafelige soundtrack van I Am Martin Parr), de wereld vastgelegd zoals die was. ‘En niet zoals hij ‘m wilde hebben.’

De bonte kermis aan beelden in dit joyeuze portret zorgt er zelfs voor dat het gewone leven, zoals eenieder van ons dat elke dag aantreft als ie z’n huis verlaat, verdacht veel op een Martin Parr-foto begint te lijken.

The Story Of Looking

VPRO

A journey through our visual lives, belooft deze persoonlijke film van Mark Cousins. De Noord-Ierse filmmaker ligt in de openingsscène nog in bed en kijkt naar een oud-interview met de blinde zanger Ray Charles. Die hoeft niet zo nodig te zien, zegt hij. Cousins kan dit nauwelijks bevatten. Hij is nooit klaar met kijken. Stiekem heeft hij zelfs een foto gemaakt van zijn overleden oma in de kist. Die kon hij jarenlang bekijken op z’n oude mobiele telefoon. Totdat ook die dood was.

Nu is al dat kijken voor Cousins in een ander perspectief komen te staan. Want morgen… Enfin, dat vertelt hij later wel in The Story Of Looking (87 min.). Het was oorspronkelijk zijn plan om op te staan en daarna de rest van de dag op pad te gaan in zijn woonplaats Edinburgh, te delen wat hij ziet en te vertellen over de visuele wereld in het algemeen. En toen zag en hoorde hij Ray Charles en kwam de gedachte: wat nu als ik de hele dag in deze donkere kamer, in deze camera obscura, blijf liggen en deel wat ik me voorstel als ik mijn ogen sluit?

Zijn geestesoog produceert beelden te over: van de verschillende fasen in z’n eigen leven, uit de films waarvan hij houdt, over historische en maatschappelijke gebeurtenissen, door de kunstwerken van pak ‘m beet Vincent van Gogh, George Seurat en Frida Kahlo, van de kleuren die hij overal en nergens heeft gezien en via de reacties op Twitter, waar Cousins een oproep plaatst. Associatief doolt de beroepskijker door die wirwar van (zelf)beelden en leidt ons, argeloze kijkers, met zijn uitwaaierende voice-over langs alles wat hij ziet, zag en wil zien.

En als ‘morgen’ achter de rug is in dit toch wel behoorlijk specifieke kijkwerk en Mark Cousins in een zeer intieme scène voorzichtig de pleister van de wonde heeft getrokken, kan hij de schade opnemen – en zich vergewissen van de nieuwe wereld die zich voor zijn en onze ogen opent. Hij blijkt dan zelfs in de toekomst te kunnen kijken.

Favoriten

Cinema Delicatessen

De vaders zijn bouwvakker, brengen pakketjes rond of werken in een pizzeria. En hun moeders zijn meestal huisvrouw – en opvallend vaak zwanger. De kinderen van Juf Ilkay komen van heinde en verre, zijn uiteindelijk aanbeland in de Weense multiculturele wijk Favoriten (118 min.) en worden nu, op een school die voortdurend kampt met een lerarentekort, voorbereid op het leven in Oostenrijk.

Thuis wordt er vaak een vreemde taal gesproken. Op dat gebied ligt er dus een schone taak voor Ilkay Idiskut in deze observerende documentaire van Ruth Beckermann. De bevlogen leerkracht, zelf Turks van oorsprong, neemt haar taak ruim. Ze bespreekt met haar kinderen bijvoorbeeld ook de oorlogen in Syrië en Oekraïne, het belang van autonomie en wie er bij hen thuis eigenlijk de baas is.

Ilkay laat de kinderen tevens zelf filmen en elkaar interviewen. Zo geven ze inzicht in wat er in hen omgaat en wat ze belangrijk vinden. Enkele jongens praten bijvoorbeeld met elkaar over de verschillen tussen cultuur en religie en het land waar ze later het liefst willen wonen. Anderen vragen de juf het hemd van het lijf: die is begin dertig, houdt van wandelen, shoppen en films en stamt uit een familie van leraren.

Verder veroorlooft Beckermann zich geen strapatsen in deze sobere film – geen virtuoos camera- of montagewerk, interviews of muziek bijvoorbeeld – waarin ze drie jaar lang simpelweg de bal volgt: hoe een pittige lerares de aan haar toevertrouwde kinderen, die stuk voor stuk met een achterstand aan de basisschool zijn begonnen, klaar probeert te stomen voor de middelbare school – en het leven.

Gezamenlijk brengen ze ook een bezoek aan de plaatselijke moskee, waar Mohammed, kind van een imam, voor mag gaan in het gebed. In de Stephansdom vermeldt de dienstdoende priester even later dat de kathedraal nochtans van alle inwoners van Wenen is, zelfs van hen. Na afloop herinneren sommige leerlingen zich echter vooral de hamburger die ze bij McDonald’s hebben gegeten.

Ilkay Idiskut – een geestverwant van Kiet Engels, Herr Bachmann en Georges Lopez – heeft duidelijk hart voor haar kinderen, maar bakt geen zoete broodjes. Ze stelt hoge eisen aan hen, grijpt kordaat in als er ruzie is en spreekt zonder meel in de mond tijdens (ouder)gesprekken. Voor volwassenen die zich willen handhaven in de hedendaagse samenleving, bestaan er nu eenmaal geen smoesjes.

Alleen als het afscheid is gekomen en ze afstand moet doen van ‘haar kinderen’, breekt ze even – en zij niet alleen, natuurlijk. De aandoenlijke scène vormt het emotionele hoogtepunt van een doeltreffende film over de kracht van onderwijs. En dat staat of valt toch vaak met de man of vrouw voor de klas. De kinderen van Juf Ilkay hadden ’t duidelijk een stuk slechter kunnen treffen.

Moeder Suriname

Mokum

Via één enkele wasvrouw vertelt Tessa Leuwsha in Moeder Suriname (70 min.) de geschiedenis van haar land: van de afschaffing van slavernij in 1863 tot de onafhankelijkheid in 1975. Het relaas van Fansi, gebaseerd op het levensverhaal van Leuwsha’s grootmoeder Fancelyne Cummings (1905-1979), heeft eerder al z’n weg gevonden naar het boek Fansi’s Stilte, Een Surinaamse Grootmoeder En De Slavernij (2015) en dient nu als uitgangspunt voor deze archieffilm, een soort Surinaamse tegenhanger van Ze Noemen Me Baboe, een soortgelijke film over een Indisch kindermeisje. 

Zangeres Denise Jannah neemt de hoofdrol voor haar rekening. Met een persoonlijke, typisch Surinaamse voice-over stuurt zij de collage van archiefbeelden, veelal niet eerder gebruikt en soms ingekleurd, waarmee Fansi’s leven en tijd worden verbeeld. Nadat ze door haar witte moeder en zwarte vader wordt afgestaan, werkt zij als huisslaaf in een klein dorp in het Nickerie-district. Daar wordt ze op jonge leeftijd ook voor het eerst zwanger. Het duurt echter niet lang voordat haar geliefde Prince de benen neemt en Fansi als alleenstaande moeder verder moet. Ze vertrekt dan, via de Surinamerivier, naar de hectische hoofdstad Paramaribo.

De beelden van het dagelijks leven in de voormalige kolonie, zo nu en dan begeleid door weemoedige Surinaamse liederen, brengen een vreemde en vergeten wereld tot leven, die ook toen al mijlenver stond van dat kouwe kikkerlandje aan de andere kant van de Oceaan. Toch probeerden de Hollanders er wel degelijk de dienst uit te maken. In de kantlijn van Fansi’s levensverhaal wordt bijvoorbeeld de antikoloniale Surinaamse schrijver Anton de Kom de mond gesnoerd en tijdens de Tweede Wereldoorlog roept koningin Wilhelmina onderdanen in de overzeese gebieden ferm op om één te zijn met het bedreigde moederland.

De roep om een onafhankelijk Suriname wordt nochtans steeds sterker, terwijl sommige Surinamers juist naar Nederland vertrekken. Als ook haar eigen kinderen – die ze, zoals het een echte moeder betaamt, een beter leven toewenst dan ze zelf heeft gehad – de oversteek maken, kan Fansi niet achterblijven. Haar verhaal is dan al vervloeid met dat van haar land. Kleine en grote geschiedenis zijn onlosmakelijk met elkaar verbonden geraakt, in een knap gemaakte film die is doordesemd met Surinaamse taal, cultuur en muziek.

La Memoria Infinita

Periscoop Film

‘Laten we het samen doen’, zegt Augusto lachend tegen zijn vrouw, tijdens een lunch in een restaurant. ‘Want als ik ‘t alleen ga proberen met mijn Alzheimer, maak ik er een rotzooi van. Ik herinner me helemaal niets meer en zet mezelf voor schut.’ Pauli kijkt hem liefdevol aan. ‘We zijn drie jaar geleden getrouwd, maar het mooie is dat we elkaar al 23 jaar kennen. Dus we zijn pas getrouwd toen we elkaar al twintig jaar kenden.’

Ontspannen proberen ze vervolgens samen hun allereerste date te reconstrueren. Gaandeweg ontwaakt daarbij Augusto’s geheugen en kan hij meteen verwoorden wat zij voor hem betekent. Pauli krijgt zo wat ze wil. Zij is in deze hartverwarmende film van regisseur Maite Alberdi voortdurend in de weer om Augusto’s brein, verleden en hun late liefde levend te houden.

En dat gebeurt in La Memoria Infinita (Engelse titel: The Eternal Memory, 85 min.) in een ontspannen setting die doet denken aan Alberdi’s eerdere films The Grown-Ups (2016) en The Mole Agent (2020). Het leven zoals de Chileense filmmaakster ‘t presenteert in haar films is zeker niet vrij van pijn of verdriet, maar behoudt wel te allen tijde een optimistische grondtoon.

In zijn vorige leven, dat koste wat het kost behouden moet blijven, was Augusto Gongóra televisiejournalist. Hij maakte ’t tot zijn persoonlijke missie om de misdaden tegen de menselijkheid van het regime van dictator Augusto Pinochet te documenteren, zodat die in het collectieve geheugen konden worden opgeslagen. Pauli Urrutia was ooit minister van cultuur in Chili en is nog altijd actrice.

Terwijl ze zorgt voor haar man – en dat zeer intiem vastlegt met een camera – speelt Pauli ook nog gewoon in voorstellingen. In een fraaie scène laat Alberdi zien hoe ze met haar gezelschap een groots opgezette dansscène repeteert. Augusto doet gewoon lekker mee. Zo gemakkelijk, idyllisch bijna, laat de dementie zich echter niet vangen. Die krijgt haar echtgenoot steeds meer in z’n greep.

‘Het is belangrijk dat je me niet vergeet’, houdt Pauli hem, op een wanhopig ogenblik later in de film, huilend voor. ‘Want ik ben altijd bij je.’ En met al wie hij nog is probeert haar echtgenoot, die soms nauwelijks meer weet wie die vrouw in zijn huis is, haar te troosten. Hij voert ook hele gesprekken met zijn beste vriend: de oudere heer die hem vanuit de spiegel bekijkt.

Met impressies van zijn werk als journalist en televisiemaker en familievideo’s van hun gezamenlijke verleden roept Maite Alberdi tevens de man op die hij ooit was en het stel dat ze nog steeds proberen te zijn. Dat is pijnlijk, maar werkt ook vertroostend. Hoewel hij tegenwoordig een schim is van de charmante en onverschrokken journalist in beeld, heeft hun liefde ogenschijnlijk weinig aan kracht ingeboet.

Dat is tenminste de boodschap van deze ontroerende, met lekker weemoedige muziek aangeklede film, die zowel qua toon als inhoud aansluit bij persoonlijke dementiefilms zoals Liefsteling, Dick Johnson Is Dead en Wei. Intussen houdt Maite Alberdi de totale ontluistering nadrukkelijk buiten de deur.

Historjá: Stygn För Sápmi

NRK

Ze borduurt haar eigen wereld. In de grootse en kleurrijke werken van textielkunstenares Britta Marakatt-Labba is moeiteloos te herkennen wie zij is en waar ze vandaan komt: een vrouw die begaan is met (het voortbestaan van) de wereld, een kind van een uitgestrekt en adembenemend mooi gebied dat zich uitstrekt over meerdere Scandinavische landen en Lapland wordt genoemd en een vertegenwoordiger van de Sami, het nomadenvolk dat daar sinds jaar en dag leeft en rondtrekt met rendierkuddes.

In Historjá: Stygn För Sápmi (Engelse titel: Historjá: Stitches For Sápmi, 59 min.) laat Marakatt-Labba het verstilde, doorgaans met een laag sneeuw of ijs bedekte land van haar voorvaderen zien, dat via prachtige, weidse beelden en droneshots is vereeuwigd door regisseur Thomas Jackson. Intussen dwaalt ze met herinneringen, observaties en verhalen door de inheemse historie, mythologie en cultuur, waarvan zij zelf inmiddels een prominente vertegenwoordiger is geworden.

Haar volk zit al jaren in de verdrukking en moet voortdurend zijn eigen positie bevechten, soms letterlijk. Op grote, cinematische doeken maakt ze ook die strijd inzichtelijk. ‘Ik wil geloven dat onze cultuur zal overleven’, zegt ze over de clash, die in haar jonge jaren tot een climax kwam tijdens massale protesten tegen de komst van een fabriek bij de Alta-rivier. ‘Dat we kunnen behouden wat van ons is, de taal en het land, de dieren en het Arctische klimaat dat we altijd hebben gehad. Dat is altijd met elkaar verweven.’

Want haar wereld wordt eveneens bedreigd door klimaatverandering. De rendieren waarvan en waarmee de Sami van oudsher leven hebben het moeilijk. De natuur spreekt tot ons, zegt Marakatt-Labba ferm. Als we maar luisteren. Ook haar kunst, inmiddels doorgedrongen tot collecties en exposities in de hele wereld, spreekt in dat opzicht boekdelen. En deze film, fraai en bespiegelend, brengt haar centrale boodschap – zorg goed voor de wereld en dus ook voor ons – helder over het voetlicht.

Hidden Letters

Hu Xin / Cargo Film

Met de officiële opening van het Nushu Beijing International Culture Exchange Center is ‘Nushu’ daadwerkelijk erfgoed geworden. Duizenden jaren schreven Chinese vrouwen heimelijk hun zielenroerselen en ontberingen van zich af. Deze teksten, in een soort geheimtaal, belandden op waaiers en zakdoekjes, waren voor buitenstaanders nauwelijks toegankelijk en gingen doorgaans ook mee het graf in. Nu ‘de woorden van mieren’ een officieel thuis hebben gekregen, valt één ding op: tijdens de openingsceremonie staan er alleen mannen op het podium. En die vinden dat de nichecultuur nu maar eens goed moet worden vermarkt. Ze denken aan speciale smartphones of kwaliteitsaardappelen en overwegen samenwerking met Kentucky Fried Chicken.

Het is in elk geval níet belangrijk, zeggen de directeur van het centrum en een mannelijke medewerker zonder al te veel tact tegen hun twee vrouwelijke collega’s, dat Chinese vrouwen leren om Nushu te lezen of schrijven. Ze zijn immers geen liefdadigheidsinstelling. Het gesprek is exemplarisch voor hoe ideaal en praktijk met elkaar botsen in Hidden Letters (87 min.). Met de mond belijden die mannen soms nog wel dat het andere geslacht een volwaardige rol in de samenleving moet innemen, maar in de praktijk verwachten ze eigenlijk toch gewoon onderdanige types. Zoals de voormalige directeur van het Nushu Museum het uitdrukt: zolang vrouwen waarden als gehoorzaamheid, acceptatie en veerkracht in ere houden, gaat het goed met onze samenleving.

In deze gestileerde, met voorgelezen en -gezongen Nushu-teksten verrijkte film portretteren Violet Du Feng en Qing Zhao twee moderne Chinese vrouwen die zich bezighouden met het eeuwenoude vrouwelijke schrift. Hu Xin verzorgt rondleidingen in het aan Nushu gewijde museum in Jiangyong en treedt op in binnen- en buitenland. Na een ongelukkig huwelijk, waarbij haar ex-man duidelijk de broek aan had, woont ze tegelijkertijd ook weer in bij haar ouders en vraagt zich af wat haar maatschappelijke status eigenlijk heeft te betekenen. ‘Iedere vrouw droomt van een gelukkig gezin: haar eigen kind en een liefhebbende echtgenoot’, constateert ze somber. ‘Mijn prestaties maken me nog niet tot een goede vrouw.’

Hu Xin heeft een speciale relatie opgebouwd met een bejaarde Nushu-beoefenaar, He Yanxin. Met een ontwapenende glimlach spoort deze vertegenwoordiger van een eerdere generatie, die haar peren beslist heeft gezien in het leven en die dit altijd kwijt heeft gekund in persoonlijke en poëtische teksten, haar liefdevol aan om toch maar een vriend te gaan zoeken. Simu Wu, de andere hoofdpersoon van deze fraaie documentaire, staat op het punt om te trouwen en wil daarna liefst direct moeder worden. Haar verloofde benadrukt echter dat ze eerst een huis moeten gaan kopen. ‘Je moet de logica begrijpen’, doceert hij, alsof ze even op haar plek moet worden gezet. ‘Als jij eenmaal zwanger bent, komt mijn moeder helpen. Waar moet zij dan verblijven?’

En dus, begrijpt Simu Wu, moet werken nu voorop staan voor haar. Wat betekent dit dan voor haar grote passie Nushu? Manlief antwoordt bot: ‘Hoe kun je een hobby vergelijken met een echte baan?’ Het is, opnieuw, een treffende metafoor voor hoe lastig het is voor moderne vrouwen om hun weg te vinden in een land dat al sinds mensenheugenis achter hen aan hobbelt en dat die achterstand maar niet schijnt te kunnen of willen inlopen. Tegelijkertijd kunnen zij zich vasthouden aan de eeuwenoude Nushu-traditie, die inmiddels door menigeen op waarde wordt geschat en die ook zij wellicht weer verder kunnen brengen.

Narco Cultura

WNYC Studios

De statistieken zijn dodelijk:

2007: 320

2008: 1623

2009: 2754

2010: 3622

In de Mexicaanse grensgemeente Ciudad Juárez vloeit door de escalerende drugsoorlog steeds vaker bloed. Tegelijkertijd blijft de teller in El Paso, aan de andere kant van de Mexicaans-Amerikaanse grens, steken op vijf moorden per jaar. Daar lijkt die oorlog soms bijna een bron van vermaak. ‘Met een AK-47 maar zonder kogelvrij vest reed ik rond in mijn witte truck’, zingt Edgar Quintero, frontman van BuKnas de Culiacan, bijvoorbeeld geveinsd stoer. ‘Ik schoot er één neer. Mijn geweer schiet altijd raak. Met een goed oog en een goede hartslag vecht mijn school terug.’

Edgar schrijft op bestelling ‘narcocorrido’s’, typische Mexicaanse songs waarin de ‘helden’ van de karteloorlog worden bewierookt. Tijdens een optreden met zijn groep in El Paso laat hij doodleuk een bazooka zien. Waar doet die jullie aan denken? vraagt hij aan het verzamelde publiek, dat vervolgens hartstochtelijk meezingt: ‘Met een AK-47 en een bazooka op mijn schouder. Kruis mijn pad en ik hak je kop eraf. Wij zijn bloeddorstig, gek en moordlustig.’ Het is weer eens wat anders dan André Hazes – of La Bamba van Ritchie Valens. Een latino-variant op gangsterrap, zo je wilt.

Terwijl Edgar, als onderdeel van de zogenaamde Movimiento Alterado, vanaf de goede kant van de grens onbekommerd het kartelleven verheerlijkt, leeft forensisch onderzoeker Richi Soto daadwerkelijk te midden van die Narco Cultura (99 min.). Hij rijdt in deze grimmige film van Shaul Schwartz uit 2013 regelmatig met gillende sirene naar een plaats delict, waar achteloos een slachtoffer van de drugsoorlog is gedumpt. Als medewerker van de Mexicaanse justitie loopt Richi ook zelf gevaar – of zijn familieleden, want de drugskartels deinzen werkelijk nergens voor terug.

Gedurende de gehele documentaire alterneert Schwartz tussen de bittere realiteit van het desolate leven in de Mexicaanse grensstreek en de ‘cultuur’ – een parodie bijna, als het niet zo onsmakelijk was – die daarvan wordt gemaakt in de Verenigde Staten. ‘Het is goeie muziek, al ben ik tegen geweld’, zegt een jonge Amerikaanse vrouw in een sexy jurkje bijvoorbeeld, bij een optreden van de befaamde corrido-zanger Alfredo ‘El Komander’ Rios. Intussen houdt ze ferm een mitrailleur vast en benadrukt nog maar eens: ‘Het is heel erg wat er in Mexico gebeurt. Dus: stop het geweld.’

Truth is, tegelijkertijd, scarier than fiction: diezelfde karikaturale corrido’s, waardoor schoolmeisjes zomaar zeggen dat ze best een narco als vriendje willen hebben, gelden aan de andere kant van de grens, op het slagveld van de permanente drugsoorlog, inmiddels als een aankondiging of melding van alwéér een moord. Het normale leven raakt er volledig door ontspoord. Terwijl Richi Soto overweegt of hij toch maar naar de VS moet verkassen, maakt zijn tegenpool Edgar Quintero juist plannen om eens inspiratie op te gaan doen in de wereld waar al z’n songs zijn gesitueerd.

Het is de Narco Cultura in een notendop. Waar de drugsoorlog het leven van gewone rechtschapen Mexicanen ondraaglijk maakt, is die over de grens een bron van vermaak of inkomsten – of simpelweg een bijproduct van de niet te bevredigen behoefte aan narcotica.

De Kunst Van Het Spelen

Dutch Mountain Film

Voor elke zichzelf respecterende topsporter is deelnemen aan de Olympische Spelen de kroon op zijn of haar carrière. Niet voor skateboarders: die Spelen zijn hen min of meer in de schoot geworpen – of, afhankelijk van je gezichtspunt, in de maag gesplitst. Moeten ze er eigenlijk wel blij mee zijn dat hun levenslange passie een Olympische sport is geworden?

Het is ook nogal een omschakeling: skateboarden wordt van oudsher geassocieerd met alto’s en outsiders: (oudere) jongeren met petjes, oversized kleding en afgetrapte gympies die samen, begeleid door ferme poppunk of hiphop en soms zelfs met een jointje in hand, de wildste capriolen uithalen. Lekker uitgesproken jeugdcultuur, zou je zeggen, in plaats van bikkelharde topsport.

‘Het zal niks uitmaken voor mij als ik een gouden medaille heb van de Olympische Spelen’, verwoordt de professionele skateboarder Nassim Guammaz dit sentiment. ‘Dat staat symbool voor…’. Hij denkt even na: ‘niks’. Skateboarden is voor hem meer kunst dan sport. ‘Plus: ik weet wat je ervoor moet doen en hoe je jezelf moet verkopen. En dat is niet wat mij interesseert.’

In De Kunst Van Het Spelen (25 min ) volgt Sven Prince verder Douwe Macaré die met het Nederlands team traint voor de wereldkampioenschappen in Rome. Met hulp van bondscoach Sjoerd Vlemmings, die met zijn lange haar zelf ook oogt als een willekeurige alto en door Prince al werd geportretteerd in Coach Cartier, hoopt hij zich daar te kwalificeren voor de Olympische Spelen in Tokyo.

Vooralsnog is op tijd komen voor de training echter al een behoorlijke uitdaging. ‘Skateboarden geeft je een gevoel van vrijheid’, stelt Macaré, die zijn trucs ook vooral niet wil ‘overtrainen’. Hij laat zich echt niet zomaar in het keurslijf van topsporter stoppen. Het passen van een officieel teamkostuum, net en bepaald niet oversized, wordt daardoor al snel een principiële kwestie.

Met fijne observerende scènes en openhartige gesprekken vangt Prince in deze korte docu de cultuurclash tussen tijdverdrijf en topsport, die zich in dit geval ook in één enkele persoon afspeelt. Waarbij een keuze onvermijdelijk wordt: met het Nederlands team de mondiale top proberen te bereiken? Of toch liever gewoon pret maken op de oneindige skatebaan die de wereld ook kan zijn?

Walk The Land

Stef Tijdink / Docmakers / Human

Twintig jaar geleden werden de Nederlandse filmmaker Peter Delpeut en cameraman Stef Tijdink, tijdens het maken van de film In Loving Memory (2001), verliefd op de Yorkshire Dales, ‘het mooiste landschap van de wereld’. Ze besluiten om opnieuw naar Noord-Engeland af te reizen, waar ze rond de eeuwwisseling de spoorlijn van Leeds naar Carlisle volgden. De tijd heeft ook hier niet stilgestaan – hoewel het soms wel zo lijkt.

Voor de documentaire Walk The Land (56 min.) nemen ze, niet geheel toevallig, de omgekeerde weg. Ze starten in Carlisle en trekken van daaruit naar het zuiden. Wat in eerste instantie een reguliere trip nostalgia dreigt te worden – met typisch Engelse wandelaars en treinspotters, nostalgische muziek en Delpeut als bespiegelende verteller – krijgt gaandeweg een gelaagder karakter. Want die idyllische, typisch Engelse wereld heeft natuurlijk ook een schaduwzijde, die ze tijdens hun vorige trip nauwelijks hebben opgemerkt – of, al dan niet, bewust hebben genegeerd.

De literatuurhistoricus Corinne Fowler vergelijkt de Yorkshire Dales bijvoorbeeld met een ‘schuldig landschap’, de term waarmee de Nederlandse schrijver/kunstenaar Armando het landschap omschreef dat een loodzwaar verleden met zich meetorst. Het verbergt in haar ogen de achterkant van het grote Britse rijk, in het bijzonder de veelal gekleurde slachtoffers daarvan. Was Heathcliff, de achternaamloze (anti)held van Emily Brontë’s klassieke roman Wuthering Heights uit 1847, bijvoorbeeld wel een witte man? Of toch een slachtoffer van de destijds welig tierende slavenhandel?

Tijdens hun gesprekken met ‘andere’ inwoners van het Verenigd Koninkrijk stuiten Delpeut en Tijdink ook op de zwarte rapper/theatermaker Testament. ‘Dit is mijn land’, zegt hij. ‘Hier ben ik geboren, maar het is wel gebouwd op de rug van zwarte Afrikanen.’ Terwijl ze samen met Testament het prachtige uitzicht op zich laten inwerken, vraagt Delpeut zich af: ‘Van wie is een landschap? Waarom kwam die vraag niet eerder in ons op?’ Voor hem is dat Engeland alleen maar raadselachtiger geworden. Een wereld die echt meer vragen oproept dan ze beantwoordt.

Zoals het een echte reisfilm betaamt laat Walk The Land zijn publiek zo met andere ogen naar een prachtig, vaak allang bekend landschap kijken, terwijl de makers ervan een emotionele ontwikkeling doormaken. Zij gaan anders tegen zichzelf en hun verhouding tot de wereld aankijken.

Gurrumul

Drie dagen voor zijn dood op 25 juli 2017 zou Geoffrey Gurrumul Yunupingu zijn goedkeuring aan deze film hebben gegeven. En dat was al heel wat. Want Gurrumul (96 min.) stond niet te boek als een grote prater. Sterker: de begenadigde Australische muzikant zei meestal geen woord. Zijn muziek vertelde alles wat hij had te zeggen. Over zijn identiteit als (blinde) aboriginal uit Galiwikin’ku, in het noorden van het land.

Vragen van journalisten of fans liet de zoon van de Yolnu-stam doorgaans over aan zijn jonge, witte producer Michael Hohnen, die behalve zijn muzikale rechterhand en personal assistant ook z’n spreekbuis werd. En als zijn ‘broeder’ geschoren moest worden, haalde de ‘balanda’ Michael, getuige deze boeiende documentaire van Paul Damien Williams uit 2018, ook gerust het scheerschuim voor de dag en schoor hem vervolgens liefdevol.

Behalve een innemend portret van een ondoorgrondelijke man en volstrekt oorspronkelijke zanger/gitarist, die volgens zijn vader kon zien met zijn hart, is deze film ook een diepe duik in de Australische aboriginal-cultuur, die regelmatig haaks lijkt te staan op de mores van de westerse wereld. De eigen rituelen en tradities zijn daarbij leidend en krijgen voorrang op zoiets triviaals als een uitgekiende carrièreplanning.

Een mismatch ligt dus voortdurend op de loer. Dat komt bijzonder treffend tot uiting in een schurende scène met Sting, waarbij het voor Gurrumul in eerste instantie onmogelijk lijkt om een bijdrage te leveren aan een live-uitvoering van diens popklassieker Every Breath You Take. Uiteindelijk vinden de twee rasmuzikanten elkaar tóch in de universele taal die ze allebei tot in de finesses beheersen en zingt de Australische zanger zich moeiteloos ieders hart in.

‘Gurrumul bouwde een brug tussen de Yolnu en balanda’, zegt een familielid treffend. ‘Hij maakte een brug voor ons, zodat wij daarnaartoe kunnen gaan.’ Nadat Gurrumul zich op slechts 46-jarige leeftijd in het hiernamaals bij zijn voorouders voegde, zijn ’s mans naam en muziek dan ook gedurig blijven rondzingen. Als één van de belangrijkste exponenten van authentiek Australische cultuur.

Sociaal Tribunaal

VPRO

Nadat ze voor het boek Gouden Bergen (2020) een jaar lang enkele influencers volgde, pluist filosoof en journalist Doortje Smithuijsen de online-cultuur en bijbehorende mores nu verder uit in enkele tv-docu’s.

Zo portretteerde ze in Mijn Dochter De Vlogger enkele ouders en hun influencerkinderen en schetste ze in Volg Je Me Nog? een paar ‘ouder’ wordende influencers die hun achterban zagen slinken. In Sociaal Tribunaal (36 min.) onderzoekt Smithuijsen de zogenaamde cancelcultuur. In een soort rechtbanksetting praat ze met gecancelden, cancelaars en deskundigen op het gebied van webcultuur, imagobeheer en wetgeving over de digitale rechtszaal waarin menigeen zich tegenwoordig moet verantwoorden of doet gelden. Op zoek naar wat het ons, of hen, kost en oplevert.

Met journalist en entrepreneur Sander Schimmelpenninck bespreekt ze bijvoorbeeld de rel die ontstond nadat hij de vijftienjarige Alexia in een podcast de lekkerste prinses had genoemd. Hij werd vervolgens en masse uitgemaakt voor pedo, voelde zich op dat moment echt bedreigd en pleit nu voor een verbod op anonieme profielen op social media. In dat verband komt ook het zogenaamde ‘trollenleger’ van een andere gesprekspartner van Smithuijsen, Telegraaf-journalist Wierd Duk, aan de orde. Die voelt zich echter helemaal niet verantwoordelijk voor wat het extreme deel van zijn achterban uitspookt.

En heeft Schimmelpenninck, met een messcherpe twitterdraad over een filmpje van Laura van Ree, zelf het leven van dit model/influencer ook niet nodeloos zuur gemaakt? Zij vindt van wel. Smithuijsen bekent vervolgens dat ze het bewuste filmpje ook heeft gedeeld. Zulke dwarsverbanden en dubbelrollen geven deze interviewfilm, die is opgefleurd met een White Lotus-achtige soundtrack, kleur en maken tevens duidelijk hoe ingewikkeld het speelveld op sociale media is. Want waar houdt het agenderen van een reëel probleem of prangende kwestie op en begint cancelen? En lukt het überhaupt om iets of iemand op die manier écht kalt te stellen?

Doortje Smithuijsen verkent deze discussie met een uiteenlopende groep gasten, waaronder ook Ian Buruma (die weg moest als eindredacteur bij de New York Review Of Books, nadat er onder zijn verantwoordelijkheid een artikel verscheen van een man die door diverse vrouwen werd beschuldigd van seksueel wangedrag), kunstcollectief Kirac (dat de eveneens van seksueel geweld betichte kunstenaar Julian Andeweg probeert te ontcancelen) én de ogenschijnlijk aimabele Mark Keus (die jarenlang onder de naam Henk de Vries loos ging op de sociale media, bijvoorbeeld over die #kutkaag).

Vlot stipt Sociaal Tribunaal via en met hen allerlei kernzaken, pijnpunten en principiële kwesties aan, waarover de menschen thuis dan lekker verder kunnen discussiëren.

We Need To Talk About Cosby

Showtime

Als Zwart Amerika één gidsfiguur heeft gehad in de tweede helft van de twintigste eeuw, dan was het Bill Cosby. Ga maar na: hij geldt als de eerste breed geaccepteerde zwarte stand-up comedian, had als allereerste Afro-Amerikaan een hoofdrol in een televisieserie (I Spy), ontwikkelde zich in de jaren zeventig tot de grote kindervriend Fat Albert en floreerde tenslotte jarenlang als Amerika’s favoriete vaderfiguur Cliff Huxtable in de immens populaire The Cosby Show. En toen staken er steeds hardnekkigere geruchten de kop op over het drogeren en seksueel misbruiken van talloze vrouwen.

We Need To Talk About Cosby (236 min.) herbergt natuurlijk diverse pijnlijke getuigenissen van de vrouwen die, gedurende ruim een halve eeuw, werden misbruikt door ‘America’s Dad’. Toch is deze vierdelige documentaireserie van W. Kamau Bell veel meer dan de volgende #metoo-productie, waarin een bewonderde bekendheid wordt ontmaskerd als een vunzige machtswellusteling die geen enkel respect heeft voor de grenzen van een ander. Om precies te zijn, in Bill Cosby’s geval: als de belichaming van de zwarte verkrachter, die zich ook zomaar aan witte vrouwen kan vergrijpen.

Bell richt zich niet alleen op het afschminken van de notoire geilneef – en na bijna vier uur rest er van het Afro-Amerikaanse icoon nauwelijks meer dan een zielig hoopje man – maar plaatst hem ook nadrukkelijk binnen zijn culturele context: een zwarte gemeenschap die snakt naar rolmodellen en in Bill Cosby bijna een halve eeuw een ideaal uithangbord lijkt te hebben gevonden. In dat opzicht doet We Need To Talk About Cosby denken aan een andere epische docuserie over een gevallen zwart symbool, O.J.: Made In America (2016), over de van moord verdachte oud-footballer O.J. Simpson.

W. Kamau Bell, die zich als komiek een erfgenaam van Cosby voelt, vergeet ook diens verdiensten niet. De comedian/acteur/producent/schrijver heeft grote waarde gehad voor de ontwikkeling van een soort zwart bewustzijn. ‘Mensen zien in Cosby twee verschillende personen’, zegt schrijver/docent Jelani Cobb. ‘De ene is de grote mensenvriend en de andere een onvervalst roofdier. Maar ik vraag me af of je die twee van elkaar kunt scheiden.’ Want elke publieke belofte, daad of gift verhoogde Bill Cosby’s status en maakte het moeilijker om hem van zijn voetstuk te stoten.

Met een uitgelezen selectie van veelal zwarte oud-medewerkers, intellectuelen en deskundigen licht Bell de verschillende aspecten van Bill Cosby’s leven en carrière door, waarbij hij soms plotseling, zonder aankondiging vooraf, afslaat richting een individueel slachtofferverhaal. Zoals het ook in de praktijk ging: terwijl het publieke personage Bill Cosby weer een nieuwe manier had gevonden om ieders hart te veroveren, speurde de vent daarachter voortdurend naar jonge, kwetsbare vrouwen om enkele Quaalude-pilletjes te laten slikken en daarna zijn lusten op te botvieren.

De documentairemaker laat zijn gesprekspartners ook naar Cosby’s werk kijken. Fragmenten die destijds onschuldig leken, krijgen met de kennis van nu een geheel nieuwe lading en leiden tot ongemakkelijke conclusies. Dat het geperverteerde oeuvre van de inmiddels ook van wandaden beschuldigde shockrocker Marilyn Manson allerlei clous bevat over wat hij privé zoal uitspookte, kan nauwelijks een verrassing zijn. Maar dat ook de aimabele vrouwen(!)arts Cliff Huxtable uit The Cosby Show soms opzichtig hintte naar de hitsigheid van zijn bedenker/vertolker wekt toch wel enige verbazing.

Cosby’s strapatsen bleven echter verdacht lang een publiek geheim. Ook omdat zijn eigen gemeenschap ten koste van alles wilde voorkomen dat zwarte mannen zoals hij publiekelijk werden gelyncht. Totdat de comedian Hannibal Buress in 2014 de handschoen oppakte. ‘’Als je hier weggaat, googel dan “Bill Cosby verkrachting”’, hield hij zijn publiek voor. ‘Dat is niet grappig bedoeld. Die shit levert meer resultaten op dan “Hannibal Buress”.’ Zijn min of meer spontane actie vormde het startschot voor de publieke ontmanteling van het fenomeen Bill Cosby.

Deze intelligente, gelaagde en aangrijpende serie voorziet de Kwestie Cosby, en de toxische mannencultuur die de entertainer is gaan representeren, van allerlei verschillende perspectieven en zoekt daarbij ook de pijnpunten binnen de zwarte wereld op. ‘Eerlijk gezegd heb ik tijdens het maken van deze documentaire vaak overwogen om ermee te stoppen’, zegt W. Kamau Bell niet voor niets. ‘Ik wilde vasthouden aan mijn herinneringen aan de Bill Cosby van voordat ik Bill Cosby leerde kennen.’

Mr. Soul!

HBO

De Afro-Amerikaanse representatie op televisie is in de jaren zestig nog altijd zwaar onder de maat. Als het publiek al zwarte Amerikanen krijgt te zien, dan is het omdat ze in de problemen zitten of die zelf veroorzaken. In 1968 start het National Educational Television Network daarom in New York met Soul!, een live-programma over zwarte cultuur: dichters, muzikanten, acteurs, schrijvers, dansers en opiniemakers

Het wordt een ‘complete and utter love affair with your Blackness’, stelt Sade Lythcott, de dochter van de schrijfster, actrice en producent Barbara Ann Teer die als oprichter van The National Black Theater regelmatig te gast is in de show van gastheer en producer Ellis Haizlip. Met allerlei direct betrokkenen klopt diens nicht Melissa nu het stof van Haizlip zelf, openlijk homoseksueel, en diens geesteskind in de oerdegelijke documentaire Mr. Soul! (104 min.).

Melissa Haizlip laat ook coryfeeën van Zwart Amerika zoals Harry Belafonte, Kathleen Cleaver en Questlove (die dit jaar zelf overigens scoorde met Summer Of Soul, een thematisch verwante documentaire over de zwarte tegenhanger van Woodstock) aan het woord over de show waarin uiteenlopende zwarte stemmen zoals Stokely Carmichael, Toni Morrison, Sidney Poitier, Stevie Wonder, James Baldwin, Al Green en The Last Poets (met het furieuze Die Nigga!!!) zijn te horen.

Intussen wordt er – natuurlijk! – druk gezaagd aan Haizlips stoelpoten. Van dat nieuwe geluid, waarin het gedachtegoed en de soundtrack van de burgerrechtenbeweging doorklinken, moet de nieuwe Amerikaanse president Richard Nixon bijvoorbeeld helemaal niets hebben. Hij ziet het als een linksige aanval op de kernwaarden van zijn ‘zwijgende meerderheid’. Nixon begint aan de financiering van het publieke televisieprogramma te morrelen.

Zo komt het einde in zicht voor de show die van 1968 tot 1973 een podium heeft geboden aan alle vormen van zwarte cultuur en in het bijzonder zwarte vrouwen een warm hart toedraagt. Een hele generatie Afro-Amerikanen heeft door Soul! op een andere manier naar zichzelf leren kijken. En dat heeft ongetwijfeld weer zijn weerslag gehad op hoe zij in de wereld staan en die naar hun hand proberen te zetten. Het idee alleen al dat een ‘soul brother’ als Barack Obama president zou kunnen worden…

Audible

Netflix

‘Als ze je treiteren, ga er dan niet op in’, houdt de footballcoach zijn pupil Amaree voor tijdens de wedstrijd. ‘Hou je kalm.’ In de strijd om het high school-kampioenschap van de Amerikaanse staat Maryland heeft hij de onstuimige jongeling de hele wedstrijd nodig. Het gaat er stevig aan toe. Alles voor de winst. En dan gaan Amaree en zijn team tóch de bietenbrug op. Voor de eerste keer in heel lange tijd. Ze zijn verslagen. Letterlijk.

De setting in deze korte docu is typisch Amerikaans: het gepassioneerde gevecht om de overwinning, ondersteund door enthousiaste cheerleaders en gade geslagen door bewonderaars op de tribune. Een klassieke sportfilm, over jeugdig talent dat zich naar boven probeert te vechten en zo belangrijke levenslessen leert. Lekker dramatisch getoonzet ook. Alleen de titel, Audible (38 min.), verraadt dat Amaree en zijn teamgenoten een bijzondere middelbare school vertegenwoordigen: de Maryland School For The Deaf.

De zeventienjarige Amaree is de enige dove in zijn familie. Hij voelt zich daardoor soms alleen. Heeft zijn vader het gezin misschien verlaten vanwege hem? vraagt de zwarte tiener zich af, terwijl hij voorzichtig de band met die onbekende ouder probeert te herstellen. En dan is er nog Teddy, een vriend die naar een gewone school ging. Het is niet goed met hem afgelopen. Die dramatische gebeurtenis is een sleutelmoment geworden in de jonge levens van Amaree en zijn vrienden. Zo kan het dus gaan in de buitenwereld, waarnaar ze zelf ook al een heel eind op weg zijn.

Met deze krachtige film slaagt regisseur Matt Ogens erin om de belevingswereld van dove jongeren van binnenuit te belichten. In grote delen van de film wordt alleen gebarentaal gesproken. Geluid speelt desondanks een belangrijke rol. Als al dan niet bedoeld communicatiemiddel. Als iets wat je niet hoort, maar wel ervaart. En als een wereld waarvan je deel uitmaakt, zonder er ooit bij te horen. Ogens smeert de boel bovendien, soms nét iets te nadrukkelijk, dicht met tamelijk bombastische muziek. Om kijkers die de gebarentaal niet machtig zijn een oorverdovende stilte te besparen.

Audible wordt zo een immersieve beleving, een onderdompeling in de dovencultuur. Waarin tieners gewone tienerdingen doen – dansen, flirten en praten over het leven – en toch op buitengewone wijze in de wereld staan.