Free At Last: Onopgeloste Verhalen Over Apartheid

VPRO

Ruim veertig jaar was Zuid-Afrika, onder de noemer Apartheid, een volledig gesegregeerd land. Een kleine minderheid van witte Afrikaners, veelal van Nederlandse afkomst, regeerde met harde hard over de zwarte meerderheid van de bevolking. Nelson Mandela, de leider van het African National Congress (ANC) zat bijvoorbeeld bijna dertig jaar in de beruchte gevangenis van Robbeneiland.

Premier Hendrik Verwoerd (1958-1966), die wordt beschouwd als de architect van Apartheid, bleef volgens zijn kleinzoon Wilhelm altijd stug volhouden dat het systeem een voorbeeld van ‘goed nabuurschap’ was: iedere etnische groep kreeg immers z’n eigen thuisland. Toen Apartheid in 1990 officieel werd afgeschaft en Mandela enkele jaren later president werd namens het ANC, had de zwarte bevolking echter nog heel wat wonden te likken.

Via een Truth & Reconciliation Commission (TRC) probeerde Zuid-Afrika in die jaren schoon schip te maken. De driedelige docuserie Free At Last: Onopgeloste Verhalen Over Apartheid (152 min.) van Xoliswa Sithole, Misha Wessel en Thomas Blom laat zien dat zo’n waarheidscommissie zeker geen wondermiddel is. Van de driehonderd zaken die de TRC destijds wilde laten vervolgen, heeft er nog niet één tot een veroordeling of gevangenisstraf geleid.

De wonden van het bloedbad in Sharpeville in 1960, waarbij de Zuid-Afrikaanse politie het vuur opende op ongewapende demonstranten tegen de Apartheidspolitiek, blijken ruim zestig jaar later bijvoorbeeld nog altijd niet geheeld. Volgens nabestaanden en direct betrokkenen waren er destijds veel meer doden dan het officiële aantal van 69. Erkenning daarvoor is altijd uitgebleven – zoals ook het lot van sommige slachtoffers nog altijd onduidelijk is.

De politieke activist Ahmed Timol zou verder in 1971 uit het raam zijn gesprongen bij het John Vorster Square Police Station in Johannesburg. Zijn broer Mohammad is ervan overtuigd dat hij in werkelijkheid naar beneden is geduwd. Die mening wordt gedeeld door Tilana Stander, de dochter van politieman Joao Rodrigues. Hij zou verantwoordelijk zijn geweest voor de marteling en dood van Timol. Zijn dochter besluit nu om het onderzoek een handje te helpen.

Via zulke voorbeelden toont deze krachtige miniserie, waarvoor de Zuid-Afrikaanse journaliste Iman Rappetti als verteller fungeert, hoe het verleden nog altijd de hedendaagse verhoudingen dicteert. Chappie Klopper, die als voormalig lid van het moordcommando Vlakplaas tegen z’n ex-collega’s getuigde en zich nu voor het eerst voor de camera uitspreekt over zijn eenheid, moet bijvoorbeeld nog altijd over zijn schouder kijken. Hij voelt zich nergens veilig.

Ephraim Mfalapitsa wordt eveneens gehaat. Hij was ooit lid van de gewapende ANC-vleugel MK, maar verliet de organisatie omdat hij medeplichtig werd gemaakt aan een interne afrekening. Tegenwoordig staat hij te boek als de informant die in 1982 de de zogenaamde ‘Cosas Four’ verlinkte bij Vlakplaas. De vader van Tshepo Mokgatle werd daarna vermoord door het commando. Sindsdien vecht zijn zoon, destijds nauwelijks een maand oud, tevergeefs voor gerechtigheid.

‘Mensen zoals ik, die hebben gemoord, moeten praten’, stelt Stefaans Coetzee, een voormalig lid van een witte extreemrechtse militie dat tot inkeer is gekomen. ‘Die verhalen zijn nodig om Zuid-Afrika te laten helen.’ Dat gaat alleen zeker niet vanzelf. Zolang bepaalde (in)direct betrokkenen de verantwoordelijkheid voor hun daden kunnen ontlopen, blijven het verdriet en de pijn van slachtoffers en nabestaanden onverminderd opspelen en voor spanningen zorgen.

Afgaande op Free At Last gaan er nog wel wat jaren overheen voordat Zuid-Afrika zich definitief heeft bevrijd van het juk van Apartheid.

Citizen Ashe

Magnolia

Nog nooit had een zwarte tennisser Wimbledon gewonnen. Zelfs Arthur Ashe (1943-1993) niet, de eerste Afro-Amerikaanse topspeler. In 1975, op 31-jarige leeftijd, kwam alsnog zijn kans. Tegen zijn grote rivaal, nota bene: Jimmy Connors. Een man die Ashe waarschijnlijk bedoelde toen hij zei. ‘Winnaars zijn de mensen die op een bepaalde dag tegenstander verslaan.’ Voor zichzelf had Arthur iets anders voor ogen: ‘Maar kampioenen laten hun sport beter achter dan ze die hebben aangetroffen.’

Daar zag ’t overigens lang niet naar uit, laten Rex Miller en Sam Pollard zien in Citizen Ashe (94 min.). Terwijl de basketballer Kareem Abdul-Jabbar de Olympische Spelen van 1968 in Mexico-stad boycotte, zijn sprintende landgenoten Tommie Smith en John Carlos daar hun Black Power Salute maakten en Muhammad Ali weigerde om naar Vietnam te gaan en zo zijn eigen carrière helemaal ontregelde, hield de enige zwarte tennisser in een verder volledig wit circuit zich ogenschijnlijk geheel afzijdig bij de strijd van de Afro-Amerikaanse gemeenschap om burgerrechten.

Arthur Ass, noemde Abdul-Jabbar hem. De zwarte activist Harry Edwards vond Ashe niet meer dan een ‘Oom Tom’. En de man zelf voelde zich een lafaard. Hij was bang om de familienaam in diskrediet te brengen en zo zijn vader, bij wie hij stevig onder de plak zat, te bruuskeren. Ashe had bovendien een toernooi te winnen: de US Open van 1968, waar hij ’t in de finale opnam tegen de Nederlander Tom Okker. Ashe kon daar overigens alleen spelen doordat zijn broer Johnnie besloot om nog een extra ‘tour of duty’ in Vietnam te doen. Zodat Arthur kon tennissen en studeren.

Arthur Ashe wist dat hij in een door en door witte sport van onbesproken gedrag moest zijn. Hij mocht toernooidirecteuren geen excuus geven om hem uit te sluiten. Dat idee had hij grondig geïnternaliseerd. Ashe was opgegroeid in Richmond, Virginia, een geheel gesegregeerde wereld. Jongens zoals hij zaten achter in de bus en hielden zich koest. En anders… Net als andere zwarte Amerikanen had hij natuurlijk ook meegekregen wat er was gebeurd met Emmett Till. De 14-jarige zwarte jongen werd in 1955 bruut gelyncht nadat hij zou hebben geflirt met een wit meisje.

Op zijn eigen diplomatieke manier was Ashe zich later toch uit gaan spreken. Over Apartheid in Zuid-Afrika bijvoorbeeld. Zo won hij uiteindelijk het respect van zwarte activisten die eerder nog zo kritisch op hem waren geweest. Zij spreken in dit portret stuk voor stuk met respect over de man, die als captain van het Amerikaanse Davis Cup-team nog heel wat te stellen kreeg met het heethoofd John McEnroe. ‘Ik ergerde me dood en was tegelijkertijd jaloers op hem’, zei Ashe daarover in een tv-interview. ‘Want ik zou dat ook wel willen doen. Die luxe heb ik alleen niet.’

Want hoewel hij zou uitgroeien tot een voorbeeld voor al die Afro-Amerikaanse sporters die zich in het openbaar durven uit te spreken, zoals Colin Kaepernick, Lebron James en de tennissende zussen Williams, bleef Arthur Ashe zich er altijd van bewust dat hij een gewone zwarte jongen was in een wereld die nog altijd werd gedomineerd door witte mannen. En toen hij verzeild raakte in het laatste gevecht van zijn leven – misschien wel het meest heroïsche gevecht in dit fijne portret – toonde Arthur Ashe zich nog eenmaal een echte kampioen.

Vals Paradijs

Omroep Zwart

‘Dit is mijn achterkleinzoon Feroz’, vertelt een oude mannenstem in de openingsscène van Vals Paradijs (55 min.). Feroz Amirkhan is op bezoek bij een Surinaamse plantage, waar vroeger contractarbeiders werkten. Hij wordt er rondgeleid door de historicus Rajinder Bhagwanbali. ‘Dit is een voorbeeld van een isoleercel. Dan werden ze hier opgesloten. Wanneer je toch bleef gillen, dan werd er een stukje hout door je mond gezet, zodat je geen geluid kon produceren.’

Het beeld laat de jonge Hindostaanse Nederlander duidelijk niet koud: hier hebben zijn voorouders dus geleefd en geleden. Samen met zijn neef Pavan Marhe wil Feroz een vergeten stuk geschiedenis opdiepen: het verhaal van de Indiase contractarbeiders die in landen als Suriname, Trinidad en Guyana genadeloos werden afgebeuld, onderdrukt en uitgebuit op rijst- en suikerplantages. Één van hen was hun eigen overgrootvader, Fakirchand Rajvanshi.

Fakirchand werd in 1892 geboren in het dorp Meeruth in de Indiase deelstaat Uttar Pradesh. Na een ruzie met zijn vader liep hij weg van huis. Op de markt zwichtte de jongeling vervolgens voor de mooie praatjes van een ronselaar. Die beloofde hem een gouden toekomst in ‘het land van Rama’. Fakirchand trapte er met open ogen in en kwam zo, in de woorden van de historicus Rajinder Bhagwanbali, in een soort ‘substituut-slavernij’ terecht.

Op een soortgelijke manier werden er na de afschaffing van de slavernij, tussen 1873 en 1916, twee miljoen Indiërs naar allerlei koloniën gelokt. 34.000 van deze contractarbeiders belandden in Suriname, onder wie dus Fakirchand. Hij ging in 1909 aan het werk op de suikerrietplantage Slootwijk. ‘Dit was niet het paradijs dat mij was beloofd’, meldt hij droog, in een steeds terugkerende voice-over waarmee zijn levensverhaal wordt verteld.

Als Fakirchands kleindochter Sharda Marhé nu naar een bewaard gebleven foto van hem kijkt, ziet ze ‘verdriet in zijn ogen’. Hele Indiase families waren uit elkaar gerukt en zagen elkaar vaak nooit meer terug. Pas veel later konden sommige banden, ook in de familie van Pavan en Feroz, weer worden hersteld. Tijdens hun reis door Suriname, Trinidad en Guyana zoeken de twee neven familieleden op en bezoeken plantages, barakken, monumenten en suikerfabrieken.

Daar kunnen ze met eigen ogen aanschouwen hoe hun voorouders werkten en leefden. De planters waren destijds bij Indiërs uitgekomen, omdat die goedkoop waren, hard werkten en het imago hadden dat ze gehoorzaam waren. ‘Toen de omstandigheden verslechterden op de plantages waren er gewelddadige protesten en zelfs moordpartijen op suikerwerkers’, vertelt de socioloog Visnu Bisram. ‘Indiërs waren eigenlijk helemaal niet zo gehoorzaam als men dacht.’

Een eeuw later zijn er op de Blairmont-plantage in Guyana zelfs nog altijd afstammelingen van de oorspronkelijke contractarbeiders te vinden, die hun brood verdienen met het kappen van suikerriet. Het is ongelooflijk zware lichamelijke arbeid, ervaren Pavan Marhe en Feroz Amirkhan aan den lijve. Ze kunnen nauwelijks geloven dat er in de 21e eeuw nog altijd handmatig wordt gekapt. Het is werk dat je op een slavenplantage zou verwachten.

Zo brengt deze roadmovie, die onderweg wel eens wat vaart of scherpte verliest, een onderbelicht element van de koloniale geschiedenis in beeld, het zogenaamde Indentured Labor System, waarbij slavernij werd vervangen door iets dat toch wel weer verdacht veel leek op… slavernij.

The Battle For Laikipia

MetFilm Sales

‘Als onze koeien gezond zijn, hebben wij overvloed in ons leven’, luidt een oud gezegde van de Samburu-stam. Dat is tegenwoordig alleen bepaald niet meer vanzelfsprekend. Het Laikipia Plateau in Kenia, waar het nomadische volk van oudsher rondtrekt met z’n vee, kampt met aanhoudende droogte. Op zoek naar weiden om te grazen komen Afrikaanse veehouders, zoals de bedachtzame herder Simeon en zijn gezin, dus al snel terecht op de uitgestrekte ranches van witte Kenianen. En dat is vragen om problemen. Want ook zij hebben moeite om het hoofd boven water te houden.

The Battle For Laikipia (93 min.), die ook de idyllische natuurreservaten met bedreigde diersoorten heeft bereikt, zet Kenia’s oorspronkelijke bevolking tegenover de afstammelingen van Britse kolonisten, die het Afrikaanse land allang als thuis beschouwen. De Kifuku Ranch is bijvoorbeeld al meer dan honderd jaar en vier generaties in het bezit van de familie van de witte boerin Maria. Ook zij kennen geen ander leven of thuis en verdedigen dit dus met hand en tand. Confrontaties, aangejaagd dus door klimaatverandering, zijn onvermijdelijk.

Op het Loisaba Conservancy lijkt het nog altijd vredig. Leeuwen, giraffes, olifanten, zebra’s en gazelles kunnen er gewoon hun natuurlijke leven leiden, hooguit bekeken door westerse toeristen. In het landschap is ‘geen enkele menselijk litteken’ te zien, aldus Tom, die al ruim dertig jaar op het natuurreservaat leeft. Ook hij is echter in een bittere strijd verwikkeld geraakt met nomadische veehouders die zijn gras gebruiken om hun dieren te voeden. Matthew Lempurkel, kandidaat bij de parlementsverkiezingen, moedigt hen zelfs aan om zich de boerderijen toe te eigenen.

Nomadisch pastoralisme staat op het punt om uit te sterven, concluderen witte boeren dan weer eensgezind bij een bijeenkomst. ‘De vraag is alleen hoe langzaam en hoe gewelddadig gaat het sterven?’ Want de traditionele speer is bij de Samburu allang vervangen door een AK-47. Zo belicht deze genuanceerde en toch scherpe film van Daphne Matziaraki en Peter Murimi de verschillende kanten van een belangentegenstelling die wel moet ontsporen – óók omdat sommige betrokkenen daarbij een belang lijken te hebben en dus gedurig olie op het vuur gooien.

In wezen kaart The Battle For Laikipia daarmee een vergelijkbare kwestie aan als de klassieke documentaire Mugabe And The White African (2009), waarin indringend werd gedocumenteerd hoe Zimbabwe’s toenmalige president Robert Mugabe doelbewust de verhoudingen tussen zwart en wit op scherp zette en zo een halve burgeroorlog in zijn land ontketende. Ook in Kenia komt ’t tot schermutselingen, waarbij witte boeren zich ernstig bedreigd voelen en hun zwaarbewapende beveiligers koelbloedig het vee van Samburu-herders neermaaien.

De bittere erfenissen van het kolonialisme en klimaatverandering gaan daarbij hand in hand en leiden in deze oogstrelende film, die op temperatuur is gebracht met fraaie muziek, tot een verscheurd land, waarin ogenschijnlijk redelijke mensen zomaar recht tegenover elkaar komen te staan.

Ernest Cole: Lost And Found

Ernest Cole / Imagine

Met zijn boek House Of Bondage schetst fotograaf Ernest Cole in 1967 een ontluisterend beeld van het dagelijks leven van zwarte Zuid-Afrikanen onder het Apartheidsregime. Hij heeft tien jaar gewerkt aan het fotoboek, dat echter direct wordt verboden en nooit te koop zal zijn in z’n geboorteland. Dat heeft hij dan zelf al achter zich gelaten. ‘Ik was blij om niets te verlaten, triest om alles achter te laten’, zegt hij daarover in Ernest Cole: Lost And Found (106 min.). Althans, dat zegt de acteur Lakeith Stanfield daarover, in de dragende voice-over van deze documentaire, die is gebaseerd op geschriften van Cole.

Vijftig jaar na de uitgave van House Of Bondage worden er – als een soort reprise van het verhaal van de onbekende fotografe Vivian Maier – 60.000 onbekende negatieven van de fotograaf gevonden in een Zweedse bankkluis. Deze film van Raoul Peck, die eerder de zwarte schrijver James Baldwin tot leven wekte in I Am Not Your Negro (2017), probeert te reconstrueren wat er in de tussenliggende periode is gebeurd met Ernest Cole, die in 1966 in de Verenigde Staten belandt en daar al snel tot een bijzonder pijnlijke conclusie is gekomen: Afro-Amerikanen zijn nauwelijks beter af dan zwarte Zuid-Afrikanen.

Borden die hij kent uit eigen land, zoals ‘Nie blanke kassier’ of ‘Drinkfonteintjie vir blankes’ blijken hun eigen variant te hebben in het land van hoop en dromen, dat in wezen net zo gesegregeerd is als de natie die hij is ontvlucht. ‘Witte mensen in de Verenigde Staten hebben dezelfde houding ten opzichte van zwarte mensen als witten in Zuid-Afrika’, laat Ernest Cole optekenen in The New York Times. Hij gaat er dus door met het vastleggen van het lot van de zwarte gemeenschap en vindt ’t tegelijkertijd ondraaglijk om ‘de chroniqueur van ellende, onrecht en ongevoeligheid’ te moeten zijn.

Ruim een halve eeuw later roepen die foto’s, in de rug gedekt door een levendig geluidsdecor, moeiteloos een wereld op, waarin zwarten, zowel in Zuid-Afrika als de Verenigde Staten, bijna per definitie aan het kortste eind trekken. Met die geconstrueerde voice-over slaagt Peck er bovendien in om de psyche te pakken te krijgen van de banneling Cole. Een buitenstaander, in een wereld waarin hij vanwege zijn huidskleur sowieso al serieus op achterstand staat. Hij raakt langzaam geïsoleerd en kampt met heimwee, naar een land waar hij allang niet meer welkom is.

In 1990, het jaar dat Apartheid officieel wordt afgeschaft, valt ook het doek voor Ernest Cole. De succesvolle fotograaf is mettertijd verworden tot een dakloze man, die is gestopt met fotograferen en volledig in de vergetelheid is geraakt. Zijn werk lijkt bovendien voor een belangrijk deel verloren te zijn gegaan. Pas als in Zweden een bankkluisje z’n geheimen prijsgeeft, het startpunt van deze boeiende en knap gemaakte film, blijkt nog eens hoe vitaal en wezenlijk Cole’s werk was en ís.

The Shadow Scholars

IDFA

Een geslaagde documentaire ontsluit een nieuwe onbekende wereld of laat een bekende wereld op een nieuwe manier zien. In The Shadow Scholars (98 min.) legt Eloïse King de verborgen industrie van ‘academic writing’ bloot. Tegen betaling schrijven hoogopgeleide Kenianen stiekem schoolopdrachten, verslagen en proefschriften voor westerse studenten. Dat wringt in alle opzichten. ‘Soms zie ik een student afstuderen met een uitstekend cijfer’, zegt zo’n schrijver. ‘En dan denk ik: ‘dat had ik zelf kunnen zijn!’

Als protagonist voert King verder Patricia Kingori, de jongste vrouwelijke en zwarte professor van Oxford, ten tonele. Zij heeft jarenlang onderzoek gedaan naar deze clandestiene betaalde service, waarvan naar schatting inmiddels 37 miljoen westerse (ex-)studenten gebruik hebben gemaakt. Aanvankelijk wilde Kingori zelf niet in de documentaire – die moest immers om de Afrikaanse ‘ghost writers’ en hun onmogelijke positie in deze markt draaien – maar uiteindelijk heeft ze zich toch laten overtuigen.

En bij nader inzien bleken haar eigen ervaringen als zwarte wetenschapper ook wel exemplarisch voor de grotere thematiek die deze film eveneens wil aansnijden: hoe zwarte mensen vaak automatisch aan het kortste eind trekken. Zo ging het vroeger al: plantagehouders claimden bijvoorbeeld doodgemoedereerd de ideeën van hun slaven. Sindsdien is er in wezen weinig veranderd. Via de zogenaamde ‘essay mills’, waar vraag en aanbod samenkomen, worden Afrikaanse schrijvers vaak met een fooi afgescheept.

Erkenning voor hun werk zit er in elk geval niet in. Ze willen onze ideeën, maar ons niet, zegt één van deze schrijvers, die stuk voor stuk alleen onherkenbaar aan de film willen meewerken. Met deepfake-technologie zwarte gezichten maskeren blijkt – hoe treffend – alleen nog behoorlijk bewerkelijk. De meeste deelnemers hebben zich overigens in het echt ook wel eens voorgedaan als wit en woonachtig in een westers land, in de hoop zo een opdracht binnen te slepen of een docent om de tuin te kunnen leiden.

Die praktijk is een bijeffect van het succes van Kenia: een groot deel van de beroepsbevolking is ‘overqualified & underemployed’ en bijna genoodzaakt om bij te dragen aan deze Afrikaanse oplossing voor een westers probleem. King pelt die kwestie helemaal af en voegt ook steeds nieuwe elementen toe, zoals het koloniale karakter van de hele transactie, het gevaar dat deelnemers ermee kunnen worden gechanteerd en de opkomst van artificial intelligence, die de werkgelegenheid inmiddels flink drukt.

Daarvoor neemt ze wel ruim de tijd. Na ruim een uur is haar centrale punt wel duidelijk – bijvoorbeeld via het voorbeeld van een alleenstaande moeder die slechts met heel veel moeite het hoofd boven water kan houden – en ligt er nog slechts één terrein braak: dat van de westerse opdrachtgevers. Wie zijn de studenten die een ander vragen om binnen een 24 uur een paper over een zéér specifiek onderwerp te schrijven? Die kwestie laat Eloïse King doelbewust (veelal) liggen: haar focus ligt ondubbelzinnig bij de zwarte pijn.

Nomade In Niemandsland

Omroep Zwart

Een leven lang heeft hij gecreëerd en verzameld. Van zijn huis een zeer persoonlijk museum gemaakt. En dan, als de gebreken van de oude dag komen, moet de hele boel ontmanteld worden en hij afscheid nemen van wie ie was. Voor ‘homo universalis’ Felix de Rooy vormt een herseninfarct de aanleiding om afstand te doen van de kunstwerken en objecten in z’n huis te Amsterdam. Black Archives ontfermt zich bijvoorbeeld over zijn Negrophilia-collectie. En het Stedelijk Museum organiseert in 2023 een speciale tentoonstelling: Felix de Rooy – Apocalypse.

‘Felix is voor ons een soort van supervoorbeeld’, vertelt hoofd onderzoek Charl Landvreugd van het Stedelijk in Nomade In Niemandsland (57 min.). Als zwarte filmmaker, beeldend kunstenaar en theatermaker zette De Rooy – geboren op Curaçao en via Mexico, Suriname en New York in Nederland beland – volgens hem in de afgelopen vijftig jaar onderwerpen op de kaart waar ons land eigenlijk helemaal niet klaar voor was en die nu, gezien bijvoorbeeld de Black Lives Matter-protesten en de aandacht voor de vaderlandse slavernijgeschiedenis, actueler zijn dan ooit.

Deze weelderige documentaire van Hester Jonkhout valt direct met de deur in huis met een danssequentie van Justin Brown, waarbij een pronte, door acteur Steven Hooi ingesproken voice-over klinkt: ‘Als erfgenaam van het koloniaal orgasme, als buitenechtelijke bastaard geschrapt uit het Europese testament ontsnap ik aan de gevangenis van genetische en historische identiteit’, stelt De Rooy daarin. ‘Gevlucht naar het mythische land van ‘la rasse mélange’, het niemandsland van het vuilnisbakkenras. Het dolende ras, geboren uit conflict en confrontatie.’

Met hulp van intimi zoals zijn zus Marguerite de Rooy, psychiater Glenn Helberg, producent Barbara Martijn, actrice Helen Kamperveen, kunstenaar Floris Guntelaar, ontwerper René Wissink, theatermaker Maarten van Hinte, cameraman Ernest Dickerson en De Rooys voormalige (film)partner Norman de Palm exploreert Jonkhout vervolgens het gehele terrein dat haar hoofdpersoon in zijn werk heeft bestreken. In de tentoonstelling Wit Over Zwart boog hij zich bijvoorbeeld al in 1989 over zwarte stereotypen in (strip)boeken, speelgoed en reclame.

Mensen zoals hij – zwart, queer en dwars – hebben nu eenmaal een breder perspectief dan vertegenwoordigers van de witte Nederlandse monocultuur en kunnen andermans eurocentrische gedachten omkeren, is de gedachte. Zo maakte De Rooy eens een schilderij van een zwarte Jezus, met een enorme erectie en een regenboog erachter. ‘Zo queer als maar zijn kan’, constateert Charl Landvreugd van het Stedelijk Museum daarover. En een treffend voorbeeld van waarom witte opiniemakers in de afgelopen halve eeuw soms een tandje bij moesten zetten om De Rooy te kunnen bijbenen.

Dit kleurrijke portret, op smaak gebracht met een smeuïge soundtrack, doet de Caribische kunstenaar, die op het Nederlands Film Festival van 2024 nog werd geëerd met het Gouden Kalf voor de Filmcultuur, meer dan recht. Als een essentiële wegbereider voor een nieuw Nederland en inclusieve kunst.

Invisible Beauty

Pink Moon

Als zwart model geldt Bethann Hardison in de jaren zestig zo’n beetje als de belichaming van de ‘Black Is Beautiful’-gedachte. Later beijvert ze zich met haar eigen modellenbureau voor een meer diverse modewereld. Daarmee heeft de Afro-Amerikaanse activiste, zoals de actrice Tracee Ellis Ross ‘t lekker Amerikaans verwoordt in het intro van Invisible Beauty (111 min.), ‘de manier veranderd waarop schoonheid wordt gedefinieerd’. Uitroepteken. ‘Zonder haar had ik niet de kans gehad’, voegt actrice/model Zendaya daar nog aan toe, ‘om te doen waarvan ik hou.’

Met haar modellenbureau staat de strijdbare Hardison bijvoorbeeld aan de basis van de carrières van de zwarte topmodellen Veronica Webb, Naomi Campbell en Tyson Beckford, die in deze docu dan ook stuk voor stuk de loftrompet over haar steken. Samen met het Somalische topmodel Iman, die ze hoogstpersoonlijk welkom heeft geheten op de catwalk, vormt zij bovendien de belangenorganisatie The Black Girls Coalition, die ervoor moet zorgen dat modellen van kleur net zo vaak worden ingehuurd en net zo goed betaald als hun witte collega’s. Een gevecht dat een lange adem vereist.

In dit gedegen (zelf)portret – gemaakt samen met co-regisseur Frédéric Tcheng, met wie ze in de film regelmatig belt over hoe ‘t verder moet met die film – loopt Bethann Hardison netjes haar leven en loopbaan door. Van haar jeugd in Brooklyn, New York, waar ze als jong meisje opgroeit in een gebroken gezin, tot haar ontdekking als model, waardoor ze in een door en door witte industrie terecht komt. De rest van haar leven zal ze zich inspannen om die te veranderen. ‘Ik probeer geen zwarte mensen te helpen’, zegt ze daarover. ‘Ik probeer witte mensen op te voeden.’

Nu ze de tachtig inmiddels is gepasseerd, heeft Hardison eigenlijk niet heel veel meer nodig dan een hangmat en tequila. Zegt ze. Stiekem zou ze ook wel een betere relatie willen met haar zoon Kadeem, die ooit furore maakte als acteur met de rol van Dwayne Wayne in de tv-serie A Different World en die haar ondertussen nét iets te vaak heeft ervaren als een pinnige ‘momager’. En dan is er nog het werken aan haar memoires, een klus die de dame op leeftijd onverwacht veel kopzorgen bezorgt. Terwijl dat hoofd eigenlijk nog onverminderd bij de strijd voor een inclusievere modewereld is en wil zijn.

Met Invisible Beauty, waarin bijvoorbeeld ook fotograaf Bruce Weber, comédienne Whoopi Goldberg en ontwerper Ralph Lauren nog even opdraven voor enkele quotes en een lekkere zwarte soundtrack het geheel extra schwung geeft, toont Bethann Hardison via haar eigen loopbaan de voetangels en klemmen van de mode-industrie, waarin voor vrouwen van kleur zoals zij nog altijd een wereld te winnen is.

Marjoe

Cinema 5 Distributing

Als zesjarige joch, door z’n ouders binnen de Amerikaanse Pentecostal Church geïntroduceerd als ‘de jongste evangelist ter wereld’, begroette hij vreemden met een ferme handdruk en een ingestudeerd praatje: hallo, meneer Smith, mijn naam is Marjoe Gortner en ik ben van plan om de Duivel twee blauwe ogen te bezorgen.

Dat jongetje is, als deze Oscar-winnende documentaire van Howard Smith en Sarah Kernochan in 1971 wordt opgenomen, inmiddels een volwassen man. Na zijn periode als kinderprediker, waarin hij miljoenen dollars zou hebben binnengehaald voor vader en moeder Gortner, begint Marjoe (88 min.) als twintiger zelf Mammon te dienen en puur voor de knaken te preken. Geloven doet hij allang niet meer. En daarover krijgt ie gaandeweg dan toch weer wroeging.

Marjoe besluit om de filmcrew van Smith en Kernochan toegang te geven tot zijn allerlaatste ronde langs Amerikaanse kerkgemeenschappen, om zo zijn eigen bedrog – en daarmee impliciet ook dat van talloze vakbroeders – aan de kaak te stellen. Wat gebeurt er als ze erachter komen dat ze voor de gek zijn gehouden? willen de filmmakers vooraf nog weten. ‘Ik hoop dat ze inzien dat het niet nodig is om al je geloof in handen van één willekeurige persoon te leggen.’

In de kleedkamer waar ze het opnameproces bespreken laat hij alvast zien hoe gemakkelijk ’t is om de uitzinnige prediker in zichzelf naar boven te halen. ‘For seven years I was a heroin addict, pill dropper, LSD tripper,’ begint Marjoe met gedragen stem aan één van zijn vaste riedels. ‘High ridin’ and then low slidin’, bustin’ heads, and droppin’ reds. Kickin’ in doors and bangin’ whores, settin’ tires and slashin’ fires. But then I met a man who was hung up, from my hang ups…’

Marjoe is ‘een geboren prediker’, vertelt zijn vader Vernon trots. Zijn zoon behoort tot de vierde generatie christelijke leidsmannen in de familie. Hij is intussen wel duidelijk een kind van zijn tijd: net zo goed beïnvloed door Mick Jagger als door Jezus. Marjoe maakt inderdaad indruk. Hij heeft onmiskenbaar de gave van het woord, maakt van elke dienst een meeslepend theaterstuk (inclusief handoplegging, healings en mietersveel Hallelujahs) en kan bovendien bedelen als de allerbeste.

Want, zo wordt ook al snel duidelijk: Amerikaanse predikers zoals Marjoe proberen overal een cent aan te verdienen. Ongegeneerd kloppen ze hun gehoor geld uit de broek. Na een performance – want dat is ‘t, niet meer of minder – worden de dollarbiljetten sans gêne op een stapeltje gelegd en vervolgens enthousiast geteld. Preken is een businessmodel, voor zogenaamd christelijke lieden die er geen been in zien om devote oude vrouwtjes van hun laatste tientje te ontdoen.

En Marjoe Gortner, of hij dat nu wil of niet, excelleert in dat métier. De scènes waarin hij als een jonge God, samen met enkele oudere collega’s, enkele (zwarte) kerken en ‘revival tenten’ op hun grondvesten laat schudden, hebben ruim een halve eeuw later niets aan kracht ingeboet. Het is en blijft topentertainment – ook al is er dan een charlatan aan het werk (die er blijkbaar ook geen moeite mee heeft om andere prekers voor eigen parochie te kijk te zetten).

Een fascinerend schouwspel, dat is ‘t.

Let’s Get Lost

Cherry Pickers

Op 13 mei 1988 viel Chet Baker uit het raam bij het Amsterdamse hotel Prins Hendrik. Zo kwam er op 58-jarige leeftijd een einde aan het veelbewogen leven van de Amerikaanse jazztrompettist. Zowel op Bakers kamer als in zijn lichaam werden sporen van heroïne en cocaïne aangetroffen.

De opnamen voor de documentaire Let’s Get Lost (120 min.) van Bruce Weber waren toen net afgerond. De film, volledig in zwart-wit, ging vier maanden na Bakers dood in première. Weber alterneert daarin tussen de laatste periode van Bakers leven, als de Amerikaanse trompettist en zanger een tamelijk uitgewoonde figuur is geworden, en ‘s mans doorbraak in de jaren vijftig, toen hij werd onthaald als de ‘bad boy’ van de Amerikaanse jazz, z’n opwachting maakte in films en op klassieke foto’s werd vereeuwigd door William Claxton. Het contrast is levensgroot: de muzikale equivalent van James Dean versus een oudere junk die oogt als een verlopen variant op Jack Palance en nét iets te vaak is afgekickt. Met overigens nog steeds permanent een bevallige dame aan z’n arm.

Één ding is in elk geval onveranderd gebleven: zodra Chet Baker z’n instrument ter hand neemt of plaatsneemt voor een microfoon, excelleert hij als geen ander. En daarvoor ruimt Bruce Weber, heel verstandig, meer dan genoeg tijd in. Het levert fraaie, sfeervol uitgelichte muzikale intermezzo’s op. Daarnaast krijgen de muzikant zelf, zijn moeder Vera, enkele (ex-)geliefden, z’n inmiddels volwassen kinderen, een paar collega’s en bekende fans de gelegenheid om herinneringen op te halen en een poging te doen om het enigma Baker te duiden. Voor zangeres Ruth Young was haar relatie met de jazzgigant bijvoorbeeld als ‘leven met Picasso’. Dichter bij grootheid zou ze in haar leven nooit meer komen. Volgens eigen zeggen was ze binnen twintig seconden volledig verslaafd aan hem.

Chet Baker is op dat moment alleen nog getrouwd met zijn derde echtgenote Carol. En die moet natuurlijk helemaal niks hebben van Ruth. Toen hij haar ontmoette is het volgens Carol definitief bergafwaarts gegaan met Chet, een kerel die ook weinig nodig leek te hebben om in de penarie terecht te komen. Weber ontwijkt zulke scherpe randjes – z’n periode in de gevangenis, die eruit geslagen voortanden en hoe hij het liefst high wordt bijvoorbeeld – ook niet in deze straffe film over de man, de muzikant en het fenomeen Chet Baker (1929-1988). En tilt hem zo moeiteloos uit boven het niveau van de gevallen jazzlegende die in Amsterdam roemloos aan zijn einde kwam.

Daughters

Netflix

Veel dochters moeten er waarschijnlijk helemaal niet aan denken: een Date With Dad. Dat wordt natuurlijk anders als ze hun vader alleen kennen in zo’n typisch oranje kloffie, omdat hij een groot deel van hun jeugd in de gevangenis heeft doorgebracht. Een aantal van zulke Daughters (108 min.) en hun gedetineerde vaders krijgen nu de kans, als afsluiting van een tienweeks coachingsprogramma, om samen naar een vader-dochterbal te gaan.

Het Date With Dad-programma werd een jaar of twaalf geleden in Richmond, Virginia, opgezet door de Afro-Amerikaanse activiste Angela Patton en is nu ook uitgebreid naar Washington DC. Het is ontwikkeld vanuit betrokkenheid bij alle zwarte meisjes die opgroeien met ‘de vaderwond’. Deze film, die Patton heeft gemaakt met Natalie Rae, volgt enkele vaders en dochters tijdens het proces dat ze doormaken tijdens die tien weken – en lang daarna.

Het wordt ‘een emotionele achtbaan’, waarschuwt ‘fatherhood life coach’ Chad Morris de gedetineerde mannen bij aanvang. En dat geldt evenzeer voor deze film, waarin zij en hun kinderen – in leeftijd uiteenlopend van vijf tot vijftien jaar – worden geobserveerd. Soms hebben ze elkaar al een behoorlijke tijd niet gezien. Van fysiek contact is sowieso vaak geen sprake geweest. In veel Amerikaanse gevangenissen zweren ze tegenwoordig bij ‘video-ontmoetingen’.

De eerste helft van deze geladen film richt zich op het introduceren van de meisjes en hun ouders en op het traject waarin de mannen, waarvan de delicten overigens nauwelijks aan de orde komen, worden klaargestoomd voor een ontmoeting met hun kind. Intussen spreken ze met elkaar over de relatie met hun eigen vader en het ouderschap in het algemeen. Sommige mannen vrezen dat hun eigen dochters wel eens doodsbang voor hen zouden kunnen zijn.

Ja’Ana kan zich het gezicht van haar vader Frank bijvoorbeeld nauwelijks herinneren. Het elfjarige meisje mocht hem van haar moeder Unita niet bezoeken in de gevangenis, ‘Hoezo wil jij een band met haar?’ had Unita hem een tijdje geleden gevraagd. ‘Terwijl je toen je vrij was, niets met haar te maken wilde hebben?’ Nu maken vader, dochter én moeder – via de zogenaamde ‘mother-daughter circle’ – zich op voor een hernieuwde kennismaking.

Als iedereen klaar is en de pakken, jurkjes en schoenen zijn gepast, kan het bal beginnen, gewoon in de gevangenis overigens. Er wordt gedanst, geknuffeld en gepraat. ‘Als ik braaf ben, ben ik over zeven jaar thuis’, zegt gedetineerde Keith bijvoorbeeld tegen zijn vijfjarige dochter Aubrey, als ze elkaar eindelijk weer in de armen mogen sluiten. ‘Als jij een tiener bent, zal papa weer thuis zijn.’ Het is bedoeld als een bemoedigende boodschap.

Niet alle ontmoetingen gaan vanzelf. Daarvoor is er soms te veel gebeurd – of juist niet. Het resulteert in elk geval in aangrijpende taferelen. Van mannen die voor enkele uren weer vader proberen te zijn en meisjes die daarvan optimaal genieten – of die vreemde man op zijn minst even tolereren. ‘Blijf toegewijd aan ze’, drukt vaderschapscoach Chad hen nog op het hart. ‘Je moet er voor hen zijn.’ Waarna hij een paar keer zijn mantra herhaalt. ‘Ze hebben je nodig.’

Patton en Rae blijven tijdens het gehele traject dicht bij hun hoofdpersonen en verbinden de verschillende fasen in het proces met poëtische beeldsequenties over het ouderschap. Daarna proberen ze het effect van de dates te vatten. Heeft het samenzijn van deze zwarte vaders en de kinderen van wie ze vervreemd zijn geraakt, een schrijnend bijeffect van de ‘mass incarceration’ van Afro-Amerikaanse mannen, iets wezenlijks teweeg gebracht?

Tegelijkertijd groeit Daughters uit tot een film die weinigen onberoerd zal laten.

Life Is Not A Competition, But I’m Winning

First Hand Films

De geschiedenis wordt geschreven door de overwinnaars, maar wat betekent dit dan voor degenen waarvan ‘t nooit de bedoeling was dat ze überhaupt zouden deelnemen aan het spel? Met deze vraag begint regisseur Julia Fuhr Mann Life Is Not A Competition, But I’m Winning (79 min.), een hybride van docu en drama over sporters die niet aan de eisen kunnen of willen voldoen die aan Olympische atleten worden gesteld. Want die horen natuurlijk wit, mannelijk en hetero te zijn.

Een collectief van queeratleten begeeft zich naar het Olympisch stadion van Athene om vergeten helden zoals Lina Radke, Stella Walsh en Wilma Rudolph eer te bewijzen – het fictiedeel van deze film. Zeker het verhaal van Walsh is stuitend: als de Olympische kampioene op 69-jarige leeftijd sterft na een gewapende overval, wordt bij de autopsie niet alleen de doodsoorzaak vastgesteld. Tegelijkertijd wordt naar buiten gebracht dat de hardloopster intersekse was. Via zulke pijnlijke verhalen wordt de discriminatie belicht, waarmee vrouwelijke, zwarte en/of LHBTOQ+-sporters krijgen te maken.

Met als dieptepunt de zogenaamde Femininity Certificates, waarvoor atleten moesten aantonen dat ze daadwerkelijk vrouwelijk waren. Dat gebeurde eerst met een controle van hun vrouwelijke geslachtsdelen, daarna via een chromosomentest en tegenwoordig met een check van het testosterongehalte in hun bloed. Als die te hoog is, wordt de sporter uit competitie genomen, zoals bijvoorbeeld de Zuid-Afrikaanse 800 meter-loopster Caster Semenya overkwam. Zulke tests komen overigens pas in beeld bij uitzonderlijke prestaties of sportsters met een toch wel erg mannelijk voorkomen.

Daarnaast belicht Julia Fuhr Mann in deze gestileerde, enigszins bedachte film de persoonlijke verhalen van de transvrouw Amanda Reiter (een Duitse marathonloopster, die na een gewonnen wedstrijd toch werd afgescheept met een zilveren medaille), de voormalige Amerikaanse profvoetbalster Caitlin Fisher (die zich tijdens haar carrière steeds vrouwelijker moest voordoen dan ze zich eigenlijk voelde) en de Oegandese middellange afstandsloopster Annet Negesa (die nooit meer helemaal de oude werd na een verplichte, medisch helemaal niet-noodzakelijke chirurgische ingreep).

Negesa had overigens ook een hoofdrol in de thematisch verwante, welhaast nóg schrijnendere documentaire Category: Woman. Die is traditioneler van opzet, biedt tevens ruimte aan een weerwoord vanuit de sportwereld (beschermen van ‘eerlijke competitie tussen sporters’) en komt daardoor zeker zo hard binnen – al is het ook bij Life Is Not A Competition, But I’m Winning niet moeilijk om mee te voelen met de betrokken sporters en de gewone, kwetsbare mensen die daarachter schuilgaan.

Quad Gods

HBO Max

Als de kolossale krachtpatser Titus O’Neil staat hij beslist zijn mannetje in de worstelring. In werkelijkheid zit de Afro-Amerikaanse dertiger Richard Jacobs in een rolstoel. Een kleine tien jaar geleden heeft zijn leven een dramatische wending gekregen en liep hij een dwarslaesie op. ‘Niet zo’, dacht hij nog, toen het noodlot zich aandiende, in de vorm van twee mannen met een wapen. En, denkend aan zijn vrouw en kinderen: ‘God, niet nu!’

Met teamgenoten zoals Repnproof, Mongo Slade en Whiplash247 behoort Richard, onder de noemer Breadwinner1007, tegenwoordig tot de Quad Gods (83 min.), een e-sportsteam dat volledig uit Amerikanen in een rolstoel bestaat. In videogames proberen ze hun tegenstanders te verslaan en zichzelf te overwinnen. Want videogamen kan heilzaam zijn. Dat is tenminste de stellige overtuiging van Quad Father, ofwel dokter en neurowetenschapper David Putrino.

De arts van het Abilities Research Center van het New Yorkse Mount Sinai Hospital wil het idee onderuit halen ‘dat biologie je lot bepaalt’. Concreet: dat iemand die ruggengraatletsel heeft opgelopen, de gevolgen ondervindt van een hersentrauma of een beroerte heeft gehad zich maar moet schikken in z’n lot. Putrino is ervan overtuigd dat ook mensen zoals zij zich kunnen blijven ontwikkelen en dat gamen daarin een essentiële rol kan spelen.

Deze straffe film van Jess Jacklin volgt hoe enkele Quad Gods zich staande proberen te houden in zowel de echte als de virtuele wereld. Het zijn mannen, door het lot met elkaar verbonden, die weten hoe ’t is om gevangen te zitten in je eigen lichaam en die tegelijkertijd het leven ten volle willen aangaan. Kun je bijvoorbeeld autorijden als je verlamd bent? Een baan als etensbezorger voor Über aanhouden? Lekker daten? Of toch weer ‘gewoon’ lopen?

Bij elkaar vinden ze steun, kameraadschap en humor. En deze documentaire, waarin Jacklin met animaties hun vorige levens en de games verbeeldt, toont hen zoals ze nu zijn: mensen van vlees en bloed die nog altijd balen als ze verliezen, kunnen ruziën over het ontbreken van winnaarsmentaliteit bij de ander of een blowtje roken, omdat daarmee zenuwpijn op de lange termijn misschien wel beter is te bedwingen dan met reguliere, doorgaans zeer verslavende pijnstillers.

De Quad Gods werken in dit groepsportret toe naar een all-adaptive esportstoernooi, waar maar liefst 50.000 dollar aan prijzengeld is te verdelen, maar zijn uiteindelijk vooral onderweg naar zelfacceptatie. ‘Ik ben trots op mezelf’, stelt Blake Hunt, aka Repnproof, bijvoorbeeld aan het einde. ‘Ik ben trots op m’n rolstoel. Ik hoef niet te lopen. Dat betekent niets meer voor me. Ik heb één identiteit verloren en mijn echte ik gevonden. Het was een hergeboorte. Ik ben wie ik moest zijn.’

A Time For Burning

Contemporary Films

We hebben jullie historie bestudeerd, begint de jonge Afro-Amerikaanse kapper Ernie Chambers, die later nog zal worden verkozen tot het parlement van de staat Nebraska, tegen pastor Bill Youngdahl van de Omaha Augustana Lutheran Church. Jullie zijn niet degenen die ‘We Shall Overcome’ zongen. Jullie breken beloften. Jullie liegen. Julie verkrachten hele landen en volkeren. Jullie geloof is niet serieus te nemen. En jullie wetten stellen ook niks voor, zo bleek onlangs weer in Alabama.

‘Wat ons betreft is jullie Jezus besmet’, vat Chambers nog even samen voor de witte pastor, die contact wilde zoeken met een nabijgelegen zwarte kerk. ‘Net als al het andere dat jullie ons proberen op te leggen.’ Youngdahl, met al z’n goede bedoelingen, druipt af. Hij deelt in grote lijnen Ernie Chambers’ analyse, maar er zit niets anders op: ze zullen de scherven moeten lijmen. Hij gaat zijn eigen, witte, Lutherse congregatie in contact brengen met de Afro-Amerikaanse gemeenschap.

Daarvoor moet de progressieve pastor echter ook in zijn eigen kerkgemeenschap nog praten als Brugman. Kan de Omaha Augustana Lutheran Church zoveel reuring wel aan? Sommige leden zitten bepaald niet te wachten op ‘geforceerde integratie’. De timing is niet goed, vinden zij. En die zal waarschijnlijk ook nooit goed worden, denkt een kritische kijker er meteen achteraan. Sommige ontwikkelingen komen nu eenmaal altijd te vroeg en moeten worden uitgesteld tot Sint Juttemis.

De observerende documentaire A Time For Burning (56 min.) van Bill Jersey en Barbara Connell speelt zich af in 1965, als de Verenigde Staten in vuur en vlam staan door de strijd van Afro-Amerikanen tegen segregatie. Zij eisen hun burgerrechten op, maar vinden bij de kerk doorgaans geen gewillig gehoor. Tot onbegrip van sommige notabelen. Zeker als het gaat om zwarte soldaten die hebben gevochten in Vietnam. Zij worden in eigen land vaak nog als tweederangs burgers behandeld.

‘Als zo’n ‘negro’ terugkeert en bij mij om een baan komt vragen’, zegt Omaha’s burgemeester Alexander V. Sorensen bijvoorbeeld tijdens een speech voor lokale kerkleiders, ‘ben ik niet de burgemeester die gaat zeggen dat hij niet gekwalificeerd is. Voor jou hebben we geen werk. En als hij met z’n gezin naar een fatsoenlijke woning wil, gaat deze burgemeester ook niet zeggen: sorry, jouw huid is zwart. Je bent voor de rest van je leven veroordeeld tot een getto.’

‘Als de kerk zich hier niet mee gaat bemoeien’, besluit Sorensen alarmistisch. ‘Dan vrees ik voor onze toekomst.’ Hij onderschat echter de weerzin binnen de christelijke gemeenschap om daadwerkelijk te integreren, laat deze klassieke direct cinema-film, in 1967 genomineerd voor een Oscar, feilloos zien. Youngdahls loffelijke initiatief zal vastlopen in een drijfzand van onwil, bureaucratie en geouwehoer. Want daarin kun je, om Jan Schaefer tamelijk bruusk te parafraseren, ook niet bidden.

Free Space

Marian Markelo en Boris van Berkum / Zeppers / NTR

Wie mag wat maken? vraagt Karin Junger zich af in Free Space (65 min.), de film die ze in samenwerking met schrijver Stephan Sanders heeft gemaakt over de verlegenheid daarover bij veel hedendaagse kunstenaars. Wie bepaalt dat? Op grond waarvan? En hoe ga je om met de kritiek dat je je op het terrein van een ander hebt begeven?

Toen Junger als witte vrouw enkele jaren geleden een documentaire maakte over haar eigen donkere kinderen en hun vrienden (Ik Alleen In De Klas, 2020), kreeg zij volgens eigen zeggen het verwijt dat ze haar ‘white privilege’ misbruikte. Het was niet aan haar om dat verhaal te vertellen. ‘En ik voelde me ineens de vijand’, vertelt ze in een voice-over, bij de start van deze persoonlijke film, die actuele thema’s zoals identiteit, representatie, cancelen, stereotypen en culturele toe-eigening onderzoekt.

Dat blijkt overigens een stuk lastiger dan gedacht. Veel kunstenaars en kenners die Junger benadert zien af van een bijdrage of haken in een later stadium alsnog af. Bang om hun vingers te branden aan een onderwerp, waarbij de emoties hoog kunnen oplopen. Zangeres Anne-Faye Kops, kind van een zwarte moeder en een witte vader, maakte bijvoorbeeld een theaterconcert over haar gemengde afkomst. Die kwam haar, vanwege haar witte voorkomen, op veel kritiek te staan.

Dit roept de vraag op van wie verhalen zijn. Ligt het ‘ownership’ bij de groepen waarover ze gaan? Wie bepaalt wie bij de groep hoort? En mogen leden van een andere groep zich dan niet over zulke verhalen buigen? Bij zijn voorstelling De Gendermonologen heeft theatermaker Raymi Sambo criticasters bijvoorbeeld duidelijk moeten maken dat hij geen voorstellingen maakt óver mensen, maar mét en vanuit hen. Schrijver Ted van Lieshout ervaart dergelijke discussies als ‘verlammend’.

In de samenwerking tussen de Surinaamse wintipriesteres Marian Markelo en de witte Nederlander Boris van Berkum komen twee werelden samen. Ze maken een soort Delftsblauwe wintikunst. Samen willen ze over de bestaande grenzen heen kijken. Want ‘die kunnen ons beperken in het voortbrengen van mooie dingen’, stelt Marian ferm. Als we blijven uitgaan van oprechte interesse in de ander en verbinding met elkaar, ontstaat er waardevol erfgoed dat echt van ons allen is.

Toch is het onvermijdelijk dat verschillende visies over wat van wie is en wat daarbij mag soms flink botsen. ‘If you are cis, straight and white’, schreef kunstenares Angel-Rose Oedit Doebé bijvoorbeeld op een spiegel, ‘this ain’t for you.’ Het werk riep een venijnige reactie op van haar collega Floyd, die zich wilde afzetten tegen ‘woke-populisme’. Deze venijnige clash resulteert in het enerverendste deel van deze film – al roept de afhandeling ervan vragen op. Want wat vindt Angel-Rose van Floyds respons?

Behoedzaam tast Karin Junger in Free Space het werkterrein van hedendaagse kunstenaars af, dat soms verdacht veel op een mijnenveld lijkt. Als laatste sluit ze aan bij Stephan Sanders, die in gesprek gaat met de ‘zwarte’ Amerikaanse schrijver Thomas Chatterton Williams. Hij schrijft in het boek Self-Portrait In Black And White: Unlearning Race (2019) dat hij niet meer wil meedoen aan ‘het Amerikaanse huidspel’. Het antiracistische discours schiet volgens hem z’n doel voorbij.

Jungers conclusie, in deze boeiende en actuele film, lijkt in het verlengde daarvan te liggen: uiteindelijk hebben al die verschillende mensen meer gemeen met elkaar dan dat ze van elkaar verschillen, stelt ze. Bovendien weten ze zelf echt wel wat goed voor hen is.

Stax: Soulsville U.S.A.

HBO Max

Het platenlabel dat in de jaren zestig en zeventig vanuit Memphis een geheel eigen, typisch zwart soulgeluid ontwikkelt, wordt in 1957 opgericht door twee witte Amerikanen: Jim Stewart en zijn zus Estelle Axton. Met de eerste twee letters van hun achternamen vormen ze de naam Stax Records. Ze willen countrymuziek gaan uitbrengen. En dan stappen in 1960 Rufus Thomas en zijn dochter Carla binnen met een liedje: Cause I Love You. Broer en zus zijn enthousiast en vragen twee plaatselijke tieners om mee te spelen tijdens het opnemen ervan: David Porter, een joch dat vaak in hun platenzaak Satellite Records Store rondhangt en z’n veertienjarige vriend, de multi-instrumentalist Booker T. Jones. Jim Stewart: ‘Dat was het einde van country voor mij.’

Het duurt niet lang of Stax heeft een absolute soulheld op de kop getikt: Otis Redding, een zwarte zanger die ook witte harten weet te raken, zo wordt duidelijk tijdens de eerste Britse tournee van enkele artiesten. Het Amerikaanse label begint daarna ook in eigen land te floreren. En dan slaat het noodlot toe in Stax: Soulsville U.S.A. (211 min.): de 26-jarige Redding en zijn begeleidingsband The Bar-Kays komen eind 1967 om het leven bij een dramatisch vliegtuigongeluk. Stax-muzikant en -producer Steve Cropper krijgt nog dezelfde dag de opdracht om Reddings laatste nummer (Sittin’ On) The Dock Of The Bay af te mixen. Het wordt zijn grootste hit. Voor Cropper is het niettemin een traumatische ervaring. ‘Ik ben nooit over de dood van Otis heen gekomen.’

Enkele maanden later, op 4 april 1968, volgt een tweede drama: de zwarte burgerrechtenleider Martin Luther King wordt vermoord in Memphis, de thuishaven van het soullabel. Die tragische gebeurtenis zorgt ervoor dat de raciale spanningen die de Verenigde Staten dan al enige tijd in hun greep houden ook doorsijpelen naar Stax Records, waar de interraciale band die alle hits inspeelt tot dan toe tamelijk probleemloos heeft samengewerkt. Zwart en wit, hoewel ze elkaar op muzikaal vlak blindelings vinden, dreigen uit elkaar te worden gespeeld. Ongeveer tegelijkertijd wordt het platenlabel uit Tennessee opgevreten door de New Yorkse gigant Atlantic Records. En dat neemt ook meteen maar alle bekende hits mee. Stax is een lege huls geworden.

Deze vierdelige serie van Jamila Wignot, opgeleukt met talloze smakelijke muziekfragmenten en herinneringen van insiders, is dan precies halverwege. Stax moet weer van de grond af aan worden opgebouwd en zal onder de bezielende leiding van hoofd promotie Al Bell, een voormalige deejay die maar wat graag vertelt over zijn jaren bij het toonaangevende soullabel, een tweede glorieperiode ingaan, met de Oscar voor Isaac Hayes’ Shaft-soundtrack en het festival Wattstax (1972), een soort zwart Woodstock, als absolute hoogtepunten. Stax: Soulsville U.S.A. roept die gouden souljaren, waarbij het woord ‘Motown’ overigens verdacht weinig valt, overtuigend op en blaast meteen het stof van bijna vergeten hits van Booker T & The M.G.’sJohnny Taylor en The Staple Singers.

Want hoewel de signatuursongs van Stax Records inmiddels zeker een halve eeuw oud zijn, hebben ze aan kracht en vitaliteit helemaal niets ingeboet.

Call Me Country: Beyoncé & Nashville’s Renaissance

HBO Max

 ‘Om je radiopubliek te maximaliseren, mogen vrouwen niet meer dan de tomaten in een salade van mannelijke artiesten zijn’, liet radioconsultant Keith Hill zich in 2015 tijdens een uitzending ontvallen. ‘Nooit achter elkaar laten horen en nooit meer dan twintig procent van het totaal.’ ‘s Mans uitspraak werd een heuse kwestie in de countrywereld: Tomato-gate. ‘Plotseling was ik die vent die ervoor pleitte om vrouwen van de radio te halen’, zegt Hill in Call Me Country: Beyoncé & Nashville’s Renaissance (42 min.). Het was geen principiële kwestie voor hem. ‘Wij proberen gewoon ons brood te verdienen.’

En iedereen in de Amerikaanse countrybusiness weet: het echte geld zit bij witte mannen. Niet bij vrouwen. En al helemaal niet bij zwarte vrouwen. Enter Beyoncé, topzangeres, wereldster en, inderdaad, zwarte vrouw. Haar nieuwe album Cowboy Carter, gelanceerd tijdens de Super Bowl, mikt desondanks op die markt. Bewust. De Afro-Amerikaanse artieste wil een punt maken: de conservatieve countrymarkt moet maar eens ruimte maken voor zwarte en vrouwelijke sterren. Dat is tevens de boodschap van deze gelikte korte docu, waarin Beyoncé zelf overigens niet aan het woord komt.

Daarin wordt een lans gebroken voor zwarte countryartiesten, zoals Aaron Vance, Rissi Palmer, Rhiannon Giddens en Denitia (die ook nog queer is; getuige bijvoorbeeld de controverse rond de Lil Nas X-hit Old Town Road al helemaal een gotspe in het conservatieve zuiden van de Verenigde Staten). Zij schetsen de historie van zwarte countrymuzikanten (want die waren er altijd al), zingen en spelen een liedje en spreken zich uit over Beyoncé. Want die dwingt weliswaar aandacht af voor Afro-Amerikaanse artiesten in het countrywalhalla Nashville, maar soupeert tegelijkertijd zelf vrijwel alles op.

Intussen is de countrywereld wel degelijk aan het veranderen, betogen sprekers als podcasthost Touré, Rolling Stone-schrijver Larisha Paul en countrykenner Kyle Coroneos. Neem T.J. Osborne van Brothers Osborne. Toen hij uit de kast kwam, was daarover nauwelijks een wanklank te horen. Uitroepteken. En zo belandt deze praatje-plaatje film automatisch bij het optreden van Luke Combs en Tracy Chapman bij de uitreiking van de Grammy Awards in februari van dit jaar. De witte mannelijke countryster haalde toen zijn zwarte en gay collega het podium op, om samen haar signatuursong Fast Car te zingen.

Of het een hoopvol signaal is voor de afslag die Nashville gaat nemen, of toch een eenmalige oprisping van een wereld die nu eenmaal leeft van hypes, zal de tijd uitwijzen. Tomaten genoeg, zou je zeggen, om de salade mee te vullen of zelfs over te nemen.

Eddie Murphy: Hollywood’s Black King

Arte

Het is een veelbeproefd procedé, in het bijzonder bij de Frans-Duitse cultuurtelevisiezender Arte: neem een bekende Hollywood-ster, trek zijn hele catalogus leeg en verzamel nog wat archiefinterviews en media-optredens. Zoek vervolgens een weg door die enorme berg aan materiaal, vat die in een helder uitgangspunt samen en geef tenslotte een alwetende verteller de opdracht om op basis daarvan koers te zetten door dat materiaal.

Met neme: Eddie Murphy: Hollywood’s Black King (52 min.). Regisseur Antoine Coursat trekt de hele filmografie van de Afro-Amerikaanse komiek en acteur leeg (van 48 Hours en Beverly Hills Cop tot Coming To America en The Nutty Professor), selecteert enkele hoogtepunten uit zijn met emmersvol ‘fucks’, machismo en platte grappen overladen stand-upcomedy optredens, verzamelt promo-interviews en talkshowoptredens en laat dit vervolgens uitserveren door actrice Aline Afanoukoe, vanuit het frame dat Eddie Murphy Hollywood in de jaren tachtig en negentig heeft opengebroken voor Zwart Amerika en daarvoor pas later écht de credits heeft gekregen. Met een beetje pas- en meetwerk is elke bokkensprong van Murphy daarin onder te brengen.

Soms moet Coursat echt een flinke U-bocht maken. ‘Donkey is een komisch spiegelbeeld van Murphy en ze hebben veel gemeen’, laat hij Afanoukoe bijvoorbeeld debiteren tussen oneliners van het Eddie Murphy-personage in de animatiefilmserie Shrek. ‘Hij is praatgraag. Irritant, maar recht voor z’n raap. Hij slaat de spijker op z’n kop en houdt de vaart in het verhaal.’ Ze concludeert: ‘Als rebelse en irritante held van de populairste animatie van de jaren nul was hij zich ervan bewust dat het personage hem overschaduwde.’ Waarna Murphy zelf de gedachte afmaakt in een tv-interview. ‘Ik heb altijd gezegd: als ik nog een keer dood neerval, komt er een foto van die ezel in de krant met: Eddie Murphy is overleden.’

Voor een diepgaand psychologisch portret van een beeldbepalende figuur uit de internationale entertainmentwereld volstaat deze benadering niet, maar als hap-slik-weg carrièreoverzicht van een celebrity, dat bovendien van een serieus maatschappelijk randje is voorzien, heeft Eddie Murphy: Hollywood’s Black King zeker z’n charme.

Trailer Eddie Murphy: Hollywood’s Black King

God Save Texas

HBO Max

Zestien jaar en 265 executies later keert de Amerikaanse filmmaker Richard Linklater (Boyhood en de trilogie Before Sunrise/Sunset/Midnight) terug naar zijn geboortegrond, waar hij in 2003 het protest tegen de executie van Delma Banks Jr. bij de gevangenis van Huntsville bijwoonde. Er zijn tegenwoordig maar liefst zeven gevangenissen in dit deel van Texas. Gedetineerden zijn de drijvende kracht achter de plaatselijke economie geworden. In Hometown Prison (87 min.), onderzoekt Linklater de impact van het gevangenissysteem en de doodstraf op Texas, dat inmiddels meer dan honderd penitentiaire inrichtingen telt.

Het eerste deel van het drieluik God Save Texas, dat is geïnspireerd op het gelijknamige boek van Lawrence Wright (die overigens in elke aflevering als klankbord voor de filmmaker van dienst fungeert), verbindt de speelfilms die Linklater heeft gemaakt, zijn eigen levensverhaal en gesprekken met de mensen die hij in zijn Texaanse jaren heeft leren kennen. Stuk voor stuk hebben ze te maken gekregen met het justitiële systeem in de Lone Star State: als gedetineerde, bewaarder, advocaat of lid van het executieteam. Het levert een genuanceerde film op – de blikvanger van de drie – waarmee de bekende regisseur uiteindelijk toch duidelijk stelling neemt tegen de gevangenisindustrie in Texas.

Linklaters collega Alex Stapleton probeert in deel 2, The Price Of Oil (55 min.), het zwarte verhaal van Zwart Texas te vertellen – en de rol van de olie-industrie daarin. Ook zij gebruikt daarvoor haar eigen achtergrond en familie. In dat kader keert ze terug naar de periode van de slavernij. Ook toen die officieel werd afgeschaft, bleef de positie van Afro-Amerikanen in Texas penibel. Zo werden zij, in het midden van de twintigste eeuw, door de racistische Jim Crow-wetten bijvoorbeeld nog altijd buiten reguliere woonprojecten voor Amerikanen met een middeninkomen gehouden. Pas toen in 1948 initiatieven zoals Pleasantville ontstonden, leken de kansen voor zwarte Amerikanen te keren.

Juist deze wijken zouden echter met vervuiling door de fossiele industrie te maken krijgen. In haar eigen familie zijn er mensen ernstig ziek geworden, constateert de filmmaakster. Socioloog Robert Bullard van de Texas Southern University noemt het een typisch geval van ‘environmental racism’ door Big Oil. En dat staat volgens Stapleton dan weer niet op zichzelf. ‘Heb je je ooit afgevraagd waarom je nog nooit een zwarte JR Ewing hebt gezien?’ stelt ze, met een verwijzing naar de schurk uit de populaire tv-serie Dallas, in deze degelijke docu een retorische vraag, waarop het antwoord voor de hand ligt. ‘Dat komt omdat alle grote Amerikaanse oliebedrijven een witte CEO hebben.’

In La Frontera (54 min.), het afsluitende deel van deze Texas-trilogie, belicht Iliana Sosa de problematiek in haar geboorteplek El Paso, waar de grens van oudsher een enorme aantrekkingskracht heeft op immigranten uit Midden-Amerika. Sosa’s ouders zijn ook ooit vanuit Mexico overgekomen en hebben daar twee kinderen op de wereld gezet, die zich eerder Amerikaans dan Mexicaans voelen. Prikkeldraad en een heuse muur moeten tegenwoordig voorkomen dat ‘gelukszoekers’ zoals haar ouders de Verenigde Staten bereiken. Het is de weerslag van een tamelijk vijandige houding tegenover immigranten, die in 2019 ook z’n weerslag heeft gekregen in een ‘mass shooting’, waarbij een witte racist ruim twintig mensen doodde in een Walmart in El Paso.

Gezamenlijk schetsen deze drie televisiedocu’s, vanuit het persoonlijke perspectief van drie plaatselijke en toch gerenommeerde filmmakers, een aardig portret van het moderne Texas, dat zich maar moeilijk los kan maken van zijn beladen historie en ook in het heden nog z’n pregnante issues heeft.

The Space Race

National Geographic

De eerste generatie Amerikaanse astronauten is heel zorgvuldig geselecteerd – en niet alleen op inhoudelijke gronden. Zij worden doelbewust vooruitgeschoven als gezicht van het patriottische ruimtevaartprogramma en moeten dus gemaakt zijn van ‘The Right Stuff’: wit, mannelijk en zo’n één meter tachtig. Zwarte Amerikanen zouden alleen maar uit de toon vallen in zo’n superheldenrol.

Toch wordt er begin jaren zestig vanuit de Afro-Amerikaanse gemeenschap wel degelijk een kandidaat naar voren geschoven. Ed Dwight lijkt, ondersteund door de regering Kennedy, voorbestemd om ‘the first negro astronaut’ te worden. De top van de ruimtevaartorganisatie NASA beslist echter anders. Zo’n beetje elke witte kandidaat wordt meer geschikt geacht dan deze zwarte astronaut.

En als president John F. Kennedy in 1963 wordt vermoord, is Dwights kans op een ruimtevlucht definitief verkeken. Het zal nog zo’n twintig jaar duren, een periode waarin astronaut Neil Armstrong bijvoorbeeld zijn legendarische eerste stappen op de maan zet, voordat NASA in 1983 de eerste zwarte astronaut lanceert. Afro-Amerikanen moeten het al die tijd zonder rolmodel doen.

In The Space Race (90 min.) documenteren Diego Hurtado De Mendoza en Lisa Cortés hun emancipatiestrijd die zich dus zelfs uitstrekt tot de ruimte. Eind jaren zeventig worden dan eindelijk drie zwarte aspiranten opgenomen in het NASA-opleidingsprogramma. Één van hen moet de eerste Afro-Amerikaanse astronaut worden. One small step for black man, zogezegd, one giant leap for black mankind.

Daarna vormt zich langzaam maar zeker een zwart ruimtekeurkorps, bijgenaamd The Afronauts. In deze zorgvuldig gemaakte film schetsen zij de weg die ze, persoonlijk en als collectief, hebben afgelegd om ook te kunnen zeggen dat ‘space’ voor hen ‘the place’ is. Tegelijk blijven ook zij niet gevrijwaard van de gevaren van ruimtevaart, zoals de ramp met de Challenger in 1986 aantoont.

The Space Race brengt zo een vergeten kant van de burgerrechtenbeweging in beeld. Die komt tot een climax tijdens de Black Lives Matters-protesten van 2020 en vindt dan zelfs zijn weg naar de ruimtemissie van de zwarte astronaut Victor Glover. Daarmee lijkt de cirkel rond – al krijgt deze documentaire nog wel een lekker zoet einde, waarin Ed Dwight alsnog een hoofdrol krijgt toebedeeld.