The Quiet One

Gizmo Films / op vrijdag 30-6, 20.30 uur, te zien op NPO2 Extra (ovb)

Mandy Smith maakt duidelijk wat elke lezer van Bill Wymans autobiografie Stone Alone (1990) allang weet: de (voormalige) bassist van The Rolling Stones houdt er jarenlang een tamelijk ongezonde voorliefde voor vrouwen/meisjes op na. In een dagboek legt hij nauwkeurig al zijn veroveringen vast en die komen vervolgens allemaal, als tastbaar bewijs van zijn mannelijkheid, in dat boek terecht. Totdat Wyman meer dan duizend kerven in zijn kolf heeft staan: groupies die achter het net vissen bij Mick, Keith of Brian of die de voorkeur geven aan The Quiet One (98 min.).

‘Eerlijk gezegd werd het een gewoonte door eenzaamheid en de behoefte aan affectie’, vertelt Wyman, die verder niet dronk en ook geen drugs gebruikte, in deze documentaire van Oliver Murray uit 2019. ‘Het is waarschijnlijk te vergelijken met een seksverslaving.’ Die ontwikkelde hij in de swingin’ sixties, de tijd dat een Britse krant kopte met de vraag ‘Would you let your daughter marry a Rolling Stone?’. Mick, Keith, Brian en die ondoorgrondelijke bassist, tevens bijgenaamd Stone Face, werden toentertijd beschouwd als een gevaar voor de jeugd, meisjes in het bijzonder.

Vanuit zijn eigen heiligdom, een enorm privé-archief waaruit deze film rijkelijk kan putten, blikt Bill Wyman terug op die turbulente jaren, de werkemansjeugd in Zuid-Londen die daaraan voorafging (toen hij nog gewoon William George Perks heette) en de decennialange muzikale carrière die nog zou volgen, binnen én buiten The Stones. Bezien door de ogen van een observator, verzamelaar en documentalist in hart en nieren krijgt de wereld van ‘the greatest rock & roll band in the world’, waarover al in alle toonaarden is bericht, toch weer nieuwe kanten en dimensies. 

De man die door collega’s wordt geroemd als een meesterbassist – al vindt hij zichzelf niet goed genoeg voor zijn grote held Ray Charles, zoals blijkt uit een zwaar ontwapenende scène – wordt bovendien, buiten beeld, terzijde gestaan door enkele zorgvuldig gekozen bronnen, waaronder Stones-drummer Charlie Watts, oud-bandmanager Andrew Loog Oldham en de stergitaristen Eric Clapton en Buddy Guy. Tezamen kleuren zij de geschiedenis in die Murray met Wymans foto’s, filmopnames en memorabilia en tamelijk overbodige animatiescènes tot leven wekt.

En dan, halverwege de jaren tachtig, komt Mandy Smith in Bill Wymans leven. Een prachtige blondine. Van dertien, dat wel. Terwijl Bill toch echt op het punt staat om de vijftig aan te tikken. ‘Het kwam vanuit mijn hart’, zegt hij tamelijk gratuite, als de documentaire bijna tachtig minuten onderweg is. ‘Het was geen lust.’ En Murray vraagt niet kritisch door. Het huwelijk wordt geen succes. Zoals ook de relatie tussen zíjn zoon Stephen en háár moeder Patsy (!), die verder helemaal niet wordt benoemd in deze autobiografie, gedoemd blijkt om te mislukken.

Pas als hij The Rolling Stones in 1993 na 31 jaar achter zich heeft gelaten, zijn het normale leven waarnaar hij blijkbaar al een hele tijd heeft verlangd en zoiets burgerlijks als echtelijk geluk daadwerkelijk weggelegd voor Bill Wyman, de stille Stone die inmiddels best wat heeft te vertellen.

George Michael – Portrait Of An Artist

Channel 4

Dit is hoe je een postuum portret van een tot de verbeelding sprekende artiest dus niet maakt.

George Michael (1963-2016), de Britse popzanger die in de jaren tachtig een tieneridool werd met Wham!, daarna een al even succesvolle solocarrière opbouwde en de allerlaatste sceptici voor zich won tijdens het Freddie Mercury Tribute Concert For AIDS Awareness in 1992, waar hij, zowat als enige, het stembereik van de Queen-zanger leek aan te kunnen. Zo’n man, een sekssymbool bovendien dat stiekem worstelde met zijn eigen seksualiteit, verdient een documentaire die zijn kunst recht doet en een oprechte poging onderneemt om achter het gordijn te komen.

Géén film die al dat fraaie beeld- en geluidsmateriaal – tv-interviews, videoclips, concerten, B-roll en media-optredens – helemaal kapotsnijdt, ten faveure van een hele stoet, al even vlot gemonteerde pratende hoofden; van lieden uit zijn periferie (tourmanagers, bandleden en geluidstechnici) en collega-artiesten (Stevie Wonder, Rufus Wainwright en Sananda Maitreya, alias Terence Trent D’Arby) tot de onvermijdelijke beroemdheden (Piers Morgan, Paul Gambaccini en Stephen Fry) en biografen, journalisten, homoactivisten, psychologen en andere ‘kenners’.

Met gezwinde spoed stiefelt Simon Napier-Bell, die zijn sporen ooit verdiende als bandmanager van groepen als The Yardbirds, T. Rex en Wham! (!), in George Michael – Portrait Of An Artist (94 min.) chronologisch door het leven en carrière van de zanger, die op slechts 53-jarige leeftijd overleed. Deze turbulente halve eeuw heeft meer dan voldoende euforie, drama en muziek opgeleverd voor ruim negentig minuten kijkvoer. Dat de film tot het tragische einde blijft boeien is evenwel volledig op het conto te schrijven van het vat vol tegenstrijdigheden genaamd Georgios Kyriacos Panayiotou.

Zijn creativiteit, ego, idealisme, ambitie, twijfel, drugsgebruik, provocaties, aandachtshonger en depressies máken deze documentaire. En dan moeten we Napier-Bell maar vergeven dat hij die dichtsmeert met ‘sfeermuziek’, de enige persoon die écht dichtbij Michael stond (zijn voormalige vriend Kenny Goss) wel héél weinig speeltijd geeft en citaten van vooraanstaande figuren zoals Jean-Paul Sartre, Jackson Pollock en Vladimir Nabokov gebruikt om elk hoofdstuk in te leiden. Want dat is dus niet hoe je een postuum portret van een tot de verbeelding sprekende artiest maakt.

George Michael had zelf overigens ook uitgesproken ideeën over hoe een film over zijn leven en carrière eruit zou moeten zien. Die werd in 2017, eveneens postuum, wereldwijd uitgebracht: George Michael: Freedom

Murdaugh Murders: A Southern Scandal

Netflix

Een moord wordt soms meer dan eens gepleegd. Na de eigenlijke daad – bruut, onwerkelijk, schokkend – volgt steeds vaker de reconstructie ervan. In boeken, films en documentaires(eries) – liefst héél bruut, onwerkelijk, schokkend. En met een beetje geluk (voor de true crime-liefhebber die er maar geen genoeg van krijgt) en een beetje pech (voor de direct betrokkenen die vaak helemaal niet hebben gevraagd om al die aandacht, een kwestie die onlangs indringend werd aangeroerd in de documentaire Subject) wordt die moord zelfs meermaals opnieuw gepleegd.

Zoals bij de dubieuze sterfgevallen in en rond de familie Murdaugh uit de Amerikaanse staat South Carolina. Eerder verpakt in een documentaireserie als Low Country: The Murdaugh Dynasty (te zien op HBO Max), nu op Netflix te bekijken onder de noemer Murdaugh Murders: A Southern Scandal (142 min.). Daarvoor waren er ook al de boeken The Murdaugh Murders en Tangled Vines: Power, Privilege And The Murdaugh Family en – natuurlijk! – de Murdaugh Murders Podcast. Er is bovendien – ook al zo vanzelfsprekend – inmiddels een dramaserie aangekondigd.

Deze driedelige serie van Jenner Furst en Julia Willoughby Nason start bij het bootongeval op 23 februari 2019, waarbij de negentienjarige Mallory Beach overboord slaat en om het leven komt. Het ongeluk zou de schuld zijn geweest van Paul Murdaugh. De jongste telg van een nietsontziende klan van machers, waarvan overigens niemand aan het woord komt in deze productie, is na een feestje dronken achter het stuur van de boot gekropen en roekeloos gaan varen. Mallory’s tragische dood legt een bizarre aaneenschakeling van fatale ‘ongelukken’ en geweldserupties bloot.

Dat misdaadverhaal, waarin de Murdaughs de rol van alomtegenwoordige maffiafamilie van Hampton County krijgen toebedeeld, heeft een aanzienlijk ‘waar rook is, moet vuur zijn’-gehalte. Veel suggestie, weinig feiten. Veelal afkomstig bovendien van een vaste ‘cast’, die al op meerdere podia z’n zegje heeft kunnen doen. Daarmee doet deze miniserie precies wat in dit achtergrondartikel wordt beweerd over de ethische standaarden bij het maken van documentaires in het streamingtijdperk: dat een smeuïge versie van de werkelijkheid doorgaans wordt verkozen boven de waarheid.

Dat is wat onsmakelijk en in dit geval ook onnodig: de gebeurtenissen rond met name Alex Murdaugh roepen zoveel vragen op, die ook in deze productie overigens zeker niet allemaal worden beantwoord, dat een wat feitelijkere en evenwichtigere benadering nog altijd een enerverende serie had kunnen opleveren.

Nothing Lasts Forever

Showtime

Synthetische diamanten zien er volgens Dusan Simic beter uit en zijn nog goedkoper ook. Waarom zouden we dan nog echte diamanten zoeken? wil filmmaker Jason Kohn weten. ‘Dat is een goede vraag’, antwoordt de edelsteendeskundige met een schalkse blik. ‘Sommige mensen willen nu eenmaal iets wat echt bij de aarde hoort. Iets wat is gemaakt door God, niet in één of ander laboratorium. Wat vind je van dat antwoord?’

Even later introduceert Kohn precies zo’n figuur in zijn tragikomische exploratie van de wereld achter (synthetische) diamanten: Martin Rapaport. Daarbij moet meteen wel gezegd worden dat Rapaport een zeker belang heeft bij een duidelijk onderscheid tussen die nepdiamanten van menselijke makelij en de diamanten die écht voor altijd zijn  Als voorzitter van de zogenaamde Rapaport Group stelt hij, vanuit een kantoor aan de Diamond Jewelry Way, immers de prijzen van diamanten vast. Een synthetische diamant verkopen als verlovingsring is volgens hem een ernstige inbreuk op de ethische code van de diamantindustrie. ‘Je schopt mensen in hun emotionele ik-hou-van-jou plek’, zegt de sleutelfiguur binnen het diamantkartel gedecideerd, alsof hij ‘t zelf gelooft. ‘Wat is mijn huwelijk waard, wat is mijn relatie waard?’

Op die vraagstelling valt natuurlijk wel wat af te dingen. En dat gebeurt dus ook in Nothing Lasts Forever (83 min.). ‘De diamant was ook nooit echt’, stelt de messcherpe juwelenontwerpster Aja Raden bijvoorbeeld, niet zonder ‘Schadenfreude’. ‘Dat was ook altijd al een leugen. Een synthetische diamant is dus niet meer dan een leugen over een leugen. Ik vind dat hilarisch en verrukkelijk.’ Stephen Lussier, een gesoigneerde topman van het toonaangevende diamantbedrijf De Beers in Botswana, maakt zich desondanks niet druk om ‘vervalsingen’. Hij weet immers, zegt hij met een triomfantelijk bedoelde glimlach, ‘waartoe De Beers in staat is’. Maar of ‘parasieten’ zoals John Janik van Xtropy Lab-Grown Diamonds, die de ‘diamantdroom’ proberen te stelen, zich daardoor werkelijk laten afschrikken?

En laten we eerlijk zijn: in China staan ze ongetwijfeld al te popelen om een diamant-lopende band te laten draaien, terwijl in India nu al druk wordt gehandeld in diamanten met een dubieuze herkomst. ‘Want je bent pas een dief als je gepakt wordt’, stelt Tehmasp Printer van het International Gemological Institute. ‘Tot dat moment ben je een eerlijk mens.’ Met zichtbaar plezier prikt Kohn in deze kostelijke film, geïllustreerd met fraaie beelden van diamantproductie en -controle en verluchtigd door een afwisselend enerverende en joyeuze soundtrack, de ene na de andere mythe van de diamantwereld door. Totdat alles een illusie lijkt – of superieure marketing. Gaandeweg zou een buitenstaander wel eens het idee kunnen krijgen dat diamanten in werkelijkheid vooral van lucht worden gebakken.

Stephen: The Murder That Changed A Nation

BBC

Tien jaar nadat Nederland wordt opgeschrikt door de racistische moord op Kerwin Duinmeijer, een vijftienjarige Antilliaanse jongen die in 1983 in Amsterdam is doodgestoken door een skinhead, sterft Stephen Lawrence in Londen een gewelddadige dood. Op 22 april 1993 wordt de achttienjarige jongen van Jamaicaanse afkomst aangevallen bij een bushalte.

De lafhartige moord – de vierde met een racistisch motief in minder dan twee jaar – zet de plaatselijke zwarte gemeenschap, die zich in de steek gelaten voelt door de politie en getergd door de extreemrechtse British National Party, in vuur en vlam. En de zaak krijgt zelfs een (inter) nationaal karakter als het Zuid-Afrikaanse icoon Nelson Mandela op bezoek komt en zijn steun betuigt aan de familie. Al gauw worden er enkele witte jongeren gearresteerd, die vanwege gebrek aan bewijs ook weer snel worden vrijgelaten. En daarna gebeurt er heel veel – en verdacht weinig.

In 1999 wijdt regisseur Paul Greengrass de speelfilm The Murder Of Stephen Lawrence aan de kwestie, in 2006 volgt Neil Grants The Boys Who Killed Stephen Lawrence. Scènes uit die speelfilms en interviews met de hoofdrolspelers hebben teven hun weg gevonden naar de driedelige docuserie Stephen: The Murder That Changed A Nation (177 min.) uit 2018, waarin James Rogan de geruchtmakende zaak doorlicht met Stephens ouders Doreen en Neville, politieagenten, advocaten, journalisten en politici en uiteindelijk ook enkele verdachten aan het woord komen..

Stephens vriend Duwayne Brooks, die erbij is op die fatale avond in april 1993, vertelt hoe hij tijdens demonstraties na de moord op zijn vriend is gearresteerd. Zijn ervaringen werpen een navrant licht op het betrokken politiekorps, dat door en door racistische elementen blijkt te bevatten. Als een agent een zwarte man ‘nigger’ noemt, wil een journalist van het tv-programma Panorama in 1983 bijvoorbeeld weten van de voorzitter van de politievakbond Les Curtis, of die dan ontslagen moet worden. ‘Nee, waarom?’ antwoordt die. ‘Die mening mag je hebben.’

Binnen dat krachtenveld kan de moord op een zwarte jongen als Stephen Lawrence plaatsvinden en ook ongestraft blijven. Gedetailleerd reconstrueert Rogan deze tragische geschiedenis, die mettertijd woede en verontreiniging in het halve land (en bij de willekeurige kijker) veroorzaakt en uiteindelijk wellicht iets ten goede kan keren in de strijd tegen racisme in Groot-Brittannië. Van tevoren worden de nabestaanden van Stephen Lawrence echter gedwongen om de gifbeker helemaal leeg te drinken.

Stevie

Steve James (l) & Stevie Fielding (r) / Kartemquin Films

Al van jongs af aan zag filmmaker Steve James dat de jongen constant ongelukken maakte. James leerde Stevie (145 min.) kennen toen hij zelf aan de universiteit van Southern Illinois studeerde. Zijn latere echtgenote Judy, een maatschappelijk werker, stimuleerde hem om zich op te werpen als ‘big brother’ van een kind uit een achterstandsmilieu. Zo ontmoette hij in 1982 Stevie Fielding, een getroebleerde elfjarige jongen uit de white trash-gemeenschap van Pomona, die in de steek was gelaten door zijn moeder Bernice en een onbekend gebleven vader. Hij groeide op bij zijn stiefoma.

In 1995 zoekt de Amerikaanse filmmaker, die dan al diverse documentaires op zijn naam heeft staan (waaronder de basketbalklassieker Hoop Dreams), opnieuw contact met de jongen die hij ooit als idealistische jongeling probeerde te helpen. Fielding heeft inmiddels een tumultueus huwelijk achter de rug, zat een tijdje in de gevangenis en probeert nu een nieuw leven op te bouwen met zijn verloofde, een bijzonder kwetsbaar meisje genaamd Tonya Gregory. Al snel krijgt Stevie’s leven opnieuw een dramatische wending: hij wordt beschuldigd van seksueel misbruik van zijn achtjarige nichtje.

Steve James begint zijn voormalige protégé weer te volgen. Tijdens het jarenlange filmproces worstelt hij echter voortdurend met zijn eigen houding en positie. Stevie is zowat de verpersoonlijking van ‘trailer trash’ en bepaald geen protagonist om à la minute in de armen te sluiten. Tegelijkertijd willen Judy en hij hem ook niet zomaar in de steek laten. Iets wat al zo vaak is gebeurd in zijn tragische leven, dat in het teken heeft gestaan van ruzie, verwaarlozing, psychische problemen en misbruik. De ‘deplorable’ Stevie Fielding is een typisch product van zijn genenpakket, (gebrek aan) opvoeding en leefomgeving.

‘Ik haat Stevie niet’, zegt Wendy, de moeder van zijn vermeende slachtoffer, treffend als de zaak tegen hem enige tijd later eindelijk voor de rechter lijkt te komen. ‘Ik heb medelijden met hem. Ik ben boos om wat hij heeft gedaan. Ik zie hem echter niet als een 28-jarige man, maar als een twaalfjarig jongetje dat de weg kwijt is.’ Als Steve zijn ‘young brother’ Stevie op kantoor bij diens advocaat wil adviseren over hoe hij nu het beste kan opereren, bijt die echter direct stevig van zich af. ‘Het is niet jouw leven waarover we praten’, zegt hij verbeten, op die typische knauwende toon. ‘Dit is míjn leven.’

En daarmee slaat Stevie de spijker op z’n kop in deze rauwe, ongemakkelijke en aangrijpende film uit 2002. Hoe kan een documentairemaker, vanuit zijn geprivilegieerde positie, werkelijk begrijpen hoe ‘t is om voor een dubbeltje geboren te worden, aan de verkeerde kant van het spoor bovendien? Iemand die in zijn leven nauwelijks iets kan winnen, maar ook verdomd weinig heeft te verliezen. Als Steve en Judy James Stevie meenemen naar hun huis in Chicago – waar hij, vanwege hun kinderen, niet mag overnachten – wordt pas echt duidelijk hoe groot de verschillen tussen hen zijn.

Stevie is dan, net als zijn oudere broer tegen wil en dank én diens film, allang onder ieders huid gekropen. Als iemand waarvan je graag afscheid zou nemen, maar waarbij dat op de één of andere manier maar niet wil lukken. Zijn leven lijkt inderdaad, zoals Steve James ‘t aan het begin van zijn documentaire kernachtig verwoordde, ‘een ongeluk dat elk moment kan gebeuren’. En mensen zoals wij, met al hun goede bedoelingen, staan erbij en kijken ernaar.

In dit interessante interview blikt Steve James terug op het maken van de documentaire en vertelt hij hoe het nu gaat met Stevie en zijn familie en hoe hij naar de film over zijn leven kijkt. ‘Well, it sure ain’t Hoop Dreams.’

Jimi Hendrix: The Guitar Hero

Jimi

Als zwarte Amerikaan moet Jimi Hendrix in de tweede helft van de jaren zestig eerst in Groot-Brittannië een held worden, voordat hij in eigen land kan doorbreken. Daar wordt rock dan nog vooral beschouwd als een witte aangelegenheid – terwijl die muziek onmiskenbaar zwarte wortels heeft. Een halve eeuw later geldt Jimi Hendrix: The Guitar Hero (88 min.) overigens nog altijd als één van de weinige zwarte iconen van de rockmuziek.

In deze popdocu uit 2010 loopt regisseur Jon Brewer, die zelf overigens ook aan het woord komt als voormalig bandmanager, het leven van de meestergitarist door. Dat begint in een gebroken gezin in Seattle, met twee stevig innemende ouders. Zijn moeder Lucille overlijdt als Jimi vijftien is. Vanaf dat moment staat hij er min of meer alleen voor. ‘Hij vond dat hij geen familie had’, vertelt zijn ex-vriendin Kathy Etchingham. ‘Zijn vader mocht hij niet. En hij dacht ook dat hij zijn vader niet was.’ Jimi’s jongere broer Leon was tot zijn derde zelfs in de veronderstelling dat Jimi zijn vader was. ‘Want hij was degene die voor me zorgde en boterhammen voor me smeerde.’

Hendrix geldt dan al als de beste gitarist van de wijde omgeving. Via klussen als ‘hired hand’ van artiesten zoals Little Richard, waarmee hij het vak definitief onder de knie krijgt, en die essentiële trip naar het Verenigd Koninkrijk, waarbij hij alle toonaangevende Britse muzikanten helemaal van hun sokken blaast, ontwikkelt Hendrix zijn eigen stiel en stijgt vervolgens tot grote hoogten. Totdat ook hij op de ultieme rock & roll-leeftijd van 27, net als zijn generatiegenoten Jim Morrison, Brian Jones en Janis Joplin, zijn laatste adem uitblaast. De precieze toedracht van dat tragische overlijden, op 18 september 1970 in een Londense hotelkamer, is nooit helemaal opgehelderd.

Brewer geeft vakbroeders, tijdgenoten en navolgers zoals Eric Clapton, Stephen Stills, Mick Taylor, Eric Burdon, Ginger Baker, Paul Rodgers en Slash ruim baan om de unieke speelstijl en het belang van deze gitaargod te duiden. Daarbij ontbreken de superlatieven, die nu eenmaal lijken te horen bij dit soort heldenportretten, natuurlijk niet. ‘Hendrix was uniek’, stelt zijn voormalige roadie Lemmy Kilmister, de latere frontman van Motörhead, bijvoorbeeld over de man die hem net voor zijn dood de kans wilde geven als bassist. ‘Zo iemand als hij zullen we nooit meer zien. Niemand zal z’n instrument ooit nog zo goed beheersen en zo’n pure ziel hebben.’

Jimi Hendrix: The Guitar Hero maakt dit ook zeker zichtbaar, maar had dat, met minder pratende hoofden en meer bewijsmateriaal in de vorm van (klassieke) concertbeelden, wel beter voelbaar kunnen maken.

Breaking Up With The Joneses

Ursula Macfarlane

Negen jaar waren ze getrouwd. En nu zijn Lynne en Stephen Jones uit elkaar. Als filmmaakster Ursula Macfarlane in 2005 begint te filmen voor Breaking Up With The Joneses (75 min.), leven ze al zes maanden apart. Hij in het Zuid-Engelse Kent en zij met hun twee zoons Oliver (4) en Harvey (6) aan de andere kant van het Verenigd Koninkrijk, in haar geboortestad Edinburgh te Schotland. Lynne en Stephen hebben zich voorgenomen om er geen vechtscheiding van te maken.

Een hoog opgelopen, al dan niet door alcohol ingegeven, conflict van Lynne en haar moeder zet alle goede bedoelingen echter al snel bij het grofvuil. En daarmee verdwijnt ook zo’n beetje het enige waar ze het nog over eens zijn – dat ze hun kinderen koste wat het kost buiten hun conflict willen houden – naar de achtergrond. ‘Waarom kunnen deze mensen niet meer praten met elkaar?’ vraagt Macfarlane zich af, terwijl ze acht maanden lang aan beide zijden van de loopgravenoorlog meekijkt en probeert om geen partij te kiezen. Intussen hoopt ze ook te ontdekken waar het fout is gegaan tussen Lynne en Stephen, die ooit van elkaar moeten hebben gehouden.

Breaking Up With The Joneses (2006) legt akelig precies vast hoe en waar de ouders van Oliver en Harvey botsen met de gekwetste geliefden Lynne en Stephen. Ursula Macfarlane, die zelf pijnlijke herinneringen heeft aan hoe haar ouders van elkaar scheidden, schrikt er zelfs van hoe een ogenschijnlijk normaal ex-koppel, dat van plan was om in goede harmonie uit elkaar te gaan, gaandeweg verzeild raakt in niets minder dan ‘psychologische oorlogsvoering’. Wat ooit liefde moet zijn geweest is dan allang een schrijnende vorm van haat geworden, waarbij alle betrokkenen, de kinderen natuurlijk voorop, uiteindelijk verliezen.

Joni Mitchell – Lady Blue

Getty Images / NTR

Ze heeft dan misschien een klassiek lied gewijd aan Woodstock, maar zelf ontbreekt ze in de zomer van 1969 op het ultieme hippiefestival. Haar nieuwe manager David Geffen heeft de Canadese singer-songwriter Joni Mitchell ervan overtuigd dat ze moet kiezen voor een optreden in The Dick Cavett Show, een toentertijd toonaangevend televisieprogramma. Terwijl Jimi Hendrix, Janis Joplin en haar vrienden van Crosby, Stills, Nash & Young dus ten overstaan van zo’n 400.000 festivalgangers popgeschiedenis schrijven, is Mitchell voor het eerst in heel Amerika op televisie te zien.

Het zal haar definitieve doorbraak betekenen, op een moment dat de jaren zestig tot een climax komen. In de wat brave tv-docu Joni Mitchell – Lady Blue (53 min.) schetsen Julia en Clara Kuperberg vervolgens hoe dat gelukzalige hippiegevoel rigoureus de nek wordt omgedraaid door de moordlustige Manson Family en het volledig uit de hand gelopen Altamont-festival van The Rolling Stones, waarbij een concertganger de dood vindt. Terwijl het algehele gevoel van hoop vervliegt, haalt Joni Mitchell echter het beste uit zichzelf met heel persoonlijke en eigenzinnige muziek.

Met concertbeelden en ander archiefmateriaal, oude interviews met Mitchell zelf en (muzikale) partners zoals David Crosby en Graham Nash en een erg aanwezige verteller lopen de Kuperbergs netjes de lange carrière door van hun hoofdpersoon, die haar tijd tegenwoordig vooral besteedt aan familie en schilderen en onlangs voor het eerst in twintig jaar (!) optrad. In Joni Mitchell: Lady Blue krijgen haar kenmerkende folky stem, akoestische gitaar en maatschappijkritische songteksten de aandacht, die een toonaangevende (vrouwelijke) boomer nu eenmaal toekomt.

Een trailer van Joni Mitchell – Lady Blue is hier te bekijken.

Joy Division

Voor de generatie die opgroeide aan het bedompte einde van de jaren zeventig, toen de eerste punkgolf in zijn nadagen was aanbeland, is Ian Curtis een symbool geworden van algehele malaise, van levensmoeheid zelfs. Zoals Kurt Cobain, de voorman van de Amerikaanse rockgroep Nirvana, dat een kleine vijftien jaar later voor de grunge-generatie zou worden.

Samen met zijn band Joy Division (96 min.) wist Curtis perfect het desolate karakter van zijn tijdsgewricht te verklanken. Als de Britse zanger uit Manchester zong over eenzaamheid, liefde die je uit elkaar trekt of depressies, drukte hij een wanhoop uit die door menige jongeling daadwerkelijk werd gevoeld. Curtis verbond er uiteindelijk de ultieme consequentie aan: op 18 mei 1980 maakte hij een einde aan zijn leven.

Zijn bandmaten Bernard Sumner (gitaar/synthesizer), Peter Hook (basgitaar) en Stephen Morris (drums), die na het overlijden van Curtis de groep New Order zouden vormen en ook daarmee popgeschiedenis schreven, blikken in deze treffende documentaire uit 2007 terug op de relatief korte periode dat ze aan zijn zijde de wereld leken te gaan veroveren. De film bevat ook citaten uit de autobiografie van Ians weduwe Deborah, Touching From A Distance.

In deze productie van Grant Gee, die eerder Radioheads complete vervreemding tijdens een wereldtournee ving in Meeting People Is Easy, komen verder onder anderen Curtis’ Belgische liefje Annik Honoré, de Nederlandse fotograaf Anton Corbijn (die tevens zijn debuutfilm Control aan de groep wijdde) en televisiepersoonlijkheid/platenbaas Tony Wilson (over wie de bij vlagen hilarische biopic, 24 Hour Party People werd gemaakt, waarin Joy Division ook een prominente plek kreeg) aan het woord.

Ieder voor zich beschrijven ze Curtis’ suïcide bijna als een fait accompli, het onvermijdelijke einde achter een door epilepsie, liefdestwijfel en depressies geplaagd bestaan. ‘Vijftig procent triest en vijftig procent boos’, voelde Stephen Morris zich naar eigen zeggen. ‘Boos op hem, omdat hij zoiets stoms had gedaan. En boos op mezelf, omdat ik niets had gedaan.’ De drie overgebleven bandleden vervolgden al snel hun weg, geschokt en toch ongebroken, onder een nieuwe noemer en met nieuw elan.

En zowel Ian Curtis als Joy Division werden bijgeschreven in Het Grote Popgeschiedenisboek, in het hoofdstuk over muziek die weliswaar ouder wordt, maar nooit oud.

Hating Peter Tatchell

Netflix

Een homo was toch een viezerik die jonge jongens aanrandde? Hoewel klasgenoten regelmatig grapten dat hij gay was, kon Peter Tatchell zich als opgroeiende tiener in Melbourne helemaal niet indenken dat hij zelf homoseksueel zou kunnen zijn. Totdat hij in 1968 bij zijn eerste baantje thuis werd uitgenodigd door een collega. Ze genoten van een diner en hadden daarna seks. ‘Als dit is wat gay is’, dacht Peter volgens eigen zeggen, ‘ben ik gay.’

Zijn gesprekspartner, de Britse topacteur Ian McKellen, moet erom glimlachen. Hij lijkt zich wel in het verhaal te herkennen. Er was maar één probleem: Tatchells ouders waren zwaar christelijk, vertelt hij in Hating Peter Tatchell (91 min.). Hij was bang dat ze hem zouden aangeven bij de politie. Peters moeder, dik in de negentig inmiddels, heeft er overigens nog altijd moeite mee om te zeggen dat gay zijn oké is. En zijn zus Heather lijkt zich daar weer een beetje voor te schamen.

Omdat hij zijn dienstplicht niet tijdens de oorlog in Vietnam wilde vervullen, vertrok Peter Tatchell uiteindelijk naar Groot-Brittannië. Daar zou hij uitgroeien tot een bekend gezicht van de emancipatiebeweging Gay Liberation Front. Toen hij zich in 1981 namens de Labour Party kandidaat stelde voor het Britse parlement, werd Tatchell echter genadeloos kalt gestelld met een lastercampagne. De AIDS-crisis zou de boodschap er vervolgens nóg duidelijker in hameren: echte homoacceptatie moest op een andere manier worden bewerkstelligd.

Met de provocerende acties van Outrage!, en daarachter de meer overleggezinde belangenorganisatie Stonewall, zetten Tatchell en zijn medestanders hun strijd voort. Daarvan zijn in deze documentaire van Christopher Amos talloze omstreden voorbeelden opgenomen; van mannen die zichzelf gaan aangeven bij de politie omdat ze zich schuldig hebben gemaakt aan seksmisdaden (zoenen in het openbaar) tot het ongevraagd outen van bekende Britten die in het openbaar anti-homoregelingen steunden (zoals bijvoorbeeld de toenmalige bisschop van Londen).

Zelfverdediging, noemt Peter Tatchell dat tegenover interviewer McKellen. En zéér effectief: geen van de in opspraak gebrachte kerkleiders heeft zich daarna nog tegen homo’s uitgesproken. Ook in eigen kring kwam er echter veel kritiek op deze tactiek van de verschroeide aarde. Het was een egotrip, volgens de één. Dogmatisch en arrogant, volgens een ander. En hijzelf werd een ‘homofascist’ en ‘queer terrorist’ genoemd. Dat was zwaar, zegt Tatchell nu, maar hij draagt die bijnamen tegelijkertijd met trots.

Terwijl hij in dit scherpe portret ontspannen terugblikt op zijn activisme, schermt de vleesgeworden demonstrant zijn privéleven zoveel mogelijk af. Hij heeft al genoeg (verbaal) geweld te verduren gekregen. Hating Peter Tatchell belicht daarom vooral ‘s mans publieke bestaan, dat al een halve eeuw omspant en zich inmiddels uitstrekt tot zo’n beetje alle mensenrechten. De persoon achter de activist openbaart zich dus hoofdzakelijk in de acties zelf, waarin hij ook op gevorderde leeftijd nog met gevaar voor lijf en leden de confrontatie blijft zoeken.

Bruce Springsteen’s Letter To You

Apple TV+

Zonder de waarheid geweld aan te doen kun je dit een simpele ‘making of’ noemen. Van een bandje dat (weer) een nieuwe plaat opneemt. Je kent het wel: oude mannen met jonge hondenenergie, bakkeleiend over de juiste songstructuur of take en intussen gouden herinneringen ophalend.

Dit is alleen wel het bandje van Bruce Springsteen: The E Street Band. Met Stephen ‘Little Stevie’ van Zandt! Bruce’s echtgenote Patti Scialfa! En, tromgeroffel, Mighty Max Weinberg! Zonder de twee die hen ontvielen, dat wel: Danny Federici! En, niet te vergeten, Clarence ‘Big Man’ Clemons!!

Diens neef Jake en zijn saxofoon zijn overigens wél van partij als dat bandje, voor het eerst sinds – herinnert u zich deze nog-nog-nog? – Born In The USA (1984) live een nieuwe langspeler gaat opnemen: Bruce Springsteen’s Letter To You (85 min.).

Daarop is een bandje te horen dat er, als in z’n allerbeste jaren, onvervalste Bruce Springsteen & The E Street Band-songs uitperst. ‘An album that could be no more Springsteen-esque without sounding like self-parody’ stelde de Britse krant The Guardian heel treffend.

Volgens Bruce zelf, in één van de voice-overs waarmee hij de verschillende songs met elkaar verbindt, is het tevens een eerbetoon aan dat bandje zelf. Na de autobiografie Born To Run, de bijbehorende Broadway-uitvoering en de registratie daar weer van is hij opnieuw in een contemplatieve bui.

‘A rockband is a social unit based on the premise that all of us together are greater dan the sum of our individual parts’, klinkt ‘t gedragen. ‘While, in our band, the songs and individual vision are mine, the physical creation of that vision into a real-world presence belongs to all of us.’ Korte stilte: ‘We are a band.’

Vanuit een knusse studio in besneeuwd New Jersey legt Springsteens vaste huisfilmer Thom Zimny ondertussen in zwart-wit de hernieuwde bromance van Bruce en zijn mannen (en vrouw) vast, waarbij het gezelschap zich ook nog drie Springsteen-songs van bijna een halve eeuw geleden toe-eigent.

Verleden en heden, tevens vervat in archiefbeelden van The Boss en zijn koempels, vloeien zo weldadig samen in een weemoedige film over de kracht van rock & roll, oneindige vriendschap en ‘finding your better angels’.

Alsof dit de aller-aller-allerlaatste keer is. Voor Bruce en z’n bandje.

Young @ Heart

Dat je je vanaf de allereerste minuut kapot ergert aan de werkwijze van de Britse regisseur Stephen Walker.

Aan zijn popi, nét te uitleggerige voice-overs over het Amerikaanse ouderenkoor dat centraal staat in Young @ Heart (108 min.) uit 2007. In de ik-vorm nota bene, zodat we hemzelf toch echt niet over het hoofd zien.

Aan zijn kruiperige interviewtechniek als hij bij de oudjes thuis naar de bekende weg komt vragen over leven, dood en zingen.

Aan z’n quasi-verbazing over de dwarse repertoirekeuze van dirigent Bob Cilman voor het koor: Jimi Hendrix, The Clash en Sonic Youth.

Aan de manier waarop hij die in beelden uitdrukt: opengesperde ogen, ongelovige glimlachjes en – te langen leste – verrukte gezichtsuitdrukkingen bij zowel de koorleden zelf als hun enthousiaste publiek.

Aan die enkele, toch wel héél erg ingewikkelde nummers (James Browns I Feel Good en Yes We Can Can van Allen Toussaint) die de bejaarde koorleden nauwelijks ingestudeerd krijgen, een proces dat natuurlijk lekker lang wordt uitgemolken.

En dat je dan, ondanks Walkers opzichtige pogingen om de hele boel, bijna letterlijk, om zeep te helpen, tóch overstag gaat.

Voor die onweerstaanbare combinatie van de zegeningen en kwalen van ouderdom (waarin ziekte en de dood vanzelfsprekend niet ontbreken) en Young At Heart’s ferme, dolkomische of ontroerende interpretaties van popklassiekers als Road To Nowhere (Talking Heads), I Wanna Be Sedated (The Ramones), Stayin’ Alive (The Bee Gees) en het speciaal voor de gelegenheid met een zuurstofpomp uitgeruste Fix You (Coldplay).


Daartegen is zelfs een koekenbakker als Stephen Walker (*) niet opgewassen.

(*) die, vooruit, kundig de kracht van het koor vat, de muziek zoveel mogelijk het werk laat doen en ook het onvermijdelijke drama rond enkele individuele leden goed heeft opgetekend.

The Miami Showband Massacre

Ze waren zomaar een Iers bandje. Heel populair, dat wel. Ook bij de meisjes. De Ierse Beatles, zeggen ze nu zelf. Maar dat is natuurlijk zwaar overdreven. Ruim veertig jaar na dato zou er waarschijnlijk geen haan meer kraaien naar The Miami Showband als de groep in 1975 niet betrokken zou zijn geraakt bij het bijzonder gewelddadige conflict over Noord-Ierland.

In ruim drie decennia raakten zo’n 40.000 gewone burgers gewond tijdens ’The Troubles’. 3700 Ieren, vaak op geen enkele manier betrokken bij de strijd om Ulster, stierven een gewelddadige dood. Waaronder drie muzikanten die nu anders waarschijnlijk in het golden oldies-circuit zouden hebben gespeeld: zanger Fran O’Toole, gitarist Tony Geraghty en trompettist Brian McCoy. Ze kwamen op 31 juli 1975 om bij een bloedige bomaanslagThe Miami Showband Massacre (71 min.).

Twee bandleden, bassist Stephen Travers en saxofonist Des McAlea, zaten ook in het Volkswagenbusje dat de band naar huis moest brengen na een optreden in de Castle Ballroom in Banbridge, maar overleefden de tragedie. Een derde, drummer Ray Miller, was in zijn eigen auto op weg naar huis en ontsprong de dans eveneens. Zes Ieren. Vier katholieken, twee protestanten. Al was dat volgens de overlevende bandleden nooit een thema binnen de groep.

In een burgeroorlog is echter niemand veilig en worden er bovendien regelmatig vieze spelletjes gespeeld. In deze boeiende tv-docu belicht Stuart Sender de pogingen van Stephen Travers om de ware toedracht te ontdekken achter de tragedie die drie van zijn muzikale vrienden het leven kostte. Was het een volledig uit klauw gelopen blokkade van de loyalistische Ulster Volunteer Force? Of ging het zelfs om een clandestiene actie van de Britse geheime dienst MI5, die Noord-Ierland koste wat het kost bij Groot-Brittannië wilde houden?

Conversations With A Killer: The Ted Bundy Tapes

Netflix

Hij was het type man waarmee je je zus zou laten trouwen, zegt Marlin Lee Vortman, een politiek medewerker die Ted Bundy aan het begin van de jaren zeventig leerde kennen tijdens een campagne van de Republikeinse partij. Enige charme kon Bundy inderdaad niet worden ontzegd, maar of het goed zou aflopen met die zus valt te betwijfelen. De gesoigneerde jongeman met de vlotte babbel zou zich ontpoppen tot de loverboy onder de seriemoordenaars.

Niet dat ze dat begrip al kenden in het Amerika van de seventies. De term ‘seriemoordenaar’ moest nog worden bedacht. Zoals er ook geen profilers waren. Al zouden die werk genoeg overhouden aan de woelige seventies, een decennium waarin de Verenigde Staten op alle mogelijke manieren in brand leken te staan en diverse illustere killers van zich deden spreken: The Son Of Sam, John Wayne Gacy, The Golden State Killer en de bloeddorstige van hen allemaal, Theodore Robert Bundy. Een psychopaat pur sang, een man waarvan het je, ook na zijn dood, nog altijd koud om het hart wordt.

Op 24 januari jongstleden was het precies dertig jaar geleden dat hij, de gewetenloze charmeur die op foto’s soms doet denken aan een jeugdige George W. Bush, ter dood werd gebracht. Vóór het zover was gaf Bundy vanuit de gevangenis zo’n honderd uur aan interviews aan de jonge journalist Stephen Michaud. Waarschijnlijk niet zozeer om openheid van zaken te geven als wel om zijn eigen ‘sterstatus’ te bevestigen. Als hij in de derde persoon mocht praten – zodat hij niet, per ongeluk, allerlei moorden kon bekennen – was Bundy bereid om in zijn inktzwarte ziel te laten kijken.

De audiocassettes van die gesprekken, geduid door Michaud en diens toenmalige mentor Hugh Aynesworth (Newsweek), vormen het hart van de vierdelige documentaireserie Conversations With A Killer: The Ted Bundy Tapes (235 min.) van regisseur Joe Berlinger, die al een indrukwekkend true crime-track record heeft opgebouwd met films als de Paradise Lost-trilogie, Whitey: United States Of America v. James J. Bulger en Cold Blooded: The Clutter Family Murders. De filmmaker sprak verder met kennissen van Bundy, zijn advocaten, rechercheurs, de openbaar aanklager, verslaggevers en een psycholoog die hem beroepsmatig onderzocht. Ook Carol DaRonch komt aan het woord; zij overleefde als bij wonder een attaque van de diabolische moordenaar.

De contouren van Bundys strooptocht door vrouwelijk Amerika zijn voor menigeen wellicht bekend terrein, de details daarvan blijven onverminderd choqueren. Hoe hij er bijvoorbeeld in slaagde om op één dag tweemaal een meisje te ontvoeren bij het drukbevolkte recreatiegebied Lake Sammamish, tart elke verbeelding. Dit is geen roofdier dat louter vanuit zijn instincten te werk gaat, maar een calculerende moordmachine. Berlinger maakt de angst weer voelbaar voor een gezichtsloze killer die op elk moment en elke plek kan toeslaan. Hij zet zijn onrustbarende narratief kracht bij met allerlei (logische) tijdsprongen, vervat Bundys belevingswereld en de tijdgeest in enkele spannende associatieve sequenties en alterneert steeds soepel tussen de gesprekken met de dwangmatige killer, diens persoonlijke historie en dat gru-we-lijke moordpatroon.

Met al deze elementen construeert de documentairemaker een complete en overtuigende narratief over de horrordaden van Ted Bundy, die model stond voor de archetypische hyperintelligente seriemoordenaar die inmiddels in talloze films en televisieseries is opgevoerd. Waarbij de archiefbeelden van hoe die vriendelijke Ted na zijn arrestatie uitnodigend lacht naar de camera, de verzamelde pers te woord staat of dolt met zijn bewakers, er nog steeds genadeloos inhakken en altijd weer dezelfde vraag oproepen: waarom? Was het een afrekening met zijn jeugd als onwettig kind, wraak op zijn ex-vriendin, frustratie over zijn gefnuikte studieloopbaan, het uitleven van gewelddadige seksuele fantasieën, een stem die hem opdroeg om te doden of…? We zullen het nooit helemaal (zeker) weten.

En waarschijnlijk is dat precies de reden dat we nooit genoeg krijgen van de Bundy’s van deze wereld; zij laten een beest los, waarvan we niet wisten dat het in ons kon huizen.

Regisseur Joe Berlinger was na deze fascinerende documentaireserie ook nog niet klaar met Ted Bundy. Op het Amerikaanse Sundance-festival is zaterdag de speelfilm Extremely Wicked, Shockingly Evil And Vile in première gegaan. Zac Efron kruipt in de huid van de onverbeterlijke vrouwenvreter, diens horrorverhaal wordt verteld vanuit het perspectief van zijn voormalige vriendin Elizabeth Kloepfer.

Scotty And The Secret History Of Hollywood

Als hij uitkijkt over de skyline van Hollywood en een prachtige regenboog ontwaart, claimt de inmiddels hoogbejaarde Scotty Bowers dat hij daar hoogstpersoonlijk voor heeft gezorgd. Dat is geen grootspraak, maar beeldspraak. Bij het benzinestation dat hij jarenlang runde op 5777 Hollywood Boulevard vonden heel wat celebrities in het geheim de spreekwoordelijke pot goud: (betaalde) sex met iemand van dezelfde sekse. Twintig dollar, veel meer rekende Scotty doorgaans niet.

Na de tweede wereldoorlog zette de voormalige marinier een florerende escortservice op voor Hollywood-sterren die hun hele leven en carrière lang in de kast zouden blijven. In 2012 besloot de souteneur van de celebrities zijn levensverhaal op papier te zetten in het boek Full Service: My Adventures In Hollywood And The Secret Sex Lives Of The Stars. Daarin outte hij zonder scrupules beroemdheden als acteur Cary Grant, FBI-directeur J. Edgar Hoover en actrice Katherine Hepburn.

Zelf ziet hij daarin nog altijd weinig kwaad, getuige Scotty AndThe Secret History Of Hollywood (97 min.). Deze sterren flonkeren immers alleen nog op de Hollywood Walk Of Fame. Bovendien was hun seksuele geaardheid een publiek geheim in de stad van de sterren. En een hedendaagse homoseksuele acteur zoals Stephen Fry kan er ook wel mee leven, zegt hij in deze documentaire. Het maakt die onaanraakbare sterren weer mens en laat ze zien voor wie ze waren: kwetsbare zielen, gevangen in hun eigen imago.

Regisseur Matt Tyrnauer portretteert Bowers, die tegenwoordig is getrouwd met een vrouw die geen weet had van zijn achtergrond en die ook nog altijd weigert om zijn boek te lezen, als een seksuele vrijbuiter. Volgens eigen zeggen heeft hij werkelijk met Jan en alleman het bed gedeeld, waaronder een triootje met Ava Gardner en Lana Turner. Hij zou bovendien een prominente rol hebben gespeeld in de aantekeningen van dokter Kinsey, die puriteins Amerika shockeerde met zijn wetenschappelijke onderzoek naar menselijke seksualiteit.

Seks lijkt bijna negentig jaar lang Scotty Bowers’ voornaamste raison d’être te zijn geweest. En dat komt, zo blijkt later in dit vermakelijke portret van zowel de flamboyante man zelf als de achterkant van zijn natuurlijke biotoop, niet helemaal uit de lucht vallen en zorgt later, indirect, ook nog voor één van de grootste drama’s van zijn enerverende bestaan. Net als in de film, zogezegd. En perfect in lijn met Scottys onvervalste Hollywood-leven.

Wilders


Zou Geert Wilders met zijn medewerking aan deze Amerikaanse documentaire alvast een voorschot hebben genomen op het Nederlandse premierschap? De film Wilders, waarvan de NPO woensdag de oorspronkelijke versie van 91 minuten uitzendt, werd opgenomen in de aanloop naar de parlementsverkiezingen van 15 maart jongstleden, toen hij nog de onbetwiste koploper was in de peilingen.

De PVV-leider houdt doorgaans strak de regie bij zijn media-optredens en levert zich zeker niet zomaar uit aan de een of andere documentairemaker. De grotendeels mislukte Nederlandse documentaire Wilders, The Movie liep daar in 2010 bijvoorbeeld nog helemaal op vast. De filmmakers Stephen Robert Morse en Nicholas Hampson, op zoek naar de volgende Brexit of Trump, hebben wél het vertrouwen gekregen.

Als documentaire heeft de film Wilders, ook wel Eurotrump genoemd, niet al te veel om het lijf. De bijzondere toegang die Morse en Hampson zouden hebben gekregen tot de PVV-voorman blijft in werkelijkheid beperkt tot verhalen over (en foto’s van) zijn jeugd en vrouw. Verder mogen ze een dagje bij hem in de auto en laat hij zijn kogelwerende vest zien. Dat is het wel zo’n beetje.

De meerwaarde van Wilders zit hem met name in zijn internationale perspectief op de omstreden Nederlandse politicus, die als frontman van een globale populistische beweging wordt geportretteerd. Hij krijgt zelf behoorlijk veel ruimte om zijn verhaal te doen, maar daar worden door de makers (wier objectivititeit op de sociale media volop in twijfel is getrokken) wel degelijk kritische kanttekeningen bij geplaatst. Bovendien laten ze diverse duiders en criticasters aan het woord, die het fenomeen Wilders (in hun allerbeste Engels) proberen in te kaderen.

Doordat de verkiezingen Wilders uiteindelijk niet het premierschap brachten, loopt ook deze film een beetje met een sisser af. Geert bleek uiteindelijk toch (nog) geen Eurotrump en zal voorlopig ook geen Nexit in gang kunnen zetten. Waardoor de internationale belangstelling voor de PVV-leider op dit moment vast ook al tanende is.

Disturbing The Peace


Een hoopvolle documentaire over het al eeuwig durende conflict tussen Israël en de Palestijnen? Die zag ik even niet aankomen. Disturbing The Peace (87 min.) zet de schijnwerper op de zogenaamde Strijders Voor Vrede, Israëli’s en Palestijnen die zich samen sterk maken voor het afzweren van de wapens.

De benaming ‘strijders’ is niet voor niets gekozen; de betrokken vredestichters hebben stuk voor stuk een heftig verleden bij één van de strijdende partijen. Dat maakt hun verzoening met een eeuwige vijand juist zo overtuigend.

Zelfs de alleenstaande moeder die zich ooit opmaakte voor een zelfmoordaanslag (en zich daarbij niet realiseerde dat er geen ideaal groter kan zijn dan je eigen kind) is helemaal bijgedraaid en nu een overtuigd lid van de Combatants For Peace.

De vredesvechters zijn bepaald niet onomstreden, zo wordt ook glashelder uit deze sterke film van Stephen Apkon en Andrew Young. In de strijd die nog altijd hoog oplaait tussen Israëli’s en Palestijnen worden ze van beide kanten van verraad beschuldigd. Intussen blijven ze doorwerken aan hun ideaal: vrede op de plek waar de strijdende partijen al decennia in de loopgraven liggen.