Counting Crows: Have You Seen Me Lately?

HBO Max

In de Viper Room, de club van Sal Jenco en Johnny Depp voor de ‘happy few’ in het hart van Los Angeles, vindt Adam Duritz zichzelf terug. Na het onverwacht grote succes van August And Everything After (1993), het debuutalbum van zijn band Counting Crows, is hij een idool geworden, een man die in het openbaar voortdurend beloerd en opgejaagd wordt. De zwaarmoedige, literair onderlegde zanger en songschrijver met die karakteristieke dreadlocks breekt met zijn stem en woorden harten, maar loopt ondertussen met z’n ziel onder z’n arm.

In de illustere Viper Room kan hij gewoon aan of achter de bar staan en onbekommerd kletsen met andere bekendheden. ‘Het boeide niemand dat ik beroemd was’, herinnert Adam Duritz zich in de degelijke muziekdocumentaire Counting Crows: Have You Seen Me Lately? (90 min.) van Amy Scott. ‘Jack Nicholson staat daar. Wie geeft er dan om jou? Ik heb een keer Mexicaans gegeten met Allen Ginsberg. We hebben daarna samen naar Adam Ant gekeken.’ Hij kijkt in de camera, ogenschijnlijk veel ontspannener dan toentertijd. ‘Wat wil je nog meer in het leven?’

Als hij weer een beetje mens is geworden, begint Duritz met de andere Counting Crows aan de opnames voor hun tweede langspeler Recovering The Satellites (1996). In diezelfde periode treedt de (over)gevoelige bard definitief toe tot de rangen der beroemdheden, via relaties met bekende sterren zoals Jennifer Anniston en Courtney Cox die breed worden uitgemeten in de pers. Hij fungeert als pispaal: de man die alles heeft en desondanks ongelukkig is. Met de regelmaat van de klok wordt Duritz weggezet als een huilebalk, die zichzelf véél te serieus neemt.

Zijn medebandleden David Immerglück, David Bryson, Dan Vickrey, Charlie Gillingham en Matt Malley hebben dan nogal wat met hem te stellen, laten ze doorschemeren tegenover Amy Scott. Dat is al vanaf het allereerste begin. Ze hebben hun platencontract nog niet getekend of de frontman eist de alleenheerschappij op. En ook in het contact met de buitenwereld gaat Duritz op z’n strepen staan. Een optreden bij het populaire tv-programma Saturday Night Live legt de band bijvoorbeeld bepaald geen windeieren, maar zal door zijn eisenpakket nooit een vervolg krijgen.

Intussen zit er al die tijd daadwerkelijk iets verkeerd bij Adam Duritz. Hij loopt rond met ernstige mentale problemen, die hem uiteindelijk tot een opname nopen. Op de dag dat hij incheckt bij een kliniek, herinnert ie zich, vertrekt daar Mariah Carey. Zij wordt vervolgens in het openbaar zo door het slijk gehaald dat hij ’t daarna wel laat om z’n verhaal te doen. Duritz, inmiddels zonder dreads, spreekt inmiddels best openhartig over zijn psychische strubbelingen. Daar zit ook de voornaamste meerwaarde van deze film, die is vernoemd naar een compositie over hij zichzelf kwijtraakt.

‘Could you tell me one thing you remember about me?’ vraagt hij daarin. ‘And have You Seen Me Lately?’ Het zijn de woorden van een man die voortdurend naar zichzelf zoekt – zichzelf soms helemaal niet meer kan voelen – en die via z’n liedjes de weg terug probeert te vinden naar wie hij is en de wereld waarin hij zich beweegt.

Disco’s Revenge

Elevation Pictures / SkyShowtime

In de New Yorkse gayscene werden swingende huisfeestjes georganiseerd. Vanuit Philadelphia weerklonk de Philly Sound. En latino’s brachten hun Boogaloo-songs in. Daarmee waren begin jaren zeventig alle grondstoffen aanwezig voor het ontstaan van een inclusieve nieuwe muziekstroming: disco.

Bij een popup-disco in New York hoorde Nile Rodgers in 1977 voor het eerst de klassieke hit Love To Love You Baby van Donna Summer, vertelt hij in Disco’s Revenge (102. In.). ‘Voor een ‘brother’ zoals ik was dat als de eerste keer seks hebben en vliegen’, vertelt de slaggitarist, die met z’n muzikale partner Bernard Edwards (bas) een sleutelrol speelde in de ontwikkeling van de lekker gelikte discosound.

Binnen twee weken had hij zijn eerste hit voor z’n groep Chic geschreven, Everybody Dance. En weer enkele weken later werd hij gevraagd om naar de nachtclub The Night Owl te komen. ‘De deejay draaide ‘t – en ik zeg dit niet om dramatisch te doen – tenminste een uur achter elkaar.’ Het was een onvergelijkelijk gevoel, dat Rodgers volgens eigen zeggen z’n hele verdere muziekleven zou blijven najagen. 

Met Nile Rodgers en andere disco-kopstukken zoals Earl Young (The Trammps), Nona Hendryx (Labelle) en Kathy Sledge (Sister Sledge) en de essentiële deejays Nicky Siano en Jellybean Benitez belichten Peter Mishara en Omar Majeed in deze gedegen film de opkomst, glorieperiode en ondergang – toen op ‘disco’ automatisch ‘sucks’ leek te volgen – van de muziekstroming die aan z’n eigen succes ten onder ging.

Death to disco, kopte Punk Magazine, het tijdschrift waarin de tegenpool van disco, punk, werd bewierookt. Disco was toen al naar Jan Modaal gebracht met de film Saturday Night Fever. Iedere zichzelf respecterende artiest had z’n eigen discohit uitgebracht. En in de überhippe club Studio 54 was het zien en gezien worden met alleen de grootste sterren. Een beetje purist wilde daar niet bijhoren.

En ook Conservatief Amerika zette zich opzichtig af tegen disco. Zou die weerstand, vervat in de discoplatenverbranding van radiodeejay Steve Dahl in 1979, ook te maken met het feit dat disco in essentie de muziek van de zwarte- en homogemeenschap was? Daarover kan geen misverstand bestaan volgens de sprekers in Disco’s Revenge, voor wie de AIDS-crisis in de eighties de definitieve genadeklap vormde.

Al zou disco natuurlijk nooit echt sterven. Hiphop (hier vertegenwoordigd door Grandmaster Flash), house (licht pionier Kevin Saunderson toe) én het Coronavirus (getuige D-Nice’s Club Quarantine) zorgden elk voor hun eigen revival van die onweerstaanbare four-on-the-floor beat. En Nile Rodgers zou nog diverse keren héél dicht in de buurt komen van dat ene onvergetelijke gevoel…

The Wolves Always Come At Night

Madman

Terwijl hij met een pikhouweel een gat in de grond probeert te graven, dat dienst moet gaan doen als toilet, spreekt Davaa een bijzonder pijnlijke gedachte uit. ‘Toen ik m’n hele kudde kwijtraakte, vroeg ik me af: wat voor een herder ben ik eigenlijk?’

Samen met zijn vrouw Zaya, vier kinderen en hun kudde leek Davaa eerder helemaal in zijn element op de Mongoolse steppe. Regisseur Gabrielle Brady neemt aan het begin van The Wolves Always Come At Night (96 min.) ook uitgebreid de tijd om hun nomadische bestaan en de wereld waarin dat zich afspeelt op te tekenen. De kale vlakten, fraai vereeuwigd, en dan dat handjevol mensen daarbinnen. Met de man des huizes als liefdevolle echtgenoot en vader, als vurige berijder van zijn favoriete hengst en als betrouwbare hoeder van zijn dieren. Het resulteert in prachtige scènes, bijvoorbeeld van hoe Davaa liefdevol de bevalling van een geit begeleidt.

Tegelijk staan die wereld en leefwijze permanent onder druk. Als na een verwoestende storm een groot deel van de kudde is gesneuveld, wordt het Mongoolse gezin gedwongen om de tering naar de nering te zetten: ze verkopen hun paarden, pakken al hun huisraad in en trekken naar de stad, die oogt als een nauwelijks te nemen fort. Brady vervat deze dramatische ontwikkeling in zeer doeltreffende scènes. Davaas verhuiswagen, volgestouwd met hun hele hebben en houwen, past bijvoorbeeld maar nét (of niet) door de doorgang naar het perceel waar ze nu gaan wonen. Nog voor ze daadwerkelijk hun intrek hebben genomen in die stad, is hun vrijheid al beknot.

‘We gaan terug’, bezweert de herder tegen zijn vrouw, als ze samen in bed liggen. Een zeer intieme scène, die toch niet gekunsteld voelt en vermoedelijk de Ausdauer van de maakster verraadt, die dan al een tijd aan hun zijde bivakkeert. Eenmaal aan het werk bij de plaatselijke grindfabriek, in zijn bedrijfskloffie en met een heldere opdracht, wordt nog eens helder hoeveel Davaa van zichzelf heeft moeten inleveren. Brady gebruikt ‘s mans favoriete hengst en de andere paarden die het nomadengezin ooit bezat als verbeelding daarvan. In mythische sequenties draven de dieren ook door Davaas huidige leefwereld en keert zelfs zijn favoriete hengst terug in zijn bestaan.

Wat minder duidelijk is: ook het hele steppeleven van het gezin is geënsceneerd. Gabrielle Brady heeft Davaa en zijn gezin pas ontmoet toen ze al in de stad waren neergestreken. Alle scènes van vóórdat ze daar zijn gaan leven zijn uitgewerkt aan de hand van herinneringen, waarvoor het ouderpaar ook een ‘writing credit’ krijgt in de aftiteling. Als de herder zijn kudde aantreft na de steppestorm en de lijken van zijn dieren afvoert, gaat het dus om een reconstructie van de werkelijkheid. En dat roept meteen de vraag of hoeveel er dan is gestaged in deze fraaie film, waarin allerlei actuele thema’s, zoals de tegenstelling stad-platteland en klimaatverandering, een plek vinden.

Iemand die eenmaal hier is, gaat nooit meer weg, zegt een oudere man, die twintig jaar eerder zijn kudde is kwijtgeraakt en toen met zijn vrouw naar de stad is verhuisd. Spontaan of ingefluisterd? En de diepe wanhoop die zich soms meester lijkt te maken van Davaa, een man die losgerukt is van zijn oorsprong, is ongetwijfeld authentiek, maar of hij spontaan met zijn ziel onder z’n arm in een karaokebar is beland? De vraag stellen is hem vermoedelijk beantwoorden. Die constatering doet in wezen weinig af aan de zeggingskracht van The Wolves Always Come At Night, maar plaatst de film wel in een ander perspectief. En zulke kijkkennis hoort eigenlijk aan de voorkant.

Ladies & Gentlemen… 50 Years Of SNL Music

Saturday Night Live

Als je ruim twee uur toch wat te gortig vindt voor een documentaire over de live-optredens in een legendarische Amerikaanse comedyshow, houdt ‘t dan simpelweg bij het intro van de film. Welgeteld vijf minuten puur muzikaal genot.

Nelly doet ‘t met Franz Ferdinand. Mmmbob van Hanson en Chers I Found Someone versmelten met elkaar. Queens Another One Bites The Dust lanceert Ice Ice Baby (Vanilla Ice), She Drives Me Crazy (Fine Young Cannibals) en Love Is A Wonderful Thing (Michael Bolton). John Mellencamp, INXS en Roy Orbison vechten ‘t samen uit. Prince, Rick James en Duran Duran jutten elkaar op. Lenny Kravitz leent het ritme van James Brown. Billie Eilish botst op U2 en Olivia Rodrigo. En *NSYNC, Dido en Destiny’s Child steken elkaar de helpende hand toe.

Deze volvette mashup, waarin de hoogte- en dieptepunten uit Saturday Night Live’s rijke muzikale historie zijn samengebald, vormt de opmaat naar Ladies & Gentlemen… 50 Years Of SNL Music (128 min.) van Oz Rodriguez en Ahmir ‘Questlove’ Thompson, de drummer van de hiphopgroep The Roots en maker van de muziekdocu’s  Summer Of Soul (…Or, When The Revolution Could Not Be Televised), een terugblik op het Harlem Cultural Festival in 1969, en Sly Lives! (Aka The Burden Of Black Genius), een portret van de legendarische funkband Sly & The Family Stone.

De Saturday Night Live-film, opgebouwd uit thematische hoofdstukjes van een minuut of negen, belicht met comedians die tot het vaste ensemble behoorden (zoals Eddie Murphy, Adam Sandler, Maya Rudolph,  Bill Hader en Jimmy Fallon) en artiesten die er optraden (Mick Jagger, Billie Eilish, Dave Grohl, Olivia Rodrigo, Miley Cyrus, Debbie Harry, Tom Morello, Jack White en Dua Lipa) de roemruchte geschiedenis van het New Yorkse televisieprogramma, dat al een halve eeuw een podium biedt aan nieuwe en gevestigde artiesten om zich live (LIVE!) te manifesteren.

Vanaf het allereerste optreden – Billy Preston in oktober 1975 – probeert het programma van showrunner Lorne Michaels de artiesten van het moment te strikken en vóór de trends uit te programmeren. Deze docu herbergt talloze van zulke dampende performances: Funky Four Plus One, Elvis Costello, Run-DMC, David Bowie, Nirvana en Adele. En soms veroorzaken die commotie. Na een tegendraads optredens van Captain Beefheart roept iemand uit het publiek hoorbaar ‘shit!’. Sinéad O’Connor verscheurt een foto van de paus. En Kanye West gaat z’n boekje weer eens helemaal te buiten.

En wat is er nu mooier dan om die artiesten ook te laten participeren in sketches? Madonna als ordinaire fan van Barbra Streisand. Paul Simon die Still Crazy After All These Years zingt in een belachelijk vogelpak). En Dave Grohl als de drummer van een punkband die een bruiloft versjteert. Saturday Night Live creëert overigens ook z’n eigen muzikale helden als John Belushi en Dan Aykroyd The Blues Brothers vormen, Eddie Murphy zich in James Brown’s Hot Tub Party waagt en het trio The Lonely Island hilarische muziekvideo’s zoals Dick In A Box begint uit te brengen.

Aan het niveau van dat daverende intro kan Ladies & Gentlemen… 50 Years Of SNL Music in de navolgende twee uur, die even fragmentarisch als vermakelijk zijn, niet meer tippen. Één probleem: zie hem na die eerste vijf minuten nog maar eens af- of stil te zetten.

The Beat Behind Golden Earring

NTR

‘We nemen ons niet echt voor om een afscheidsconcert of -tour te doen’, zegt bassist Rinus Gerritsen bij aanvang van The Beat Behind Golden Earring (53 min.) uit 2015. ‘Dat laten we aan anderen over, denk ik. Als ’t gebeurt, dan zullen ze achteraf denken: hee, ze spelen niet meer. Er zal wel iets gebeurd zijn.’ Drummer Cesar Zuiderwijk, de andere helft van de ritmesectie van de Haagse rockband, kan er wel om lachen.

En inderdaad: zo zal het gaan. Golden Earring geeft in november 2019 ongemerkt z’n allerlaatste concert. Omdat gitarist George Kooymans de slopende ziekte ALS blijkt te hebben, moet de band de handdoek in de ring gooien. Anderen – fans en liefhebbers – geven op 30 september 2024 vervolgens een afscheidsoptreden in Rotterdam Ahoy, een happening die is vereeuwigd in de hartveroverende registratie De Earring & Ik.

En daarmee lijkt het jongensboek van de Nederlandse rockgroep, die doorbrak in Amerika en tenminste één onvervalste klassieker (Radar Love) afleverde, definitief dicht te gaan. Totdat zanger Barry Hay begin 2025 aankondigt dat er toch nog een officieel afscheidsconcert komt: One Last Night, in januari 2026. Het wordt een serie concerten, natuurlijk, met Barry, Rinus, Cesar en hopelijk George – en allerlei muzikale gasten.

Een slordige tien jaar geleden konden Rinus Gerritsen en Cesar – echte naam: Cor – Gerritsen nog niet bevroeden dat het zo zou lopen met hun bandje. Voor deze tv-docu van Marcel de Vré nemen ze samen plaats aan een tafel en kletsen een eind weg over hun band, instrument en muziek. Muzikanten op leeftijd die zomaar hadden kunnen uitgroeien tot een Haagse variant op Waldorf & Statler, de twee mopperende Muppets.

In plaats daarvan zitten er twee eeuwige jongens naast elkaar, dollend en lachend. Absolute liefhebbers. De Amerikaanse meesterdrummer Terry Bozzio (Frank Zappa) is vol lof over zijn Nederlandse vakbroeder. Samen zijn Cesar en ‘Rainus’ net een trein, stelt John Waite (The Baby’s). De Britse zanger is duidelijk fan van de Earring, die zich dan, ter gelegenheid van z’n vijftigjarige bestaan, opmaakt voor een jubileumconcert.

Hun oprechte enthousiasme sluit uitstekend aan bij het ongecompliceerde karakter van Golden Earrings ritmetandem en deze film daarover van Marcel de Vré, die in 2021 ook het tweeluik That Day; Afscheid Van Golden Earring afleverde. Alleen de poëtische intermezzo’s van schrijver/columnist Thomas Verbogt blijven een Fremdkörper in deze vrolijke viering van het bandjesleven.

Rinus Gerritsen zou trouwens ook nog één van de hoofdrollen claimen in Tot De Laatste Snik?!, Marcel Goedharts groepsportret van enkele oudere wordende artiesten, zoals Angela Groothuizen, Loïs Lane en wijlen Jan Rot.

The Beat Behind Golden Earring is hier te bekijken.

Javier Bardem’s Metamorphoses

Javier Bardem en Penélope Cruz in Jambón Jambón / VPRO

Hoe kan één en dezelfde man transformeren in zoveel verschillende mensen? De angstaanjagende huurmoordenaar Anton Chigurh in No Country For Old Men van de Coen-broers. Een onverbeterlijke charmeur in Woody Allens romantische komedie Vicky Cristina Barcelona. De aan een rolstoel gekluisterde euthanasie-activist Ramon Sampedro in Mar Adentro. Een karikaturale schurk in de James Bond-film Skyfall. En de homoseksuele Cubaanse dichter Reinaldo Arenas in de film die zijn internationale doorbraak betekende, Before Night Falls (2000).

Dat Javier Bardem acteur zou worden leek heel lang zo vanzelfsprekend dat hij er serieus werk van heeft gemaakt om aan dat lot te ontsnappen. Als vijfjarig jongetje stond Bardem, telg van een bekende Spaanse acteursfamilie, voor het eerst op een filmset. Hij vluchtte huilend weg en nam zich daarna, volgens de tv-docu Javier Bardem’s Metamorphoses (53 min.) van regisseur Sergio G. Mondelo, voor om alles te worden in zijn leven, behálve acteur. Die missie is, kunnen we enkele decennia later zonder enige terughoudendheid constateren, glorieus mislukt.

Verteller Sharon Mann loodst de kijker langs de hoogtepunten en dieptepunten uit Bardems carrière en laat zich daarbij influisteren door bronnen als theaterregisseur Juan Carlos Corazza, filmhistoricus Rafael Nieto, Hollywood-correspondent Guillermo de Mulder, regisseur Fernando León De Aranoa, Bardems vriend en producer Alvaro Longoria en zijn neef, de regisseur Miguel Bardem. Javier Bardem zelf laat zich alleen zien via archiefinterviews. Net als die andere helft van het acteurskoppel waarvan hij nu al een kleine twintig jaar deel uitmaakt, Penélope Cruz.

Gaandeweg verplaatst Mondelo zijn aandacht van Javier Bardems filmcarrière naar ’s mans linkse signatuur en activisme. Zijn hoofdpersoon spreekt zich uit over de deplorabele situatie van de Sahrawi’s, de oorspronkelijke bewoners van de Westelijke Sahara die nu al decennia in vluchtelingenkampen leven. Hij ondertekent in 2014 een brief tegen genocide door Israël in Gaza (die hem bijna op een boycot komt te staan). En hij gaat vier jaar later met een boot van Greenpeace naar Antarctica, om zo aandacht te vragen voor klimaatverandering (zoals is te zien in de documentaire Sanctuary).

Wie de man met de vele gezichten achter al die films en acties is, blijft intussen ongewis in dit vaardig vertelde portret van een geboren acteur die zijn lot uiteindelijk met verve heeft aanvaard.

Night Is Not Eternal

HBO Max

Ook aan deze nacht komt ooit een einde, placht Oswaldo Payá te zeggen tegen zijn dochter Rosa. Night Is Not Eternal (93 min.). Voor haar voelt dat soms wel zo. Ook na de dood van de almachtige leider Fidel Castro in 2016 hield het Cubaanse regime gewoon stand. Haar vader Oswaldo, een bekende pro-democratie activist en criticaster van het communistische bewind, was toen zelf overigens al enkele jaren dood. Hij kwam in 2012 onder mysterieuze omstandigheden om het leven bij een auto-ongeluk.

Zijn dochter is sindsdien bevriend geraakt met de Chinese documentairemaakster Nanfu Wang (One Child Nation, Mind Over Murder en In The Same Breath). De twee ontmoetten elkaar bij een vertoning van Wangs debuutfilm Hooligan Sparrow (2016), raakten in gesprek en ontdekten toen allerlei paralellen. Allebei groeiden ze op binnen een land met een repressief regime. Wanneer Nanfu haar vriendin opzoekt in Cuba als ook zij daar actie voert voor meer democratie, herkent ze direct de beklemming van haar geboorteland. Al snel worden ze geschaduwd door lieden met een camera.

De twee lijken voorbestemd om vriendinnen voor het leven te worden. Uiteindelijk beginnen hun paden echter uit elkaar te lopen als Rosa Maria Payá zich ontwikkelt tot een woordvoerder van de Cubaanse oppositie. Nanfu Wang begeleidt dit proces met een persoonlijke voice-over. De toon daarvan verandert gaandeweg van bewonderend naar confuus, wanneer Rosa in hun nieuwe vaderland, de Verenigde Staten van president Donald Trump, aan de overzijde van het politieke spectrum belandt. Als anticommuniste lijkt ze zich nu aan de zijde van een potentiële autocraat te scharen.

Wang gebruikt haar verbazing daarover om ook haar eigen overtuigingen te onderzoeken en vraagt ze zich af of je als individu überhaupt enige invloed hebt op de loop der dingen. Het is moeilijk om optimistisch te blijven bij die gedachte. Rosa voelt zich daarentegen ‘gefrustreerd, maar niet ontmoedigd’. Zij heeft in haar land, waar in de afgelopen jaren grootschalige protesten tegen de regering zijn opgelaaid en ook weer uitgedoofd, signalen gezien die volgens haar duiden op verandering. ‘Als we zelf beginnen te denken dat we machteloos zijn’, concludeert zij. ‘Dan zijn we dat ook.’

En daarbij zijn al die autocraten alleen maar gebaat.

Will & Harper

Netflix

‘Ik ben al in heel wat bars geweest’, vertelt Harper Steele aan enkele andere gasten van een bikersbar in Meeker, Oklahoma, waar naast de ‘Confederate flag’ een Trump-vlag aan de muur hangt. ‘Ik ben aan het kijken of ik nog welkom ben nu ik in transitie ben.’ Harpers maatje, de bekende komiek en acteur Will Ferrell, staat buiten, te wachten of hij naar binnen wordt geroepen. Harper heeft hem onder een snelkeuzetoets gezet in haar telefoon, voor het geval ‘t binnen link wordt.

Will & Harper (115 min.) zijn al hun halve leven bevriend en nu samen op een roadtrip, van de Amerikaanse oostkust naar het westen. Ze leerden elkaar ooit kennen bij de comedyshow Saturday Night Live, waar Will één van de veelbelovende nieuwe gezichten was en – deadname alert! – Andrew één van de dragende schrijvers werd. Al die jaren bleven ze nauw verbonden met elkaar. Alleen tijdens de Coronapandemie van enkele jaren geleden verloren de twee elkaar uit het oog.

En juist toen was Steele ineens definitief klaar met man zijn. ‘M’n hele leven probeerde ik het weg te drukken. Nu geef ik de strijd op.’ Ze ging in transitie. ‘Instead of an asshole I’ll be a bitch.’ En die is nu met Will op reis door de Verenigde Staten, om te ontdekken wat Harpers transitie betekent voor hun vriendschap, elkaar alle vragen te stellen die bij hen opkomen over de veranderingen en te ontdekken hoe een transvrouw, van begin zestig alweer, wordt bejegend in het hedendaagse Amerika.

Het brengt hen soms in ongemakkelijke situaties. Tijdens de rust van een basketbalwedstrijd tussen de Indiana Pacers en Philadelphia 76ers wordt Ferrell bijvoorbeeld aangesproken door Eric Holcomb, de Republikeinse gouverneur van de staat Indiana, die maar wat graag een mediamomentje scoort met de beroemde komiek. Tijdens het vervolg van de wedstrijd komen Harper en Will erachter dat hij zojuist een wet heeft aangenomen die genderbevestigende zorg voor minderjarigen verbiedt.

De toon van deze roadmovie van Josh Greenbaum blijft nochtans altijd optimistisch. Zoals de meeste Amerikanen die de twee vrienden tegenkomen, ook in het zogenaamde ‘heartland, hen eigenlijk positief tegemoet treden. En wanneer Harper dan toch weer eens wordt misgenderd – als man aangesproken – wordt dit vrijwel direct met een grap of oneliner onschadelijk gemaakt. Daarbij betaalt zich uit dat er twee mensen op stap zijn, die van humor hun beroep hebben gemaakt.

Hun zorgvuldig gearrangeerde reis, langs de verplichte fraaie plekken en uitgeserveerd met talloze aanstekelijke all-American tunes, brengt hen tevens naar Iowa, de conservatieve staat waar Harpers roots liggen en ook haar zus wacht. Die wilde gelukkig altijd al een zus. Gaandeweg ontdekt Steele, zoals dat nu eenmaal gaat in roadmovies, zo dat de grootste belemmeringen in haarzelf zitten. ‘Ik ben bang mezelf te haten’, bekent ze tegenover Ferrell. ‘Ik denk bij mezelf: je bent een freak, wat doe je hier?’

Naast die ‘freak’ zit, in bruine Harpers vintage station wagon, ‘een satanische Illuminatie-pedo’. Althans, volgens één van de reaguurders die zich genoodzaakt voelt om in te hakken op de reis van Will & Harper – en voor de verandering zijn opgekropte haat nu eens niet richt op de transvrouw – terwijl zij zitten te gebben over slecht bier, Pringles en Dunkin’ Donuts. Samen koersen ze door ‘Merica, hun eigen gevoelsleven en een vriendschap, die onderweg alleen maar meer diepte krijgt.

The Night Of Your Life

EO

Kun je een gebeurtenis uit het verleden reframen en een geheel nieuwe betekenis geven? Samen met haar zussen Fleur (regie) en Sophie (decor) werkt Lotte Bax in een landelijk gelegen loods aan een decor en rekwisieten voor The Night Of Your Life (24 min.), die ze helemaal opnieuw wil vormgeven. Met een alternatief einde, waarin zij als jonge vrouw niet wordt aangevallen en in elkaar geslagen.

Tegelijkertijd geef sterrenkundige Annelotte Derkink van de Universiteit van Amsterdam een bevlogen speech over supernova’s. Die wordt door Fleur Bax verbeeld met fraaie ruimtebeelden van allerlei telescopen. Derkink: ‘We geven als het ware kleur aan gebeurtenissen in het universum.’ Het is een verhaallijn die ogenschijnlijk volledig los lijkt te staan van het zinloze geweld dat Lotte overviel. 

Direct daarna volgt een scène waarin met make-up een blauwe plek rond Lottes linkeroog wordt aangebracht. Die hield ze over aan de ongewilde ontmoeting met een ‘echte ras-Twent’. Zijn ogen waren ‘rood doorlopen van de alcohol’. Het hele voorval duurde nog geen kwartier, maar blijft haar achtervolgen. Terwijl ze die nacht nog eens aan haar geestesoog laat passeren denkt Fleurs zus na over alternatieven.

Wie zou ze hoe willen ontmoeten? En hoe verhoudt dit zich dan tot een supernova, zo’n ster die op een spectaculaire manier ontploft? Fleur Bax alterneert steeds tussen Lottes nacht(merrie) en de bespiegelingen van Derkink, vervat die in fraaie beeldsequenties en laat deze begeleiden door sprekende muziek. ‘I’m afraid of men at night ’zingt een vrouwenstem bijvoorbeeld. ‘But also of them in the bright sunlight.’

Zo werken Fleur en haar zussen Lotte en Sophie Bax toe naar een creatieve eindscène, waarin Lotte op haar eigen voorwaarden en in een zelfgemaakt decor de nacht van haar leven een nieuwe wending kan geven – en de twee verhaallijnen, met behulp van een soort deus ex machina, alsnog kunnen samenvloeien.

In Restless Dreams: The Music Of Paul Simon

Piece Of Magic

Tijdens het werken aan Seven Psalms verliest hij het gehoor in z’n linkeroor. De muziek van Paul Simon luistert nochtans nauw. De Amerikaanse zanger en songschrijver laat zich er echter niet door van de wijs brengen. Het album dat via een droom tot hem is gekomen – in de nacht van 15 januari 2019, kan hij zich nog haarfijn herinneren – moet er koste wat het kost komen. Een spirituele plaat, daarbij passen natuurlijk ook obstakels. Simon had al enkele jaren geen nieuwe liedjes meer geschreven. De aandrang was verdwenen. Totdat hij dus begon te dromen…

Terwijl hij in zijn thuisstudio in Wimberley, Texas, werkt aan Seven Psalms, vertelt Simon in de epische documentaire In Restless Dreams: The Music Of Paul Simon (209 min.) het verhaal van zijn loopbaan. Regisseur Alex Gibney blijft daarbij op de achtergrond. De filmmaker die naam heeft gemaakt met messcherpe documentaires over prangende, actuele onderwerpen – een portret van Elon Musk is alweer aangekondigd – houdt zich ditmaal ogenschijnlijk afwezig. Geen dodelijke voice-over dus, om bepaalde ontwikkelingen in perspectief te zetten. En hij gaat ook niet met venijnige vragen op zoek naar waar het schuurt.

Gibneys film over de Amerikaanse zanger en songschrijver past in de lijn van zijn liefdevolle portretten van James BrownFela Kuti en Frank Sinatra. Hij start in Queens, New York, waar de rechtenstudent Simon samen met zijn jeugdvriend Art Garfunkel en geïnspireerd door de legendarische Everly Brothers, liedjes begint uit te brengen. Eerst nog als – jawel! – Tom & Jerry, later onder de noemer Simon & Garfunkel. Na een aanzienlijke aanloopperiode worden ze in de tweede helft van de jaren zestig alsnog zeer succesvol, met klassiekers als The Sound Of SilenceMrs. Robinson (van de film The Graduate) en Bridge Over Troubled Water.

Met de vriendschap gaat ‘t ondertussen bergafwaarts. Als de songschrijver van de twee mist Simon commitment bij zijn partner, die zich steeds meer op een acteercarrière begint te richten. Hij heeft ook het gevoel dat hij zelf niet op waarde wordt geschat als zanger. ‘Natuurlijk, Paul, jij hebt een goede stem’, zou nota bene zijn eigen moeder tegen hem hebben gezegd. ‘Maar Art heeft echt een bijzondere stem.’ De vriendschap tussen de twee jeugdvrienden verzuurt zienderogen. Totdat Garfunkel van ‘iemand die het helemaal begreep‘ voor Paul Simon is verworden tot ‘een persoon die ik mijn hele leven niet meer hoef te zien.’

Alex Gibney neemt de tijd om het klappen van de samenwerking uit te diepen en volgt zijn protagonist daarna tijdens diens grillige solocarrière en al dan niet geslaagde pogingen om te acteren en de lolbroek uit te hangen in Saturday Night Live. Hij verlaat zich daarbij vooral op de melancholieke bard zelf, maar laat zo nu en dan ook – buiten beeld – intimi zoals Art Garfunkel, Simons voormalige echtgenote Carrie Fisher en zijn huidige vrouw Edie Brickell aan het woord. Op een organische manier stuurt Gibney de film dan steeds terug naar de opnames voor Simons vijftiende studioalbum Seven Psalms (2023), dat zomaar zijn zwanenzang zou kunnen worden.

Begin jaren tachtig is er een kortstondige reünie met Garfunkel, vervat in het legendarische Concert In Central Park (1981), maar de liefde blijkt definitief bekoeld. In Zuid-Afrika vindt Paul Simon, onder de hoede van zijn vertrouwde producer Roy Halee, daarna nieuwe inspiratie. Het ‘wereldalbum’ Graceland (1986) wordt een hoogtepunt in ‘s mans oeuvre, maar veroorzaakt ook meteen een controverse omdat hij de boycot tegen het Zuid-Afrikaanse Apartheidsregime zou hebben doorbroken – een bewogen geschiedenis die door regisseur Joe Berlinger al is uitgediept in de hele fijne documentaire Under African Skies (2012).

In Gibneys overtuigende film, van bijna drieënhalf uur, is die ophef niet meer dan een voetnoot. Een hobbel die Simons muziek, waarin de luiken naar Afrika inmiddels wijd open zijn gezet, nu eenmaal moest nemen én de opmaat naar de finale van In Restless Dreams, waarin hij de laatste hand legt aan zijn nieuwste langspeler. Hoewel ouderdom ook bij hem met gebreken is gekomen, wil Paul Simon de pijp nog altijd niet aan Maarten wil geven. ‘Wait’, zingt hij bijvoorbeeld in het slotstuk. ‘I’m not ready. I’m just packing my gear. Wait. My hand’s steady. My mind is still clear.’

Disco: Soundtrack Of A Revolution

PBS/BBC

ABBA, Donna Summer, Village People, The Bee Gees en John Travolta in een wit pak op de dansvloer. Zomaar wat associaties rond het fenomeen ‘disco’ bij de start van deze driedelige docuserie van Louise Lockwood en Shianne Brown. En meteen een constatering erbij: disco is terug. Van nooit weg geweest. Ook al staat volgens sommige haters nog altijd als een paal boven water: disco sucks.

Disco: Soundtrack Of A Revolution (153 min.) gaat terug naar het New York van de jaren zeventig. Na de zogenaamde Stonewall-rellen van 1969 ontstaat in de huiskamer van David Mancuso een nieuwe, inclusieve scene, waarbinnen ook gekleurde Amerikanen, feministische vrouwen en de LHBTIQ+-gemeenschap hun plek vinden. Tijdens deze feesten in ‘The Loft’ wordt de basis gelegd voor een muziekstroming die in het navolgende decennium de hele wereld zal veroveren: D.I.S.C.O.

Aflevering 1 schetst met wegbereiders, ‘early adopters’ en kenners hoe de ondergrondse danscultuur volwassen wordt. Daarbij wordt disco ook nadrukkelijk in z’n maatschappelijke context geplaatst, als onderdeel van de tweede feministische golf, Black Power en de homo-emancipatie. In het tweede deel, over de hoogtijdagen van het even geliefde als verguisde genre, komen de (sub)toppers aan het woord: Thelma Houston, George McCrae, Anita Ward en één van de discodiva’s, Candi Staton.

Bijzondere aandacht is er dan voor de New Yorkse club Studio 54, dé plek voor seks, drugs & disco. Waar zien en gezien worden het parool is. Tenminste volgens één van de oprichters van de ‘place to be’, Carmen D’Alessio. Andy Warhol zou volgens haar bijvoorbeeld nog naar de opening van envelop gaan, bang dat hij anders iets zou missen. Het succes van disco barst daarna helemaal uit z’n voegen met de film Saturday Night Fever, waarmee John Travolta en The Bee Gees wereldsterren worden.

En dan begint het genre volgens de echte trendsetters, waarop deze gedegen miniserie zich vooral concentreert, z’n ziel kwijt te raken. Illustratief is het verhaal van Village People, een groep die allerlei homostereotypen presenteert aan een groot publiek. Een paard van Troje zogezegd, maar discopuristen moeten er niks van hebben. ‘Je had baggermuziek van baggerplatenmaatschappijen die voor het snelle geld gingen’, zegt Ana Matronic van Scissor Sisters in de slotaflevering.

De markt raakt oververzadigd. Intussen bereikt de weerzin tegen disco een nieuw hoogtepunt. Op 12 juli 1979 wordt er in het sportstadion Comiskey Park, waar het plaatselijke honkbalteam The Chicago White Sox ‘t opneemt tegen The Detroit Tigers, een heuse ‘Disco Demolition’ georganiseerd door de radiodeejay Steve Dahl. Gekleed in een militair uniform brengt hij discoplaten tot ontploffing. Een ludieke actie of toch een moderne variant de boekverbrandingen? De meningen verschillen.

Het mediaspektakel luidt in elk geval het begin van het einde in voor de lijfmuziek van de Amerikaanse LHBTIQ+-gemeenschap, die in dezelfde tijd ook wordt overvallen en gestigmatiseerd door de AIDS-epidemie. En die tragische crisis vormt tevens het ‘point of no return’ van deze gesmeerd lopende productie, die zeker in het nostalgiecircuit gretig aftrek zal vonden. Want daarna neemt disco vanuit datzelfde Chicago ongenadig wraak, onder een nieuwe noemer: house.

STEVE! (martin) – A Documentary In 2 Pieces 

Apple TV+

‘Steve, mag ik je één vraag stellen?’ smeekt sterreporter Dennis Pennis, een vilein typetje van de Britse acteur Paul Kaye dat in het leven is geroepen om op de rode loper Hollywood-sterren te beledigen, aan de Amerikaanse komiek Steve Martin. Na enig aarzelen stemt die in. De vraag is dodelijk: ‘Hoe komt ’t dat je niet meer grappig bent?’

De pijnlijke scène is exemplarisch geworden voor de verwording van Steve Martin in de jaren negentig tot een zouteloze entertainer en laat in de documentaire STEVE! (martin) – A Documentary In 2 Pieces (191 min.) tot halverwege het tweede deel op zich wachten. Met de filmflop Mixed Nuts (1996) is zijn carrière dan helemaal vastgelopen. Als ook zijn huwelijk strandt, lijkt een gigantische midlifecrisis niet meer af te wenden.

Dit tweeluik van regisseur Morgan Neville, die met documentaires als 20 Feet From StardomWon’t You Be My Neighbor? en They’ll Love Me When I’m Dead alle uithoeken van de entertainmentwereld al eens heeft onderzocht, is dan bijna tweeënhalf uur onderweg. Then, de opwindende eerste film, heeft zich volledig gericht op de eerste twintig jaar van Martins carrière, waarin hij probeert door te breken als stand-upcomedian.

Dit heeft nogal wat voeten in de aarde. Martins act als ‘arrogante idioot’ lijkt lang te dwars voor een groot publiek. Pas als hij door de televisie wordt ontdekt en een plek bemachtigt bij het populaire programma Saturday Night Live is er geen houden meer aan. De ‘goofy’ Martin wordt de succesvolste Amerikaanse comedian aller tijden, een man die met flauwe, bizarre en hilarische toeren het halve land de slappe lach bezorgt.

Die eerste fase van ‘s mans loopbaan wordt door Neville buitengewoon zwierig opgetekend met prachtig archiefmateriaal, dat ruimte krijgt om te ademen en tegelijkertijd zo opwindend is gemonteerd dat de gekte van Martins act opnieuw voelbaar wordt. De man zelf en mensen uit zijn directe omgeving geven daarbij, volledig buiten beeld, tekst en uitleg. ‘Ik garandeer je: ik heb geen talent’, zegt Martin bijvoorbeeld stellig. ‘Géén!’

Als hij eind jaren zeventig, na heel veel vallen en nog meer opstaan, desondanks op eenzame hoogte belandt, besluit Steve Martin het roer om te gooien. ‘De act is in essentie een concept’, constateert hij aan het einde van STEVE!’s eerste deel. ‘En toen ik dat concept eenmaal door had, viel er eigenlijk niets meer te ontwikkelen. Ik had mijn eigen doodlopende straat gecreëerd.’ Hij besluit de afslag richting Hollywood te nemen.

Docu 2, Now, slaat direct een geheel andere toon aan: in de openingsscène maakt de hoofdpersoon rustig een ontbijtje in zijn keuken. Hij laat zich vervolgens uitgebreid interviewen over zijn leven en loopbaan, observeren tijdens z’n dagelijks leven en filmen tijdens een brainstormsessie met zijn beste vriend en collega Martin Short, waarin de twee luchtig (bijna-)grappen uitwisselen. Het is een totaal andere film – en een totaal andere Steve Martin.

Doelbewust gemaakt ook met een andere editor, componist en vormgever, stelt Neville in dit interessante interview. Collega’s als Tina Fey, Eric Idle, Diane Keaton, Jerry Seinfeld en Lorne Michaels komen bovendien aan het woord in dit tweede STEVE!-deel. Net als Martin zus Melinda Dobbs en tweede echtgenote Anne Stringfield. Zij helpen mee om de achterkant in beeld te krijgen van een man, die zichzelf altijd graag buiten beeld houdt.

Die persoonlijke onderlaag helpt Now overeind. Want in eerste instantie voelt de docu als een koude douche na de enerverende eerste film. Het tweede deel zorgt wel voor verdieping. Over het liefdeloze WASP-gezin waarin Martin opgroeide bijvoorbeeld. Dat verleden blijft hem achtervolgen. Nadat hij Steve’s succesfilm The Jerk (1979) heeft gezien, zegt zijn vader bijvoorbeeld helemaal niets. Op de vraag wat ie ervan vindt, antwoordt hij: ‘Nou, tis geen Charlie Chaplin.’

Gezamenlijk vormen de twee delen, de doldwaze achtbaan en de enigszins bedaagde reflectie daarna, een compleet portret van een eigenzinnige kunstenaar, die sinds zijn midlifecrisis z’n vleugels heeft uitgeslagen richting theater, muziek, literatuur en cartoons, op z’n oude dag toch weer is gaan standuppen en zowaar nog gelukkig is geworden ook – al blijft ‘toen’ voor de buitenwacht toch echt nog wel een stukje leuker dan ‘nu’.

The Greatest Night In Pop

Netflix

Bob Geldof heeft in Groot-Brittannië met de Band Aid-single Do They Know It’s Christmas, dé Kersthit van 1984, het goede voorbeeld gegeven. Ineens staat de hongersnood in Afrika op ieders netvlies. Amerika mag niet achterblijven, vindt zanger Lionel Richie. Samen met Michael Jackson schrijft hij een nummer, het mierzoete We Are The World, waarmee de hele wereld moet worden verleid om te doneren voor het hulpbehoevende continent. Intussen is een team van managers en agenten druk doende om een passend sterrenensemble samen te stellen.

Op 28 januari 1985, de avond waarop ook The American Music Awards worden uitgereikt, is er sowieso al een heel arsenaal aan muzikale toppers in Los Angeles. Anderen worden ingevlogen om onder leiding van sterproducer Quincy Jones het inmiddels fameuze USA For Africa-nummer op te nemen in de A&M Studios. En dat mag beslist niet uitlekken. Anders kan The Greatest Night In Pop (97 min.) wel eens worden afgeblazen. Zelfs de sterren zelf weten vaak niet wie er nog meer komen. ‘Check your ego by the door’, staat er bovendien te lezen bij binnenkomst.

De beelden en muziek van die avond zijn gemeengoed geworden. Meer dan veertig sterren in één en dezelfde ruimte, in een cirkel, naar elkaar kijkend en samen zingend. Paul Simon naast Kenny Rogers. De drietrapsraket James Ingraham, Tina Turner en Billy Joel. Het vocale pleisterwerk van Kenny Loggins na de rauwe strot van Bruce Springsteen. Steve Perry en Darryll Hall die elkaar naar de kroon steken. Diana Ross hand in hand met Michael Jackson en Stevie Wonder. Ray Charles die het nummer even volledig naar zich toetrekt. En hoe al die stemmen samenvloeien in een groots koor.

Deze alleraardigste film van Bao Nguyen laat zien wat een operatie het is geweest om al die grootheden tegelijk in de studio te krijgen en samen te laten musiceren. Het wordt een race tegen de klok, tot diep in de nacht. Als Bob Geldof de troepen heeft toegesproken, over waarom ze daar eigenlijk staan te zingen, is het momentum daar voor een memorabele sessie. Al gaat dat ook niet vanzelfsprekend goed. Als Stevie Wonder bijvoorbeeld voorstelt om een stukje in Swahili te zingen, vertrekt countryzanger Waylon Jennings. Een ‘good ol’ boy’ zingt nu eenmaal geen Swahili.

Zo valt er ondanks de voorspelbare afloop – wereldhit! – genoeg te genieten. Het permanente ongemak van Bob Dylan bijvoorbeeld, te midden van al die sterren. Een flink aangeschoten Al Jarreau. En hoe Sheila E. vooral wordt ingezet als lokaas voor haar ‘baas’ Prince, die verstek heeft laten gaan. ‘A little heartbreaking’, vindt ze nog altijd. De zangeres en percussioniste is één van de participanten die nu, een kleine veertig jaar later, weer van de partij is. Net als Lionel Richie, Bruce Springsteen, Smokey Robinson, Dionne Warwick, Huey Lewis, Cyndi Lauper en Kenny Loggins.

Voor de één is We Are The World niet meer dan een voetnoot in een imposante loopbaan, voor een ander het absolute hoogtepunt ervan. Het moment om boven je jezelf uit te stijgen, te midden van je eigen muzikale helden. Want dat is de andere kant van USA For Africa: behalve goed voor Hongerig Afrika is het initiatief ook niet slecht voor de carrières van de betrokken artiesten, die zich bovendien bewust worden van de maatschappelijke impact die zij kunnen hebben. En dan moet het wereldwijd uitgezonden benefietconcert Live Aid, in de zomer van 1985, nog komen…

Citizen Sleuth

IDFA

‘Ik las het onderzoeksdossier: moord, doofpot, what the hell?’ vertelt Emily Nestor, een jonge vrouw uit de Amerikaanse staat West Virginia, die inmiddels wel weet hoe je in oneliners moet spreken. ‘Dat moet focking onderzocht worden. En waarom dan niet door mij?’ Ze besluit om de tragische dood van Jaleajay Davis, op 19 november 2011 op Interstate 77 in Ohio, nader onder de loep te nemen en wordt daarbij gesteund door Jaleajay’s moeder Kim, die al jaren ijvert voor een nieuw onderzoek naar het fatale verkeersongeluk, en haar opa Roger Nolan, die zelfs al een wapen bij de hand houdt.

Nestors inspanningen als amateurdetective monden in 2018 uit in de podcast Mile Marker 181 – vernoemd naar de kilometerpaal waar Jaleajay is aangetroffen – waarmee ze meteen een trouwe schare volgelingen opbouwt. Emily trekt tevens de aandacht van filmmaker Chris Kasick, een protegé van de oervader van het true crime-genre Errol Morris (The Thin Blue Line). Hij besluit om haar te gaan volgen voor een documentaire: Citizen Sleuth (81 min.). Een true crime-docu dus over een true crime-podcast, waarin de hoofdpersoon een true crime-tattoo (hartje ‘true crime’) neemt, de true crime-conventie Crimecon bezoekt en contact legt met kopstukken van andere true crime-producties (Injustice With Nancy Grace en I’ll Be Gone In The Dark). Dat moet wel een metablik op het populaire en omstreden genre opleveren.

En daar lijkt Kasick inderdaad op uit. Hij kijkt mee terwijl Emily, volgens eigen zeggen in opdracht van het slachtoffer, (anonieme) getuigen aan het woord laat, speculeert over de mogelijke motieven van Jaleajay’s vrienden, de fatale autorit nog maar eens reconstrueert en kijkt wat er gebeurt met de scherven als je een autoruit aan diggelen slaat. Voor volgers van het true crime-genre zijn het welbekende taferelen. Mensen worden gereduceerd tot personages, gebeurtenissen krijgen hun eigen plek binnen een narratief en de uitkomst daarvan moet eigenlijk wel een combinatie van crime en cover-up zijn. Anders is er namelijk geen verhaal en lijkt zo’n podcast ten dode opgeschreven. Emily Nestor is echter zeker van haar zaak: negentig procent van haar informatie wijst op moord. Maar is de fulltime podcaster eigenlijk wel gekwalificeerd om zulke ferme conclusies te trekken?

Ze werkte bij een hondenopvang en als serveerster. Emily is vooral een gestaalde crimefanaat. Ze zweert bij de serie Mindhunter, heeft tattoos van seriemoordenaar Richard Ramirez (alias The Night Stalker) en Dexter en wil eigenlijk al haar hele leven Clarice Starling zijn, de FBI-agente uit The Silence Of The Lambs. Want die komt ook uit West Virginia, achtergebleven Hillbilly-gebied waar armoede, werkeloosheid en verslaving al sinds jaar en dag wild om zich heen grijpen. Er zijn hier echt mensen te vinden met tanden in hun mond, stelt Emily’s trotse moeder Jamie Metz. Terwijl haar dochter lezingen geeft, stickers uitdeelt en merchandise aan de man probeert te brengen, ontstaat er echter ook twijfel: was Jaleajay Davis’ dood werkelijk een misdrijf? Kasick begint zich dat af te vragen – en ook waar hij zelf dan mee bezig is. Zelfs voor Emily Nestor wordt die kwestie onontkoombaar.

Intussen werpt de filmmaker ook grotere kwesties op: krijgen true crime-fans in gebieden zoals West Virginia misschien meer ruimte omdat de serieuze journalistiek er nauwelijks meer een rol speelt? En wat betekent het voor de waarheidsvinding als goed (of kwaad)willende amateurs, niet gehinderd door vakkennis en beroepsethiek, zich dan op willekeurige ‘misdaden’ richten? Zij hebben in wezen maar één doel: entertainen. Anders is het publiek snel weg, op zoek naar een nieuwe seks- of moordzaak. Deze juicy film, waarbij de maker ook zichzelf niet spaart, laat tegelijkertijd zien hoe dat nu in de praktijk werkt: true crime, het ideale tijdverdrijf voor brave borsten die ook wel eens iets spannends willen beleven.

De driedelige docuserie Cybersleuths: The Idaho Murders belicht, aan de hand van een viervoudige moord, eveneens de true crime-industrie.

The Saint Of Second Chances

Netflix

‘Zou je misschien je vader willen spelen in deze film?’ vragen Morgan Neville en Jeff Malmberg aan het begin van The Saint Of Second Chances (94 min.)

‘Ik hak mijn been er niet af’, antwoordt Mike Veeck resoluut. ‘Punt uit.’

Even later zit hij desondanks, met een kalend hoofd, zonder ringbaardje en toch gewoon twee benen, tegenover een jongere uitvoering van zichzelf, de acteur Charlie Day. Het is 1975. ‘Vader’ en ‘zoon’ proosten op Bill Veecks aankoop van de honkbalclub The Chicago White Sox. ‘Het was wij tegen de wereld’, herinnert Mike, de echte, zich dat zijn vader zei. ‘We gaan iets doen waardoor we zullen opvallen.’ De jonge Mike gaat ook aan de slag bij The White Sox en houdt daar meteen een nieuw T-shirt aan over: Owners kid.

Die eigenaar is een imposante man, dan al een levende legende in het Amerikaanse honkbal. Bill Veeck verzint steeds weer een nieuwe list om geld en aandacht te trekken. De skybox bijvoorbeeld. Of een scorebord dat na elke homerun zowat explodeert. Zijn zoon kan niet achterblijven en gaat zich ook te buiten aan spectaculaire acties. Samen zullen ze The White Sox weer vol in de schijnwerpers zetten. Totdat de boel volledig in het honderd loopt door een wilde actie van zoonlief.

‘Laten we een beetje door de tijd reizen’, vervolgt verteller Jeff Daniels daarna lekker laconiek het verhaal. ‘In de tien jaar daarna vergokt Mike al z’n geld. Hij begint een reclamebureau. Hij exploreert de wereld van de stimulerende middelen en blijft stug doordrinken. Hij trouwt, heeft een hartaanval en krijgt een zoon, die hij Night Train noemt.’ En deze onfortuinlijke jongen komt meteen daarna zelf aan het woord. ‘Waar moet ik beginnen?’ zegt ie. ‘Raar, hè?’ Zijn vader, Mike: ‘Zij kreeg de voogdij.’

Pas als zijn eigen vader, Bill, op 71-jarige leeftijd overlijdt, grijpt Mike zichzelf bij zijn kladden en gaat voor z’n tweede kans. En de derde. En vast ook nog een vierde of vijfde. Dit ‘heldenverhaal’ is door Neville en Malmberg met veel bravoure, cheesy muziek en lekker melige humor verfilmd. Een real life-comedy, waarin archiefmateriaal en interviews worden gepaard aan scènes met acteurs, die een typetje maken van hun personages. Ze richten zich bovendien regelmatig rechtstreeks tot de kijker.

The Saint Of Second Chances is dus zeker geen serieus portret waarmee het leven van Mike (en Bill) Veeck psychologisch wordt geduid, maar een alleszins geslaagde poging om daarvan een jolig sterk verhaal te maken, dat zelfs met een groot persoonlijk drama niet om zeep kan worden geholpen. Dat amuseert zolang het duurt en een uitgelaten gevoel achterlaat. Meer niet. Maar zeker ook niet minder.

Als De Nacht Maar Niet Valt

Cinema Delicatessen

‘Heb je meer dan eens aanvallen gehad, waarbij je je plotseling angstig voelde?

‘Heb je ooit de indruk gehad dat iemand of een kracht buiten jezelf ervoor zorgde dat je je gedroeg zoals je dat normaal niet doet?’

‘Verloor je toen ook wel eens de controle over jezelf?’

De vragen die enkele Noorse kinderen krijgen voorgelegd  over hun depressies en angsten stapelen zich op, de antwoorden ook. De keuze lijkt simpel: nooit – soms – vaak – heel vaak. En de implicaties daarvan zijn dat uiteindelijk ook: wel of geen psychische stoornis. Ooit, in de toekomst. Of: nooit. Vooralsnog worstelen ze ‘gewoon’ met zichzelf en het leven. Zoals tieners nu eenmaal doen.

‘If only monsters would go to bed early’, declameert de Vlaamse actrice Viviane De Muynck streng. ‘If only night wouldn’t fall.’ Zij fungeert in Als De Nacht Maar Niet Valt (82 min.) als ‘inner voice’, geschreven door Saskia de Jong. Deze essayistische film van documentairemaker Marc Schmidt is de weerslag van een zoektocht naar waar het voorkomen van psychische problemen eindigt en overcontrole begint.

‘Do you like being treated before falling ill?‘ vraagt De Muynck bij droneshots van Lake Nona, een ogenschijnlijk perfecte nieuwbouwwijk in Orlando, Florida. Never – rarely – sometimes – often. Tijdens het Lake Nona Life Project kunnen ‘citizen scientists’ participeren in een gezondheidsproject dat is gesitueerd in het echte leven. Met de nieuwste technische snufjes pogen deelnemers supergezond te blijven.

‘We willen ervoor zorgen dat je gelukkig bent’, zegt hoofd innovatie Juan Santos. ‘Daarom proberen we elke vorm van weerstand te verwijderen.’ Marc Schmidt heeft er duidelijk zijn vraagtekens bij. Hij portretteert het leven in de ‘masterplan community’ als steriel en levenloos. Een geplastificeerd bestaan, continu gadeslagen door camera’s, met allerhande apps en vanachter beeldschermen.

‘Waanzin is menselijk’, constateert de Nederlander Maarten Nijssen tegelijkertijd. Hij is op de terugweg van een ernstige psychose en wordt tijdens het re-integratietraject aan een indringend onderzoek onderworpen. Het leidt tot een wat ongemakkelijke conclusie: het gewone leven is eigenlijk maar saai. Tijdens zijn paranoïde wanen voelde Nijssen zich misschien wel meer zichzelf dan nu.

Zo bevraagt Schmidt de ‘dataficering van de geestelijke gezondheidszorg’, die wordt neergelegd in computermodellen, mental health-apps en eindeloze questionnaires. Komt met al dat onderzoek, de mogelijkheid om jezelf door te laten meten en vervolgens te verbeteren, ook de druk om psychisch gezond – en dus gelukkig – te zijn? En wat raken we kwijt met deze surveillance en ’meten = weten’-attitude?

‘Perhaps we’re off on a detour’, stelt inner voice Viviane De Muynck nog maar eens in deze bespiegelende film, waarin Marc Schmidt zijn vragen niet alleen stelt, maar ook vervat in krachtige beeldtaal en een unheimisch geluidsdecor. ‘Perhaps the body isn’t a code, but an ode to the senses.’

Television Event

VPRO

Geen bloed. En geen verbrande lijken. De censoren van de Amerikaanse commerciële zender ABC lijken onverbiddelijk. Het is duidelijk dat zij geen idee hebben van wat de makers van die nieuwe ‘Saturday Night Movie’ proberen te bewerkstelligen. De filmcrew laat zich er in elk geval niet door weerhouden. Regisseur Nick Meyer en z’n team willen Amerika confronteren met de gevaren van een kernoorlog. Hun speelfilm The Day After wordt in 1983 een ongekend Television Event (86 min.) – en een prachtige metafoor voor de collectieve angst voor nucleaire verwoesting van de aarde.

‘In de jaren tachtig hadden Amerika en Rusland genoeg kernwapens om iedere man, vrouw en kind op aarde 54 keer te doden’, stelt Meyer, die even daarvoor nog een Star Trek-film heeft afgeleverd. ‘54 keer!’ Alle reden dus om het land wakker te schudden met een onvervalste ‘what if’-film. Alleen dreigt de licht ontvlambare filmmaker zelf een obstakel te worden. Tijdens het productieproces blijkt steeds weer dat waar Nick Meyer komt, ook ruzie komt. ABC Motion Pictures-onderdirecteur Stu Samuels ontwikkelt een serieuze vorm van ‘Nick-moeheid’ en overweegt om hem van de film af te halen.

Rondom die clashende ego’s ontwikkelt zich een discussie over of die film over gewone Amerikanen voor, tijdens en na een kernaanval er überhaupt moet komen. Is het meer dan ordinaire bangmakerij? Spelen ze grote vijand Rusland ermee in de kaart? De nieuw aangetreden regering van de ‘cowboy’ Ronald Reagan komt in elk geval met dwingende inhoudelijke suggesties. Blijkbaar is het idee van een film over een kernoorlog nog enger dan een echte kernoorlog. Intussen laait de Koude Oorlog, mede door Reagans retoriek over de Sovjet-Unie als ‘evil empire’, begin jaren tachtig ouderwets op. 

Via het voorbeeld van de controversiële kernoorlogsfilm belicht deze hele smakelijke reconstructie van Jeff Daniels intussen treffend de angst voor nucleaire destructie die als een grauwsluier over de jaren tachtig hangt (en die nu, gezien bijvoorbeeld de ontwikkelingen in Oekraïne, opnieuw uiterst actueel is). Totdat de regering Reagan toch maar toenadering zoekt tot de aartsvijand, om de ontspoorde wapenwedloop een halt toe te roepen – al is het de vraag of The Day After daarbij inderdaad zo’n prominente rol heeft gespeeld als Television Event, op toch wel typisch Amerikaanse wijze suggereert.

Patti Smith: Electric Poet

Arte

Na een concert met Bruce Springsteen & The E Street Band voelde gitarist Steven van Zandt onlangs de behoefte om met een tweet een recensent te corrigeren: nee, Bruce speelde geen cover van Patti Smith, het was zijn eigen compositie!

Vreemd is het overigens niet dat Because The Night door menigeen vooral wordt geassocieerd met de zangeres, dichter en kunstenares uit New York. Zij eigende zich het prijsnummer volledig toe en maakte er een absolute wereldhit van, haar enige overigens. Smith zelf werd intussen in het collectieve geheugen opgeslagen als een performer die floreerde op het braakliggende terrein tussen poëzie en rock & roll. Ze stond daarbij op de schouders van giganten als Arthur Rimbaud, Brian Jones, James Dean, Albert Camus en Bob Dylan en werd volgens eigen zeggen regelmatig verrast door de kracht van haar eigen verbeelding.

Als outsider had ze haar plek gevonden in het illustere Chelsea Hotel, een bastion van de tegencultuur waar je in de lobby zomaar bohémiens als Janis Joplin, William Burroughs of Allen Ginsberg tegen het lijf kon lopen. En even verderop huisde Andy Warhol’s The Factory, waar The Velvet Underground kind aan huis was. Gedragen door de eerste punkgolf van halverwege de jaren zeventig, waarbinnen ze helemaal op haar plek was, werd Smith zelf ook een icoon van die scene: oorspronkelijk, eigenzinnig en androgyn. Gaat het te ver om haar ‘non-binair avant la lettre’ te dubben? Feit is dat ze speelde met de traditionele man- en vrouwrollen.

Het gedegen portret Patti Smith: Electric Poet (53 min.) van Anne Cutaia en Sophie Peyrard richt zich vooral op het decennium waarin de geboren performer zich openbaarde aan de wereld. Zoals wel vaker wordt de periode daarna, waarin ze ook nog eens bijna tien jaar uit het publieke leven verdween om zich samen met haar echtgenoot Fred ‘Sonic’ Smith (oud-gitarist van The MC5) te wijden aan haar gezinsleven, bijna behandeld als een soort epiloog. Alsof dat latere leven simpelweg kan worden gereduceerd tot de comeback, na Freds vroegtijdige overlijden in 1994, en de blijvende artistieke waardering die haar sindsdien, ook als fotograaf, ten deel is gevallen.

‘Ik ben nooit normaal geweest’, stelt ze zelf, na een leven lang liefdevol laveren tussen punk en poëzie. ‘Maar ik ben een normale excentriekeling.’

Nothing Compares

Showtime

Natuurlijk ontbreekt dat ene spraakmakende tafereel niet in Nothing Compares (96 min.): het moment waarop zangeres Sinéad O’Connor, een ontaard product van het diep katholieke Ierland, voor het miljoenenpubliek van de Amerikaanse televisieshow Saturday Night Live een foto van de paus verscheurt. Hij zou betrokken zijn geweest bij het afdekken van seksueel misbruik binnen de Ierse kerk.

Als onhandelbare tiener uit een gebroken gezin, die volgens eigen zeggen had geleden onder een loeder van een moeder, was O’Connor ondergebracht geweest bij de nonnen. Die hadden haar met harde hand proberen te disciplineren. Tevergeefs. Op eigen voorwaarden – zwanger en met gemillimeterd haar bijvoorbeeld – werd de zangeres eind jaren tachtig wereldberoemd. En toen, getriggerd door het seksisme waarmee ze vrijwel continu werd geconfronteerd en de publieke afwijzing na het incident met de foto van de paus, begon haar verleden toch op te spelen.

Regisseur Kathryn Ferguson bewaart Sinéad O’Connors psychische aftakeling voor het allerlaatste deel van haar portret en besteedt dan vooral aandacht aan de persoonlijke en maatschappelijke context van O’Connors crises, niet aan de ongetwijfeld pijnlijke details daarvan. ‘Ze braken mijn hart en probeerden me te vermoorden, maar ik ben niet gestorven, zegt de hoofdpersoon zelf over de (misogyne) haat die jarenlang en masse over haar als jonge vrouwelijke artiest werd uitgestort. ‘Ze probeerden me te begraven, maar hadden geen idee dat ik een zaadje was.’

Behalve in de slotscène, waarin Ferguson laat zien dat ze zich nog altijd in ieders hart kan zingen, blijft de vijftiger Sinéad O’Connor volledig buiten beeld in deze stevige film over de eerste jaren van haar tumultueuze carrière. Net als de mensen uit haar directe omgeving die de ontwikkelingen inkaderen. Een film zonder pratende hoofden dus, over een jonge vrouw met een zeer sprekend hoofd. Als O’Connor bijvoorbeeld haar moeder toezingt in haar eerste hit Troy, spuugt haar mond gal en spuwen haar ogen vuur. ‘Er was geen therapie toen ik opgroeide’, zegt ze daar nu over. Ze had ook helemaal niet de ambitie om popster te worden. ‘Ik wilde gewoon schreeuwen.’

Slechts één ding ontbreekt in deze biopic: haar grootste hit Nothing Compares 2 U. Daarvoor wilden de erven van Prince, die het ontwapenende nummer ooit schreef, geen toestemming geven. De beelden van de iconische videoclip, waarin zij met betraande ogen recht in de camera zingt, maken desondanks nog altijd indruk. Hier legt een beeldbepalende artiest van het laatste deel van de twintigste eeuw, zonder geluid, voor het oog van de wereld haar ziel bloot. En daarmee maakt Sinéad O’Connor ook haar publiek weerloos.

Sidney

Apple TV+

Het zou de nodige jaren duren voordat acteur Sidney Poitier (1927-2022) als kind het concept ras, en de daarmee verbonden implicaties, zou begrijpen. In zijn jongste jaren, op Cat Island op de Bahama’s, was hij simpelweg nooit in aanraking gekomen met witte mensen – en de vooroordelen die zij hadden over mensen zoals hij. Eenmaal in de Verenigde Staten zou hij echter al snel leren wat het betekende om zwart te zijn.

Als Afro-Amerikaanse acteur nam hij later belangrijke barrières. Vóór hem werden zwarte acteurs vooral geacht om een grappig stereotype te spelen, vertelt hij in de ietwat brave biografie Sidney (112 min.). Zodat het veelal witte publiek eens goed kon lachen. Poitier tapte echter uit een ander vaatje: in zijn eerste belangrijke rol in No Way Out (1950) speelde hij een zwarte arts die tijdens zijn werk uiterst racistisch werd benaderd. En in de donkerste dagen van het McCarthyisme weigerde hij om een loyaliteitsverklaring te ondertekenen voor zijn rol in Blackboard Jungle (1955).

Gaandeweg groeide Sidney Poitier uit tot een icoon van de Afro-Amerikaanse cultuur. Voor The Defiant Ones (1958) kreeg hij als eerste ‘negro’ een Oscar-nominatie. Vijf jaar later volgde daadwerkelijk een Academy Award voor de hoofdrol in Lilies Of The Field. En weer vijf jaar later, in 1968, won In The Heat Of The Night, waarin hij met Rod Steiger de hoofdrol speelde, de Oscar voor beste film. Intussen onderscheidde Poitier zich, net als zijn vriend Harry Belafonte, ook binnen de Amerikaanse burgerrechtenbeweging.

Sidney Poitiers status als zwart icoon wordt misschien nog wel het beste geïllustreerd door de uitbundige gastenlijst van deze door Oprah Winfrey geproduceerde documentaire, met beeldbepalende Afro-Amerikanen als Morgan Freeman, Quincy Jones, Andrew Young, Spike Lee, Denzel Washington, Hale Berry, Louis Gossett Jr., Lenny Kravitz en Winfrey zelf (die zomaar emotioneel wordt bij de gedachte aan haar grote held). Verder draven witte collega’s als Barbra Streisand, Robert Redford en Lulu op om ‘s mans werk te duiden en schetsen Poitiers tweede echtgenote en zijn dochters de mens achter de superlatieven.

Regisseur Reginald Hudlin geeft de man zelf ruim baan om zijn leven en loopbaan via treffende anekdotes uit te serveren, stipt en passant ook de rafelrandjes van zijn bestaan aan en stut dat geheel weer met een fikse collectie filmfragmenten, smakelijke muziek en nieuwsbeelden van de grote maatschappelijke ontwikkelingen van zijn tijd. Behalve een lofzang op de man en het symbool Sidney Poitier wordt deze film zo ook een viering van de zwarte cultuur.