‘Reggae gaat over veerkracht en optimisme’, zegt Joost Nauta, de hoofdpersoon van de overrompelende korte docu Back To Da Riddim (25 min.). En daarvan heeft hij zelf méér dan genoeg. Resilience. Zelfbewustzijn. Ondanks – of is het ook dankzij? – zijn lichaam dat steeds meer een hindernis en kerker wordt. Joost heeft de zeldzame spierziekte SMA2 en zit in een rolstoel. Toch houdt ie onmiskenbaar de schwung in z’n leven. Hij leeft op reggae, ‘de drum die je van binnen voelt’.
En dus wil ie ook naar Jamaica, de bakermat van zijn favoriete muzieksoort. Deze reis had hij eigenlijk willen maken met zijn rastavriend Tito. Die is alleen ziek geworden en overleden – en leeft nu in zwart-wit verder in deze film. Intussen zit Joost Zorgt, de thuiszorgorganisatie die Nauta heeft opgericht en bestuurt, in zwaar weer. Als ondernemer strijdt hij al enkele jaren tegen een faillissement. En dat gaat hem natuurlijk ook niet in de koude kleren zitten.
Toch overheersen in deze vlotte, swingende en lekker associatief gemonteerde film van Bouba Dola de ‘positive vibrations’ rond zijn hoofdpersoon. Dat sluit ook aan bij Nauta’s aanstekelijke levensfilosofie, die hij vervat in de na de andere snedige oneliner. ‘Ik heb geen brief van de dokter dat ik hier moet komen, hè?’ zegt Nauta bijvoorbeeld laconiek over zijn bezoek aan het zonovergoten reggaemekka, waar hij zich laat meenemen op de lome beat van het Caribische eiland.
En als hij reggaecracks zoals Earl ‘Chinna’ Smith, Luciano The Messenger en Tony ‘Mr. T’ Owens, die hun sporen verdienden bij grootheden zoals Bob Marley en Jimmy Cliff, om zich heen verzamelt om eens lekker samen te musiceren in de studio, wordt dat voor Joost Nauta méér dan zomaar de vervulling van een langgekoesterde droom. ‘Deze mensen doen het niet voor hun lol, hè?’ zegt Joost trots, alsof hij er de goddelijke voorzienigheid in ziet. ‘Het is een opdracht.’
Zo laat Dola alle stukjes van Nauta’s puzzel, in eerste instantie ogenschijnlijk lukraak in de lucht gegooid, uiteindelijk op hun plek vallen. De man die volgens de oorspronkelijke prognose maar een jaar of vijf zou worden, leeft nu al een kleine halve eeuw in geleende tijd én op zijn eigen beat. En die brengt iedereen om hem heen in beweging.
Hij maakt enkele albums, wint daarmee zowaar twee Grammy Awards en wordt ook nog eens opgenomen in de Rock And Roll Hall Of Fame. Toch staan de laatste jaren van de onlangs overleden metalheld Ozzy Osbourne (1948-2025) vooral in het teken van zijn broze gezondheid, het cancelen van concerten en de twijfels, spijt en somberheid die daarmee gepaard gaan. Zijn vrouw en manager Sharon en hun kinderen Aimée, Kelly en Jack proberen hem daar, soms met de moed der wanhoop, doorheen te loodsen.
Voor Osbournes introductie in de Hall Of Fame wordt bijvoorbeeld een soort superband samengesteld met de vocalisten Billy Idol, Jelly Roll en Maynard James Keenan (Tool), gitarist Zakk Wylde (Black Label Society), bassist Robert Trujillo (Metallica) en drummer Chad Smith (Red Hot Chili Peppers). Ozzy kan het echter nauwelijks verkroppen dat hij zelf niet het podium op kan om te rocken. En aan gewoon speechen moet ie al helemaal niet denken. Als hij überhaupt in staat is, vanwege alweer nieuwe medische complicaties, om naar de officiële ceremonie af te reizen.
Uiteindelijk rest hem nog één enkel concert, op 5 juli 2025 in Villa Park in zijn geboortestad Birmingham, waar hij samen met zijn oude strijdmakkers van Black Sabbath afscheid wil nemen van een even succesvolle als tumultueuze carrière en de fans die hem ruim een halve eeuw trouw zijn gebleven. Dat is ook het vanzelfsprekende richtpunt van de documentaire Ozzy: No Escape from Now (123 min.) van Tania Alexander. De weg daarnaartoe is alleen behoorlijk soapy. Alsof de realityserie The Osbournes (2002-2005) een tamelijk zwaarmoedige reprise heeft gekregen.
Zelf twijfelt Osbourne namelijk of hij die afscheidsshow wel gaat halen – en ook zijn doorgaans onverzettelijke echtgenote Sharon zit soms in zak en as. Want onderweg dienen zich steeds weer nieuwe ongemakken aan. ‘Het is compleet ontmoedigend’, verzucht Ozzy, enkele maanden voor ‘Back To The Beginning’. ‘Maar ik moet daarheen. Ik moet er echt zijn!’ En hij zal er uiteindelijk toch komen eruit gaan met een grote knal. Te midden van metal-grootheden zoals Metallica, Slayer en Guns N’ Roses kan ‘The Prince Of Darkness’ nog eenmaal opdraven als de ongekroonde koning van de heavy metal.
En daarna wachten de eeuwige jachtvelden van de rock & roll.
‘Never play two women back to back.’ Op de Amerikaanse radio is het tot ver in de jaren negentig goed gebruik om nooit twee liedjes van vrouwelijke artiesten achter elkaar te draaien. Dat kan het publiek helemaal niet aan. Of twee opeenvolgende vrouwelijke acts op een festival. Ook niet doen. Daar komt alleen maar ellende van.
En dat is dan weer tegen het zere been van de Canadese singer-songwriter Sarah McLachlan, die zich sowieso verbaast over het alomtegenwoordige seksisme binnen de Amerikaanse muziekindustrie. Vrouwelijke artiesten worden nog altijd keihard worden afgerekend op hun uiterlijk en moeten zich, bijvoorbeeld op festivals zoals Lollapalooza, staande houden in een vrijwel volledig mannelijke omgeving. McLachlan en haar – overigens ook volledig mannelijke – team zinnen op een alternatief: een rondreizend festival met louter vrouwelijke acts, die nu eens niet hoeven te wedijveren met macho mannen.
Ze dubben dit Lilith Fair – vernoemd naar de eerste vrouw van Adam, voordat die aan de zijde van Eva belandde – en strikken toonaangevende artiesten zoals Patti Smith, Tracy Chapman, Sinead O’Connor, Dixie Chicks en Missy Elliott. Ook de festivalcrew en het publiek bestaan voor een belangrijk deel uit vrouwen. Dat zorgt voor een enorme saamhorigheid en aandacht voor thema’s die de Lilith-gemeenschap aangaan, zoals het recht op abortus en de emancipatie van LHBTIQ+’ers (via rolmodellen zoals Indigo Girls en Brandi Carlile). Van elk festivalkaartje wordt bovendien een dollar gedoneerd aan een goed doel.
In de onvervalste trip nostalgia Lilith Fair: Building A Mystery (99 min.) blikt Ally Pankiw met Sarah McLachlan en haar team en participanten zoals Sheryl Crow, Suzanne Vega, Jewel, Liz Phair, Paula Cole, Shawn Colvin, Erykah Badu en Joan Osborne terug op de jaren 1997-1999, waarin Lilith Fair een divers en inclusief alternatief biedt voor de veelal door mannen en mannetjes gedomineerde popfestivals. Zoals bijvoorbeeld de volledig uit de hand gelopen reprise van Woodstock in 1999, waarbij lompe macho acts als Limp Bizkit en Kid Rock de toon zetten en een zeer agressieve, vrouwonvriendelijke omgeving creëren.
Tegelijkertijd is kritiek op ‘Vulvapalooza’ ook onvermijdelijk en krijgt het reizende circus zeker in het Amerikaanse hartland te maken met aanvallen uit conservatieve hoek. Die kunnen het zusterschap, waarvan uiteindelijk ook aanvankelijke kritische vrouwen zoals comedian Sarah Bernhard en Chrissie Hynde (The Pretenders) deel zijn gaan uitmaken, echter niet verstoren, blijkt uit deze liefdevolle reconstructie, die tevens tegemoet komt aan iedereen met ‘nineties nostalgia’.
Ik ga je het verhaal vertellen van Teddy Kyle Smith, belooft James Dommek Jr. bij de start van Blood & Myth (74 min.). Dat wordt tevens het verhaal van zijn volk, de Inuit uit Alaska. Of zoals ze zelf zeggen: de Inupiaq. En Teddy, uit het piepkleine dorp Kiana in het noorden van ‘The Last Frontier’ Alaska, was ooit hun trots. Totdat hij betrokken raakte bij ogenschijnlijk redeloos geweld.
De voormalige marinier speelde een belangrijke rol in de speelfilm On The Ice (2011), waarin de Inupiaq nu eens niet als karikaturale eskimo’s werden geportretteerd. Zo werd hij een icoon van zijn gemeenschap. Na het maken van de film leek Teddy Smith alleen wel ‘onga’. Hij waande zich blijkbaar onaantastbaar. Misschien kwam dat ook door de drank, de nagel aan de doodskist van menige ‘native American’.
Nadat zijn 74-jarige moeder Dolly in september 2012 onder mysterieuze omstandigheden dood was aangetroffen in haar eigen slaapkamer, sloeg Teddy op de vlucht. Tien dagen lang liep hij in z’n eentje door de ijzige kou. In een verlaten jagershut, de Staheli Cabin, stuitte hij vervolgens op de broers Buckel, die daar op berenjacht waren. Niet veel later had hij hen allebei met een kogel geveld.
Toen Alaska State Troopers Teddy Smith inrekenden, had hij daarvoor een bizarre verklaring: de Inukuns hadden hem dat opgedragen. Aan deze mythische kleine en wilde mensen uit het noorden, die zich hadden teruggetrokken op een stuk wildernis waar verder geen andere mensen kwamen, werden sjamanistische krachten toegedicht. En ze hadden zich nu dus toegang verschaft tot Smiths hoofd.
Onzin! zou de gemiddelde Amerikaan zeggen. De gevallen Inupiaq-held probeerde zich gewoon onder zijn welverdiende straf uit te wurmen. Of, als die Amerikaan toevallig in een vergevingsgezinde bui was: die Teddy is niet goed. James Dommek Jr. verwijst zijn verhaal echter niet direct naar de prullenbak. Zijn eigen overgrootvader Taata Pulungun verhaalde in het boek The Eskimo Storyteller ook al over de Inukuns.
Er is nu eenmaal meer tussen Hemel en Alaska. In deze stemmige film van Kahlil Hudson (Navajo Police: Class 57) gaat Dommek op onderzoek uit in zijn eigen gemeenschap, die volgens hem nog tot ver in de twintigste eeuw in het Stenen Tijdperk leefde. Wat de meeste andere westerlingen beschouwen als bijgeloof, kan volgens hen een diepere waarheid bevatten – of op z’n minst een kern ervan.
Zijn zoektocht naar waarom Smith precies wat gedaan heeft leidt niet tot sluitende, algemeen geaccepteerde antwoorden, maar confronteert de Inupiaq met zijn eigen identiteit en de overtuigingen van zijn volk. Dat voelt soms wat geconstrueerd – alsof de reis van een held hem ook altijd wijzer moet maken over zichzelf – maar zorgt er in elk geval voor dat het true crime-deel van deze docu een fundament krijgt.
En daarbij hoort natuurlijk ook een moment van de waarheid, waarbij James Dommek Jr. de kans krijgt om de man, waarmee dit mythische verhaal over de Inupiaq-gemeenschap en de illustere Inukuns begon, diep in de ogen te kijken.
Tekenen bij het kruisje. Daar kwam het in de afgelopen honderd jaar vaak op neer voor Amerikaanse artiesten. Pas later bleek dan wat zo’n platencontract inhield – en dat het doorgaans niet de mensen die de muziek maakten waren die er rijk van werden. Dat gold dubbel zo hard voor zwarte performers, die soms op een wel heel geniepige manier werden uitgeknepen. Hun strijd om artistieke vrijheid en financiële onafhankelijkheid duurt, getuige Paid In Full: The Battle For Black Music (180 min.), nog altijd voort.
Toonaangevende artiesten zoals Bessie Smith, Billie Holiday en Nina Simone kregen in de beginjaren van de muziekbusiness vaak nog een vast bedrag per opnamedag betaald. Als daar vervolgens een hit uitrolde, werd iedereen daar rijk van – de witte mannen voorop –behalve zij. En anders was er wel een louche manager, zoals bij Louis Armstrong, die z’n cliënt op slinkse wijze helemaal leeg trok. ‘What a wonderful world’, croont de jazzgigant met een kamerbrede glimlach tijdens een optreden, als de kwestie wordt aangesneden in deze boeiende driedelige serie van Guy Evans.
Exploitatie van zwarte artiesten is van alle tijden. We zijn zo blut als maar kan, meldt de succesvolle meidengroep TLC bijvoorbeeld na de uitreiking van de Grammy Awards in 1996. De manoeuvres om geld weg te sluizen blijken eindeloos. In de jaren vijftig worden bij de composities van rock & roll-held Chuck Berry bijvoorbeeld doodleuk ook andere rechthebbenden opgevoerd, die niets te maken hebben met het ontstaan van zijn songs. Voor de man zelf blijft er nog maar een klein deel van de opbrengsten over, waarvan de gemaakte, vaak flink opgevoerde kosten dan nog worden afgetrokken.
Andere truc: maak een beschaafde witte versie van een zwarte hit, zoals Pat Boones brave versie van de Little Richard-hit Tutti Frutti, en zet die vervolgens wél goed in de markt. Dan stroomt het geld – het is in feite steeds hetzelfde liedje – weer op de juiste plek binnen. Er zijn uitzonderingen: soulzanger Sam Cooke probeert in de sixties met een eigen platenlabel financiële autonomie te verwerven. Hij krijgt navolging via de zwarte labels Motown, Stax en Def Jam, die echter stuk voor stuk zullen worden uitgebuit, weggeconcurreerd of overgenomen door witte mannen met diepere zakken.
Artiesten zoals Smokey Robinson, Gloria Gaynor, Nile Rodgers, Chaka Khan, Ice-T en een keur aan kenners van de muziekindustrie vertellen in deze serie ‘graag’ over de misstanden waarmee ook zij zijn geconfronteerd. Paid In Full is overigens meer dan één grote klaagzang. Ook de initiatieven van eigengereide en ondernemende artiesten zoals Prince, Jay-Z, Kendrick Lamarr, Stormzy en Jessie Reyez, die een nieuw zelfbewustzijn hebben laten zien, komen aan de orde. Master P vat die attitude heel aardig samen. ‘Als een witte man me een miljoen dollars biedt, hoeveel zou ik dan werkelijk waard zijn?’
De meeste verhalen in deze fijne miniserie, bijeengehouden door verteller Zawe Ashton, zijn al wel eens verteld, maar hier worden ze vanuit een heldere invalshoek – wie wordt er rijk van? – verteld en in een bredere historische context geplaatst, zowel van de ontwikkeling van de muziekbusiness als de emancipatie van zwarte Amerikanen. En de vertelling is natuurlijk gelardeerd met fijne performances van baanbrekende artiesten zoals Ruth Brown, The Supremes, Sam & Dave, Public Enemy en Lil Nas X.
In de afgelopen jaren heeft zich met het streamen van muziek, laat de slotaflevering zien, overigens alweer een nieuwe manier aangediend om (zwarte) artiesten te exploiteren. Naar hoe de grote platenlabels Warner, Universal en Sony daarmee omgaan en terugkijken op het beladen verleden, blijft het overigens gissen. Want die wilden documentairemaker Evans niet te woord staan en houden ’t bij een schriftelijke verklaring.
Bloemen leggen op een begraafplaats. Het lijkt een liefdevolle daad. In het Zuid-Hollandse dorp Bodegraven krijgt dit ritueel in 2020, als het Coronavirus Nederland in z’n greep neemt, echter een zeer unheimisch karakter. De bloemen zijn bedoeld voor misbruikte en vermoorde kinderen, die daar stiekem zouden zijn begraven. En de leggers ervan, uit het hele land overgekomen, hebben zich laten aansporen door een complottheorie, op basis van hervonden herinneringen, waarvoor geen enkel bewijs is. Toch grijpt die in de krochten van het internet wild om zich heen.
In de fascinerende vierdelige serie Het Complot (175 min.) onderzoekt Joost Engelberts, die eerder ook de intrigerende podcast Onland maakte, hoe de wilde beschuldigingen van één enkele inwoner, de inmiddels in het buitenland woonachtige Joost Knevel, over Satanisch Ritueel Misbruik (SRM) door notabelen van Bodegraven konden uitmonden in intimidatie, bedreigingen en fundamenteel wantrouwen tegenover de Nederlandse overheid. Hij belandt zo in de unheimische wereld van notoire complotdenkers zoals Micha Kat en Wouter Raatgever, die het vuur in hun eigen Red Pill Journal telkenmale blijven oppoken.
Engelberts spreekt ook met Knevel zelf, die van de rechter voortaan zijn mond moet houden over deze gevoelige kwestie. Hij is er echter niet op uit om nu hém aan de schandpaal te nagelen, maar wil oprecht begrijpen waar Knevels beschuldigingen vandaan komen en hoe die konden leiden tot een naargeestige samenzweringstheorie. Engelberts kijkt daarna ook voorbij Bodegraven: naar de angst van bepaalde christelijke stromingen voor de Duivel, de ‘Satanic Panic’ die de Verenigde Staten ooit in z’n greep kreeg en hoe onverantwoord media, ook in Nederland, soms berichten over vermeend grootschalig kindermisbruik.
Het kost Engelberts moeite om mensen te vinden die hem te woord willen staan over dit gevoelige thema. Menigeen wil daar zijn vingers liever niet aan branden. Christiaan van der Kamp, de voormalige burgemeester van Bodegraven, en Johan, een dorpsbewoner wiens overleden broer onterecht in verband werd gebracht met Satanisch Ritueel Misbruik, stemmen uiteindelijk wel in met een gesprek. En gaandeweg, als hij uitzoomt naar het grotere thema van complotten over kindermisbruik, komen daar een officier van justitie, rechercheurs, therapeuten, theologen, een Amerikaanse podcastmaakster én enkele SRM-gelovers bij.
Samen met hen waadt Engelberts, die het onderzoek aanstuurt met zijn betrokken vertelstem, behoedzaam door een moeras waarin ‘t makkelijk verdwalen of verzuipen is. Hij kijkt bijvoorbeeld naar de oorsprong van complottheorieën over ritueel kindermisbruik, die al duizenden jaren steeds weer de kop lijken op te steken. Nog niet zo lang geleden ook in Nederland, waar therapeuten werden beïnvloed door Amerikaanse verhalen over seksueel misbruik en de Dissociatieve Identiteitsstoornis (DIS), die daarmee soms wordt geassocieerd. Twee vrouwen vertellen bijvoorbeeld hoe zij tijdens hun behandeling pijnlijke ‘herinneringen’ hervonden.
Bij cases rond SRM is er vaak sprake van omgekeerde bewijslast, laat Engelberts tevens zien. Want hoe kun je nu bewijzen dat iets niet bestaat en nooit is gebeurd? En mensen die onterecht van de gruwelijkste wandaden worden beschuldigd en volgens de criminoloog Marnix Eysink-Smeets, die over de treurige kwestie in Bodegraven het rapport Bloemen Op De Begraafplaats schreef, dus het slachtoffer zijn van ‘famacide’, reputatiemoord, waken er wel voor om olie op het vuur te gooien en zichzelf opnieuw tot doelwit te maken.
In dit vacuüm kan er, aangejaagd door een maatschappelijke crisis zoals het Coronavirus, ruimte ontstaan voor een kwalijke samenzweringstheorie rond het dierbaarste van het menselijke ras: onze kinderen. In Het Complot tast Joost Engelberts dit zeer gevoelige thema met zowel oprechte interesse, empathie en respect als doortastendheid en een kritische blik af. Het eindresultaat raakt het hart van wat wij/zij geloven.
Nieuw bij de EO: ‘Het Complot’. Aan het begin van de coronaperiode leggen honderden mensen bloemen op de begraafplaats in Bodegraven, na verhalen over satanisch ritueel misbruik. Maker Joost Engelberts onderzoekt in ‘Het Complot’ hoe dit verhaal kon uitgroeien tot een maatschappelijk explosief dossier en wie erbij betrokken waren. In de eerste aflevering is o.a. de toenmalige burgermeester van Bodegraven aan het woord. Hij vertelt over de gebeurtenissen in zijn dorp en hoe hij deze heeft beleefd. Ben je benieuwd naar deze EO docu-serie? 📲 Kijk vanavond om 22.10 uur naar de eerste aflevering van ‘Het Complot’ op NPO 2. 🔶 Alle afleveringen zijn ook te zien via NPO Start.
‘We zijn niet cynisch’, houden de leden van de Amerikaanse new waveband Devo (93 min.) een televisie-interviewer voor. ‘We kijken gewoon het nieuws.’
Het verval is in de jaren zeventig overal zichtbaar. De bandnaam Devo is niet voor niets een afkorting van devolution, ofwel de-evolutie. Het idee dat de mens niet meer is dan een krankzinnige erfgenaam van kannibalistische apen, die zichzelf en de aarde ten gronde zal richten. Alle reden dus om die creatuur en zijn wereld genadeloos te kijk te zetten. Als een Paard van Troje proberen de ‘spudboys’ uit Akron, Ohio, de Amerikaanse entertainmentindustrie binnen te dringen, om die van binnenuit te gaan uithollen met een subversieve combinatie van muziek, theater en filosofie.
Hun artistieke ontdekkingsreis, door henzelf treffend omschreven als ‘een muzikaal laxeermiddel voor een verstopte samenleving’, levert Devo al snel bekende fans op, zoals John Lennon, Jack Nicholson en David Bowie. Die laatste brengt hen ook in contact met Brian Eno, die hun debuutalbum wel wil produceren. De samenwerking met het stronteigenwijze gezelschap zal echter uiterst stroef verlopen. De echte ellende moet dan nog beginnen: een rechtszaak van Warner Brothers, dat een mondelinge deal heeft met de band, die echter tekent bij concurrent Virgin Records.
Toch wel opvallend voor een band die zich zo nadrukkelijk afzet tegen de uitverkoop van de Amerikaanse cultuur, muziek in het bijzonder. In het universum van Devo – en deze zeer vermakelijke documentaire die Chris Smith daarover heeft gemaakt – hoeft dat evenwel helemaal geen contradictie te zijn. Devo spot met alle regels – en zichzelf. De enige echte hit van de groep, Whip It, is daarvan een treffend voorbeeld. Menigeen is in de veronderstelling dat het nummer over SM of masturbatie gaat. Als er een videoclip moet komen, besluit de band daar smakeloos op in te spelen.
In werkelijkheid is de hitsingle, tenminste volgens Devo, bedoeld als een aansporing voor de Democratische president Jimmy Carter, die het bij de verkiezingen van 1980 moet opnemen tegen de door Devo gewantrouwde Republikeinse kandidaat Ronald Reagan. Verkeerd begrepen zijn ondertussen ook de plastic JFK-kapsels die de bandleden in die periode beginnen te dragen, de opvolgers van de rode hoedjes, de zogeheten ‘Energy Domes’, waarmee ze bekend zijn geworden. Hun keurige zijscheidingen worden aangezien voor de haardos van Ronald Reagan, die de verkiezingen natuurlijk zal winnen.
Zo wordt Devo’s permanente rebellie tegen al wat Amerikaans mag worden genoemd, die grofweg Reagans gehele regeerperiode omvat, in dit patente bandportret vlot, prikkelend en lekker speels, met een smakelijke potpourri van archiefmateriaal uit alle uithoeken van de (kunst)wereld(geschiedenis), uitgespeeld. Totdat ook deze volstrekt eigenzinnige groep in zekere zin lopendebandwerk is geworden – en, oh ironie, geen centen meer in het laatje brengt.
Hoewel het geloof hem van jongs af aan is ingeprent door zijn vader William, pastor bij een kerk waar ie zelf ook in het koor zat, belandt James Jacobs op het verkeerde pad. Als vijftienjarige schiet hij, volgens eigen zeggen puur om te bewijzen dat hij ‘that nigger from the hood’ is, op 16 april 2004 een man dood. Drie dagen later wordt zijn eigen oudere broer Victor, die eveneens in het bendeleven verzeild is geraakt, vermoord door, zoals Jacobs dat noemt, ‘another one of us’. Ofwel: Jamaal Smith, iemand die net als hij en zijn broer gewoon z’n rol speelt in de straatcultuur.
Sinds die tijd zit James Jacobs in de California State Prison een gevangenisstraf van veertig jaar uit. In de isoleercel, ofwel the hole, vindt ie uiteindelijk zichzelf én zijn stem, vertelt hij via de gevangenistelefoon in Songs From The Hole (97 min.), de hybride van documentaire en videoclipverzameling die Contessa Gayles in nauwe samenwerking met hem heeft gemaakt. Want daar creëert Jacobs zijn alter ego, de zanger/rapper JJ’88, en maakt hij samen met medegedetineerde Richie Reseda, die zijn leven ook weer bij elkaar heeft geraapt, het album waarvan deze film de verbeelding is.
‘Als het rechtssysteem me geen levenslang geeft, word ik neergeschoten door m’n eigen soort’, rapt JJ’88’ in één van de gestileerde videoclips, waarin met acteurs zowel zijn eigen verhaal als dat van veel ontspoorde jongens uit de Afro-Amerikaanse gemeenschap op een nogal gelikte manier wordt verteld. Gaandeweg komt James Jacobs echter tot de conclusie dat jongeren zoals hij niet voorbestemd hoeven te zijn voor dit leven. ‘Niemand dwingt je iets te doen’, galmt het in zijn hoofd als hij in de gevangenis voor een cruciale levenskeuze wordt gesteld: wraak of toch vergeving?
Als langgestrafte vindt hij in muziek de hoop die hij zo lang zocht. Inmiddels heeft Jacobs een verloofde, Indigo, die zich onvermoeibaar beijvert voor herziening van zijn straf, zodat ze samen buiten de gevangenismuren een toekomst kunnen opbouwen. Zo bezien zou deze clipdocu ook Songs From The Hope genoemd kunnen worden. Want ook James’ vader heeft altijd hoop gehouden op een ander, beter leven voor zijn enige overgebleven zoon. ‘Op een dag zal mijn zoon vrij zijn’, zegt hij stellig. ‘Dat heeft God me beloofd.’ En halverwege deze vertelling komt daar zowaar zicht op.
Met de oorspronkelijke manier waarop Gayles het persoonlijke verhaal van Jacob James, dat in wezen al door/over talloze andere zwarte Amerikanen achter de tralies is verteld, heeft vormgegeven, zorgt ze er intussen voor dat Songs From The Hole zich onderscheidt van thematisch verwante producties. Tegelijkertijd krijgen die tamelijk gladde muziekvideo’s nooit de emotionele lading die bepaalde documentairescènes wél hebben en wordt deze film nooit helemaal de mokerslag die de twee makers waarschijnlijk voor ogen hadden.
‘Crush content’ doet het geweldig bij de achterban. Niets leuker dan video’s van een jongen en een meisje die helemaal verkikkerd op elkaar raken. Daar smullen tieners van.
En dus moet ook Piper Rockelle, een Amerikaans YouTube-sterretje met miljoenen volgers, eraan geloven. Haar eerste kus zal worden gefilmd. Met de twaalfjarige Gavin, haar ‘vlam’. Het is een typisch geval van ‘shipping’, een gemanifesteerde relatie. Ofwel: speciaal voor het YouTube-kanaal ingestoken. Verzonnen dus. Kinderen die nauwelijks in de puberteit terecht zijn gekomen hebben hun eerste bullshitbaan te pakken.
Gavin verdwijnt al snel weer van het toneel. Zijn ouders vinden The Squad, het team van YouTube-tieners dat ‘momager’ Tiffany Smith heeft opgetrokken rond haar dochter Piper en dat zij met harde hand bestiert, toch wel een ongezonde omgeving voor hun zoon om op te groeien. Als vervanger wordt een joch gecast dat verdacht veel op Gavin lijkt: Walker. Samen met Piper wordt hij Piker gedubt. Met een hashtag ervoor: #piker.
Want al die ‘spontane’ kids moeten natuurlijk wel te gelde worden gemaakt. In typische jeuktaal: het merk moet gemonetariseerd worden. Met merkdeals, samenwerkingen en het aanprijzen van producten. Daar hebben de ouders, die het grensoverschrijdende gedrag van Tiffany in deze driedelige serie aan de kaak stellen, geen enkel bezwaar tegen. Totdat ze merken dat hun kinderen keihard moeten werken en slecht worden behandeld.
In Bad Influence: The Dark Side Of Kidfluencing (149 min.) geven Jenna Rosher en Kief Davidson hen alle gelegenheid om een inktzwart beeld te schetsen van Tiffany Smith, die net als haar dochter Piper en vriend/cameraman Hunter niet wil reageren. Intussen vegen de ouders meteen hun eigen straatje schoon. Ze zijn naïef geweest en hadden hun kinderen beter moeten beschermen. Tot wezenlijke zelfreflectie komen zij echter niet.
Terwijl Rosher en Davidson laten zien dat daar alle aanleiding toe is in een industrie, waarin kinderen vooral worden beschouwd als een verdienmodel – zelfs als hun publiek uit nét iets te oude mannen bestaat, zoals op het platform Brand Army. Piper komt daar terecht als ze, door de aantijgingen tegen haar momager, wordt ‘gedemonetariseerd’ door YouTube en haar heil zoekt in de schimmige uithoeken van het internet.
Waar de grenzen nóg verder worden opgezocht om het aantal views en likes op te jagen en inkomsten te genereren. Deze erg Amerikaanse serie, die al die andere moeders wel erg gemakkelijk laat wegkomen, brengt dat punt helder over het voetlicht: zolang er geen duidelijke regels bestaan, zullen er altijd haaibaai-momagers zijn die hun o zo stralende kindercreators over de grenzen van het wenselijke en betamelijke pushen.
Zo flamboyant als haar vader Prins Bernhard, de hoofdpersoon van Joost van Ginkels vorige Koningshuis-productie, is de voormalige Nederlandse koningin Beatrix natuurlijk niet. Toch doet de driedelige serie Beatrix (142 min.) echt niet onder voor z’n voorganger. Want of je het koningshuis nu wezenlijk voor het welbevinden van Nederland of kolderieke poppenkast vindt, de lotgevallen van de Oranjes leveren doorgaans méér dan genoeg gespreksstof op.
Dat begint bij Beatrix al kort na haar geboorte, als ze vanwege het uitbreken van de Tweede Wereldoorlog samen met haar moeder, de toenmalige prinses Juliana, naar Canada verkast. Daar ontmoet ze als peuter een ander Nederlands meisje, Reneé Smith-Roëll, met wie ze zo’n 85 jaar later nog altijd innig bevriend is. Samen met andere klasgenootjes van ‘Trixie’ kijkt zij in deze serie met plezier terug op hun idyllische jeugd. Daarna wacht voor Beatrix in Nederland het lastige huwelijk van haar ouders weer, met de Greet Hofmans-affaire, Bernhards buitenechtelijke escapades en diens betrokkenheid bij het Lockheed-omkoopschandaal.
Een centrale rol in deze lekker toegankelijke serie is weggelegd voor beeldresearcher René Kok van het NIOD, een geanimeerde verteller die aan de hand van foto’s, en begeleid door fraai archiefmateriaal, door het leven van de hoofdpersoon wandelt. Hij wordt gesecondeerd door kenners van de Nederlandse monarchie zoals Jolande Withuis, Jutta Chorus, Daniela Hooghiemstra, Jan Tromp en Annejet van der Zijl (die het koningshuis overigens consequent een ‘sprookjesfabriek’ noemt). De voormalige hofdame Miente Boellaard-Stheeman, adjudant Tom Zwollo, couturier Sheila de Vries en kunstenares Marte Röling spreken verder vanuit eigen ervaring over (en misschien ook wel een beetje namens) de inmiddels 87-jarige oud-koningin.
Zij schetsen een vrouw met een ijzeren wil, die de monarchie grondig professionaliseert en ondertussen heel wat te verduren krijgt: van de rellen in Amsterdam bij haar kroning en de aanslag op Koninginnedag in 2009 tot persoonlijk drama zoals de ziekte van haar echtgenoot Claus en de tragische dood van haar zoon Johan Friso. Van Ginkel zet alle ontwikkelingen soepel achter elkaar en geeft ze extra kleur met een nogal uitgesproken muziekkeuze die, net als bij zijn Prins Bernhard-productie, het midden houdt tussen lekker popi, bijna camp en tenenkrommend. Donna Summers I Feel Love begeleidt bijvoorbeeld de verloving met Claus, terwijl Everybody Wants To Rule The World van Tears For Fears Beatrix’s aantreden als koningin opluistert.
En wat te denken van Don’t Cry For Me Argentina als het huwelijk tussen Beatrix’s oudste zoon Willem-Alexander en Maxima kan worden ingezegend? Die tranen komen er dan overigens tóch. Bij haar Argentijnse schoondochter, welteverstaan, en voor het nageslacht vereeuwigd. Beatrix zelf houdt haar gezicht doorgaans in de plooi, laat op gezette tijden haar inlevend vermogen zien en toont zo nu en dan haar ‘boze oog’ als het ceremonieel, waarvan zij vindt dat het bij de monarchie hoort, door andermans fouten in het honderd dreigt te lopen. Als de rolvaste vorstin die ze, getuige deze interessante miniserie, eigenlijk haar hele leven is geweest.
Hij heeft zijn biologische leeftijd inmiddels met dik vijf jaar verlaagd. En elke twaalf maanden wordt ie er slechts acht ouder. Bryan Johnson zou dus ernstig tekort worden gedaan als hij, op basis van zijn geboortejaar, simpelweg op 45 jaar wordt ingeschat. In werkelijkheid – althans, volgens de wetenschappelijke modellen van Project Blueprint – is hij veel jonger. En hij wordt dus nóg jonger. Een soort real life Benjamin Button.
Johnson is er de hele dag druk mee. Ook, denk je er als kritisch kijker bij, omdat ie verder toch niets omhanden heeft. De Amerikaanse tech-miljonair – ach ja, natuurlijk! – had z’n schaapjes allang op het droge, was nog op zoek naar een stukje zingeving en heeft zichzelf daarom maar gebombardeerd tot proefkonijn voor een zeer ambitieus anti-verouderingsproject. De ideale hoofdpersoon voor een Chris Smith-docu, zou je zeggen.
En daar is de ongekroonde koning van de streamdocu ‘t mee eens. Ofwel: Don’t Die: The Man Who Wants To Live Forever (90 min.), een documentaire van, jawel, Chris Smith. Over een man die zich heeft overgegeven aan een algoritme dat beter voor hem zorgt dan hij zelf kan. Daarmee heeft Johnson zowaar een punt: het leven zit vol ongezonde verleidingen. In zijn woorden: ‘We vechten voor ons leven tegen onszelf.’
Chris Smith zou Chris Smith echter niet zijn als hij de man niet achter de wijs(neuzig)heden vandaan probeert te halen, kijkt naar het grotere maatschappelijke verhaal rond (anti-)veroudering en zo een vertelling construeert die prikkelt, vermaakt en uitdaagt. En tot een hand voor de ogen slaan en eens mismoedig schudden met het hoofd, dat ook. Want Bryan Johnson is natuurlijk ook gewoon – sst! – een freak.
‘Ik erken dat niet iedereen de tijd, middelen en omstandigheden heeft’, zegt hij er zelf over. ‘Ik probeer aan de uiterste rand van de mogelijkheden te zitten. Ik wil later zien wat er kan.’ En daarvan maakt een entrepreneur zoals Johnson natuurlijk serieus werk. Samen met zijn chief marketing officer Kate Tolo wordt elke scheet – als die tenminste zou bijdragen aan het verwerven van de eeuwige jeugd – met de wereld gedeeld.
Johnson, die opgroeide binnen de Mormoonse kerk, heeft van gezondheid zijn religie gemaakt en opereert daarbij permanent op de grens van wat mogelijk en verstandig is. Veel wetenschappers in deze Chris Smith-film hebben er in geval hun twijfels bij – al stelt hij ook wezenlijke vragen over hoe we omgaan met ons lichaam. ‘Het is een soort tegengif voor hoe de wereld over gezondheid denkt’, stelt journalist Ashlee Vance.
Platgeslagen: levensstijlverandering, om problemen te voorkomen, in plaats van de ouderdomskwalen gewoon maar afwachten en ze dan alsnog proberen te repareren. En die boodschap lijkt aan te slaan: de zonderling Bryan Johnson, waarvan die dekselse Chris Smith zowaar een mens van vlees en bloed heeft gemaakt, heeft inmiddels, samen met z’n tienerzoon Talmage, een heuse Don’t Die-beweging in gang gezet.
Gezamenlijk zullen Johnson en zijn discipelen ook de vraag moeten beantwoorden, die Smith hier, in navolging van bijvoorbeeld Farrokh Bulsara, ook opwerpt: wie wil er eigenlijk voor altijd blijven leven?
Niets werd in 1984 aan het toeval overgelaten: een onweerstaanbaar popliedje, van twee knappe en jonge tienersterren, met een hartverwarmende videoclip, opgenomen in een idyllisch wintersportoord in Zwitserland. Dit moest dé Kersthit van het jaar worden! Last Christmas zou echter nooit die felbegeerde eerste plek in de Britse hitlijsten bereiken. Daarvoor was er toentertijd simpelweg te veel hongersnood in Afrika.
Veertig jaar later geldt de hitsingle van Wham! als een absolute kerstklassieker. Tijd om, met Kerst natuurlijk, Wham! The Story Of Last Christmas (61 min.) te vertellen. En Andrew Ridgely, één van die twee jeugdidolen, is natuurlijk ook best bereid om met de toenmalige Wham!-entourage, waaronder de achtergrondzangeressen Shirlie Kemp en Pepsi DeMacque-Crockett, af te reizen naar het Zwitserse Saas-Fee, voor een uitgelaten bezoek aan de plek waar toentertijd de magie werd gemaakt. De videoclip, welteverstaan, een gelikt liefdesverhaaltje dat was gemaakt om ieders hart te raken.
Alleen George Michael, de man die de geheide hit schreef en ook helemaal in z’n eentje inzong en -speelde, schittert natuurlijk door afwezigheid. Hij overleed in 2016, op slechts 53-jarige leeftijd. Tijdens Kerstmis, ook dat nog. Via archiefbeelden en -interviews is Michael natuurlijk alsnog aanwezig in deze tv-docu. En via zijn stem, natuurlijk. Als singer-songwriter Sam Smith in de studio bijvoorbeeld de oorspronkelijke zangopname van Last Christmas mag horen, verdwijnt hij helemaal in de stem die tot hem spreekt via de koptelefoon. ‘Hij legt z’n ziel bloot’, constateert Smith geraakt.
Behalve Smith steken ook andere collega’s in deze feelgood-docu de loftrompet over de zanger en songschrijver George Michael: Neil Tennant (Pet Shop Boys), Mary J. Blige en Martin Kemp (Spandau Ballet), de man die uiteindelijk het hart van Wham!s achtergrondzangeres Shirlie wist te veroveren. Hun meerwaarde is beperkt. Interessanter zijn de ervaringen van mensen die daadwerkelijk betrokken waren bij de totstandkoming van Last Christmas, zoals manager Simon Napier-Bell, muzikaal leider Chris Cameron, opnametechnicus Chris Porter en clipregisseur Andy Morahan.
En ook Band Aid-organisator Bob Geldof, de man die in 1984 een stok tussen Wham!s spaken stak met de liefdadigheidssingle Do They Know It’s Christmas?, waarmee ettelijke miljoenen werden opgehaald voor Ethiopië, is van de partij. Daarmee wordt deze typische kerstfilm van Nigel Cole een aardige aanvulling op de recente docu’s over Wham! en de solocarrière van George Michael en een eerbetoon aan het nummer waarmee zij allemaal tot in de oneindigheid zullen worden geassocieerd en dat het uiteindelijk zowaar ook nog tot nummer één in de hitlijsten schopte: Last Christmas.
Was het Rusland, Noord-Korea of toch Iran? Als het Bitfinex-fonds uit Hongkong in 2016 op ingenieuze wijze wordt gehackt, denken insiders meteen aan een schurkenstaat. De onbekende daders hebben maandenlang rondgeneusd en een flinke slag geslagen. Dit is niet het werk van kwaadbedoelende amateurs, zo is het algehele gevoel.
De daders kampen alleen met één probleem: transacties met het buitgemaakte geld zijn voor de hele wereld te volgen. Het is alsof de buit gewoon op straat ligt, voor alles en iedereen zichtbaar. Hoe haal je die dan stiekem binnen? Intussen loopt de waarde van de gestolen Bitcoins zienderogen op: tot maar liefst 4,5 miljard dollar.
Amerikaanse opsporingsambtenaren tasten een hele tijd volledig in het duister over de identiteit van de cryptoboeven. Totdat ze via enkele opmerkelijke transacties een adres in New York op het spoor komen: Wall Street 75, het thuisadres van twee wannabe-influencers met opvallend diepe zakken, Ilya ‘Dutch’ Lichtenstein en Heather Morgan.
De twee blijken er online nogal een opmerkelijk leven na op te houden. Met name Morgan trekt de aandacht als een kneuzige parodie op een vrouwelijke rapper, die echter serieus bedoeld lijkt te zijn: @Razzlekhan, volgens een kennis een soort ‘Heather maal honderd’. Met wanstaltige ‘hits’ als Versace Bedouin en Vacuum Cleaner.
De Amerikaanse documentaire-lopende band Chris Smith krijgt in Biggest Heist Ever (87 min.) maar geen genoeg van de online-strapatsen van de vermeende Bitcoins-dievegge. En ook haar nerdy echtgenoot Dutch, met wie zij op extravagante wijze in het huwelijk is getreden, mag zich in zijn warme belangstelling verheugen.
Met zichtbaar plezier volgt Smith ook de Amerikaanse speurders tijdens hun zoektocht door het darknet, waarbij ‘follow the money’ nog altijd een bruikbaar uitgangspunt blijkt te zijn om, te midden van alle rookgordijnen en dwaalsporen, de naakte waarheid bloot te leggen, zodat ze deze Bitcoin-Bonnie & Clyde dan toch kunnen inrekenen.
Waarbij het dan nog wel de vraag is hoe een hoogopgeleide en kosmopolitische Amerikaanse vrouw en haar Russische echtgenoot de vaardigheden en mogelijkheid hebben verkregen om zich wederrechtelijk zo’n ontzettende smak virtueel geld toe te eigenen? Wacht, even terugspoelen… Rússisch? Zou ’t dan misschien tóch?
Aan het eind van deze smakelijke film zijn er evenveel vragen beantwoord als weer opgeworpen – en komt de cryptoleek desalniettemin ‘verrijkt’ de krochten van het internet weer uit.
Als zesjarige joch, door z’n ouders binnen de Amerikaanse Pentecostal Church geïntroduceerd als ‘de jongste evangelist ter wereld’, begroette hij vreemden met een ferme handdruk en een ingestudeerd praatje: hallo, meneer Smith, mijn naam is Marjoe Gortner en ik ben van plan om de Duivel twee blauwe ogen te bezorgen.
Dat jongetje is, als deze Oscar-winnende documentaire van Howard Smith en Sarah Kernochan in 1971 wordt opgenomen, inmiddels een volwassen man. Na zijn periode als kinderprediker, waarin hij miljoenen dollars zou hebben binnengehaald voor vader en moeder Gortner, begint Marjoe (88 min.) als twintiger zelf Mammon te dienen en puur voor de knaken te preken. Geloven doet hij allang niet meer. En daarover krijgt ie gaandeweg dan toch weer wroeging.
Marjoe besluit om de filmcrew van Smith en Kernochan toegang te geven tot zijn allerlaatste ronde langs Amerikaanse kerkgemeenschappen, om zo zijn eigen bedrog – en daarmee impliciet ook dat van talloze vakbroeders – aan de kaak te stellen. Wat gebeurt er als ze erachter komen dat ze voor de gek zijn gehouden? willen de filmmakers vooraf nog weten. ‘Ik hoop dat ze inzien dat het niet nodig is om al je geloof in handen van één willekeurige persoon te leggen.’
In de kleedkamer waar ze het opnameproces bespreken laat hij alvast zien hoe gemakkelijk ’t is om de uitzinnige prediker in zichzelf naar boven te halen. ‘For seven years I was a heroin addict, pill dropper, LSD tripper,’ begint Marjoe met gedragen stem aan één van zijn vaste riedels. ‘High ridin’ and then low slidin’, bustin’ heads, and droppin’ reds. Kickin’ in doors and bangin’ whores, settin’ tires and slashin’ fires. But then I met a man who was hung up, from my hang ups…’
Marjoe is ‘een geboren prediker’, vertelt zijn vader Vernon trots. Zijn zoon behoort tot de vierde generatie christelijke leidsmannen in de familie. Hij is intussen wel duidelijk een kind van zijn tijd: net zo goed beïnvloed door Mick Jagger als door Jezus. Marjoe maakt inderdaad indruk. Hij heeft onmiskenbaar de gave van het woord, maakt van elke dienst een meeslepend theaterstuk (inclusief handoplegging, healings en mietersveel Hallelujahs) en kan bovendien bedelen als de allerbeste.
Want, zo wordt ook al snel duidelijk: Amerikaanse predikers zoals Marjoe proberen overal een cent aan te verdienen. Ongegeneerd kloppen ze hun gehoor geld uit de broek. Na een performance – want dat is ‘t, niet meer of minder – worden de dollarbiljetten sans gêne op een stapeltje gelegd en vervolgens enthousiast geteld. Preken is een businessmodel, voor zogenaamd christelijke lieden die er geen been in zien om devote oude vrouwtjes van hun laatste tientje te ontdoen.
En Marjoe Gortner, of hij dat nu wil of niet, excelleert in dat métier. De scènes waarin hij als een jonge God, samen met enkele oudere collega’s, enkele (zwarte) kerken en ‘revival tenten’ op hun grondvesten laat schudden, hebben ruim een halve eeuw later niets aan kracht ingeboet. Het is en blijft topentertainment – ook al is er dan een charlatan aan het werk (die er blijkbaar ook geen moeite mee heeft om andere prekers voor eigen parochie te kijk te zetten).
Vince McMahon en enkele andere ‘larger than life’-personages zijn er eens goed voor gaan zitten. Dit lijvige portret van de grote baas van World Wrestling Entertainment (WWE) is echter pas een paar minuten onderweg als het verhaal dat regisseur Chris Smith voor ogen had al grondig wordt ontregeld – of, anders bekeken, lekker opgepompt – door ‘breaking news’ rond McMahon: de beruchte worstelpromotor, die voor zijn ‘sportentertainment’ ook Cyndi Lauper, Mike Tyson en Donald Trump naar de ring haalde, moet terugtreden vanwege beschuldigingen van verkrachting en vrouwenhandel.
Alleen: toen zaten de interviews voor deze zesdelige serie er al een heel eind op. Aan de crack Smith (The Yes Men, Jim & Andy en Wham!) de schone taak om dat seksschandaal tóch een plek te geven in Mr. McMahon (342 min.). Hij begint gewoon bij het moment waarop zijn protagonist de WWE overneemt en daarna zijn eigen held creëert: Hulk Hogan, één van de bekendste personages uit de historie van het Amerikaanse showworstelen. Samen met illustere karakters zoals Andre The Giant, Mr. T en The Iron Sheik – een Arabier die tot ultieme vijand is gebombardeerd – wordt Hulk immens populair.
Terry Bollea, de persoon achter ‘Hulkamania’, zal sowieso een sleutelrol in McMahons carrière blijven spelen: Hulk licht hem bijvoorbeeld stiekem in over de pogingen van WWE-worstelaar Jesse Ventura om een vakbond op te richten, maakt een veelbesproken overstap naar WWE’s grote concurrent WCW en wordt daarna door justitie gedwongen om te getuigen tegen zijn voormalige baas, die terechtstaat vanwege het stimuleren van en de handel in anabole steroïden. McMahon zal ook nog worden beschuldigd van het creëren van een zeer onveilig werkklimaat, brute intimidatie en ongegeneerd seksisme.
De roerige geschiedenis van Vince McMahon en zijn worstelfederatie, gekenmerkt door al dan niet gefingeerde conflicten en gevechten, wordt uitgesmeerd over bijna zes uur. McMahon zelf krijgt daarbij alle ruimte en wordt aangevuld, bijgevallen of gecorrigeerd door zijn vrouw Linda en kinderen Shane en Stephanie, bekende worstelinsiders en WWE-iconen zoals Hulk Hogan, Wendi Richter, Stone Cold Steve Austin, Dwayne ‘The Rock’ Johnson en Cody Rhodes. Zo ontstaat een gelaagd beeld van McMahon als een rücksichtslose entrepreneur, een showman par excellence en een kerel die op elk gebied de grenzen opzoekt.
Intussen zijn de beschuldigingen tegen McMahon nog altijd niet weerlegd – of überhaupt besproken. Dat stelt Chris Smith uit tot het laatste half uur van deze miniserie, die tot dan toe vooral aan Amerikaanse sport- en worstelfans heeft geappelleerd. De man die even daarvoor nog als ‘vaderfiguur’ van de WWE-familie is neergezet weigert de documentairemaker echter te woord te staan. En anderen die wellicht licht op de zaak hadden kunnen schijnen zijn kaltgesteld met een geldbedrag en zo’n beruchte NDA, waardoor ze moeten zwijgen over de man die hun leven zou hebben verwoest.
‘Ik ken worstelaars en promotors en ik ken deze industrie’, had Hulk Hogan Smith niet voor niets al bij de start van deze miniserie gewaarschuwd. ‘Je krijgt niet het hele verhaal.’
Er is weinig spontaans aan. Het iconische beeld van twee Afro-Amerikaanse atleten, nummer één en drie van de 200 meter sprint tijdens de Olympische Spelen van 1968 in Mexico-stad, die tijdens het Amerikaanse volkslied hun vuist ballen en fier in de lucht steken. De Black Power Salute (58 min.) van gouden medaillewinnaar Tommie Smith en John Carlos is het sluitstuk van een zorgvuldig geplande campagne. Eerder hebben de organisatoren, onder wie de militante professor sociologie Harry Edwards, nog een boycot van de Spelen door zwarte sporters overwogen.
Dat zien andere atleten zoals de verspringers Ralph Boston en Bob Beamon alleen helemaal niet zitten. Waarom zouden ze hoogstpersoonlijk hun eigen sportcarrière de nek omdraaien? En Avery Brundage, de omstreden voorzitter van het Internationaal Olympisch Comité (IOC), moet al helemaal niets hebben van de vermenging van sport en politiek. Als boegbeeld van het Amerikaans Olympisch Comité heeft hij zich in 1936 zelfs uitgesproken tegen een boycot van de Olympische Spelen in Berlijn. Hij stelde toen alles in het werk om Hitlers naziregime vooral maar niet tegen de haren in te strijken.
Zwarte activisten zoeken dus een andere manier om een statement te maken over de achtergestelde positie van ‘negro’s’ in de Verenigde Staten: een gebalde vuist. ‘Mensen noemen het black power’, zegt Tommie Smith in deze gedegen BBC-docu van Geoff Small uit 2008. ‘Natuurlijk ben ik zwart en natuurlijk representeert dat gebaar kracht, maar voor mij was het een schreeuw om vrijheid: kijk, hier ben ik. Ik heb hulp nodig. Ik wil gerechtigheid.’ IOC-baas Brundage stuurt de levende legende Jesse Owens, de zwarte held van de besmette Spelen van 1936, om te bemiddelen. Tevergeefs.
Smith en Carlos willen niets van hem weten. Zonder gevaar is hun actie echter niet, helpt verteller Colin Salmon de kijker nog even herinneren. Slechts enkele maanden eerder, in het voorjaar van 1968, zijn eerst burgerrechtenleider Martin Luther King en daarna presidentskandidaat Robert Kennedy vermoord. Opstaan tegen onrecht en segregatie kan dus zomaar keihard worden afgestraft. En hoewel vrijwel alle betrokkenen bij de Black Power-vuisten hun verhaal kunnen navertellen in deze oerdegelijke reconstructie, zijn ze wel degelijk jarenlang achtervolgd door hun principiële actie.
De algehele waardering is pas veel later gekomen. Sinds 2005 staat er een standbeeld op Carlos en Smiths alma mater San Jose State University, als blijk van waardering voor hun moedige protestactie. In Victory Salute ontbreekt alleen een belangrijke bijrolspeler: de Australische atleet die zich op de 200 meter tussen hen in had geschaard en die op het moment suprême solidair met hen was. Ook Peter Norman, de ‘unsung hero’ van het Black Power Salute, zou duur betalen voor zijn bijdrage aan de actie, getuige de documentaire Salute (2012).
Het uitgangspunt is even intrigerend als bizar: een meesteroplichter doet zich voor als een belangrijke speelfilmregisseur of Hollywood-hotshot en benadert in die hoedanigheid acteurs, fotografen en scenarioschrijvers met de kans van hun leven. Hij laat hen vervolgens van alles ondernemen: naar de andere kant van de wereld vliegen, allerlei cursussen en workshops volgen, liefdesscènes spelen voor een privécamera en – oh ironie – de film The Truman Show kijken.
Totdat de schellen van hun ogen vallen: ze zijn in het web beland van de Hollywood Con Queen (158 min.), een sadistische bedrieger die zich in de voorbije tien jaar al zeker als vijftig verschillende personen heeft voorgedaan. Het gaat hem in eerste instantie niet om geld, stelt journalist Scott Johnson van The Hollywood Reporter, die de zaak aan het rollen bracht met het artikel Hunting The Con Queen Of Hollywood (2018). ‘De belangrijkste motivatie was om in het hoofd en de dromen van mensen te komen en om die vervolgens te verpesten en te vernietigen.’
Johnson gaat in deze smakelijke Catfish-achtige productie op zoek naar de persoon achter de Con Queen en moet daarbij goed opletten dat hij zelf niet in diens web verstrikt raakt. En ook Chris Smith, dé Chris Smith, dient als regisseur van de driedelige serie op zijn qui-vive te zijn. Want de persoon die zich uiteindelijk ook in hun productie meldt bespeelt anderen als een viool. Zij zijn voor hem niet meer dan instrumenten waarmee hij van zijn getroebleerde levensverhaal – denk aan: conversietherapie en de diagnose ‘bipolair’ – een afzichtelijk kunstwerk kan maken.
En Smith serveert dat dan weer met de nodige suspense, gelikte reconstructiescènes en cliffhangers uit. Geheel volgens de wetten van Hollywood, waarvan de Queen maar al te graag deel wil uitmaken, en gebruikmakend van fragmenten uit diens favoriete films. Zo houdt hij de gang er goed in, op weg naar het antwoord op de wie- en waarom-vragen én het moment waarop de snoodaard eindelijk wordt ingerekend. ‘Zij wilden een ster worden’, zegt de Con Queen onderweg over z’n slachtoffers en meteen ook over zichzelf. ‘Ze zouden werkelijk alles doen om een ster te worden.’
Eenmaal bij het spannende laatste bedrijf aanbeland, heeft de kritische kijker, zoals wel vaker bij dit soort thrillers, terugredenerend vast ook nog wel wat vragen over wat ie eerder voorgeschoteld heeft gekregen – wat heeft die openingsscène bijvoorbeeld te betekenen? zijn Smith en Johnson inderdaad door de Con Queen samengebracht? – maar dat mag de pret uiteindelijk niet drukken. Deze miniserie heeft weer een intrigerende figuur toegevoegd aan de lijst van gedenkwaardige true crime-personages (te situeren tussen pak ‘m beet Richard Scott Smith en Robert Durst).
Nieuwe eigenaar, nieuwe dromen. ‘Ze willen Haaland, Mbappé en Jude Bellingham’, zegt een medewerker van de voetbalclub Sunderland lachend tegen Kyril Louis-Dreyfus. ‘Dus trek je portemonnee maar.’ De zieltogende arbeidersclub uit het Noordoosten van Engeland, inmiddels goed voor twee (televisie)seizoenen voetballeed, bivakkeert alweer enige tijd op het derde niveau en is nu overgenomen door de 23-jarige telg van een rijke Franse familie, die jarenlang aan het roer heeft gestaan bij Olympique Marseille.
Dat is vragen om ellende, precies waar de kijker van Sunderland ‘Til I Die – Season 3 (127 min.), geregisseerd door Benjamin Riad, inmiddels op hoopt. En de eerste de beste wedstrijd, wanneer Sunderland AFC in januari 2022 als nummer twee van League One aantreedt tegen laagvlieger Bolton Wanderers, is het alweer raak. Bij het eindsignaal staat er 6-0 op het bord voor Bolton. ‘Sunderland krijgt klop overal waar ze komen’, zingen fans van de tegenpartij treiterend. Het is de grootste nederlaag voor The Black Cats in acht jaar. De dag erop wordt (dus) trainer Lee Johnson de laan uitgestuurd.
Zijn opvolger laat even – en enkele verliespartijen – op zich wachten. Fans en media roepen om de Ierse voetballegende en tv-persoonlijkheid Roy Keane, die trouwens ook niet slecht zou zijn geweest voor deze Netflix-serie. Want die heeft inmiddels z’n eigen dynamiek gekregen. Nieuwe spelers, trainers en supporters weten door seizoen 1 en 2 hoe ’t eraan toe kan gaan in het binnenste van de volksclub uit de Engelse industriestad. Dat geldt ook voor de man die uiteindelijk wel langs de lijn belandt: Alex Neil. Hij moet het team naar het Championship leiden. Ofwel: nieuwe coach, nieuwe dromen.
Dat is alleen, zo bleek al eerder, geen garantie voor succes bij ‘the sleeping giant’. ‘We slapen al best lang, hè?’ stelt een supporter nuchter vast. We liggen in coma, bevestigt één van zijn vrienden. Die nadruk op de beleving van de volkssport voetbal, meer dan op de goals en spectaculaire acties, is wat ook dit laatste seizoen van de Sunderland-serie uiteindelijk boeiender maakt dan All Or Nothing-serie over topclubs zoals Manchester City, Arsenal en Tottenham Hotspur. De hoofdpersonen staan in Sunderland eerder langs de lijn dan in het veld – al zoomt Riad tussendoor ook even in op enkele (modale) spelers. De menselijke maat blijft te allen tijde leidend. Ook als de club zicht krijgt op een beslissingswedstrijd in het Londense Wembley-stadion om promotie naar het Championship af te dwingen. Nieuwe league, nieuwe dromen?
Seizoenkaarthouder Ian Wake heeft alleen weinig positieve associaties met de heilige voetbalgrond. Sinds Sunderland daar in 1973 de FA Cup won ‘a life of misery was inflicted on us when it came to going to Wembley to watch Sunderland’, zegt Wake zonder een spoor van ironie. Gewone mannen en vrouwen zoals hij, de levenslange supporter die een thuis heeft gevonden bij de club, vormen het warme hart van deze voetbalserie, die uiteindelijk op dezelfde plek eindigt als waar ie, zeventien afleveringen eerder, ooit begon: in St. Mary’s Church, waar pater Marc Lyden-Smith tijdens een emotionele afscheidsbijeenkomst nog maar eens het belang van voetbal benadrukt.
Het is een perfecte ‘running gag’, die als stuwende kracht voor de documentaire fungeert en meteen het centrale punt daarvan uitdraagt. In zijn debuutfilm Roger & Me (90 min.) uit 1989 probeert Michael Moore anderhalf uur lang tevergeefs in contact te komen met Roger Smith. Als topman van de autofabrikant General Motors (GM) is die verantwoordelijk voor het sluiten van enkele vestigingen in Moore’s geboorteplaats Flint, Michigan. Dat heeft geresulteerd in zo’n dertigduizend nieuwe werkelozen, maar de grote baas laat zich daarover niet aan de tand voelen.
Michael Moore’s halve familie heeft bij GM gewerkt. Zijn vader Frank stond 33 jaar aan een lopende band bij het bedrijf, dat decennialang Cadillacs, Buicks en Chevrolets afleverde en voor welvaart zorgde in Flint. Die is overigens nog steeds terug te vinden in de industriestad. Op een chique Great Gatsby-feest bijvoorbeeld, waar de bevoorrechten te paard een spelletje polo spelen, zalig kunnen bijpraten over hoe mensen zoals zij aan de basis hebben gestaan van de industriële revolutie en de lokale bevolking ondertussen een centje laten bijverdienen als levend standbeeld.
‘Sta op in de morgen en ga eens wat doen’, adviseert een nette heer stadsgenoten die hun zaakjes niet zo goed voor elkaar hebben. ‘Start jezelf op en zorg dat je je motor aan de praat krijgt. Er is genoeg te doen.’ Elders in de stad is de recessie overal zichtbaar. Moore nut dat contrast zeer effectief uit. Vanaf het roaring twenties-feestje voor Flints ‘happy few’ snijdt hij bijvoorbeeld rechtstreeks door naar hulpsheriff Fred Ross. Hij moet stadgenoten, liefst goedschiks, uit hun huis zetten omdat ze een fikse huurachterstand hebben opgelopen. Ross doet ook maar gewoon z’n werk.
Het is Michael Moore ten voeten uit. Alle stijlelementen waarmee hij in de navolgende 25 jaar zal uitgroeien tot Amerika’s succesvolste documentairemaker zijn al herkenbaar: de humorvolle voice-over, het joyeuze ge/misbruik van allerhande archiefmateriaal, de overval-met-draaiende-camera scènes en dat uitstekende oog voor de absurditeit van ‘Merica. Daarmee koerst hij dan richting een hap-slik-weg boodschap, die doorgaans weinig ruimte laat voor nuance of weerwoord. Zijn films hameren hun (linkse) boodschap erin, maar blijven tegelijkertijd ook altijd entertainen.
Voorbeelden te over. Volgens Money Magazine is Flint ‘de slechtste plek om te leven in het hele land’. Dat laten plaatselijke chauvinisten natuurlijk niet over hun kant gaan. Ze gaan over tot een heuse tijdschriftverbranding. Feit is dat de banen in Flint niet voor het oprapen liggen. Kunnen voormalige GM’ers misschien terecht bij de nieuwgebouwde gevangenis (waar, gezien de snel oplopende misdaadcijfers, wel behoefte is aan verse arbeidskrachten)? Het complex wordt geopend met een Jailhouse Rock. Voor honderd dollar mag elke geïnteresseerde een nachtje in de cel doorbrengen.
De film komt tot een climax via de ontluisterende parallelmontage van een kersttoespraak van Roger Smith en de huisuitzetting van een Flints gezin. De twee gebeurtenissen lijken tegelijkertijd plaats te vinden, maar dat is natuurlijk een construct van de maker. Zoals ’t inmiddels toch ook wel de vraag is of de General Motors-CEO Michael Moore écht nooit te woord heeft gestaan. In deze ‘oral history’ van Roger & Me’s maakproces wordt wel degelijk gesproken over een interview. En Moore zelf rept inmiddels ook van een kort vraaggesprek. Over een ander onderwerp, zogezegd.
Het is een prikkelend idee: als zwarte Amerikanen nu eens collectief terug verhuizen naar de zuidelijke Staten waar ze tijdens De Eerste Grote Migratie (1915-1940), met zes miljoen sterk, zijn vertrokken om werk te gaan zoeken in grote steden zoals New York en Chicago. Volgens schrijver en New York Times-columnist Charles Blow, die het idee uitwerkte in zijn boek The Devil You Know: A Black Power Manifesto, is zo’n Tweede Grote Migratie een uitgelezen mogelijkheid voor Afro-Amerikanen om, op het niveau van de individuele staten, macht te verwerven. Zeker nu Black Lives Matter over z’n hoogtepunt heen lijkt, moet de zwarte gemeenschap volgens Blow manieren bedenken hoe ze meer invloed kan krijgen.
Aardig gedachtenexperiment om South To Black Power (85 min.) in gang te zetten, zo lijkt ‘t, maar natuurlijk geen serieus plan. Dat laat zich echter nog bezien. Er zijn wel degelijk min of meer geslaagde voorbeelden. In de jaren zestig verhuisden hippies bijvoorbeeld collectief naar de staat Vermont en zorgden daar voor een aanmerkelijk liberaler klimaat, dat als voedingsbodem heeft gefungeerd voor de bekende linkse senator Bernie Sanders. In Jackson, Mississippi, werd ondertussen de zogenaamde Republic Of New Africa opgericht. Die bleek weliswaar geen lang leven beschoren, maar de huidige burgemeester, Chokwe Antar Lumumba, is wel een afstammeling van een zwarte activist die destijds voor de Republiek overkwam vanuit Detroit. Dat is Black Power in de praktijk.
Net als veel Afro-Amerikanen is Blow zelf ooit van het zuiden naar het noorden gemigreerd. Hij groeide met vier broers op bij een alleenstaande moeder in Louisiana en wilde zich als veelbelovende jongeling losmaken van zijn gesegregeerde omgeving. In New York vond hij zijn plek en missie. Inmiddels is de schrijver, vertelt hij in deze documentaire van Sam Pollard en Llewellyn M. Smith, weer terug verhuisd naar het zuiden, Georgia. Omdat, behalve woorden, ook daden ertoe doen. Blow gaat daar dan wel weer over in gesprek met zwarte Amerikanen die altijd in een zuidelijke staat zijn blijven wonen, net als hij naar het noorden zijn vertrokken, daar nooit meer weg willen en/of juist overwegen om te migreren naar een plek waar op termijn een Afro-Amerikaanse meerderheid kan ontstaan.
Het idee van een Tweede Grote Migratie blijft dus vooral aanleiding voor een, tamelijk braaf, gesprek tussen gelijkgestemden en wordt verder niet uitgetest. In staten zoals Georgia en North Carolina is tijdens de parlementsverkiezingen van 2022 al wel te zien wat de gevolgen van zo’n zwarte meerderheid zouden kunnen zijn. Tegenover een versterkt zwart zelfbewustzijn komen al snel pogingen te staan om het stemmen te ontmoedigen of om, via gerrymandering, kiesdistricten zo in te richten dat de zwarte bevolking alsnog in een district met een witte meerderheid terecht komt of dat alle Afro-Amerikanen juist bij elkaar worden geplaatst (zodat ze alleen daar, op dit kleine stukje Amerika, invloed kunnen uitoefenen).
Dat zijn best interessante en relevante constateringen. En ook het antwoord daarop, vanuit zwarte activisten, levert denkvoer op. Het resulteert alleen niet in een heel sprankelende film. Na een prikkelend begin wordt South To Black Power een soort kruising tussen een politiek pamflet en een praatfilm, die vooral in de eigen parochie heel goed zal worden ontvangen.