A Compassionate Spy

IDFA

‘Als hij destijds had geweten van de gruweldaden van de Sovjet-regering, beweerde hij later, dan had hij nooit het lef gehad om informatie naar hen door te spelen’, zegt Joan Hall over de omstreden stap die haar echtgenoot Ted, enkele jaren voordat zij hem leerde kennen, als jonge man had gezet. ‘Dat is ongetwijfeld waar,’ voegt ze er direct aan toe. ‘Maar als hij ’t niet zou hebben gedaan, was dat slecht geweest voor de wereld.’

Als medewerker van The Manhattan Project in Los Alamos, een team van Amerikaanse militairen en wetenschappers dat tijdens de Tweede Wereldoorlog in het diepste geheim werkte aan de ontwikkeling van de atoombom, lekte de briljante natuurkundige Ted Hall samen met zijn studievriend van Harvard, Saville Sax, in 1944 geheimen naar de Sovjet-Unie, de grootmacht die na afloop van de oorlog de aartsvijand van de Verenigde Staten zou worden in de Koude Oorlog. 

Terwijl het Amerikaanse echtpaar Julius en Ethel Rosenberg in 1953 op de elektrische stoel belandde vanwege spionage, bleef Hall al die jaren uit de handen van de FBI. ‘De Rosenbergs waren maar kleine vissen als je ze vergelijkt met Ted Hall, stelt Joseph Albright, die samen met zijn vrouw Marcia Kunst het boek Bombshell: The Secret Story Of America’s Unknown Spy Conspiracy schreef. Pas in 1998, een jaar voor zijn dood, speelde de gewezen spion en hoofdpersoon van deze film eindelijk open kaart.

Met A Compassionate Spy (102 min.) stapt de gerenommeerde documentairemaker Steve James, de man achter portretterende coming of age-films als Hoop DreamsStevie en America To Me, buiten zijn eigen comfort zone en laat zich door Joan Hall, de kinderen van Ted en Saville en enkele historici meenemen naar het hart van de Koude Oorlog, die mede werd ingeleid door het Amerikaanse besluit om verpletterende atoombommen op de Japanse steden Hiroshima en Nagasaki te gooien.

De VS wilden vooral indruk maken op de Sovjet-Unie, stelt auteur Daniel Axelrod (To Win A Nuclear War). Japan stond immers op het punt om zich over te geven. Ted Hall was tegen die tijd al gedesillusioneerd afgehaakt. Na de eerste geslaagde test met een atoombom herkende hij zichzelf totaal niet in de euforie binnen het Manhattan Project. Somber trok de jongeling zich terug op zijn kamer en nam een besluit dat zijn leven, dat van zijn latere gezin en wellicht zelfs de wereld zou veranderen.

James reconstrueert dit kleine vergeten verhaal, dat een grote geschiedenis representeert, met een combinatie van interviews, archiefmateriaal en een flinke hoeveelheid nagespeelde scènes met acteurs. Daarmee slaagt hij erin om de geest van de Koude Oorlog op te roepen en invoelbaar te maken wat er destijds op het spel stond. ‘De wereld is extreem dichtbij een totale ramp gekomen’, stelt Hall geëmotioneerd, tijdens een interview aan het einde van zijn leven en de film.

En die dreiging, waarschuwt Steve James in deze overtuigende historische documentaire, blijft actueel zolang er leiders of landen zijn die beschikken over atoomwapens.

This Is Joan Collins

NTR

Ze fungeert als verteller in haar eigen levensverhaal. Zwierig, joyeus en soms vilein slalomt Joan Collins langs alle inciting incidents, plotpoints en points of no return van haar Hollywood-achtige bestaan. De inmiddels hoogbejaarde actrice speelt een rol, zonder twijfel. Een typetje zelfs. ‘Moet dit stuk er echt in?’ vraagt ze bijvoorbeeld quasi-serieus, als haar ontmoeting met acteur Maxwell Green aan de orde komt. Hij was drieëndertig, zij zeventien. En maagd. ‘Mijn moeder zou zeggen dat er misbruik van me was gemaakt’, zit ze enkele ogenblikken later alweer helemaal in haar vertellersrol. ‘Tegenwoordig zouden we het “date rape” noemen.’ Green zou haar eerste echtgenoot worden en niet haar laatste slechte ervaring met mannen.

Het alomtegenwoordige seksisme in de filmindustrie loopt als een rode draad door This Is Joan Collins (95 min.). Mannen dringen zich op (of erger), gaan stelselmatig vreemd of speculeren heel nadrukkelijk op de zogenaamde ‘casting couch’. Collins vertelt erover zonder meel in de mond of zelfmedelijden. Soms herschrijft ze ter plekke de voice-over teksten – en daarmee het leven zoals dat hier wordt gepresenteerd. Een woelig bestaan als celebrity, waarin steeds weer een andere kerel de hoofdrol opeist. Dit bijzonder amusante Tinseltown-verhaal, met een schrijnende ondertoon, bevat daardoor een schier eindeloze rij, doorgaans weinig flatteus gekenschetste, bekendheden, waaronder Richard Burton, Warren Beatty, Anthony Newley, Ryan O’Neal, Ron Kass, Donald Trump, Peter Holm en Percy Gibson.

Regisseur Clare Beavan baseerde dit portret op enkele autobiografieën van Collins en maakt ook gebruik van scènes uit haar ontzaglijke film- en televisie-oeuvre om situaties uit het werkelijke leven van haar hoofdpersoon te verbeelden. Die werd in zo’n beetje elk decennium van haar volwassen leven wel eens afgeschreven als ‘te oud’ of ‘uit de tijd’. En steeds weer keerde de Britse actrice terug van nooit weggeweest. Met als hoogtepunt de rol van Alexis Carrington in Dynasty, een populaire soapserie waarvoor ze in de jaren tachtig negen jaar lang hoogstpersoonlijk het onderdeel ‘nasty’ verzorgde. Ze werd er ‘de meest gehate vrouw op televisie’ en voor het eerst echt gefortuneerd mee en kreeg op latere leeftijd zelfs een uitnodiging voor Playboy. Als een echte Hollywood-feministe accepteerde ze die met graagte.

Ook in This Is Joan Collins participeert ze met overduidelijk plezier. Al kan het natuurlijk ook gewoon de uitstekende actrice zijn, die zich uitleeft in de rol van haar leven. Want of de vamp op leeftijd echt achter de facade vandaan is gekomen? Daarvoor laat ze toch te zelden écht het achterste van haar tong zien. Bepaalde onderdelen van haar leven worden bovendien nauwelijks aangeraakt. Haar jongere zus Jackie, een succesvolle schrijfster en onlangs onderwerp van haar eigen documentaire Lady Boss, komt bijvoorbeeld nauwelijks ter sprake. Deze film richt zich vooral De Ster Joan Collins, die actief moest zijn binnen een entertainmentwereld die nog nooit van #metoo had gehoord. Al wist, zoveel is ook wel duidelijk, waarschijnlijk iedereen er wel degelijk van.

Joan Mitchell – Woman In Abstraction

AVROTROS

Hoewel zij doorgaans van haar hart geen moordkuil maakt, moet haar werk toch vooral voor zichzelf spreken. ‘Als je met blablabla begint’, meent Joan Mitchell (1925-1992), ‘maak je alles kapot.’

Mitchell maakt enkele jaren na de Tweede Wereldoorlog haar entree in de kunstscene van New York, waarvan dan ook ‘action painters’ als Jackson Pollock, Willem de Kooning en Franz Kline deel uitmaken. Voor hen is het schilderen zelf bijna net zo belangrijk als het resultaat ervan. Mitchell is één van de weinige vrouwen die echt een prominente rol claimt in deze mannenwereld. Haar werk wordt intussen steeds abstracter. Eind jaren vijftig verkast de kunstenares naar Parijs, waar ze een langdurige en getroebleerde relatie krijgt met de schilder/bon vivant Jean-Paul Riopelle.

‘Ze zei altijd voor de grap: ik ben maar een vrouwelijke schilder’, vertelt schrijver Paul Auster in Joan Mitchell – Woman In Abstraction (53 min.). ‘Spottend. Ze wilde niet in het getto van vrouwelijke schilders worden geplaatst. Ze vond dat ze net zo goed was als ieder ander. En dat was ze ook.’ Regisseur Stéphane Ghez wandelt in deze tv-docu soepeltjes door Mitchells leven en carrière, illustreert die met haar kleurrijke schilderijen (die door enkele galeriehouders en conservatoren van duiding worden voorzien) en geeft het geheel een lekkere push met een zeer expressieve soundtrack.

‘Verlies je jezelf door te schilderen?’ vroeg een interviewster ooit aan de vrouw die gebeurtenissen in haar eigen leven en de wereld om haar heen verwerkte in abstracte schilderijen. ‘Als dat gebeurt ben ik zo gelukkig’, antwoordde Joan Mitchell. ‘Daarom schilder ik waarschijnlijk. Dan besta ik niet meer. Dat is heerlijk. Ik zeg altijd dat het net is als fietsen met losse handen. Heerlijk.’

Aileen Wurnos: The Selling Of A Serial Killer / Aileen: Life And Death Of A Serial Killer

Toen bekend werd wie de hoofdrol zou gaan spelen in de verfilming van haar leven, moet menigeen zijn hart hebben vastgehouden. De beeldschone actrice Charlize Theron, gezicht van modehuis Dior, leek toch in de verste verte niet op Aileen Wuornos? Kon zij werkelijk doorgaan voor de bekendste vrouwelijke seriemoordenaar?

Een Oscar en talloze filmprijzen voor Monster later had Theron, die er als kind getuige van was hoe haar moeder haar alcoholische vader doodschoot en die de keerzijde van de medaille dus wel degelijk had leren kennen, zich al lang en breed bewezen. Zo doodgewoon, angstaanjagend en toch zielig als de échte Aileen kon ze desondanks met de beste wil van de wereld niet worden. Die was door Nick Broomfield en Joan Churchill al in volle glorie gepresenteerd in twee beruchte true crime-docu’s: Aileen Wuornos: The Selling Of A Serial Killer (85 min.) uit 1992 en Aileen: Life And Death Of A Serial Killer (90 min.) uit 2003. Een ernstig beschadigde vrouw die zelf ook heel wat schade had aangericht. ‘Thank you. I’ll be up in heaven while y’all rot in hell’, voegt ze bijvoorbeeld de rechter toe, die haar ter dood veroordeelt. ‘May your wife and kids get raped, right in the ass.’

De Brit Broomfield fungeert intussen zelf als protagonist, die tevens dienst doet als zijn eigen geluidstechnicus, voor een lang uitgesponnen roadmovie door white trash-Amerika. Hij hoopt zo alle duistere details te kunnen opdiepen over de lesbische liftster die tijdens haar werk als prostituee zeven mannen zou hebben vermoord. Zelf houdt die de boot vooralsnog af. Aileen wil geld zien en heeft haar tamelijk louche advocaat Steve Glazer, die meteen de gelegenheid te baat neemt om zijn eigen muziek te pluggen, opdracht gegeven om het onderste uit de kan te halen. Pas aan het einde van de eerste film komt Broomfield, na een tamelijk ranzige rondgang langs hele en halve Wuornos-kenners, uiteindelijk oog in oog te staan met de gevreesde mannenhaatster.

Twaalf jaar later wordt de Britse documentairemaker, die er soms ronduit dubieuze methoden op nahoudt, als getuige opgeroepen in het proces dat moet leiden tot de executie van zijn subject. Tijd voor een tweede documentaire over Aileen Wuornos (die overigens behoorlijk dubbelt met z’n voorganger). De vrouw die eerder zo moeilijk benaderbaar leek, stelt zich nu ogenschijnlijk helemaal open voor hem en corrigeert bovendien haar eerdere getuigenissen, waarin ze stelde dat er sprake was zelfverdediging. Nee, ze heeft die kerels destijds toch echt gewoon in koelen bloede afgemaakt. Broomfield weet al snel niet meer wat hij moet geloven. Houdt ze hem nu voor de gek of deed ze dat juist eerder? En met welke reden dan? Wuornos heeft bovendien een uiterst ongemakkelijk verzoek voor hem: nu hij er toch is, wil hij er dan ook getuige van zijn hoe zij plaatsneemt op ‘old sparky’, de elektrische stoel?

Rolling Thunder Revue: A Bob Dylan Story By Martin Scorsese

‘Waarom Rolling Thunder Revue?’ Larry ‘Ratso’ Sloman legt uit: ‘Bob wilde het eigenlijk Montezuma’s Revue noemen. Maar toen hij thuis een naam zat te bedenken hoorde hij een knal in de lucht. En toen, van links naar rechts door de lucht, van boem, boem, boem.’

Even later: ‘Voor we op weg gingen, zei Chesley Millikin, die ook meeging: Weet je wat Rolling Thunder betekent voor indianen?’ Bob tastte volgens Ratso in het duister. ‘De waarheid spreken.’

‘Later hoorden we dat Rolling Thunder de codenaam was voor Nixons bombardementen op Cambodja.’ Ratso haalt zijn schouders op. ‘Dus wie weet wat het ware verhaal is…’

Feit is dat Bob Dylan in het najaar van 1975 met de Rolling Thunder Revue (waarbij gasten als Patti Smith, Allen Ginsberg, Joan Baez, Ramblin’ Jack Elliott, Roger McGuinn en Joni Mitchell aanhaakten) een korte tour door het Noord-Oosten van de Verenigde Staten en Canada maakte. Per bus, met de singer-songwriter zelf zo nu en dan hoogstpersoonlijk achter het stuur, reisde het gezelschap twee maanden het land rond voor ruim dertig optredens.

Een cameraploeg legde de concerten vast en verzamelde het gebruikelijke backstage- en tourmateriaal. Deze beelden vormen het hart van Rolling Thunder Revue: A Bob Dylan Story By Martin Scorsese (142 min.). Het was nog een hele klus om ze te maken, beweert de toenmalige regisseur, de Nederlander (!) Stefan van Dorp die eerder met Shocking Blue werkte aan de wereldhit Venus. ‘Van Dorp was een vreemde vent’, stelt Dylan in een nieuw interview met Scorsese. ‘Hij was zo iemand die een vijand zoekt. Hij maakte vijanden die er niet waren.’

Deze film bevat nog veel meer opmerkelijke ontboezemingen. Zo verhaalt actrice Sharon Stone bijvoorbeeld over hoe ze als 19-jarig meisje met haar moeder doordrong tot de vermaarde zanger en met hem in gesprek raakte over haar Kiss T-shirt. Net als de leden van die hardrockband ging Dylan vervolgens tijdens de tournee gezichtsbeschildering gebruiken. Hij had ook nog een lied over haar geschreven, zei hij: Just Like A Woman. Vreemd genoeg werd dat echter al in 1966 uitgebracht.

Truth is stranger than fiction? Of toch: gewoon fictie? ‘Als iemand een masker draagt, vertelt hij de waarheid’, stelt Dylan cryptisch tegenover Martin Scorsese. ‘Als hij geen masker draagt, is dat onwaarschijnlijk.’ De man, onbeschilderd ditmaal, neemt in het interview zo nu en dan opzichtig een loopje met de waarheid en geeft daarmee ogenschijnlijk authenticiteit aan de – juist! – verzonnen personages en gebeurtenissen die regisseur Scorsese in deze mockumentary aan de werkelijke touractiviteiten toevoegt.

Dat is best vermakelijk – acteur Michael Murphy in een reprise van zijn rol als politicus Jack Tanner uit de klassieke mockumentary Tanner ‘88 bijvoorbeeld – maar de echte meerwaarde van deze fictieve elementen ontgaat me een beetje. Voor overtuigde Dylan-adepten zijn de concertbeelden van Dylan in topvorm méér dan voldoende. De rest wordt nooit meer dan geinige ballast. Zeker omdat de film toch al erg ruim in z’n jasje zit.

Dont Look Back

De jonge honden die in de jaren zestig stormenderhand de documentairewereld overnamen met hun mobiele camera- en geluidsapparatuur en het bijbehorende nieuwe docugenre, direct cinema, injecteerden ook hun eigen onderwerpen in die films. Popmuziek en documentaire gingen vanaf de swingin’ sixties een natuurlijk huwelijk aan, dat nog steeds standhoudt. Al piept en kraakt de verbintenis, die door de professionalisering van de popbusiness ook veel zouteloze promotiefilms heeft opgeleverd, zo nu en dan flink.

Dont Look Back (96 min.), een film uit 1967 waarin Bob Dylan in korrelig zwartwit wordt geobserveerd, geldt als het archetype van de tourfilm, een subgenre van de muziekdocu. In de navolgende halve eeuw zijn er talloze portretten gemaakt van artiesten of bands die floreerden, of juist verdwaald raakten, in de eindeloze, zichzelf repeterende rondgang langs concertzalen, kleedkamers, journalisten, superfans, groupies en afterparty’s. Met Meeting People Is Easy (1998), Grant Gees desolate verbeelding van een volledig verweesd ‘Radiohead on tour’, als absoluut hoogtepunt.

D.A. Pennebaker, één van de absolute direct cinema-pioniers, schetst in zijn volgportret van de jonge Dylan die Londen verovert, een minder dramatisch beeld: van een muzikant die de roem en aandacht ogenschijnlijk redelijk gemakkelijk van zich laat afglijden en oog houdt voor waar het hem om gaat. Tussen de optredens en interviews door wordt er bijvoorbeeld druk gemusiceerd in zijn hotelkamer. Terwijl Joan Baez een lied zingt, zoekt Dylan op een typemachine naar de bijbehorende woorden. Even later neemt hij zelf ook zijn instrument ter hand. Gezamenlijk prikken ze zo even een gaatje in de enorme zeepbel die rondom hem wordt opgeblazen.

In dat verband is een scène met Dylans manager Albert Grossman, een gesoigneerd heerschap dat eerder al hotelmedewerkers die het waagden om te klagen over lawaai vanuit Dylans hotelkamer op onbeschofte wijze heeft afgeblaft, eveneens verduiveld interessant. Samen met een Britse concertpromotor probeert hij op gehaaide wijze de BBC te verleiden om de gage voor enkele concerten van ‘zijn’ artiest te verhogen. Dat levert een fraai inkijkje op in het dagelijkse loven en bieden rond een gewild popproduct, dat je tegenwoordig nog maar zelden krijgt voorgeschoteld.

Ook verhelderend en ontluisterend tegelijk: de ontmoetingen van Dylan met een keur aan concertorganisatoren, would be-muzikanten en popjournalisten, die opzichtig hengelen naar zijn aandacht en goedkeuring en zo nu en dan ‘s mans toorn of afkeer over zich afroepen. Als een keizer tegen wil en dank wikt en beschikt de singer-songwriter, die een halve eeuw later de Nobelprijs voor de Literatuur zal ontvangen, met een enkele blik, besmuikte lach of messcherpe opmerking over zijn hovelingen.

Pennebakers zoekende camera, zowel naar de ideale verhaallijn als het juiste kader en de focus, schetst ondertussen een onopgesmukt en voor die tijd ongekend portret van een fenomeen dat tegenwoordig heel vertrouwd voelt: de muzikant als beroemdheid, opiniemaker en machtsfactor.

De openingsscène van Dont Look Back, het iconische beeld van Dylan die tekstkaarten laat zien tijdens Subterranean Homesick Blues, zou overigens de geschiedenisboeken ingaan als zo’n beetje de allereerste videoclip.