Gerry Adams: A Ballymurphy Man

Galway Film Fleadh

Hij belichaamt als geen ander de afgelopen halve eeuw van Noord-Ierland. Toen ‘The Troubles’ losbarstten, sloot Gerry Adams zich aan bij het gewapende verzet van de Irish Republican Army (IRA) tegen de Britse overheersing. Later ontwikkelde hij zich tot het gezicht van Sinn Féin, de politieke tak van de IRA, en behoorde hij tot de architecten van het zogeheten Goedevrijdagakkoord in 1998, dat nu alweer ruim 25 jaar voor vrede zorgt op dit woelige stukje aarde dat ook wel Ulster wordt genoemd.

De ene Noord-Ier (of Brit) kan het bloed van de katholieke activist nog altijd wel drinken, terwijl een andere Noord-Ier juist zweert bij Gerry Adams: A Ballymurphy Man (117 min.). De Engelse documentairemaakster Trisha Ziff behoort in elk geval niet tot de eerste categorie. Zij voelt hem tenminste niet uitgebreid aan de tand over zijn bijdrage aan het sektarische geweld, zoals z’n vermeende rol als brein achter IRA-aanslagen. Deze beschuldiging stak onlangs weer de kop op in Say Nothing (2024), de veelgeprezen dramaserie die is gebaseerd op een non-fictie bestseller van Patrick Radden Keefe.

Dat zit ook ingebakken in de vorm van dit portret, waarin Adams zelf zijn levensverhaal doet, zonder vragen of andere sprekers, en daarmee meteen chronologisch Ulsters recente historie doorloopt, die wordt geïllustreerd met een weelde aan archiefmateriaal. De documentaire werd gefilmd in de loop van vijf jaar, die ogenschijnlijk vooral aan interviews zijn besteed, en heeft het karakter gekregen van een autobiografie. Dat heeft bij een sleutelfiguur zoals Gerry Adams beslist z’n waarde, maar dus ook zo z’n beperkingen. Want het achterste van zijn tong laat ie doorgaans niet zien.

Het is natuurlijk de vraag wat kritische bevraging van deze door de wol geverfde spreekbuis zou hebben opgeleverd. Elke vraag is waarschijnlijk al eens aan hem gesteld. En het antwoord, op z’n minst in gedachten, allang geformuleerd. Zoals elk deel van zijn leven ook z’n eigen oneliner heeft gekregen. Zijn jeugd in de wijk Ballymurphy in Belfast bijvoorbeeld, als telg van een zéér arm gezin. ‘Maar niemand die dat doorhad, want iedereen in onze omgeving was straatarm.’ Of de vijandigheid en het gevaar die hem al z’n hele leven ten deel vallen. ‘Ik ben gezegend met waardeloze moordenaars.’

Een bevlogen man die inmiddels plaats heeft gemaakt voor een nieuwe generatie Noord-Ieren en die nu nog eens goed op z’n praatstoel gaat zitten. Hij heeft ontegenzeggelijk iets te zeggen en krijgt daar in deze film ook alle gelegenheid voor.

Hillsborough

ESPN

‘Open die hekken!’ riep een collega via de walkie talkie’, herinnert politieagent Martin McLoughlin van de South Yorkshire Police zich. ‘Als we die hekken niet opendoen, vallen er doden!’ Het is zaterdag 15 april 1989, even na half drie ‘s middags. Over een klein half uur moet er afgetrapt worden in de halve FA Cup-finale tussen Liverpool en Nottingham Forest. Hillsborough (122 min.), het stadion van Sheffield Wednesday, stroomt vol met voetbalfans. Zodra de hekken worden opengegooid, ontstaat er op de staantribune achter het doel van Liverpool-doelman Bruce Grobbelaar echter een enorm gedrang. Terwijl de wedstrijd gewoon begint, raken supporters alsmaar meer in de verdrukking.

Na zes minuten speeltijd dringt ook tot de rest van het stadion door dat er zich een ramp voltrekt in hun midden, laat Daniel Gordon zien in deze indringende reconstructie uit 2016. Toeschouwers klimmen over de hekken om hun vak te verlaten en komen het veld op. ‘De scheidsrechter moet de wedstrijd stilleggen’, constateert de vermaarde BBC-commentator John Motson. Even later snellen ook de Bobbies toe. In eerste instantie zijn die nog in de veronderstelling dat het om rellende hooligans gaat, maar al snel realiseren ze zich dat ze getuige zijn van gewone voetbalfans die vechten voor hun leven. Op het veld wordt met vereende kracht geprobeerd om te redden wie er te redden valt. Voor bijna honderd fans mag de hulp niet baten, nog eens 400 anderen raken gewond.

Politiecommissaris David Duckenfield, nog geen maand in functie, weet het zeker: de ramp is veroorzaakt door dronken Liverpool-fans zonder kaartjes, die zich illegaal toegang tot het stadion hebben verschaft. En dat draagt hij ook direct uit. To add insult to injury. Gewone politieagenten krijgen te horen dat dit het officiële standpunt is. Zo wordt van de Hillsborough-ramp een heel nare affaire gemaakt. Het blijkt de start van een heel lange nachtmerrie. Die wordt vervolgd met de identificatie van de slachtoffers. Familieleden krijgen te horen dat ze naar het stadion moeten komen. Op een wand met polaroidfoto’s moeten ze zelf hun geliefden maar vinden. ‘Zijn die allemaal dood?’ vraagt Doreen Jones, op zoek naar haar zoon Richard. ‘En iemand knikte bevestigend.’

Daarna moet de schuldvraag beantwoord worden. En ook die begint bij de nabestaanden. Rookte hij? vragen agenten hen. Nee. Dronk hij dan? Weer nee. Waarna een agent zou hebben gezegd: ‘Straks probeer je ons nog wijs te maken dat hij maagd is’. Een dag na de ramp komt de Britse premier Thatcher poolshoogte nemen. ‘Op dat moment werd de leugen in het hoofd van politici de waarheid’, stelt criminoloog Phil Scraton, die het boek Hillsborough – The Truth schreef. Een bezopen meute heeft de ramp veroorzaakt. Punt. Volgens enkele tabloids zouden sommige ‘fans’ zelfs slachtoffers hebben beroofd en over agenten, die eerste hulp verlenen, hebben geürineerd. Met andere woorden: die slachtoffers hebben ‘t aan zichzelf te wijten.

In Hillsborough, dat net zo goed over de ramp ná de ramp als over de ramp zelf gaat, tekent Daniel Gordon trefzeker de ontluisterende ervaringen op van overlevenden, familieleden en politieagenten. Zij hebben ieder hun eigen trauma opgelopen in het stadion en tijdens het navolgende onderzoek naar de tragische gebeurtenissen, dat eigenlijk maar één uitkomst mag hebben: het is de schuld van de Liverpool-fans, op de organisatie en beveiliging van de wedstrijd valt helemaal niets aan te merken. Nabestaanden die willen dat het échte verhaal wordt verteld, lopen ruim twintig jaar (!) tegen een muur op. Het is niet moeilijk om er, ruim 35 jaar na die ramp, nog altijd woedend van te worden. Zoveel verdriet, gevolgd door zoveel onrecht.

Mr. Dynamite: The Rise Of James Brown

Jagged Films

Ook hij breekt halverwege de jaren zestig door via het programma van de meest kleurloze gastheer uit de televisiegeschiedenis: Ed Sullivan (ahum). James Brown (1933-2006), ‘the hardest working man in show business’, bevindt zich in goed gezelschap. Elvis Presley, The Beatles en The Stones glorieerden eveneens bij de houterige host.

Brown staat erop dat hij met zijn eigen band The Famous Flames mag optreden en geeft, croonend als een krolse kater en dansend als de enige echte voorvader van Michael Jackson, een nauwelijks te overtreffen performance. Die eindigt met de entree van ‘s mans assistent Danny Ray. Als de soulzanger tijdens het wanhopige Please Please Please theatraal door de knieën gaat, gooit hij een cape over de man heen en begeleidt hem van het podium. Het is de treffende apotheose van een wervelwindoptreden, dat James Brown later nog een welgemeende klap op de rug van Sullivan oplevert.

Zijn kostje lijkt daarmee gekocht – al is de Amerikaanse soulzanger en funkmeister geen man om dat dan uitbundig te vieren met zijn muzikale gevolg. Hij geldt als een ‘loner’, een man die alle touwtjes in handen wil houden en een perfectionist die met minder nooit genoegen neemt. In Mr. Dynamite: The Rise Of James Brown (120 min.) gaat Alex Gibney niet zozeer op zoek naar de achtergronden daarvan. Browns uiterst armoedige jeugd zonder moeder, hoe hij daarna opgroeide in het bordeel van zijn tante Honey en de jeugddetentie die hij kreeg vanwege diefstal worden in enkele zinnen afgedaan.

Dit is een film over James Browns muzikale hoogtijdagen en hoe die, al dan niet toevallig, samenvallen met een nieuw zwart bewustzijn. In 1968 schrijft hij het lijflied van de Amerikaanse burgerrechtenbeweging, Say It Loud – I’m Black And I’m Proud. Gibney illustreert ’s mans schier onaantastbare positie als boegbeeld van de zwarte gemeenschap met beelden van Browns optreden in Boston, een dag na de moord op de Afro-Amerikaanse leider Martin Luther King op 4 april van dat jaar, waarbij hij resoluut rellen in de kiem smoort. Zijn woord is dan nog wet in de zwarte gemeenschap.

Want als Brown later publiekelijk de Republikeinse president Nixon omarmt, wordt hem dat bepaald niet in dank afgenomen. ‘Soul Brother No. 1’ komt te boek te staan als een verrader van de goede zaak, een man bovendien die zijn beste tijd lijkt te hebben gehad. Gibney tekent die geschiedenis in deze muziekfilm uit 2014 op met een combinatie van fraai archiefmateriaal, oude televisie-interviews met de man zelf en gesprekken met Browns bandleden Bobby Byrd, Alfred ‘Pee Wee’ Ellis, Martha High, Fred Wesley, Clyde Stubblefield, John ‘Jab’o’ Starks, Bootsy Collins en de broers Melvin en Maceo Parker.

En ook Afro-Amerikaanse iconen zoals Al Sharpton, Chuck D en Ahmir ‘Questlove’ Thompson doen nog hun duit in het zakje over de ‘Godfather of Soul’. De man daarachter – een kerel die zijn handen bijvoorbeeld niet altijd thuis kon houden – blijft een enigma. Alex Gibney en mede-initiatiefnemer Mick Jagger, die zelf natuurlijk ook nog even aan het woord komt over zijn inspirerende tijdgenoot, kiezen liever voor de zanger, de danser, het fenomeen James Brown. Ofwel voor: Mr. Dynamite.

Chaos: The Manson Murders

Netflix

In de officiële lezing van de Manson-moorden is Charles Manson simpelweg een diabolische sekteleider die zijn volgelingen, verdorven kinderen van het hippietijdperk, aanzet tot enkele gruwelijke moordpartijen. Met de leden van de Manson Family als demonische tegenhangers van de bloemenkinderen. Een ideaal verhaal, beweren critici, om de burgerrechtenbeweging, het anti-Vietnamoorlog sentiment en de vrijheid-blijheid van de sixties onschadelijk te maken.

In Chaos: The Manson Murders (97 min.), losjes gebaseerd op het boek Chaos: Charles Manson, The CIA, And The Secret History Of The Sixties (2019) van de schrijver Tom O’Neill, exploreert Errol Morris een andere theorie: dat de vijf moorden in het huis van de hoogzwangere actrice Sharon Tate, de vrouw van filmregisseur Roman Polanski, in de nacht van zaterdag 9 augustus 1969 en de gewelddadige dood van het echtpaar Leno en Rosemary LaBianca, een dag later, onderdeel waren van een CIA-project.

De Tate-LaBiana-moorden zouden zijn voortgevloeid uit MK-ULTRA, een supergeheim programma van de Amerikaanse buitenlandse inlichtingendienst waarin met ‘mind control’ werd geëxperimenteerd. Met LSD, hypnose en hersenspoeling probeerden ze Manchurian Candidates te creëren: onvrijwillige proefpersonen die op commando en zonder spijt of berouw gingen moorden en die zich daar naderhand nauwelijks meer iets van konden herinneren. Manson was zo bezien niet meer dan een marionet.

Dat klinkt als een tweederangs complottheorie. De zoveelste poging om een afgekloven sensatieverhaal van een nieuwe dimensie te voorzien. Dit is alleen wel een film van Errol Morris, één van de meest invloedrijke documentairemakers van de afgelopen halve eeuw. De man die bijvoorbeeld de allereerste true crime-docu (The Thin Blue Line) maakte, de architecten van de Vietnam- en Irak-oorlogen (in The Fog Of War en The Unknown Known) het vuur aan de schenen legde en Mr. Death zelve portretteerde.

De man ook, die zich al eerder over verwante samenzweringen boog in November 22, 1963A Wilderness Of Error en Wormwood. Zeker de CIA speelt daarin vaak een zeer kwestieuze rol. Die theorieën lijken eerst vaak erg grotesk – zoals experimenten om subjecten te hersenspoelen, valse herinneringen bij hen te planten of psychische stoornissen te bezorgen – maar bij nader inzien blijkt er vaak wel degelijk bewijs. Dat MK-ULTRA heeft bestaan is helder. En dat daarbinnen veel kon – zo niet: alles – eveneens.

Morris’ aanpak voelt vertrouwd: een virtuoos geframed centraal interview, ravissante vormgeving, associatieve montage en stuwende soundtrack. Met Tom O’Neill tast hij diens visie op het duistere verleden af. Hij bespreekt zijn bevindingen verder met aanklager Stephen Kay, talentscout Gregg Jakobson en Bobby Beausoleil (een lid van The Manson Family dat nog altijd in de gevangenis zit).  Zo weeft de Amerikaanse documentairemaker een ondoorzichtig web, waarin het gemakkelijk verdwalen is.

De Helter Skelter-theorie – Manson zou zijn geïnspireerd door de songteksten van The White Album van The Beatles – die officier van justitie Vincent Bugliosi destijds aanhing en vervolgens verwerkte in een bestseller, wordt door Tom O’Neill en Errol Morris in elk geval naar het rijk der fabelen verwezen. Dat de gesjeesde muzikant Manson, in plaats daarvan, een (vrijwillig?) werktuig van de CIA was, blijft echter eveneens een kwestie van speculeren. Keihard bewijs is ruim een halve eeuw na dato ook lastig te verkrijgen.

Chaos: The Manson Murders plaatst in elk geval een andere lezing van de feiten naast het officiële verhaal over The Manson Family, dat al in talloze boeken, films en docu’s is afgewerkt en waarbij best kritische vragen zijn te stellen. Want hoe kon een tweederangs crimineel zoals Charlie Manson eigenlijk zoveel invloed krijgen op z’n volgelingen? Eerst daalden ze op zijn bevel af naar de diepste gewelven van de hel en daarna hadden ze jaaaren nodig om gedeprogrammeerd te raken en weer los van hem te komen?

‘Ik was een stuk gereedschap in de handen van de Duivel’, vertelt Susan Atkins daarover in een archiefinterview, uit de tijd dat tot haar begon door te dringen waarmee zij zich in die gruwelijke zomer van 1969 had ingelaten. Het is alleen de vraag welke Duivel ‘Sadie’ heeft gediend: Manson of toch, via hem, de CIA?

This Is Sparklehorse

Sparklehorse

Mark Linkous (1962-2010) stond te boek als een ‘muzikantenmuzikant’, een zanger en songschrijver die wel een potje kon breken bij collega’s. Op de gastenlijst van This Is Sparklehorse (91 min.) prijken dan ook talloze andere prominenten uit de indie-hoek: David Lowery (Cracker), Ed Harcourt, Jonathan Donahue (Mercury Rev), Gemma Hayes, Adrian Utley (Portishead), Jason Lytle (Grandaddy) en John Parish.

Acts voor fijnproevers die, net als Linkous’ artistieke alter ego Sparklehorse, nooit stadions konden vullen, maar zich wel in het hart van menige muziekliefhebber hebben gewurmd. De bekendste naam in deze DIY-film van Alex Crowton en Bobby Dass is zonder twijfel David Lynch. ‘Trieste schoonheid’, noemt de befaamde filmmaker Linkous’ muziek. John Carter (Phantogram) omschrijft die dan weer als ‘gothic country-muziek’.

Sparklehorse-albums klinken als een slecht afgestelde draagbare radio: te midden van ruis en gekraak doemt er ineens een vlijmscherpe rocksong op of meldt zich bijna ongemerkt een gefluisterd melancholiek liedje. Die fluistervorm ontdekte Linkous volgens David Lowery per ongeluk. Als hij ‘s nachts in zijn thuisstudio nieuwe liedjes wilde opnemen, lag zijn echtgenote vaak al te slapen en moest hij zacht te werk gaan.

Zij ontbreekt in dit postume portret. Net als Brian Burton (Danger Mouse), met wie Linkous een compleet album maakte. Zijn broer Matt is wel van de partij. En er is een prominente rol voor singer-songwriter Angela Faye Martin, die deze docu opzette en tevens dienst doet als verteller. In die hoedanigheid richt ze zich af en toe rechtstreeks tot de protagonist. Martin verschijnt soms ook in beeld en claimt zo wel erg veel ruimte.

Hun protagonist blijft intussen een enigma. En dat was vast de bedoeling: een held die net zo ongrijpbaar blijft als zijn muziek. Duidelijk is wel dat Linkous al jong worstelde met het leven. Met allerlei roesmiddelen probeerde hij de depressies op afstand te houden. Daar was soms ook alle reden toe. Nadat hij in 1995 ging touren met zijn debuutalbum Viadixiesubmarinetransmissionplot, sloeg in Londen bijvoorbeeld het noodlot toe.

In een hotel viel hij – beneveld? onder invloed van pijnstillers? – in slaap, met zijn benen onder zich bekneld. Uiteindelijk volgde een hartaanval. Linkous kwam er ernstig beschadigd uit. Een tijd leek ’t alsof hij de rest van zijn leven veroordeeld zou zijn tot een rolstoel. ‘Bij de eerste gelegenheid waarop we alleen waren zei hij: je moet me doden’, herinnert David Lowery zich die donkere periode. ‘Ik kan niet leven met deze pijn.’

Later, toen Mark Linkous met de nodige hulpmiddelen weer kon staan en lopen, bleven de donkere episoden – ook omdat zijn muziek nauwelijks genoeg geld binnen bracht om van te kunnen leven. Toen zijn vriend en collega Vic Chesnutt, daadwerkelijk veroordeeld tot een rolstoel, in 2009 de dood boven het leven verkoos, belandde ook Linkous in een niet meer te stoppen neerwaartse spiraal. Binnen drie maanden was hij eveneens dood.

Deze film veegt een flink aantal brokstukken van Mark Linkous’ leven bij elkaar, van een man zonder beschermingslaag, die ver van waar ’t in de muziekbusiness gebeurt, New York en Los Angeles, waar hij zelf nooit kon floreren, zijn eigen stem vond. Ruw, zacht en breekbaar – en nauwelijks te vatten. Zoals de onnavolgbare slogan van die schoorsteenveger op het T-shirt dat hij soms droeg: we may not be good, but we sure are slow.

The Flats

Films de Force Majeure

Die pleister over zijn neus, om de plek te camoufleren waar de kogel weer naar buiten was gekomen. Dat beeld is hij nooit kwijtgeraakt. Joe McNally was negen jaar oud toen zijn zeventienjarige oom Cocke, de jongste broer van zijn moeder, werd vermoord door The Shankill Butchers, een groep beroepsmoordenaars van The Ulster Volunteer Force. Die dag, 2 oktober 1975, zette Joe’s eigen betrokkenheid bij ‘The Troubles’ in Noord-Ierland in gang, vertelt hij aan zijn therapeute Rita Overend. Binnen een half jaar gooide hij, nog geen tien, z’n eerste benzinebom namens het beruchte Irish Republican Army.

Samen met buurtgenoten uit The Flats (15 min.), gesitueerd in de katholieke volkswijk New Lodge in Belfast, speelt McNally zulke formatieve ervaringen na. Deze re-enactments, gecombineerd met archiefbeelden van de traumatische periode die de getormenteerde Joe op zijn televisietoestel terugkijkt, illustreren hoe iedereen z’n eigen butsen en schrammen heeft opgelopen. Hun leefomgeving, bijgenaamd ‘murder mile’, wordt tegenwoordig geteisterd door drank- en drugsverslaving en zelfdodingen. Want praten, daar doen ze meestal niet aan. Opkroppen, wegdrukken, kapotgaan.

De Italiaanse regisseur Alessandra Celesia schakelt intussen voortdurend tussen heden en verleden, fictie en non-fictie, therapie en het echte leven en Joe en z’n buurtgenoten. Dat maakt haar film niet altijd even gemakkelijk te verhapstukken, maar draagt uiteindelijk wel bij aan het gevoel dat de desolate staat van New Lodge, waar McNally zich zo’n beetje dagelijks woest maakt over de handel in crack en cocaïne, niet los is te zien van die gewelddadige geschiedenis van de wijk – ook al behoren die Troubles dan officieel al zeker 25 jaar, sinds het Goedevrijdagakkoord van 1998, tot het verleden.

Jolene Burns, een jonge vrouw die al de nodige klappen heeft gekregen in het leven en in zingen een heerlijke uitlaatklep heeft gevonden, wil bijvoorbeeld zo graag dat licht aan het einde van de tunnel zien, maar ze gelooft er niet meer in. Elke dag ziet ze hoe haar zus lijdt. Sinds een overdosis, nu drie jaar geleden, ligt ze alleen nog maar in bed, als een hulpeloze volwassen baby, wachtend op genade. Die kan ook Jolene haar niet geven. Ze heeft alleen een lied, over toen ze als meisje een slipje van haar leende. Ze zingt ‘t vol overgave, in een heel pijnlijke scène, en vervolgt het nummer dan in de plaatselijke pub.

Zo bevatten The Flats tal van wrange verhalen. Over pijn, trauma en verlies – en het zoeken naar een heel klein beetje troost.

A Want In Her

Inland Films

Moeder en dochter hebben een stilzwijgende afspraak: als Nuala dronken is, laat Myrid haar links liggen. Toch kan ze ‘t niet laten om naar haar moeder te kijken als ze haar dronken op een bankje in Belfast ziet zitten, met een fles wijn binnen handbereik. Ze besluit Nuala zelfs even te filmen – en voelt zich daar later dan weer schuldig over.

Filmen doet de jonge Ierse kunstenares Myrid Carten al van jongs af aan. Samen met mensen uit haar directe omgeving zet ze van alles in scène. Haar moeder, ooit sociaal werker in Donegal, blijkt een geliefd subject. Een vrouw die worstelt met een bipolaire stoornis en zo nu en dan helemaal van de radar verdwijnt. Soms denkt ze dat ze Bobby Sands is. Ook haar broer Danny heeft psychische problemen. Als het hen te veel wordt, grijpen ze al gauw naar de fles – al bezweert hij dat ie die nu toch al een hele tijd heeft afgezworen.

In de egodocu A Want In Her (80 min.) richt Carten, inmiddels woonachtig in Londen, haar zoekende camera op haar eigen familie. Op haar moeder die periodes van zelfmedicatie afwisselt met sobere episodes, waarin ze haar leven probeert te beteren. Op Danny, die zo nu en dan onaangekondigd in een verrotte stacaravan bij hun ouderlijk huis overnacht. En op hun broer Kevin, Myrids oom, die de menselijke ravage regelmatig moet opruimen en dat eigenlijk spuugzat is. Hij wordt stelselmatig overvraagd.

Met een grillige combinatie van homevideo’s, direct cinema-scènes en beelden van video-installaties exploreert Myrid Carten de wissel die psychische- en verslavingsproblematiek trekken op mensen in de directe omgeving. Dit leidt ook tot confrontaties met haar moeder Nuala, die Myrid verwijt dat ze haar een schuldgevoel aanpraat. Zij stelt op haar beurt dat Nuala zwelgt in zelfmedelijden en elke vorm van verantwoordelijkheid probeert te ontlopen. Zo dreigt ze haar verwanten met zich mee te trekken door de modder.

Dat is geen nieuwe thematiek, die in A Want In Her bovendien met de nodige omwegen wordt uitgewerkt – al stuurt Carten, met behulp van de bezwerende muziek van Lankum en Fontaines DC, uiteindelijk aan op een krachtige climax.

Sweet Bobby: My Catfish Nightmare

Netflix

Toegegeven: het woord ‘catfish’ zet de meeste kijkers al behoorlijk op het spoor. En met de wijsheid achteraf is het natuurlijk gemakkelijk oordelen. Kiran Assi, een marketeer van Keniaanse komaf uit West-Londen, stapt alleen wel héél naïef in haar relatie met Bobby Jandu, een man die eveneens afkomstig is uit de lokale sikh-gemeenschap en die ze dan al enkele jaren niet heeft gezien. Na een heftig schietincident in Kenia is hij, zwaargewond, opgenomen in een getuigenbeschermingsprogramma te New York. Ze kan hem dus niet ontmoeten. Hun enige contact verloopt via een net aangemaakt Facebook-account, waarbij ze hem, vanwege veiligheidsmaatregelen natuurlijk, ook nooit mag zien. Trouwplannen laten desondanks niet lang op zich wachten.

Dit klassieke good-woman-loves-bad-man verhaal – een verhaal is ‘t, overduidelijk; een gepolijste versie wat er zich waarschijnlijk echt, min of meer dan, heeft afgespeeld – heeft z’n geloofwaardigheid dan al een heel eind verloren. Het is overigens ook al eens eerder uitgeserveerd door Kiran, tevens radiomaakster, in de podcast Sweet Bobby, waarop deze docu-light van Lyttanya Shannon dan weer is gebaseerd. De liefdesgeschiedenis die zo idyllisch is begonnen – natuurlijk, zegt diezelfde sceptische stem, de hoofdpersonen van dit soort producties beleven altijd gróte liefdes en belanden nooit in suffe relaties – krijgt gaandeweg een naargeestig karakter. Bobby blijkt – verrassing! – een onvervalste creep en natuurlijk niet de man die hij zei te zijn.

Sweet Bobby: My Catfish Nightmare (82 min.) heeft zich dan al lang en breed gepositioneerd tussen Catfish-achtige hap-slik-weg producties zoals The Tinder SwindlerBad Vegan en The Puppet Master. Een gecompliceerde en tegelijk vederlichte vertelling over een jonge vrouw die zich op onnavolgbare wijze – en eerlijk gezegd toch vrij voorspelbaar – door een rasmanipulator in de luren laat leggen. Een beetje oplettende kijker ziet de ontknoping eigenlijk al wel een tijdje aankomen. Na afloop weet die desondanks nauwelijks wie of wat ie werkelijk heeft gezien. Want sommige personen in de docu zijn vanwege privacyoverwegingen vervangen door acteurs. Maar om wie ’t precies gaat en wat dit dan betekent voor het verhaal dat ons is voorgeschoteld?

Kiran Assi wordt als hoofdrolspeelster intussen ook nadrukkelijk opgezet als een personage: de sikh-vrouw van dik in de dertig – aantrekkelijk en tot spijt van haar familie toch nog altijd ongehuwd – die nu eindelijk eens aan de man wil en die zich vervolgens negen jaar lang aan het lijntje laat houden door een kerel die ze nooit te zien krijgt. Het lijkt soms bijna alsof ze zichzelf acteert in het gelikte Catfish-verhaal dat hier van haar leven wordt gemaakt – en dat ze, daarvoor hoef je ziener te zien, nog héél vaak zal vertellen.

Cocksucker Blues

Robert Frank

Het moest een soort All Access Areas-pas worden. Een ongefilterde blik achter de schermen bij de Amerikaanse tournee van The Rolling Stones in 1972, waarbij de Britse rockband z’n nieuwe dubbelalbum Exile On Main Street ging promoten. Het eindresultaat bleek echter zo 18+ dat Mick Jagger en consorten het toch maar niet met de wereld wilden delen.

En dat was weer tegen het zere been van Robert Frank, de maker van Cocksucker Blues (95 min.). De Zwitsers-Amerikaanse fotograaf, die eerder het artwork voor de veel geprezen dubbelaar had gemaakt, verzette zich met hand en tand. The Stones hadden hem zelf gevraagd. En hij had precies geleverd wat er was afgesproken: een ruige direct cinema-film over het leven ‘on the road’. Een soort ‘flies on the wall’-docu, afwisselend in zwartwit en kleur, waarvoor Mick en alleman een camera ter hand mocht nemen, om ‘slices of tour life’ te vangen.

Enkele jaren eerder waren The Stones ook al het onderwerp geweest van een observerende documentaire, Gimme Shelter (1970). Dat was de band uiteindelijk niet al te best bekomen. In deze klassieke popdocu van de gebroeders Maysles en Charlotte Zwerin was te zien hoe Hells Angels een concertganger om het leven brachten tijdens het Stones-concert op het Altamont-festival – en hoe Mick Jagger dat huiveringwekkende tafereel voor het eerst terugzag in de montageruimte. ‘Altamont’ werd een dramatisch uitroepteken achter de jaren zestig. 

Toch was dat voor de band blijkbaar geen beletsel om opnieuw een cameraploeg – behalve Frank was ook z’n protegé Daniel Seymour van de partij – toe te laten bij hun terugkeer naar de Verenigde Staten. Voor wat een typische tourfilm over ‘the greatest rock & roll band on earth, voor het eerst voorzien van dat overbekende tonglogo, zou worden. Live-uitvoeringen van Brown Sugar, Midnight Rambler, Street Fighting Man en een mash-up van Uptight en (I Can’t Get No) Satisfaction met Stevie Wonder, vermengd met alle mogelijke ongein.

Met hedendaagse ogen zie je dan – op z’n best – jochies, kwajongens, doerakken, die zich te buiten gaan aan alles wat God verboden heeft – en de Duivel hen blijkbaar heeft opgedragen. Een neukpartij in het tourvliegtuig. De televisie die gitarist Keith Richards met saxofonist Bobby Keys uit een hotelraam kiepert. Een jonge groupie die een heroïnespuit zet. De verplichte spelletjes biljart en kaart onderweg. Vluchtige ontmoetingen met kunstenaar Andy Warhol, schrijver Truman Capote en zangeres Tina Turner. En Jagger die een mespuntje coke snuift. 

Het is de leegte van het rock & roll-bestaan, in al z’n decadentie, lamlendigheid en hedonisme vereeuwigd voor het nageslacht. Rommelig, ranzig en op z’n eigen manier ook weer saai en routinematig. On the road to nowhere, zoiets. Door Robert Frank tamelijk chaotisch vastgelegd en voorzien van een collageachtige geluidstrack. Waarbij de focus net zo goed ligt op de entourage van The Rolling Stones als op de bandleden zelf, die alle actie meestal eerder bezien – of van een soundtrack voorzien – dan er voluit in participeren.

Mick Jagger en de zijnen zaten nochtans niet te wachten op zo’n ruige registratie van hun tournee en schakelden de rechter in. Na een rechtsgang van ruim vier jaar werd in 1977 bepaald dat Cocksucker Blues voortaan slechts enkele malen per jaar mocht worden vertoond, in het kader van een soort retrospectief van Robert Frank en liefst ook in zijn aanwezigheid. Intussen groeide de morsige documentaire in de beleving van veel rockfans uit tot een cultfilm, een ultieme uiting van – maakt uit duizenden herkenbaar handgebaar – rock & roll.

Simple Minds: Everything Is Possible

Simple Minds

Alle verplichte elementen voor een popdocu zitten erin. Dat begint in Simple Minds: Everything Is Possible (87 min.) al direct met het decor: een grauwe arbeiderswijk in Glasgow, de ideale voedingsbodem voor jongens die méér willen van het leven. En daarmee zijn we meteen aanbeland bij de hoofdpersonen voor zo’n film: Jim Kerr en zijn maatje Charlie Burchill. Volgens de overlevering startte hun ‘bromance’ al in de zandbak bij de Toryglen-flat. ‘Voor sommige mensen houdt de wereld aan het einde van de straat op’, stelt Kerr. ‘Voor Charlie en mij als tieners begon de wereld daar pas.’

En dan begint ook die band, al gauw Simple Minds genaamd. In de jaren dat punk opkomt. Als iedereen denkt dat ie kan spelen en ook vindt dat ie dat moet gaan doen. ‘De barbaren rammelden aan de poort’, aldus Kerr, die wordt gebombardeerd tot zanger. Zijn maatje Charlie heeft zich dan al gemanifesteerd als een verdienstelijke gitarist. Ze gaan samen liedjes schrijven. De twee treden voor het eerst met hun bandje op in januari 1978. Aan zelfvertrouwen over hun ‘artrock’ bepaald geen gebrek. ‘We zijn te goed om genegeerd te worden’, beweren ze tegen de plaatselijke krant.

Na het beluisteren van Joy Division’s signatuuralbum Unknown Pleasures willen ze hun eigen, tamelijk gladde new wave-debuutalbum desondanks bijna in de vuilnisbak gooien. Veel te gepolijst! Een half jaar later al volgt elpee twee. Die hoeft van de band niet ‘commercieel’ te zijn of hits te bevatten. Dat lukt zonder al te veel problemen – tot grote frustratie van hun platenlabel. Zo moeten de Simple Minds – verplicht in dit soort docu’s – eerst de nodige zijpaden bewandelen om dan toch de weg naar de top te vinden. Dat ze die vinden staat overigens vast. Anders zou deze film er nooit zijn gekomen.

Hun lange weg naar de voetbalstadions, waar Kerr, Burchill en de hunnen (die ook hier slechts een bijrol krijgen toebedeeld) moeiteloos mensenmassa’s naar hun hand zetten, wordt in deze docu van Joss Crowley begeleid door oud-manager Bruce Findlay, lieden uit de bandomgeving en de sterproducers die eraan te pas kwamen (John Leckie, Jimmy Iovine en Trevor Horn). En natuurlijk zijn ook vakbroeders zoals Bobby Gillespie (Primal Scream), Bob Geldof (The Boomtown Rats) en Dave Gahan (Depeche Mode) bereid om de status van hun muzikale vrinden – en zichzelf – nog eens te bevestigen.

Na de gloriejaren, waarin de zanger nog een celebrity-huwelijk met Pretenders-boegbeeld Chrissie Hynde ziet floreren en stranden, volgt de onvermijdelijke teruggang – ook verplicht in dit soort bandjesportretten. Kerr en Burchill moeten zich ermee verzoenen dat ze zijn ingehaald door een nieuwe generatie acts, die te goed is om genegeerd te worden. Als rechtgeaarde stadionband zijn ze weer veroordeeld zijn tot gewone zalen. Dan komt onvermijdelijk ook de vraag op tafel: hebben de Simple Minds nog toekomst? Ja dus. Ze spelen nog altijd, in een steeds vernieuwende bezetting. 

‘We zeggen niet: we zijn terug, maar: dit hebben we met ons leven gedaan’, heeft Jim Kerr dan nog een oneliner paraat. ‘En als er zoveel op het spel staat, moet je wel elke avond alles geven.’ Zijn boezemvriend Charlie vult aan: ‘We waren tot het inzicht gekomen dat we net als oude blueszangers tot onze laatste snik door zouden gaan. Dat was ons statement.’ En dus maken ze zich op, het laatste elementaire element van dit type (leuke) popdocu, voor de grootste tournee in jaaaren.

Bobby Sands: 66 Days

Fine Point Films & Cyprus Avenue Films

Op 1 maart 1981, dag 1 van de hongerstaking, weegt hij 64 kilo. Zijn lichamelijke toestand wordt in de officiële rapportage omschreven als ‘satisfactory’. 65 Dagen later, op 5 mei 1981, sterft Bobby Sands, een toonaangevende figuur in het illegale Irish Republican Army (IRA) die behandeld wil worden als een politieke gevangene, in de Maze-gevangenis in Long Kesh. Hij heeft al enkele dagen zijn zicht verloren en is buiten bewustzijn geraakt.

Beelden zijn er nauwelijks van ‘s mans eenzame strijd tegen het leven, om de Republikeinse zaak, bevrijding van Noord-Ierland uit het Verenigd Koninkrijk, te dienen. De Britse autoriteiten hoopten zo wellicht – tevergeefs, natuurlijk – Sands’ status als IRA-martelaar in te dammen. Voor Bobby Sands: 66 Days (110 min.) heeft regisseur Brendan J. Byrne dus de cel laten nabouwen van zijn protagonist, die ondanks zijn gevangenschap enkele weken eerder is gekozen als parlementslid. Deze cel fungeert als decor voor de steeds terugkerende rapportages over zijn lichamelijke gesteldheid. En die worden weer vergezeld door persoonlijke geschriften van Sands, ingelezen door Martin McCann.

Dag 15 bijvoorbeeld, als de film bijna een half uur onderweg is. 15 maart 1981: Bobby Sands weegt dan 57,5 kilo, zijn fysieke toestand is desondanks nog steeds ‘satisfactory’. ‘Zo nu en dan voel ik de natuurlijke behoefte om te eten, maar het verlangen naar het einde van de opgave voor mijn kameraden en de bevrijding van mijn volk is zoveel groter’, schrijft de 27-jarige activist uit Rathcoole dan, te midden van verhalen over zijn eenzame strijd van voormalige celmaten en bewaarders in het zogenaamde H-Block van Long Kesh. ‘Ze zullen ons niet criminaliseren, beroven van onze werkelijke identiteit of depolitiseren. Nooit mogen ze onze vrijheidsstrijd delegitimeren!’

Deze film uit 2016, ingekleurd met animaties en een sferische soundtrack, wil echter meer zijn dan een aangrijpend portret van het gezicht van ‘The Troubles’ en plaatst Sands en de bloedige periode waarvan hij een symbool is geworden in hun historische en maatschappelijke context. Byrne neemt daarnaast de tijd om in te zoomen op thema’s als geweldloos verzet, de impact van martelaren en het belang van iconische beelden daarbij. Zo ontstaat een krachtige, gelaagde vertelling over hoe zelfopoffering een machtig wapen kan worden in een gevecht dat anders nauwelijks is te winnen. Er is alleen een man met een ijzeren wil nodig die bereid is om alles te offeren voor zijn ideaal.

‘Sands was een speler in een tragisch drama’, stelt de Ierse historicus Jack Foster. ‘Net als Hamlet probeerde hij de schrijver van zijn eigen verhaal te zijn, maar in werkelijkheid voerden Bobby Sands en de hongerstakers een script uit dat allang was geschreven.’ In 1981 zouden er overigens nóg negen IRA-strijders sterven in Long Kesh. Zij hebben echter nooit de mythische status gekregen van de allereerste: Bobby Sands.

Once Upon A Time In Northern Ireland

Keo Films

Ruim 25 jaar geleden, op 10 april 1998, werd het Goedevrijdag-akkoord gesloten. Daarmee kwam er een eind aan ‘The Troubles’, die Noord-Ierland sinds eind jaren zestig in vuur en vlam hadden gezet. Katholieken en protestanten stonden in die dertig jaar recht tegenover elkaar. Republikeinen, die zich los wilden maken van Groot-Brittannië, tegenover loyalisten, die zich daar juist tegen verzetten. Het resultaat was een aaneenschakeling van conflicten, schietpartijen en bomaanslagen.

In de ijzersterke vijfdelige docuserie Once Upon A Time In Northern Ireland (275 min.) brengt James Bluemel de menselijke tol van deze bloedige burgeroorlog in kaart met gewone Noord-Ieren. Van leden van het ondergrondse Republikeinse leger, de IRA, en hun aartsvijanden van de privémilitie Ulster Defence Association (UDA) – fanatiekelingen die de strijd doelbewust hadden opgezocht – tot burgers die ongewild betrokken raakten bij Bloody Sunday, de geruchtmakende hongerstakingen of de zoveelste dodelijke actie.

Zeker de verhalen van willekeurige mensen die plotsklaps werden getroffen door het noodlot, maken diepe indruk. Michael McConville en zijn familie verkeerden bijvoorbeeld dertig jaar in onzekerheid over wat er met zijn moeder Jean was gebeurd. De alleenstaande moeder van tien kinderen werd in 1972 ontvoerd door de IRA. Of het verhaal van June, de vrouw van politieman John Proctor van The Royal Ulster Constabulary. Hij werd in 1981 geliquideerd toen hij in het ziekenhuis naar zijn pasgeboren kind kwam kijken.

En dan zijn er nog de voetsoldaten die veelal met gemengde gevoelens terugkijken op hun eigen betrokkenheid bij The Troubles – en hun partners en kinderen die daar maar mee hadden te leven. Ricky O’Rawe werd bijvoorbeeld gearresteerd tijdens een bankoverval voor de IRA toen zijn vrouw hoogzwanger was. Of Bernadette McDonnell, de tienjarige dochter van de overtuigde Republikein Joe McDonnell. Als kind voelde zij zich verplicht om zijn zaak te bepleiten. Totdat hij na 61 dagen hongerstaking bezweek en een IRA-icoon werd.

‘Als je er nu naar kijkt, is het gestoord’, constateert de ‘vredelievende loyalist’ John Chambers. ‘Maar niet als je geboren bent in een stammenstrijd en je leven wordt bepaald door The Troubles.’ Katholieken zagen er niet uit, stonken en waren voor hem dus de natuurlijke vijand. Chambers liep alleen met een geheim rond: zijn eigen moeder was katholiek. Zo’n detail kon iemand ten tijde van de onlusten in Ulster zomaar fataal worden – al waren er wel degelijk ook Noord-Ieren voor wie religie of politieke voorkeur er niet toe deed.

En toen de Noord-Ierse bevolking zich steeds massaler begon te verzetten tegen het alomtegenwoordige sektarisch geweld – van een aanval op een uitvaart tot een moordaanslag op de gehate Britse premier Margaret Thatcher in een hotel te Brighton – ontstond er zelfs bij de meest geharnaste strijders draagvlak voor een wapenstilstand. In de slotaflevering van deze aangrijpende miniserie reconstrueert Bluemel hoe de verschillende partijen uiteindelijk stapvoets, met zo nu en dan ook een flinke stap achterwaarts, af koersten op vrede.

Die houdt nu al ruim 25 jaar, met veel pijn en moeite, stand.

The Lady Bird Diaries

Disney+

Terwijl een hele generatie Amerikanen een klein beetje sterft op vrijdag 22 november 1963, krijgt het leven van Claudia ‘Lady Bird’ Johnson een beslissende wending. De moord op president John F. Kennedy maakt ruimte voor haar echtgenoot. Terwijl ze nog wachten op de beëdiging zien Lyndon en zij, volgens een dagboekframent dat Lady Bird zelf heeft ingesproken op een taperecorder, op tv al hoe een commentator ‘t aankondigt: ‘Lyndon Johnson, nu president van de Verenigde Staten’. 

‘Het was alsof ik een podium op liep voor een rol die ik nooit geoefend had’, stelt zijn echtgenote. Een vriendin heeft Lady Bird aangeraden om haar periode als Amerika’s ‘first lady’ te documenteren. En die opnamen, gestart enkele dagen na de moord op JFK, vormen nu het fundament onder- de documentaire The Lady Bird Diaries (100 min.), waarmee het turbulente presidentschap van haar echtgenoot, gekenmerkt door baanbrekende sociale wetgeving (Johnsons Great Society), de strijd van de burgerrechtenbeweging en de oorlog in Vietnam, vanuit persoonlijk perspectief in kaart wordt gebracht.

Lady Bird Johnson krijgt bijvoorbeeld als geen ander mee hoe haar man, een larger than life-politicus die onverminderd tot de verbeelding blijft spreken, regelmatig gebukt gaat onder de verantwoordelijkheden van zijn job en soms zelfs in de greep raakt van wat zij ‘het zwarte beest van depressie’ noemt. Tegelijkertijd gaat ook het gewone leven door: hun dochters Lynda Bird Johnson en Luci Baines Johnson – viermaal LBJ dus in het gezin – treden allebei in het huwelijk in het Witte Huis. Werk en privé raken helemaal met elkaar versmolten als één van hun schoonzoons, de latere Democratische senator Chuck Robb, naar Vietnam vertrekt.

Regisseur Dawn Porter (Bobby Kennedy For President / The Way I See It) verrijkt Lady Birds dagboekfragmenten met privébeelden en -foto’s, nieuwsreportages, interviews, geluidsopnames van gesprekken van/met haar echtgenoot en elementaire animaties. Zo ontstaat een interessant ooggetuigenverslag van iemand die op de eerste rij mocht zitten bij het Amerikaanse presidentschap, aan de zijde van de machtigste man van de wereld, en vanuit die positie de kleine gebeurtenissen en grote ontwikkelingen van de jaren zestig laat herleven.

Shadowland

Peacock

Als er geen gedeelde waarheid meer lijkt te bestaan, een ‘Us vs. Them’-mentaliteit heeft postgevat aan beide uitersten van het politieke spectrum en sommige leiders dat liever exploiteren dan bestrijden, kan dit een samenleving in het hart raken. De verdeeldheid in de Verenigde Staten is voor The Atlantic in 2020 aanleiding om het Shadowland-project te starten. Het Amerikaanse tijdschrift wil onderzoeken hoe complottheorieën het land ontwrichten. De zesdelige docuserie Shadowland (320 min.) van Joe Berlinger is gebaseerd op deze artikelenreeks en portretteert gewone Amerikanen die de afgelopen jaren in een ‘complotfuik’ terecht zijn gekomen, waaronder ook enkele mensen die hebben meegedaan aan de bestorming van het Capitool op 6 januari 2021. Met compassie, geduld en begrip voor hun positie en gevoel van onrechtvaardigheid, maar ook onafhankelijk en kritisch. Zónder ook meteen hun ideeën of methoden te omarmen.

Pauline Bauer, de eigenaresse van een pizzeria in Pennsylvania ging op 6 januari bijvoorbeeld met de meute het Capitoolgebouw binnen en wacht nu op berechting. Ze riskeert twintig jaar cel. Haar man en zoon willen niet gefilmd worden, maar zelf verhaalt Pauline onverbloemd over hoe ze tijdens de financiële crisis van 2008 haar complete pensioen kwijt is geraakt op de aandelenmarkt. Toen bijna alles was afbetaald, moest haar zaak in 2020 dicht vanwege het Coronavirus. Door de ‘plandemic’ lijkt ze definitief geradicaliseerd. Inmiddels gelooft Pauline in De Nieuwe Wereldorde, die in handen zou zijn van het Vaticaan, de koninklijke familie en ‘de dertien elitefamilies’, waaronder de Rothschilds en de Rockefellers. ‘We moeten in opstand komen’, zegt ze. ‘We moeten vechten. Daarom was ik erbij op 6 januari.’ Op advies van de bouwvakker, autonome burger en ‘rechtsdeskundige’ Bobby Lawrence besluit Pauline zichzelf te gaan verdedigen in de rechtbank – en werkt ze zich ongenadig in de nesten.

Voor ‘Google-klokkenluider’ en ondernemer Zach Voorhies en ‘onderzoeksjournalist’ Maryam Henein vormen hun theorieën over de wereld tevens een businessmodel. Dat resulteert in een eindeloze stroom YouTube-video’s, podcasts en optredens bij dubieuze media. Ze leerden elkaar kennen via de infame Infowars-show van de ultieme complotroeper Alex Jones. Nu zijn de twee onafscheidelijk. Ook letterlijk: ze komen nauwelijks het huis uit. Maryam: ‘Ik grap altijd: wie heeft er nou seks en luistert samen naar Yuri Bezmenov?’ Behalve een opmerkelijke voorliefde voor een anticommunistische activist vinden de twee elkaar ook in hun strijd tegen de manier waarop de ‘deep state’ COVID-19 heeft gebruikt om de wereldbevolking te knechten. Dat brengt ze overigens zeker niet alleen voorspoed. Het stel wordt volgens Maryam, die zich ernstig miskend voelt, behandeld als ‘ongevaccineerd ongedierte’. Ze liggen zowel met hun familie als allerlei instanties overhoop en overwegen of ze elders moeten gaan wonen.

Het zijn herkenbare verhalen, ook binnen de Nederlandse context, waarbij inmiddels vertrouwde begrippen als QAnon, pedonetwerken, de ‘Main Stream Media’, cancelcultuur en omvolking de revue passeren en – door de sociale media aangejaagde – verwarring, woede en totale zelfoverschatting zichtbaar worden. In deze ijzersterke serie, die echt de tijd neemt om z’n personages uit te diepen en gedurende een langere periode te volgen, komen bijvoorbeeld ook de zelfbenoemde leider van de ‘vaccinpolitie’, een tegen mondkapjes strijdende psychiatrisch verpleegkundige en de aalgladde predikant Greg Locke die Amerika ‘wakker’ wil schudden in beeld. Journalisten van The Atlantic zorgen tussendoor voor duiding. ‘Het voelt goed om te denken dat je het geheim achter rijkdom en macht kent’, vertelt redacteur Ellen Cushing bijvoorbeeld, die als tiener zelf in complotten geloofde. ‘Dat voelt alsof je high bent.’

Cushing en haar collega’s volgen natuurlijk ook de geldstromen achter al die nefaste theorieën, want de handel in woede en complotten heeft zich ontwikkeld tot een miljardenindustrie. ‘Klaar met een overheid die onze rechten afpakt die nota bene in de grondwet zijn vastgelegd’, houdt Liz Wheeler het publiek van haar eigen podcast bijvoorbeeld voor. ‘Straks meer, maar nu eerst…’ Waarna ze een product aanprijst, waarop de kijker een zeer aantrekkelijke korting kan krijgen. Zulke schaamteloos geëxploiteerde woede heeft z’n tentakels inmiddels uitgeslagen naar alle uithoeken van de Verenigde Staten en zaait daar ongenoegen en verdeeldheid. Dat is funest voor de sociale cohesie in een samenleving, zoals deze serie op een ontluisterende manier aantoont, en kan volgens historicus Jeffrey Herf ook zomaar tot geweld leiden. Het leeuwendeel van de in Shadowland geportretteerde complotdenkers lijkt bovendien helemaal niet gelukkig te zijn in de alternatieve realiteit, die wij met z’n allen zouden moeten leren kennen.

The Murder Of Fred Hampton

MGA

‘Je kunt een revolutionair opsluiten, maar je kunt de revolutie zelf niet opsluiten’, houdt Fred Hampton zijn gehoor voor tijdens een speech. Even later gevolgd door een variant op die strijdleus: ‘Je kunt een vrijheidsstrijder doden, maar je kunt de vrijheidsstrijd zelf niet doden.’

Daarvan is hij zelf een schrijnend voorbeeld geworden. Hampton, leider van het Illinois Chapter van The Black Panther Party, werd in december 1969 op 21-jarige leeftijd, naar verluidt in zijn slaap, tijdens een inval van de politie van Chicago gedood. Net als andere prominente Afro-Amerikaanse stemmen van zijn tijd, zoals Malcolm X, Medgar Evers en Martin Luther King, moest hij zijn bijdrage aan de strijd om burgerrechten op jeugdige leeftijd met de dood bekopen. Hij zou daardoor bijvoorbeeld nooit meemaken hoe een zwarte man ruim dertig jaar later president van zijn land werd. Hampton en zijn strijdmakkers van The Black Panthers hadden dat waarschijnlijk voor onmogelijk gehouden.

Deze observerende zwart-wit film van Howard Alk begint als een collageachtige impressie van ‘s mans strijd, maar wordt gaandeweg een exploratie van The Murder Of Fred Hampton (89 min.). Die heeft als zoveelste scharnierpunt gefunctioneerd in een tijd waarin het Afro-Amerikaanse verzet steeds militanter en openlijk socialistisch wordt, mannen als Bobby Rush, Huey P. Newton en Bobby Seale de harten van Jong Zwart Amerika veroveren en de regering Nixon en het lokale gezag hen maar al te graag een kopje kleiner maken. In het geval van Fred Hampton, een charismatische leider met de gave des woords, gebeurt dit eerst met min of meer legale middelen, in de rechtbank via The Ice Cream Trial, en worden later, in de woorden van de Panthers, talloze ‘pigs’ ingezet om hem definitief het woord te ontnemen.

Intussen nemen zij zelf ook de wapens op en beginnen zich met hand en tand te verdedigen. Moet de dood van Fred Hampton in dat verband worden gezien als – de officiële lezing van de autoriteiten, verwoord door Cook’s County’s officier van justitie Edward Hanrahan – het logische gevolg van een schietpartij tussen zwaarbewapende Black Panthers en de politie van Chicago? Of toch – de haaks daarop staande visie van Hamptons medestanders – als een door het gezag, J. Edgar Hoovers FBI in het bijzonder, slinks georkestreerde moordpartij van een man die de strijd aanbond met de hegemonie van de witte man? Regisseur Alk laat er geen misverstand over bestaan welke mening hij is toegedaan – en het kost een buitenstaander weinig moeite om hem daarin te volgen.

Monster Factory

Apple TV+

De lopende band van Monster Factory levert nog wel eens een exceptioneel exemplaar af: Cody ‘Pres10’ Vance, Nick Comoroto, Damian Priest, Steve Maclin en QT Marshall. Mocht u nu – net als Yours Truly, ondergetekende, ikke dus – nog nooit van hen hebben gehoord: dat zijn professionele worstelaars, uit het Amerikaanse showworstelcircuit. Stuk voor stuk opgeleid door Danny Cage, een voormalige ‘indie wrestler’ die zijn eigen school runt in Paulsboro, New Jersey: Monster Factory (200 min.). ‘An eclectic melting pot of misfits‘, aldus de man zelf, waar volgens Cage eerder theater dan vechtsport wordt beoefend.

En daar worden nu alweer nieuwe helden, of heldinnen, klaargestoomd voor de ring: Twitch bijvoorbeeld. Een ‘weirdo’ die is gediagnosticeerd met zowel Asperger als Gilles de la Tourette en last heeft van depressies en allerlei angsten. In vaktaal: hij bevecht, letterlijk en figuurlijk, de demonen in zijn hoofd. ‘Het pad naar het paradijs loopt via de hel’, gooit hij er zelf nog maar eens een slogan tegenaan. ‘En als je daar net doorheen gaat, houd dan vooral even vol.’ Of het rijkeluismeisje The Notorious Mimi, een adrenalinejunkie die zowaar een try-out mag doen bij de fameuze WWE (World Wrestling Entertainment).

Die test begint met het opnemen van een karikaturale promovideo, voor een net meisje uit een bevoorrecht milieu, zoals Amelia Herr, nog bepaald geen sinecure. Ze zal zich als een jonge, witte en vrouwelijke versie op de ultieme GOAT (Greatest Of All Time), Muhammad Ali, ongegeneerd op de borst moeten kloppen. Het is dan nog even de vraag of deze zesdelige docuserie van Galen Summer voorbij die karikatuur van de pro-wrestler kan én wil komen. Of voorbij het cliché van de Amerikaanse sportproductie waarin gewone huis-, tuin- en keuken-figuren in een aansprekende arena boven zichzelf proberen uit te stijgen.

Centrale figuur is Cage zelf, een man die ondanks persoonlijke besognes (een ernstig zieke moeder) onvermoeibaar zijn prijsvechters blijft uitdagen, om ze vervolgens bij een showcase in de markt te kunnen zetten. Maar ook personages zoals de ‘pretty boy douchebag’ met een sociale stoornis Goldy, de Afro-Amerikaanse zwaargewicht Bobby Buffet en de latina Gabby Ortiz, die ooit de droom had om als eerste Monster Factory-vrouw door te stromen naar de WWE en ergens onderweg averij heeft opgelopen, spreken best tot de verbeelding. De worstelring blijkt een aardig podium om hen samen en individueel beter te leren kennen.

Die showcase werkt als richtpunt voor alle betrokkenen. Heeft iedereen er wel écht alles aan gedaan? vraagt Danny Cage hen in de verplichte emotionele slotspeech. Zoals ’t hoort is het evenement dan al tot epische proporties opgeblazen. De hoofdrolspelers kunnen straks zomaar de geschiedenis ingaan als de nieuwe – en die kent Yours Truly, ondergetekende, ikke dus, overigens wél – The RockHulk Hogan, of Andre The Giant. Eenmaal aanbeland bij de apotheose van deze gelikte, met catchy pop en (hard)rock afgewerkte serie zijn van Monster Factory’s karikaturen inderdaad mensen van vlees en bloed gemaakt.

Die serie zelf is alleen wel zo’n archetypische sportproductie gebleken, waarin gewone Amerikanen, liefst met een buts of deukje, op z’n Hollywoods boven zichzelf uitstijgen.

The Mystery Of Marilyn Monroe: The Unheard Tapes

Netflix

De vraag wordt vrijwel direct opgeworpen: was de dood van Marilyn Monroe op 4 augustus 1962 een onfortuinlijk ongeluk, zelfdoding of toch moord? Voordat regisseur Emma Cooper in The Mystery Of Marilyn Monroe: The Unheard Tapes (102 min.) op zoek gaat naar een antwoord, probeert ze eerst achter de schermen te kijken bij ‘het grootste sekssymbool van de twintigste eeuw’, in werkelijkheid een kwetsbare vrouw die haar hele leven op zoekt lijkt te zijn geweest naar (zelf)liefde en geborgenheid.

De Ierse onderzoeksjournalist Anthony Summers fungeert daarbij als bruggenhoofd. Voor de biografie Goddess: The Secret Lives Of Marilyn Monroe (1985) sprak hij met talloze bronnen uit de directe omgeving van de Amerikaanse actrice, die in werkelijkheid Norma Jeane Mortenson heette. De tapes daarvan, 650 in getal, zijn voor het eerst te horen in deze documentaire. Zo komen onder anderen regisseur John Huston (The Asphalt Jungle), actrice Jane Russell, Hollywood-agent Al Rosen, Monroe’s huishoudster Eunice Murray en regisseur Billy Wilder (Some Like It Hot) aan het woord, waarbij acteurs lipsynchroon – een enigszins onwerkelijke ervaring – voor de bijbehorende beelden zorgen.

Via Marilyn Monroe’s verhoudingen met beroemde mannen – zoals honkbalheld Joe DiMaggio, toneelschrijver Arthur Miller en de gebroeders Kennedy, president John en zijn minister van justitie Robert – koersen Cooper en Summers af op die fatale zaterdag in 1962, als hun protagonist op 36-jarige leeftijd overlijdt, als gevolg van een overdosis slaappillen. Daarbij zoomt de film nog eens nadrukkelijk in op Monroe’s relatie met de Kennedys en laat Anthony Summers primaire bronnen horen zoals hun zwager Peter Lawford, Robert Kennedy’s secretaresse Angie Novello, privédetective Fred Otash en diens medewerker John Danoff (die Monroe en de gebroeders Kennedy afluisterde in de slaapkamer).

Summers’ grootste troef vormen de vrouw en kinderen van Ralph Greenson, ‘de psychiater van de sterren’, bij wie Marilyn Monroe de laatste jaren van haar leven in behandeling was. Omdat zij regelmatig bij hen thuis kwam en een vriendschap met hen opbouwde, kunnen zij uit de eerste hand vertellen hoe de grote ster, opgegroeid in pleeggezinnen en weeshuizen, privé worstelde met wie ze voor menigeen was: ‘een stuk vlees’. Ze probeerde haar disbalans vervolgens onschadelijk te maken met pillen. Dat zijn geen nieuwe inzichten, zoals ook de exploitatie van vrouwen in het oude Hollywood geen verrassing mag zijn, maar deze stevige film slaagt er met iconische beelden en obscuur archiefmateriaal in om de levensloop van de bekoorlijke blondine treffend te verbeelden.

En over de tragische afloop daarvan – naakt op haar eigen bed, met een telefoonhoorn in de hand, in haar huis te Brentwoord, Californië – heeft The Mystery Of Marilyn Monroe bovendien een geloofwaardige hypothese – ook al is die bepaald niet nieuw. Summers en Cooper blijven daarmee uit de buurt van al te buitenissige complottheorieën.

Ethel

HBO Max

Robert Kennedy is een symbool geworden: de rechterhand van president John F. Kennedy, hoop van een nieuwe generatie én slachtoffer in een golf moordaanslagen die de jaren zestig danig zouden verpesten en ook Martin Luther King, Malcolm X en zijn oudere broer John het leven hebben gekost. Voor filmmaakster Rory Kennedy was hij echter gewoon haar vader.

En voor Ethel (93 min.) was hij Bobby, de echtgenoot met wie ze maar liefst elf kinderen op de wereld zou zetten. De man die ze op 6 juni 1968 moest afgeven. Sirhan Sirhan maakte na een campagnebijeenkomst in Californië en plein public een einde aan zijn leven – al is er bij menigeen, zoals dat gaat bij dit soort ontwrichtende gebeurtenissen, ook twijfel of hij wel de (enige) dader was.

Deze persoonlijke film uit 2012 richt zich op Robert F. Kennedy (1925-1968), de vader, het voorbeeld, de familieman. Herstel: deze persoonlijke film richt zich op Ethel Skakel Kennedy (1928-), de moeder, het voorbeeld, de familievrouw. De mater familias, die in haar eentje al die Kennedy-kinderen richting volwassenheid moest begeleiden. Ze leeft nu al meer dan een halve eeuw zónder Bobby.

Rory, die nog niet geboren was toen haar vader stierf, realiseert zich overigens direct waar de belangrijkste wegversperring naar het wezen van haar moeder zit: recht tegenover haar, vriendelijk glimlachend. Al haar broers en zussen zijn maar al te bereid om haar te woord te staan. Maar de hoofdpersoon zelf… ‘Al deze introspectie,’ verzucht haar moeder op een gegeven moment. ‘Ik haat het!’

Uiteindelijk wordt de soep niet zo heet gegeten als ie is opgediend en blijft geen onderwerp onbesproken: Bobby’s omstreden klus voor senator Joe McCarthy die een kwaadaardige heksenjacht op communisten ontketende, het vliegtuigongeluk dat Ethels ouders het leven kostte, haar aanvaringen met de wet, de rouw na de moorden op John en haar echtgenoot en het (lange) leven ná Bobby.

Samen met haar moeder, broers en zussen – en in de rug gedekt door werkelijk prachtige familiefilmpjes en treffende nieuwsreportages – boetseert Rory Kennedy een hartveroverende vertelling uit dat veelbewogen leven in de kantlijn van grote gebeurtenissen. Daarvan was Ethel overigens zo’n 99 maanden zwanger, misschien wel haar grootste prestatie en in elk geval haar meest tastbare erfenis.

Ethel wordt daarmee zowel een modern sprookje als een messcherp portret van de Verenigde Staten in de tweede helft van de twintigste eeuw, via de familie die als geen ander de Amerikaanse Droom – en de ontmanteling daarvan – belichaamde. En natuurlijk gaat deze egodocu net zoveel over de vader die Rory Kennedy nooit heeft gekend als over de moeder naar wie ze de film heeft vernoemd.

Finding Jack Charlton

‘Dat ben ik’, zegt de oudere man tegen zijn kleindochter als hij zichzelf op het televisiescherm ziet. ‘Dat ben ik. En ik herinner me er niets van.’ Samen met zijn gezin kijkt Jack Charlton naar oude beelden van hoe hij, en zijn onafscheidelijke pet, het één of andere kasteel aanprijst. Hij was decennialang een Bekende Brit: eerst als voetballer van Leeds United en het Engelse nationale elftal, later als coach, met name van Engelands grote rivaal Ierland.

En nu weet hij daar weinig meer van. Charlton is ten prooi gevallen aan dementie, een aandoening die voetballers van zijn generatie gemiddeld drie tot vijf keer zo vaak treft. Als gevolg van de kopduels die hij als boomlange verdediger, bijgenaamd ‘de Giraffe’, jarenlang uitvocht op ‘s werelds velden, zo is de veronderstelling. Samen met zijn meer getalenteerde jongere broer Bobby, met wie hij een moeizame relatie onderhield, werd Jack Charlton in 1966 wereldkampoen met het Engelse nationale voetbalelftal. Dat zijn teamgenoot Geoff Hurst een hattrick scoorde in de finale is hem echter allang ontglipt.

De delicieuze sportdocu Finding Jack Charlton (97 min.) is opgebouwd rond zijn periode als coach van het Ierse elftal, dat hij zelfvertrouwen gaf en eindelijk succes bracht. De opmars van het nationale voetbalteam aan het begin van de jaren negentig fungeerde als vliegwiel voor een nieuw zelfbewustzijn, stellen prominente Ieren als schrijver Roddy Doyle, U2-drummer Larry Mullen en de voormalige Taoiseach Bertie Ahern. Dat had namelijk een flinke deuk opgelopen tijdens ‘The Troubles’ in Noord-Ierland. Charlton, een Engelsman nota bene, bracht het elan terug. Hij werd zo een heuse volksheld, die als eerbetoon zou worden uitgeroepen tot ereburger. Net als Nelson Mandela. ‘De Kennedy-familie, moeder Teresa’, somt zijn oudste zoon John op, waarna hij naar zijn vader kijkt. ‘En dan heb je hem.’

‘s Mans werkwijze wordt in deze documentaire van Gabriel Clarke en Pete Thomas verbeeld via een pilaar waarop alle briefjes die Charlton als coach volkalkte zijn bevestigd. ‘You reap what you sow’, staat er bijvoorbeeld op. ‘Never assume they know and understand.’ En: ‘Be a dictator, but be a nice one.’ Bij dat laatste parasiteerde hij zonder enige twijfel op zijn heerlijke gevoel voor humor. Daarmee nam hij alles en iedereen voor zich in, zo kunnen voormalige pupillen als Paul McGrath, Niall Quinn en Pat Bonner bevestigen. Voor ‘the boss’, hoe eigenzinnig en koppig die ook kon zijn, gingen ze door het vuur.

En op basis van dit puntgave portret van Jack Charlton, een authentiek ‘character’ dat tot zijn dood op 10 juli jongstleden trouw bleef aan zichzelf, is dat niet meer dan logisch. De man mocht zichzelf dan langzaam maar zeker vergeten, dit betekent niet dat hij ook wordt vergeten.

Crock Of Gold – A Few Rounds With Shane MacGowan

Het goede nieuws: Crock Of Gold – A Few Rounds With Shane MacGowan (124 min.) is geen routineuze popdocu, waarin de held chronologisch zijn eigen carrière doorloopt, alle tijd wordt ingeruimd voor zijn beste songs en vakbroeders intussen ongegeneerd de loftrompet over hem en zijn oeuvre laten schallen.

Het slechte nieuws: Crock Of Gold – A Few Rounds With Shane MacGowan (124 min.) is geen routineuze popdocu, waarin de held chronologisch zijn eigen carrière doorloopt, alle tijd wordt ingeruimd voor zijn beste songs en vakbroeders intussen ongegeneerd de loftrompet over hem en zijn oeuvre laten schallen.

Ambivalente gevoelens dus. Over een film die méér wil zijn en daardoor soms te veel wordt. En te weinig, dat eveneens. En toch ook wel weer intrigeert. Zoiets. Terzake:

Regisseur Julien Temple (die met muziekfilms als The Filth And The Fury, Joe Strummer: The Future Is Unwritten en Oil City Confidential al een belangrijk deel van de Britse punkhistorie documenteerde) verbindt MacGowans levensverhaal nadrukkelijk met de getroebleerde relatie tussen Ierland – het land waar hij zijn wortels heeft – en Engeland – het land waar hij opgroeide en een iconisch gezicht van de eerste punkgolf werd. Zo bezien was het onvermijdelijk dat juist MacGowan, de buitenstaander, in de jaren tachtig de traditionele Ierse folk een punky zwieper gaf en zo de stem van een nieuwe generatie Ieren werd.

Die grootse benadering heeft alleen ook zijn keerzijde: Temple strooit bijvoorbeeld wel heel nadrukkelijk met clichématige beelden van de oude idylle Ierland. Met name het eerste deel van de film, als MacGowans band The Pogues nog toekomstmuziek is, heeft daaronder te lijden. Daarbij speelt ook het verteltempo Crock Of Gold parten; enerzijds neemt de documentairemaker wel erg ruim de tijd om met name MacGowans jeugd en achtergrond goed in de verf te zetten, anderzijds propt de filmer zoveel informatie in de docu dat die constant gejaagd voelt.

Een karrenvracht archiefmateriaal van MacGowan en zijn bands, uitbundige animaties en alles wat de tijdgeest maar kan weerspiegelen worden uitgestort over de kijker, die nauwelijks de tijd krijgt om in te laten dalen wat er allemaal voorbij komt. Zeker op het moment dat MacGowan als songschrijver goed op stoom komt, wordt dat echt een serieus minpunt: nooit neemt Temple eens rustig de tijd om die prachtige liedjes hun werk te laten doen. Het is altijd weer door: op naar het volgende punt dat blijkbaar gemaakt moet worden. En dat, om het helemaal verwarrend te maken, verveelt dan weer geen seconde.

Gedwongen door de omstandigheden – MacGowan is, zacht uitgedrukt, geen uitbundige gesprekspartner (meer) die duchtig met anekdotes strooit – kiest hij ook voor een opmerkelijke interviewvorm: de protagonist laat zich bevragen door acteur/vriend Johnny Depp, Primal Scream-voorman Bobby Gillespie, Sinn Fein/IRA-icoon Gerry Adams, biograaf Ann Scanlon en zijn eigen vrouw Victoria Clarke. Via deze terloopse gesprekjes en gedegen interviews met vader Maurice en vooral zus Siobhan wordt zo zijn opmerkelijke levenswandel en –wijze ingekleurd, compleet met debiliserende hoeveelheden drank en drugs.

Ergens in ’s mans pafferige kop, met ogen die wezenloos voor zich uit lijken te staren, zit nog altijd de enige echte Shane MacGowan verscholen: scherp als een mes, altijd in voor (zelf)spot en gezegend met een gggg-giechel die een ferme punt zet achter elke vorm van gepsychologiseer. Een man die zijn talent heeft verkwanseld of het beste heeft gehaald uit zijn gouden jaren, tis maar hoe je het bekijkt. Een fenomeen ook dat ruim dertig jaar later nog altijd tot de verbeelding spreekt.

Na The Great Hunger: The Life & Songs Of Shane MacGowan (1997) en If I Fall From Grace – The Shane MacGowan Story (2001) is Crock Of Gold, ondanks alle bedenkingen die je bij de film kunt hebben, de definitieve documentaire over één van de beste songschrijvers van zijn generatie. Dat die film er überhaupt is gekomen – want dat zal door MacGowans nurkse gedrag lang niet gemakkelijk zijn geweest – lijkt me uiteindelijk pure winst.