Stevie Van Zandt: Disciple

HBO Max

Hij is één van de weinige frontmannen die ook genoegen kan nemen met een rol als rechterhand van The Boss – of als consigliere van een lokale maffiabaas. Zelfs in dit verrukkelijke portret van Steven Van Zandt komt eerst Bruce Springsteen en pas daarna de hoofdpersoon zelf aan het woord. Tony Soprano, de licht ontvlambare Jersey-boss van Stevies personage Silvio Dante, meldt zich pas na ruim één uur en drie kwartier, als de carrière van de Amerikaanse zanger, gitarist en producer al over hoge toppen en door diepe dalen is gegaan en dan nog een nieuwe dimensie krijgt via een prominente rol in één van de beste televisieseries aller tijden, The Sopranos.

‘s Mans leven lijkt in Stevie Van Zandt: Disciple (140 min.) sowieso op een zorgvuldig gearrangeerde productie. Soms letterlijk. Als hij in het huwelijk treedt met Maureen Santoro, wordt dit ingezegend door één van zijn helden, Little Richard. Bruce is natuurlijk getuige, de band uit The Godfather verzorgt de muziek en soulzanger Percy Sledge komt nog even When A Man Loves A Woman zingen. En dan stapt Van Zandt begin jaren tachtig uit Springsteens E Street Band. ‘Toen hij z’n eerste plaat maakte, nam hij afstand van Bruce’, vertelt scenarioschrijver en recensent Jay Cocks. ‘Ze hielden van elkaar. Het was niet de grote broer van wie hij afstand nam. Hij wilde zich niet langer het kleine broertje voelen.’ De man die tot dan bekend heeft gestaan als ‘Miami Steve’ begint zich ‘Little Steven’ te noemen. Zijn band dubt hij ‘The Disciples Of Soul’.

Eenmaal solo (her)ontdekt Van Zandt zijn maatschappelijke betrokkenheid. Hij begint de rock & lol die hij sinds jaar en dag aan de mens bracht met Springsteen en die andere band uit New Jersey, Southside Johnny & The Asbury Jukes, te injecteren met een fikse dosis politiek activisme. Stevie neemt bijvoorbeeld het voortouw in de strijd tegen Apartheid in Zuid-Afrika. Voor de hitsingle Sun City (1985), zijn eigen militante variant op de benefietsongs Do They Know It’s Christmas? en We Are The World, verzamelt hij een opvallend diverse en inclusieve groep artiesten, die publiekelijk uitspreken dat ze nooit zullen gaan spelen in het Las Vegas van Zuid-Afrika. Met zijn activisme schildert hij zichzelf alleen in een hoek, waar uiteindelijk verdacht weinig geld valt te verdienen. Een lange loopbaan lijkt begin jaren negentig tot een halt te komen.

Volgens eigen zeggen houdt Steven Van Zandt zich dan een jaar of zeven vooral onledig met ‘het uitlaten van de hond’. Totdat Southside Johnny hem vraagt voor een productieklus, Bruce zijn inmiddels ontmantelde band weer opstart en showrunner David Chase de non-acteur cast in The Sopranos. Het is een mooi rond verhaal over onmetelijke liefde voor muziek, hechte vriendschap en het vinden, verliezen en weer heruitvinden van jezelf. Dat wordt verteld door de man zelf, prominente vakbroeders (Paul McCartney, Bill Wyman, Jackson Browne, Bono en Eddie Vedder) en Sopranos (David Chase, Vincent ‘Pussy Bonpensiero’ Pastore en Maureen Van Zandt, alias Silvio’s echtgenote Gabriella Dante). De documentaire concentreert zich volledig op Van Zandts artistieke carrière. Zijn persoonlijke leven blijft vrijwel volledig buiten beeld.

In bijna tweeëneenhalf uur, volgepropt met een eindeloze serie (bijna) hits, moet regisseur Bill Teck nochtans alle zeilen bijzetten om alle aspecten van zijn kleurrijke protagonist te belichten. Want behalve artiest, acteur, producer en onmisbare schakel (inmiddels opnieuw 25 jaar!) binnen Springsteens gereanimeerde E Street Band heeft Steven Van Zandt zich met de radioshows Little Steven’s Underground Garage en Outlaw Country ook ontwikkeld tot een soort Leo Blockhouse, een rock & soul-professor die Amerika’s jeugd de juiste weg wil wijzen: richting muziek. Valse of kritische noten ontbreken verder vrijwel volledig in deze film, die daarom, met enige kwade wil, een hagiografie kan worden genoemd. Een mensch moet alleen wel een hart van steen hebben om géén discipel van Stevie te worden.

Outstanding: A Comedy Revolution

Netflix

‘Is het Witte Huis bekend met deze epidemie, Larry? Het wordt de ‘gaypest’ genoemd.’

– gelach

‘Echt’, probeert de journalist weer. ‘Het is heel ernstig. Één op de drie patiënten sterft. Is de president daarvan op de hoogte?’

‘Ík heb het niet’, reageert de woordvoerder van de Amerikaanse president Reagan. ‘Jij wel?’

‘Je hebt het niet. Dat is goed om te horen, Larry. Ziet het Witte Huis dit als een grap?’

Het lachen is Amerikaanse gays dan, in 1982, allang vergaan. AIDS ontwricht hun complete gemeenschap. Het zal niettemin nog tot drie jaar duren voordat president Ronald Reagan het woord ‘AIDS’ voor het eerst in de mond neemt.

Getuige de documentaire Outstanding: A Comedy Revolution (99 min.) van Page Hurwitz zijn ‘t tevens zware jaren voor queer-comedians, die worden geconfronteerd met bepaald niet homovriendelijke performances van collega’s zoals Eddie Murphy, Sam Kinison en Andrew Dice. Met hedendaagse ogen bekeken is het nauwelijks voor te stellen dat er destijds geen haan kraaide naar hun lompe en smakeloze grappen.

Dat is en blijft natuurlijk ook de vraag bij humor: wanneer houdt simpelweg de draak steken op en begint bijvoorbeeld queerhaat? Hoe moeten bijvoorbeeld de transgrappen van Ricky Gervais, Bill Maher en Dave Chapelle worden geduid? En kan en mag je daarbij het verband leggen met geweld tegen de LHBTIQ+-gemeenschap? ‘Er bestaat niet zoiets als: just kidding’, stelt Robin Tyler, die in de jaren zeventig als één van de eerste vrouwen uit de kast kwam. ‘Dus als iemand homofobe grappen maakt, menen ze het.’

Met comedians van verschillende generaties zoals Lily Tomlin, Sandra Bernhard, Scott Thompson, Margaret Cho, Rosie O’Donnell, Wanda Sykes, Tig Notaro, Eddie Izzard en Hannah Gadsby loopt Hurwitz in deze vlotte film belangrijke ijkpunten uit de geschiedenis van de Amerikaanse queerhumor door. Het pionierswerk van Moms Mabley en Christine Jorgensen bijvoorbeeld, de bikkelharde ‘truthin’ van Richard Pryor bij een homorechten-benefiet en Ellen DeGeneres’ coming out op televisie.

‘Comedy geeft mensen de kans om de wereld door de ogen van een ander te zien’, betoogt Judy Gold. ‘En een goede komiek laat je lachen en zet je aan het denken. En verandert misschien zelfs hoe je denkt.’ Dat lijkt tevens de boodschap van deze film, waarin iedereen ‘t wel heel erg eens is met elkaar. Outstanding had enkele stoorzenders kunnen gebruiken om de discussie over wat wel en niet kan nog wat verder op scherp te zetten en samen de eventuele grenzen aan de vrijheid van meningsuiting verder af te tasten.

The Corridors Of Power

Dror Moreh Films / VPRO

Nooit meer.’ Na de onvoorstelbare gruwelen van de Holocaust heeft menige Amerikaanse leider deze of soortgelijke woorden uitgesproken als er na de Tweede Wereldoorlog ergens in de wereld opnieuw sprake leek te zijn van volkerenmoord. Maar wat hield die twee beladen belofte werkelijk in? Volgden op de woorden ‘never’ en ‘again’ ook passende daden? Of waren die voor ‘de politieagent van de wereld’ uiteindelijk toch niet meer dan loze woorden, een doekje voor het bloeden?

De achtdelige docusere The Corridors Of Power (459 min.), waarvoor Meryl Streep als verteller fungeert, neemt de proef op de som bij enkele actuele gevallen van genocide, waarbij de Verenigde Staten en de internationale gemeenschap wel, niet of erg laat ingrepen: van de zenuwgasaanvallen van de Iraakse dictator Saddam Hoessein op de Koerden via de etnische zuivering in Bosnië en Kosovo tot Assads ‘knielen of sterven’-regime in Syrië en de barbaarse daden van Islamitische Staat.

Regisseur Dror Moreh laat sleutelfiguren uit de regeringen van de Amerikaanse presidenten Reagan, Bush sr., Clinton, Bush jr. en Obama, zoals Hillary Clinton, Colin Powell, James Baker, Madeleine Allbright, Condoleezza Rice en Samantha Power aan het woord over hoe ze met hun beleidskeuzes brandhaarden elders in de wereld probeerden in te dammen. Of er sprake was van genocide – en dus reden om in te grijpen – hing vaak ook af van het ‘strategische belang’ van het desbetreffende land.

Duidelijk is dat er binnen de Amerikaanse regeringen van dienst regelmatig fundamenteel verschil van mening was. Topdiplomate Prudence Bushnell is er bijvoorbeeld nog altijd woest over dat haar land in 1994 niet ingreep in Rwanda toen Hutu’s daar de Tutsi-minderheid, gereduceerd tot ‘kakkerlakken’, met machetes, knuppels en bijlen begonnen af te slachten. Zodra de Amerikaanse burgers in veiligheid waren gebracht, verflauwde de aandacht van de regering Clinton direct.

Als de situatie daarna ontspoort in Soedan, lijkt Clintons opvolger, George W. Bush, wél bereid om in te grijpen. Enkele dagen later, op 11 september 2001, worden de Verenigde Staten echter zelf getroffen door een terroristische aanval. Waarna Bush ten oorlog gaat in Irak en de Janjaweed, de brute beulen van dictator Omar al-Bashir, vrij spel krijgen in Darfur. Daar voltrekt zich volgens Nicole Widdersheim (USAID) de duivelse logica van dit type oorlog: eerst seksueel geweld, daarna massaslachtingen.

Kun en wil je als ‘politieagent’ in zo’n penibele situatie vuile handen maken? Waar begint je verantwoordelijkheid en eindigt je betrokkenheid? En hoe kun je voor zowel vrede als gerechtigheid zorgen? Dat blijkt, steeds weer, een vrijwel onmogelijke opdracht voor de betrokken politici en diplomaten. En ook een loffelijk initiatief zoals het Internationaal Strafhof in Den Haag, een hedendaagse variant op het Neurenberg-tribunaal, wordt actief ondermijnd, nota bene door de Verenigde Staten zelf.

Deze indringende serie zet bepalende figuren uit de Amerikaanse buitenlandpolitiek aan tot oprechte zelfreflectie en plaatst hun keuzes, dilemma’s en frustraties in een historische context. De parallellen met het verleden zijn vaak onontkoombaar. ‘Wat is het verschil tussen Sarajevo en Auschwitz?’ haalt ambassadeur Peter Galbraith bijvoorbeeld een wrang grapje aan dat rondging in Sarajevo, een stad die ‘t zonder drinkwater en gas moest doen. ‘In Auschwitz hadden ze tenminste nog gas.’

A Time For Burning

Contemporary Films

We hebben jullie historie bestudeerd, begint de jonge Afro-Amerikaanse kapper Ernie Chambers, die later nog zal worden verkozen tot het parlement van de staat Nebraska, tegen pastor Bill Youngdahl van de Omaha Augustana Lutheran Church. Jullie zijn niet degenen die ‘We Shall Overcome’ zongen. Jullie breken beloften. Jullie liegen. Julie verkrachten hele landen en volkeren. Jullie geloof is niet serieus te nemen. En jullie wetten stellen ook niks voor, zo bleek onlangs weer in Alabama.

‘Wat ons betreft is jullie Jezus besmet’, vat Chambers nog even samen voor de witte pastor, die contact wilde zoeken met een nabijgelegen zwarte kerk. ‘Net als al het andere dat jullie ons proberen op te leggen.’ Youngdahl, met al z’n goede bedoelingen, druipt af. Hij deelt in grote lijnen Ernie Chambers’ analyse, maar er zit niets anders op: ze zullen de scherven moeten lijmen. Hij gaat zijn eigen, witte, Lutherse congregatie in contact brengen met de Afro-Amerikaanse gemeenschap.

Daarvoor moet de progressieve pastor echter ook in zijn eigen kerkgemeenschap nog praten als Brugman. Kan de Omaha Augustana Lutheran Church zoveel reuring wel aan? Sommige leden zitten bepaald niet te wachten op ‘geforceerde integratie’. De timing is niet goed, vinden zij. En die zal waarschijnlijk ook nooit goed worden, denkt een kritische kijker er meteen achteraan. Sommige ontwikkelingen komen nu eenmaal altijd te vroeg en moeten worden uitgesteld tot Sint Juttemis.

De observerende documentaire A Time For Burning (56 min.) van Bill Jersey en Barbara Connell speelt zich af in 1965, als de Verenigde Staten in vuur en vlam staan door de strijd van Afro-Amerikanen tegen segregatie. Zij eisen hun burgerrechten op, maar vinden bij de kerk doorgaans geen gewillig gehoor. Tot onbegrip van sommige notabelen. Zeker als het gaat om zwarte soldaten die hebben gevochten in Vietnam. Zij worden in eigen land vaak nog als tweederangs burgers behandeld.

‘Als zo’n ‘negro’ terugkeert en bij mij om een baan komt vragen’, zegt Omaha’s burgemeester Alexander V. Sorensen bijvoorbeeld tijdens een speech voor lokale kerkleiders, ‘ben ik niet de burgemeester die gaat zeggen dat hij niet gekwalificeerd is. Voor jou hebben we geen werk. En als hij met z’n gezin naar een fatsoenlijke woning wil, gaat deze burgemeester ook niet zeggen: sorry, jouw huid is zwart. Je bent voor de rest van je leven veroordeeld tot een getto.’

‘Als de kerk zich hier niet mee gaat bemoeien’, besluit Sorensen alarmistisch. ‘Dan vrees ik voor onze toekomst.’ Hij onderschat echter de weerzin binnen de christelijke gemeenschap om daadwerkelijk te integreren, laat deze klassieke direct cinema-film, in 1967 genomineerd voor een Oscar, feilloos zien. Youngdahls loffelijke initiatief zal vastlopen in een drijfzand van onwil, bureaucratie en geouwehoer. Want daarin kun je, om Jan Schaefer tamelijk bruusk te parafraseren, ook niet bidden.

Secrets Of Prince Andrew

Bitachon365 / Candle Media

Het vuurtje dat hij op televisie uit had willen trappen ontploft als een bom in zijn gezicht. Op 14 november 2019 geeft de Britse prins Andrew een rampzalig interview aan het BBC-programma Newsnight (op basis waarvan onlangs overigens de speelfilm Scoop is gemaakt). Sindsdien is zijn naam onlosmakelijk verbonden geraakt met het seksueel misbruik-schandaal rond Jeffrey Epstein en Ghislaine Maxwell, dat hem al eerder in verlegenheid had gebracht. ‘Prince & Perv’, kopte The New York Post bijvoorbeeld in 2010. ‘1st Photos: Randy Andy with NYC sex creep.’

Met Newsnight-interviewer Emily Maitlis en -producer Sam McAlister schetst regisseur Paula Wittig in Secrets Of Prince Andrew (170 min.) de totstandkoming van het spraakmakende interview. Dat mondt soms bijna uit in zelfpijperij. De twee zijn nogal verguld met zichzelf en hun rol in ‘the biggest news story in the world’ en ‘the scoop of the century’. Tegelijkertijd hebben McAlister, de vrouw die Andrew langzaam binnen hengelde voor Newsnight, en Maitlis, die als vrouwelijke interviewer helemaal op haar plek was in het gesprek met de losgeslagen prins, natuurlijk ontegenzeggelijk iets teweeg gebracht in een geruchtmakende affaire, waarbij talloze minderjarige meisjes en machtige mannen (waarbij steeds weer de namen vallen van Bill Clinton, Donald Trump én Andrew, de Hertog van York) betrokken zouden zijn geweest.

Dit tweeluik schetst tevens het leven waarvan dit schandaal het publicitaire dieptepunt is; hoe Andrew in de beeldvorming van prins op het witte paard, via onverbeterlijke rokkenjager, verwordt tot een notoire pedo. Onderweg bekent hij zo nu en dan openlijk kleur. Als een jonge corpsbal-achtige uitvoering van de Hertog van York bijvoorbeeld te gast is in het televisieprogramma van Selina Scott flirt de prins heel opzichtig met de knappe presentatrice en dwingt hij haar ook min of meer om zijn bijnaam ‘Randy Andy‘ uit te spreken. Het is een ontluisterende scène. Hier zit duidelijk een man die zijn hele leven nauwelijks is begrensd en zomaar over de grenzen van een ander heen kan gaan.

Zijn gedrag lijkt ook het gevolg van zijn positie als tweede zoon van koningin Elizabeth, die gaandeweg buiten beeld raakt als potentiële troonopvolger en daarna elke vorm van richting lijkt te ontberen. Hij heeft een relatie met de actrice/fotografe Koo Stark, trouwt met en scheidt van Sarah Ferguson en openbaart zich met de jaren steeds nadrukkelijk als een Peter Pan-achtige figuur: een jongen die maar niet volwassen wil/kan worden – en daardoor steeds vaker in botsing komt met de burgersamenleving. Deze ontwikkeling wordt aardig in de verf gezet met vrienden, historici, biografen, koningshuisdeskundigen, advocaten, slachtoffers en beroepsgetuigen, zoals ‘lady’ Victoria Hervey, die er bijna een dagtaak van hebben gemaakt om over de Epstein-zaak te verhalen.

In het laatste deel van deze gedegen terugblik op de Andrew-affaire krijgen alle betrokkenen vervolgens pijnlijke fragmenten uit het gewraakte interview te zien. Daarin openbaart zich een man, die in al z’n arrogantie en wereldvreemdheid, geen oog heeft voor wat Epstein en zijn omgeving – waaronder vermoedelijk ook hijzelf, getuige de verklaringen van Victoria Giuffre – hebben aangericht. Daardoor wordt het Newsnight-interview met Andrew inderdaad een televisiemoment om niet snel te vergeten – al ligt dat uiteindelijk toch echt meer aan het klunzige opereren van de overjarige prins Casanova dan aan het kundige BBC-team.

An American Bombing – The Road To April 19th

HBO Max

Zoals wel vaker bij een terroristische aanslag valt de verdenking vrijwel meteen op buitenlanders. Na de bomaanslag op het Alfred P. Murrah Federal Building in Oklahoma City, waarbij in totaal 168 doden vallen, denkt menigeen dat de daders in het Midden-Oosten moeten worden gezocht. En het is dat er in 1995 nog geen sociale media waren, anders waren de speculaties over hun ras, nationaliteit en religie ongetwijfeld direct ’viral’ gegaan op het wereldwijde web.

Vanwege de datum van de aanslag, 19 april, denkt FBI-agent Danny Coulson echter aan andere verdachten: dit zijn vermoedelijk ’bubba’s’, kinkels uit het Amerikaanse hartland. Precies twee jaar eerder, op 19 april 1993 vond namelijk de belegering van de Branch Davidians van sekteleider David Koresh plaats in het Texaanse Waco. Die dag geldt sindsdien als een ijkpunt voor extreemrechtse milities. Vanuit ‘Waco’ loopt er via pak ‘m beet Ruby Ridge, Oklahoma, 9/11, de ‘birther movement’ en QAnon een rechtstreekse lijn naar de bestorming van het Capitool op 6 januari 2021.

Ook de Amerikaanse president Bill Clinton vermoedt bij ‘Oklahoma’ daders uit eigen land. Sterker: hij ziet een link met Arkansas, de staat waarvan hij jarenlang gouverneur was. Kerry Noble, een voormalig lid van de militie The Covenant, The Sword And The Arm Of The Lord (CSA) uit Noord-Arkansas, bevestigt in An American Bombing – The Road To April 19th (99 min.) dat zij inderdaad bezig zijn geweest met voorbereidingen voor een aanslag op het Murrah Building. Vanwege een ongeluk, dat werd opgevat als een teken van God, staakte CSA echter z’n pogingen. 

Het idee is daarna opgepikt door een gefrustreerde Golfoorlog-veteraan met anti-overheidssympathieën. Timothy McVeigh parkeerde op 19 april 1995 een met explosieven volgeladen truck voor het overheidsgebouw en wordt zo een extreemrechts icoon. Toevallig (?) zou Richard Wayne Snell, één van CSA’s kopstukken, op die dag ter dood worden gebracht, vanwege de moord op een zwarte agent, Louis Bryant. En 19 april is natuurlijk ook Patriots’ Day, de dag waarop in 1775 het eerste schot van de Amerikaanse Onafhankelijkheidsoorlog zou zijn gelost.

Voer voor complotdenkers, zou je zeggen. Of beter: voor complotmákers, leden van een samenzwering om de Amerikaanse regering omver te werpen. Marc Levin en Daphne Pinkerson, de makers van deze boeiende en urgente film, plaatsen hen binnen de filosofie van ‘leiderloos verzet’, waarbij zogenaamde ‘lone wolves’ het vuile werk opknappen. Zónder dat ze nadrukkelijk worden aangestuurd door de leiders van de beweging. Tegelijkertijd zijn hun daden wel degelijk een resultante van het gedachtengoed en de modus operandi van deze bijzonder radicale beweging.

Die wordt met behulp van diverse direct betrokkenen, waaronder een jeugdvriendin van Timothy McVeigh en zijn advocaat, in kaart gebracht en binnen z’n context geplaatst. Het boek The Turner Diaries bijvoorbeeld, de Bijbel van elke rechtgeaarde rechtsextremist. Er is speciale aandacht voor de handlangers van de ‘homegrown terrorist’, Terry Nichols en Michael Fortier. McVeigh ontmoette hen na zijn uitzending in de Golfregio op Fort Benning. Kazernes lijken sowieso ideale plekken om nieuwe voetsoldaten te rekruteren. Genoeg woede en oorlogskennis om serieuze schade aan te richten.

‘Er is zoveel veranderd sinds onze strijd in de jaren tachtig’, stelt Kerry Noble, die afstand heeft genomen van zijn extremistische verleden. ‘Extremisme is zo normaal geworden. Daar hoopten wij op. Nu zie ik dat en het beangstigt me.’ Tijdens de bestorming van het Capitool leek de geest van Timothy McVeigh rond te waren, vindt ook Bill Clinton. ‘De woorden en argumenten die hij destijds gebruikte zijn nu doorgedrongen tot de mainstream’, stelt de voormalige president. ‘Alsof hij toch gewonnen heeft…’

American Dream

Cabin Creek Films

In 1984 maakt Hormel Foods bijna dertig miljoen dollar winst. Datzelfde jaar verlaagt de Amerikaanse vleeswarenfabrikant de lonen in Austin, Minnesota van 10,69 naar 8,25 per uur. Het bedrijf wil volgens eigen zeggen competitief blijven. Dat is tegen het zere been van de vakbond Local P-9, die onder aanvoering van ‘labor consultant’ Ray Rogers een felle mediacampagne start. Zo hopen ze alle medewerkers op één lijn en de bedrijfsleiding op de knieën te krijgen.

Voor het eerst in ruim een halve eeuw dreigt Hormels fabriek in Austin dicht te gaan vanwege een staking. En daarmee belandt American Dream (95 min.), waarmee Barbara Kopple in 1991 een Oscar won, op hetzelfde terrein als de documentaire waarvoor zij vijftien jaar eerder een Academy Award kreeg: Harlan County USA. De noeste werkers tegenover de arrogante bazen. Which side are you on? Wie buigt er en wie breekt z’n nek?

Zo simpel is de situatie in het hart van het Amerikaanse midwesten alleen niet. Want de militante acties van Rogers en co. worden ook veroordeeld vanuit eigen kring. Vakbondsbestuurder Lewie Anderson vertegenwoordigt vanuit Washington 100.000 vleeswerkers van 95 verschillende bedrijven. Hij ziet niks in de wilde acties bij de Hormel-fabriek in Austin, die in zijn ogen de looneisen van de complete sector en de onderliggende solidariteit ondergraven.

Local P-9 houdt alleen stug vast aan z’n oorspronkelijke uitgangspunt. ‘We made a promise’, herhaalt vakbondsleider Jim Guyette zijn vaste citaat uit een populair Bruce Springsteen-nummer nog maar eens tegenover de achterban. ‘We swore we’d always remember. No retreat. No surrender.’ Guyette voelt tegelijkertijd aan zijn water dat de onderlinge solidariteit broos is. Sommige mannen willen niets liever dan gewoon aan het werk. Voor hun gezin.

Vanuit verschillende kanten laat Kopple zien hoe de spanning in Minnesota steeds verder oploopt. Broeders komen tegenover elkaar te staan. De één bemant de ‘picket line’ waar de ander, als stakingsbreker tegen wil en dank, langs moet. Zodat hij de kost kan gaan verdienen. Het conflict raakt zo mensen die altijd familie voor elkaar zijn geweest – en de bazen op z’n best als een noodzakelijk kwaad, maar vaker als de vijand beschouwden.

Het zijn pijnlijke taferelen: mannen verliezen het vertrouwen in elkaar en zichzelf. Ook de wereld waarvan zij al sinds hun jeugd deel uitmaken – bijzonder trefzeker opgetekend door Kopple – dreigt te verdwijnen. De vakbond is zijn positie sowieso aan het verspelen en laat z’n traditionele achterban ondertussen verweesd achter. Als de verliezers van de moderne samenleving die later, wie weet, aansluiting zullen vinden bij de politieke beweging van Donald Trump.

Wanneer de verschillende partijen in Austin, Minnesota, er maar niet uitkomen, verschijnt Bill Wynn, de president van de United Food & Commercial Workers Union, ten tonele. ‘Iedereen kan mensen de straat op krijgen’, zegt hij als zo’n typische vakbondsbaas die geen tegenspraak duldt. ‘Maar er is een echte vent nodig om ze weer aan het werk te krijgen.’ Het is duidelijk wie hij als die echte vent beschouwt en hoe die de boel nu weer vlot gaat trekken.

Het is de tamelijk sombere conclusie van een typische arbeidersfilm, waarin gewone werkemannen worden geconfronteerd met de Reaganomics van hun tijd.

The Dynasty: New England Patriots

Netflix

Bij de NFL Draft 2000 wordt Tom Brady pas bij de zesde ronde geselecteerd. Als nummer 199. ‘Let’s do it’, besluit hoofdcoach Bill Belichick uiteindelijk. ‘We’ll take it for what is is’, reageert een collega bij The New England Patriots. En ruim een jaar later, als Brady bij dat team de geblesseerde quarterback Drew Bledsoe moet vervangen, heeft ook niemand in de National Football League in de gaten dat daarmee een nieuw tijdperk is aangebroken. Toch is dat precies wat er staat te gebeuren: The Dynasty: New England Patriots (400 min.). En Tom Brady wordt de GOAT: The Greatest Of All Time.

Net als bij Michael Jordan, zijn evenknie in die andere typisch Amerikaanse sport basketbal, heeft die status nu zijn weerslag gekregen in een epische documentaireserie. Tien afleveringen heeft regisseur Matthew Hamachek (Tiger) tot zijn beschikking gekregen om de volledige ‘regeerperiode’ van The Patriots in de Amerikaanse NFL (2001-2020), onder leiding van coach Bill Belichick en teameigenaar Robert Kraft, helemaal uit te diepen. Het resultaat is een sportproductie met, inderdaad, The Last Dance-grandeur. Typisch Amerikaans, in de beste zin des woords: groots en meeslepend.

Hamachek wikkelt de gebeurtenissen niet zomaar chronologisch af, maar balt die samen in kernachtige, met een dampende soundtrack op temperatuur gebrachte afleveringen, die samen een gelaagde vertelling over winnen en verliezen vormen. Winnen is als een drug, die ronduit verslavend werkt. ‘Na verloop van tijd verandert je relatie met de drug’,  zegt Scott Pioli, een directielid van The New England Patriots daarover. ‘Na een overwinning voel je geen euforie meer, maar opluchting. En als je verliest, wordt het heel donker. Je gaat alles doen om de angst om te verliezen te stoppen.’

‘De meeste coaches in de NFL coachen football’, stelt Patriot Donté Stallworth zelfs over Bill Belichick. ‘En hij coacht oorlogsvoering.’ Niet veel later citeert de stugge, sfinxachtige coach tijdens een wedstrijdbespreking zowaar uit Sun Tzu’s klassieke boek The Art of War: ‘Every battle is won before it is fought.’ Zo bezien liggen schandalen zoals Spygate en Deflategate eigenlijk voor de hand. Zelfs real life-issues passen daarbinnen, zoals de arrestatie van Patriot Aaron Hernandez, de door Vladimir Poetin gestolen Superbowl-ring en de frictie tussen spelers en leiding over president Donald Trump.

Als Bill Belichick een vervanger/opvolger in huis haalt voor Tom Brady, die dan net een omstreden schorsing aan zijn broek heeft gekregen, verzuren de verhoudingen tussen de twee iconen van The New England Patriots en starten Brady’s FEA-jaren: ‘Fuck ‘em all’. Gedefinieerd door (machts)strijd en succes. Met gebrek aan erkenning, met name van zijn eigen coach, als brandstof. Zoals rancune Michael Jordan steeds voortstuwt in The Last Dance. En ook in The Dynasty resulteert dit in een fascinerend kijkspel over hoe The winners take it all – ook de stress, woede, twijfel, wedijver en shit.

Demons & Saviors

Disney+

Deze Amerikaanse true crime-serie begint zowaar in Rotterdam. Bij de Nederlandse fotograaf Jan Banning, de auteur van het boek The Verdict: The Christina Boyer Case. In een vrouwengevangenis, Pulaski State Prison in de Amerikaanse staat Georgia, maakte hij een serie portretten van gedetineerden. Onder hen bevond zich een vrouw die haar driejarige dochtertje had gedood. ‘Of ze nu schuldig of onschuldig was, ik wilde in haar hoofd proberen te komen.’

Intussen kijkt die vrouw, geportretteerd door Banning, de kijker al aan. Christina Boyer alias Tina Resch. Is dit nu een monster? Een psychisch gestoorde vrouw? Of toch het slachtoffer van demonen of haar eigen paranormale gaven? Op veertienjarige leeftijd werd zij, inmiddels opgenomen door het pleeggezin Resch, in de jaren tachtig het middelpunt van een flinke mediahype toen er in haar omgeving spontaan voorwerpen begonnen te bewegen en lepeltjes werden verbogen: The Columbus Poltergeist Case.

De parapsycholoog William G. Roll had zich toen al over ‘Tina’ ontfermd. Hij begon haar te observeren en bestuderen en schreef er uiteindelijk ook een boek over: Unleashed: Of Poltergeists And Murder: The Curious Case Of Tina Resch. Het was de zaak van zijn leven. Uiteindelijk moest de fameuze oud-goochelaar James Randi (An Honest Liar) die eerder de lepeltjesbuiger Uri Geller had ontmaskerd, er aan te pas komen om het raadsel rond de bezeten tiener, kind van een verslaafde prostituee en haar pooier, op te lossen. 

Filmmaker Alex Waterfield zoekt met dit verhaal in Demons & Saviors (133 min.) in eerste instantie hetzelfde terrein op als de magnifieke miniserie The Enfield Poltergeist (2023) – al is z’n productie, met nogal vet aangezette reconstructiescènes, beslist minder origineel, subtiel en gelaagd. Zeker als de nadruk komt te liggen op het overlijden van Christina’s dochtertje Amber, dat door de politie direct wordt gekwalificeerd als kindermishandeling. En daarbij doet Boyer’s imago als ‘heks’ haar bepaald geen goed.

Deze serie heeft zich dan op traditioneel true crime-terrein begeven, De hoofdpersoon, al dan niet onschuldig, wordt voor een ernstig misdrijf berecht en begin jaren negentig tot een levenslange gevangenisstraf veroordeeld. En daar ontmoet ze bijna 25 jaar later de Nederlander Jan Banning. Hij brengt haar zaak onder de aandacht van een groep idealistische juristen die zich bezighouden met onterechte veroordelingen, de ‘saviors’ uit de titel van de serie. Is Christina Boyers’s toenmalige vriendje David Herrin niet een veel logischere verdachte?

Zo ontspint zich in de tweede helft van Demons & Saviors een strijd tussen Team Tina dat haar onschuld, en dus vrijlating, bepleit en de toenmalige aanklagers, die nog altijd haar oorspronkelijke veroordeling verdedigen. Waarbij Waterfield zich, gelukkig, niet zomaar aan de kant van de protagonist schaart en beide zijden recht probeert te doen.

Larry Flynt: The Right To Be Left Alone

Midtown Films

Toen Larry Flynt (1942-2021) halverwege de jaren zestig een toplessclub opende in Dayton, Ohio, had niemand, ook hijzelf niet, kunnen vermoeden dat hij mede daardoor zou uitgroeien tot één van de belangrijkste strijders voor de vrijheid van meningsuiting in de Verenigde Staten. Want die club kreeg al gauw een eigen clubblad, Hustler. En dat blaadje groeide al even snel uit tot een ranzige concurrent voor de toonaangevende naaktbladen Playboy en Penthouse, met tegen porno aanschurkende blootrepotages en bijtende satire. Daarmee zou Flynt geregeld en heftig in aanvaring komen met Conservatief Amerika.

‘s Mans tumultueuze bestaan vormde al de basis voor Milos Formans messcherpe en dolkomische speelfilm The People Vs. Larry Flynt (1996), waarin acteur Woody Harrelson een onweerstaanbare Larry Flynt neerzette en zangeres/actrice Courtney Love een tamelijk ordinaire versie van diens vrouw Althea Leasure. In de documentaire Larry Flynt: The Right To Be Left Alone (74 min.) uit 2007 doet regisseur Joan Brooker-Marks dat nog eens dunnetjes over. Ze behandelt natuurlijk de schietpartij waardoor Larry Flynt in een rolstoel belandde, schetst de teloorgang van de aan drugs verslaafde Althea en loopt ook netjes alle controverses af waarbij Flynt gedurende de jaren betrokken raakte. En vergeleken met Forman heeft ze de beschikking over nóg eens elf doldwaze jaren met de man die door de één wordt beschouwd als een martelaar van het vrije woord en door een ander, feministe Gloria Steinem bijvoorbeeld, als een seksuele fascist.

De film is op zijn sterkst als die man, boerenslim en niet zonder zelfspot, op z’n praatstoel gaat zitten en al z’n streken nog eens de revue laat passeren. Over zijn epische clashes met televisiedominees zoals Jerry Falwell en Jimmy Swaggart bijvoorbeeld. ‘Het bevredigendste moment dat ik van al die evangelisten heb gekregen’, begint Flynt bijvoorbeeld, terwijl er een kenmerkende ondeugende glimlach op zijn gezicht verschijnt, ‘was toen Swaggart, net op het moment dat Swaggart Ministries op z’n hoogtepunt was, op een motelkamer in Baton Rouge werd betrapt met een hoer. Op die kamer bleek ook een Hustler te liggen.’

Ook zijn methoden als waarheidszoeker komen natuurlijk aan de orde. Die zijn, to say the least, bepaald niet onomstreden. Als de Democratische president Bill Clinton dreigt te worden afgezet vanwege een buitenechtelijke affaire, looft Larry Flynt bijvoorbeeld een miljoen dollar uit voor iedereen die bewijs kan leveren van seksuele escapades van Clintons criticasters. Niet veel later moeten enkele prominente Republikeinen de eer aan zichzelf houden. En als Flynt zelf voor de rechter moet verschijnen, doet hij dat rustig met een helm op, in een luier of met een ‘Fuck This Court’ T-shirt aan. Hij neemt ook dan bepaald geen blad voor de mond en blijft consequent voor zijn disciplines staan.

‘Ik zou niemand aanraden om zich in de rechtbank te gedragen zoals ik deed’, zegt hij daar zelf over in deze, ondanks die prikkelende hoofdpersoon, tamelijk degelijke docu. ‘Maar je moet goed begrijpen: ze dachten dat ik iemand was die je tot onderdanigheid kunt dwingen. En ze bleven maar terugkomen voor nóg een stukje van mij. En ik wilde heel duidelijk maken dat ze dat niet zouden krijgen. Fuck you! Gooi me maar in de cel!’

In 2021, het jaar van zijn dood, is overigens Larry Flynt For President verschenen, een archieffilm over zijn spraakmakende – en natuurlijk tot mislukken gedoemde – presidentscampagne van 1983. Daarmee verzette Flynt zich hevig tegen het Amerika van president Ronald Reagan. Zoals hij zich in de jaren voor zijn dood ook tegen één van diens Republikeinse opvolgers Donald Trump zou keren. Hij loofde tien miljoen dollar uit voor de tip die tot Trumps afzetting zou leiden. Dat geld heeft hij uiteindelijk op zak kunnen houden.

Great Photo, Lovely Life

HBO Max

Als Amanda Mustards oma overlijdt, besluit de jonge fotojournaliste, die al een tijd in het buitenland woont, om terug te keren naar Harrisburg, Pennsylvania en eindelijk eens dat familieverhaal te gaan onderzoeken waarover al decennia zorgvuldig wordt gezwegen. Amanda’s grootvader, de chiropractor William Flickinger, zou zich in de jaren zeventig aan minderjarige meisjes hebben vergrepen.

‘Het was zo vreemd…’ begint deze opa Bill aan het begin van Great Photo, Lovely Life (107 min.), terwijl hij omzichtig zoekt naar de juiste woorden. ‘Maar het leek alsof sommige van die kleine meisjes zich gewoon aanboden. Dat klinkt misschien stom, maar ze wilden dingen leren, ze waren experimenteel… Voor mij was die verleiding te groot. En ik viel ervoor.’

En natuurlijk kon de pater familias ook bij zijn eigen vlees en bloed z’n handen niet thuishouden, blijkt al snel in deze pijnlijk persoonlijke film die Amanda maakte met Rachel Beth Anderson. Hoe kun je je verzoenen met zo’n man? Lukt dat überhaupt? En zijn vrouw Salesta, Amanda’s oma, moet er al die tijd van hebben geweten. Zij is haar echtgenoot echter tot aan het graf blijven verdedigen.

Ook hun dochter en Amanda’s moeder Debi, die op haar achttiende al in een slecht huwelijk was gevlucht, wist waartoe haar vader in staat was. En tóch vertrouwde ze haar eigen dochter, Amanda’s zus Angie, toe aan de zorgen van opa en oma toen haar relatie was stuk gelopen en ze met de handen in het haar zat. Van ellende begon Angie op een gegeven moment letterlijk haar haren uit te trekken.

Nee, het is geen fraai beeld dat Amanda Mustard van haar eigen verwanten schetst. Een christelijke familie, dat wel. Dus vergiffenis van alle zonden – nou ja, bijna dan – is het uitgangspunt. Terwijl ze haar grootvader rekenschap probeert te laten afleggen, blijft ze hem dus liefdevol benaderen. Of hij wel eens zijn excuses heeft aangeboden? wil Amanda weten. Hij: ‘Dat is er niet van gekomen.’

Dat wordt dus haar eigen missie: ze besluit brieven rond te sturen naar mogelijke slachtoffers van haar opa. Om excuses te maken en namens hem boete te doen. Zo stuit ze op Bonnie Dillard. Zij was vier jaar oud toen ze de chiropractor Bill Flickinger leerde kennen… Enfin, de rest laat zich raden. Uiteindelijk besluit Amanda haar grootvader een door Bonnie ingesproken boodschap te bezorgen.

Zodat ze allebei kunnen helen. Tenminste, daarmee rechtvaardigt Amanda het tafereel tegenover opa Bill en zichzelf. De camera legt het meedogenloos vast: een broze oude man wordt geconfronteerd met hoe hij het leven van een ander – en velen met haar – heeft verwoest. Naderhand wil Amanda hem desondanks een knuffel geven. Bill verbaast zich er enigszins over: ‘Als je dat nog wil…’

In deze film wordt het tragische leven van de man, die nog altijd moeiteloos godsvruchtige woorden uit zijn mond laat rollen, verder gedocumenteerd met familiefilmpjes, die op de muren worden geprojecteerd en foto’s van kinderen, waarop de vermoedelijke slachtoffertjes met een stip over hun hoofd onherkenbaar zijn gemaakt. Want een man die op kinderen jaagt, vindt ze werkelijk overal.

Behalve dat hij zich ook heeft vergrepen aan zijn gezinsleden, heeft hij hen tevens medeplichtig gemaakt. Zij hielden hun mond, keken de andere kant op of raakten verwijderd van elkaar en krijgen de brokstukken nu nauwelijks meer aan elkaar gelijmd. Door hem, zo toont deze krachtige film, zijn ze een disfunctionele familie geworden, die ook zonder hem nog heel wat heeft uit te vechten.

Bad Surgeon: Love Under The Knife

Netflix

‘Was hij een superheld, een superchirurg en de liefde van mijn leven?’ besluit een onbekende vrouwenstem de eerste twee minuten van deze driedelige docuserie, waarin alles wat nog volgt alvast wordt aangekeild. ‘Of was hij een gevaarlijke oplichter en een moordenaar?’ Het beeld, een close-up van een mysterieus kijkende man met een spannend muziekje erbij, laat er geen misverstand over bestaan wat het antwoord op die vraag is. En anders maakt de titel van deze serie van Ben Steele wel een einde aan alle twijfel: Bad Surgeon: Love Under The Knife (159 min.).

Dan is het alleen nog even wachten op de dame in kwestie. Die maakt nog geen minuut later, tot in de puntjes gestyled, haar opwachting voor het centrale interview van deze gelikte productie: de Amerikaanse televisiejournaliste Benita Alexander. Zij bezingt eerst uitgebreid de zegeningen van journalistieke onafhankelijkheid, integriteit en distantie en beschrijft vrijwel direct daarna haar eerste professionele ontmoeting met Paolo Macchiarini, de kwaaie chirurg, in woorden die zo uit een Bouquetreeks-romannetje kunnen komen: ‘Ik keek op en hij kwam binnen. Hij keek me recht aan. We bleven elkaar aankijken. Hij glimlachte naar me en meteen voelde ik me net een dwaas schoolmeisje.’

Wat niet eens zover bezijden de waarheid zou kunnen liggen, maar dat terzijde. Er sprong, kortom, een fikse vonk over tussen de twee. En de rest laat zich voorspellen: good woman loves bad surgeon. Die gepassioneerde relatie, geïllustreerd met allerlei verliefde videoberichtjes van hem naar haar en scènes waarin de journaliste naspeelt hoe ze die berichtjes ontvangt, gaat natuurlijk gepaard met romantische etentjes, droomreizen en grote gebaren, liefst met ringen en rozenblaadjes. Tegelijkertijd is er, natuurlijk, iets vreemds aan Paolo. Waarom heeft hij bijvoorbeeld zoveel telefoons? En is hij werkelijk de arts van de Clintons, de Japanse keizer Akihito en de paus?

Haar liefdesaffaire weerhoudt Alexander er niet van om ook nog gewoon te werken aan een tv-special over Macchiarini, A Leap Of Faith (waarover de Amerikaanse omroep NBC zich naderhand enigszins ongemakkelijk achter de oren krabt). Dat verhaal wordt hier gematcht aan de indringende persoonlijke getuigenissen van patiënten, familieleden en nabestaanden die rechtstreeks te maken hadden met de chirurg. Hij staat te boek als een pionier in de regeneratieve geneeskunde en draait zijn hand bijvoorbeeld niet om voor een risicovolle operatie met een plastic luchtpijp, soms met de dood tot gevolg. En dat begint collega-artsen, wetenschappers en onderzoeksjournalisten toch wel op te vallen…

Die kant van de Italiaanse wonderdokter is ronduit ontluisterend en verdient natuurlijk alle aandacht, maar moet zo nodig in het vaste stramien van Netflix-producties over karikaturale foute mannen, zoals The Tinder Swindler, Bad Vegan en The Puppet Master, worden gepropt. Hoewel vakbroeders en slachtoffers uiteindelijk Macchiarini’s ondergang inleiden, krijgt ook die ene – nou ja, ene – geliefde de sleutelrol toebedeeld die al de hele miniserie op haar ligt te wachten: als de good woman die de bad surgeon en plein public ontmaskert. Zo wordt (vermeend) ernstig medisch wangedrag in wezen ondergeschikt gemaakt aan ‘s mans strapatsen als gevaarlijk aantrekkelijke loverboy.

En zulke charlatans laten nu eenmaal – it’s beyond their control – een spoor van slachtoffers achter.

JFK: One Day In America

Disney+ / National Geographic

Straks is er alleen nog de Zapruder-film, de gruwelijke weerslag van de moord op president John F. Kennedy op 22 november 1963. Luttele seconden beeldmateriaal, geschoten door de amateurfilmer Abraham Zapruder, dat sindsdien door Jan en alleman kapot is geanalyseerd en onderdeel is geworden van talloze complottheorieën. Kan uit die schokkende filmframes worden afgeleid dat Lee Harvey Oswald, die twee dagen later werd geliquideerd door de maffiose nachtclubeigenaar Jack Ruby, toch had geopereerd als een ‘lone shooter’? Of volgt daaruit juist dat er sprake moet zijn geweest van een samenzwering, mét of zelfs zónder betrokkenheid van Oswald?

Zestig jaar na dato zijn er nog maar weinig mensen die er daadwerkelijk bij waren, op de dag dat er zeker drie schoten klonken op Dealey Plaza in Dallas, Texas. In JFK: One Day In America (132 min.) komen enkele van deze laatste ooggetuigen aan het woord. De geheimagenten Clint Hill en Paul Landis bijvoorbeeld, belast met de beveiliging van de president en zijn echtgenote Jackie. Zij zouden de rest van hun leven last houden van schuldgevoelens. Of Buell Frazier, een collega van Lee Harvey Oswald bij het Texas School Book Depository, van waaruit hij ook zou hebben geschoten. Hij had Oswald die dag nog een lift gegeven. Frazier zou nooit meer dezelfde worden. De jongen die ‘s ochtends van huis vertrok is nooit meer thuisgekomen, vertelt hij. In plaats daarvan meldde zich een man die nog vrijwel dagelijks in gedachten terug in de tijd reist naar vrijdag 22 november.

In deze driedelige serie van Ella Wright schetsen diverse direct betrokkenen de achterkant van gebeurtenissen die allang tot de geschiedenisboeken zijn doorgedrongen: Gayle en Bill Newman (echtelieden uit Dallas, die na de aanslag hun kinderen met hun eigen lijf beschermden), Sid Davis (correspondent uit Washington, getuige van het inzweren van Kennedy’s opvolger Lyndon Johnson), John Brewer (eigenaar van de schoenenwinkel, waar Lee Harvey Oswald werd gearresteerd), Bill Mercer (lokale nieuwspresentator, die Oswald vertelde dat hij werd verdacht van de moord op de president), Rusty Robbins (politieagent te Dallas en een bekende van Oswald-killer Jack Ruby), Peggy Simpson (een journaliste, die erbij was toen diezelfde Ruby JFK’s vermeende moordenaar doodschoot op het politiebureau) en Ruth Paine (een vriendin van Oswalds Russische vrouw Marina).

Behalve deze laatste overlevenden van het weekend waarin Amerika zogezegd zijn onschuld verloor, beschikt deze miniserie over nóg een uitgesproken troef: niet eerder vertoonde – en voor het eerst ingekleurde – beelden van de gebeurtenissen voor en na de aanslag. Zeker die inkleuring heeft gebeurtenissen, die eigenlijk allang tot het grijze of zwart-witte verleden behoren, ineens weer de tegenwoordige tijd ingetrokken. In combinatie met een indringende soundtrack wordt die moord op John F. Kennedy plotseling weer actueel en urgent. Dat is de voornaamste winst van deze straffe historische serie, die zich verder niet bezondigt aan de eindeloze speculaties en uitzinnige complottheorieën waarin de Zapruder-film zo’n essentiële rol is gaan spelen.

In The Court Of The Crimson King

Pink Moon

‘De samenvatting van mijn persoonlijke betrokkenheid bij King Crimson is dat die ongelooflijk ongelukkig is geweest’, zegt bandleider Robert Fripp met een stalen gezicht in de documentaire In The Court Of The Crimson King (85 min.). ‘In één woord ellendig, laat ik zeggen van 1969 tot 2013.’ Dat is zo’n negentig procent van de halve eeuw die de Britse progrockgroep er dan al op heeft zitten.

In King Crimson is het ’verboten’ om een fout te maken, stelt een oud-bandlid in dit banddocument van Toby Amies. Alles moet precies zoals Fripp ‘t wil. En daarvoor heeft hij een hele stoet – stronteigenwijze – groepsleden moeten ontslaan. ‘Natuurlijk ben je onvervangbaar’, zeggen ze volgens leadzanger en tweede gitarist Jacko Jakszyk tegen elkaar. ‘Net als de vorige kerel.’

Jakszyk heeft eerder ook gespeeld in The 21st Century Schizoid Band, een groep met enkele voormalige King Crimson-leden. Het was volgens hem de ellendigste periode van zijn leven als muzikant. ‘Wat mensen niet volledig beseffen, is dat de originele bezetting van King Crimson een stel eikels bevatte’, zegt hij in een entre nous met Toby Amies. ‘En de grootste eikel was…’

Precies op dat moment snijdt Amies weg, de naam blijft achter op de montagetafel. Het tekent de filmmaker, die in gesprek gaat met Fripp, al zijn (ex-)leden, hun technici en enkele fans. Hij prikt hier en daar, vraagt flink door en permitteert zich dus ook wel eens een grapje. ’s Mans humor sluit aan bij de zelfspot die hij bij veel bandleden vindt en contrasteert met Fripps dodelijke ernst/ironie (*)

King Crimsons boegbeeld filosofeert graag over de betekenis van muziek en bakkeleit misschien nog wel liever over hun (gebrekkige) wisselwerking of over wat er tijdens concerten allemaal valt te winnen en verliezen. Wat zijn de gevolgen als het niet lukt om van een optreden een gebeurtenis te maken? vraagt Amies. ‘Hartzeer’, antwoordt Robert Fripp bloedserieus. ‘Alsof mijn moeder is overleden.’

De documentaire gaat ook persoonlijke onderwerpen niet uit de weg. ‘Ik ga je vragen naar jouw unieke omstandigheden’, zegt Amies bijvoorbeeld tegen drummer Bill Rieflin. ‘Je hoeft niet te antwoorden. Je mag me ook vertellen hoe ik het zou kunnen gebruiken en je kunt me ook zeggen om op te rotten, hoe je ’t ook wilt.’ Waarna een indringend gesprek over Rieflins penibele gezondheid volgt.

In The Court Of The Crimson King heeft de gemiddelde bandjesdocu, die schaamteloos de succesnummers van een act op een rij zet en daardoor vooral interessant is voor de achterban, dan allang achter zich gelaten. Dit is een dwarse, openhartige en grappige film over het leven in/met/voor een onmogelijke man en zijn al even onmogelijke band, waarvan alleen niet duidelijk is of ie nog bestaat.

‘Verandering is waar deze band om draait’, stelde oud-drummer Bill Bruford niet voor niets. ‘Verandering is essentieel. Anders verander je in The Moody Blues.’

(*) doorhalen wat niet van toepassing is

To End All War: Oppenheimer & The Atomic Bomb

MSNBC

De tragiek van de man en zijn grootste verdienste is al vaak benadrukt. J. Robert Oppenheimer wilde de westerse beschaving redden en ontwierp vervolgens een wapen waarmee elke vorm van beschaving kon worden vernietigd. En de Amerikaanse wetenschapper, over wie regisseur Christopher Nolan onlangs de groots opgezette speelfilm Oppenheimer maakte, besefte dat zelf als geen ander. To End All War: Oppenheimer & The Atomic Bomb (87 min.) vormt het tastbare bewijs. ‘Nu ben ik de Dood geworden’, zegt hij daarin mistroostig. ‘De vernietiger van werelden.’

Door zijn reputatie als outsider en relatie met een overtuigde communiste, ex-vriendin Jean Tatlock, leek de natuurkundige Oppenheimer niet de meest voor de hand liggende kandidaat  om het nucleaire programma van de Verenigde Staten, The Manhattan Project, te gaan leiden en zo het gevaar van nazi-Duitsland te bezweren. ‘Hij had geen grote verdiensten op zijn naam staan’, stelt Gregg Herken, auteur van het boek Brotherhood Of The Bomb. ‘Een wetenschapper die Oppenheimer kende zei zelfs: hij kan niet eens een hotdogkraam runnen.’

En die man moest er dus voor zorgen dat de race tegen het Duitse bomproject, geleid door zijn concullega Werner Heisenberg, werd gewonnen. Vanuit Los Alamos, in de woestijn van New Mexico, zette Oppenheimer met zijn team alles op alles om Hitler voor te blijven. En toen de Duitsers begin 1945 geen bedreiging meer vormden voor de VS – zo betogen enkele historici in deze breed ingestoken, goed gedocumenteerde en subtiel met animaties aangeklede film van Christopher Cassel – werd er een andere vijand gezocht. Want De Bom moest uitgeprobeerd worden!

‘Hoe kon de wereld anders de kracht ervan ontdekken?’ stelt historicus Richard Rhodes (The Making Of The Atomic Bomb). Met dit afschrikwekkende nieuwe wapen hoopten ze bovendien het aantal Amerikaanse slachtoffers in de rest van de oorlog te kunnen beperken. ‘Mijn vader en moeder zijn veteranen uit de Tweede Wereldoorlog’, zegt tv-wetenschapper Bill Nye daarover. ‘Na vier jaar oorlog was er volgens mijn moeder echt niemand die zich afvroeg of het wel ethisch verantwoord was om een nucleair wapen te gebruiken.’ Alles was geoorloofd om de oorlog te verkorten.

‘We hebben meer dan twee miljard dollar geïnvesteerd in de grootste wetenschappelijke gok in de geschiedenis’, declameerde de Amerikaanse president Harry Truman triomfantelijk, nadat een Amerikaans vliegtuig op 6 augustus 1945 een atoombom had gedropt op de Japanse havenstad Hiroshima. ‘En we hebben gewonnen!’ ’t Was een gotspe! ‘Ik herinner me elke seconde,’ vertelt overlevende Hideko Tamura, die zelf de bom overleefde, maar haar halve familie verloor. ‘Ik heb me nog nooit zo hulpeloos gevoeld.’ Drie dagen later zou ook Nagasaki nog worden geslachtofferd.

Robert Oppenheimer werd het gezicht bij die beruchte paddenstoelenwolk. Een wereldwijde bekendheid, die werd gekweld door schuldgevoelens. ‘Hij had geen spijt van zijn rol en werk tijdens de oorlog’, vertelt zijn kleinzoon Charles Oppenheimer. ‘Maar vrijwel direct daarna begon hij al zijn aandacht te richten op het beheersen van de gevolgen ervan.’ En daarmee werd ‘de vader van de atoombom’, in de hoogtijdagen van het McCarthisme, zowaar het slachtoffer van een heksenjacht. De briljante wetenschapper eindigde zijn carrière als een tragische figuur.

Bertolf In Bluegrass

NTR

De liedjes waarop hij zijn vingers blauw heeft gespeeld. Vereeuwigd met de bluegrass-muzikanten die hem rode oortjes hebben bezorgd. Op de plek van zijn dromen: countryhoofdstad Nashville, Tennessee. Bluefinger, het nieuwe album van de Nederlandse singer-songwriter Bertolf Lentink, waarmee hij tevens zijn vader en grote inspirator Dick eer wil bewijzen, heeft nogal wat voeten in de aarde. Dan zijn echter alle elementen aanwezig om een bescheiden klassieker af te leveren.

Even voor de duidelijkheid: bluegrasss heeft volgens Bertolf niets van doen met cowboyhoeden en –laarzen, linedancen of – God betere ‘t – ‘Yee-haw’ roepen. Het is muziek om thuis te komen. Letterlijk: na een optreden. En figuurlijk: het is de muziek waarmee hij is opgegroeid. Bertolf constateert ’t bij de ouderlijke woning van bluegrass-pionier Bill Monroe in Kentucky. Die schreef er een lied over: On My Way Back To The Old Home. De tekst ervan is uitgeschreven op een groot bord en noopt de Nederlander om het lied in de docu Bertolf In Bluegrass (64 min.) van Marcel de Vré hardop te zingen.

In het land van zijn muzikale dromen oogt Bertolf sowieso als een kind in de snoepwinkel. Hij brengt een verplicht bezoekje aan een muziekzaak (waar hij even mag fiedelen op een akoestische gitaar van 65.000 dollar), neemt in een kroeg deel aan een jamsessie en belandt uiteindelijk bij de Jack Clement Recording Studio voor de ontmoeting met enkele grote muzikale helden. ‘Natuurlijk is ‘t voor hen ergens gewoon een klusje’, dekt hij zichzelf de dag van tevoren in. ‘Zo eerlijk moet je zijn.’ Dan denkt hij even na en lacht. ‘Óf ze zeggen: Bertolf, this is amazing! You should come and live in Nashville. We should form a band.’

Bertolfs ambitie lijkt op voorhand alleen nauwelijks te realiseren: vijftien liedjes in drie dagen. Eenmaal aan de slag met door de wol geverfde cracks zoals Jerry Douglas (dobro), Stuart Duncan (viool), Mark Schatz (contrabas), David Benedict (mandoline), Wes Corbett (banjo) en producer/opnametechnicus Dave Sinko laat hij echter alle schroom varen. Dan wordt die Zwolse jongen, vergezeld door zijn vrouw en moreel ondersteund door collega Ilse de Lange, gewoon muzikant onder muzikanten. En De Vré kijkt, ongetwijfeld verlekkerd, vanachter zijn camera mee en maakt er een fijne liefdesverklaring aan de bluegrass van.

Bertolf droomt intussen alweer verder: een klein toertje door de Verenigde Staten, dat zou ook wel wat zijn…

The Saint Of Second Chances

Netflix

‘Zou je misschien je vader willen spelen in deze film?’ vragen Morgan Neville en Jeff Malmberg aan het begin van The Saint Of Second Chances (94 min.)

‘Ik hak mijn been er niet af’, antwoordt Mike Veeck resoluut. ‘Punt uit.’

Even later zit hij desondanks, met een kalend hoofd, zonder ringbaardje en toch gewoon twee benen, tegenover een jongere uitvoering van zichzelf, de acteur Charlie Day. Het is 1975. ‘Vader’ en ‘zoon’ proosten op Bill Veecks aankoop van de honkbalclub The Chicago White Sox. ‘Het was wij tegen de wereld’, herinnert Mike, de echte, zich dat zijn vader zei. ‘We gaan iets doen waardoor we zullen opvallen.’ De jonge Mike gaat ook aan de slag bij The White Sox en houdt daar meteen een nieuw T-shirt aan over: Owners kid.

Die eigenaar is een imposante man, dan al een levende legende in het Amerikaanse honkbal. Bill Veeck verzint steeds weer een nieuwe list om geld en aandacht te trekken. De skybox bijvoorbeeld. Of een scorebord dat na elke homerun zowat explodeert. Zijn zoon kan niet achterblijven en gaat zich ook te buiten aan spectaculaire acties. Samen zullen ze The White Sox weer vol in de schijnwerpers zetten. Totdat de boel volledig in het honderd loopt door een wilde actie van zoonlief.

‘Laten we een beetje door de tijd reizen’, vervolgt verteller Jeff Daniels daarna lekker laconiek het verhaal. ‘In de tien jaar daarna vergokt Mike al z’n geld. Hij begint een reclamebureau. Hij exploreert de wereld van de stimulerende middelen en blijft stug doordrinken. Hij trouwt, heeft een hartaanval en krijgt een zoon, die hij Night Train noemt.’ En deze onfortuinlijke jongen komt meteen daarna zelf aan het woord. ‘Waar moet ik beginnen?’ zegt ie. ‘Raar, hè?’ Zijn vader, Mike: ‘Zij kreeg de voogdij.’

Pas als zijn eigen vader, Bill, op 71-jarige leeftijd overlijdt, grijpt Mike zichzelf bij zijn kladden en gaat voor z’n tweede kans. En de derde. En vast ook nog een vierde of vijfde. Dit ‘heldenverhaal’ is door Neville en Malmberg met veel bravoure, cheesy muziek en lekker melige humor verfilmd. Een real life-comedy, waarin archiefmateriaal en interviews worden gepaard aan scènes met acteurs, die een typetje maken van hun personages. Ze richten zich bovendien regelmatig rechtstreeks tot de kijker.

The Saint Of Second Chances is dus zeker geen serieus portret waarmee het leven van Mike (en Bill) Veeck psychologisch wordt geduid, maar een alleszins geslaagde poging om daarvan een jolig sterk verhaal te maken, dat zelfs met een groot persoonlijk drama niet om zeep kan worden geholpen. Dat amuseert zolang het duurt en een uitgelaten gevoel achterlaat. Meer niet. Maar zeker ook niet minder.

Turn Every Page – The Adventures Of Robert Caro And Robert Gottlieb

Sony

De race tegen de klok duurt nu al zo’n halve eeuw. Biograaf Robert Caro en zijn vaste redacteur Robert Gottlieb, allebei inmiddels hoogbejaard, stellen alles in het werk om die alomvattende biografie van de Amerikaanse president Lyndon Baines Johnson (1908-1973) voor hun dood af te ronden. Deel 1 verscheen in 1982, deel 4 dertig jaar later. Het afsluitende vijfde deel laat nu al jaaaren op zich wachten. De epische boekenreeks The Years Of Lyndon Johnson, over één van de gecompliceerdste machtspolitici die de Verenigde Staten ooit hadden, zal straks waarschijnlijk meer dan drieduizend (!) pagina’s beslaan.

Het kost Gottliebs dochter Lizzie heel wat overredingskracht om de twee Bobs te strikken voor Turn Every Page – The Adventures Of Robert Caro And Robert Gottlieb (114 min.). De schrijver heeft bovendien één voorwaarde: hij wil niet in dezelfde ruimte worden geïnterviewd als haar vader. De mannen hebben elkaar leren kennen ten tijde van Caro’s eerste boek, de klassieker The Power Broker: Robert Moses And The Fall Of New York (1974), en onderhouden sindsdien een stormachtige relatie. Want ook ruziën kunnen ze als de allerbesten. Over woordkeuze, de kunst van het weglaten of het gebruik van puntkomma’s. De liefde voor taal, verhalen en de waarheid spat er vanaf.

Terwijl ze de gezamenlijke missie van de twee mastodonten probeert te bevatten, zoomt Lizzie Gottlieb tevens in op hun afzonderlijke levens. Gottlieb redigeerde bijvoorbeeld klassieke boeken van Toni Morrison, John le Carré, Nora Ephron, Michael Crichton en Joseph Heller (wiens Catch-22, volgens Gottlieb, eerst Catch-18 was getiteld) en was daarna hoofdredacteur van The New Yorker. Caro leerde het vak bij de New Yorkse krant Newsday (waar hoofdredacteur Alan Hathway hem een dwingend advies gaf: ‘Turn every page. Never assume anything. Turn every goddamn page!’) en wordt inmiddels beschouwd als de grootste levende schrijver over Amerikaanse politiek. 

Samen hebben ze zich volledig ingegraven in het woelige bestaan van de meestermanipulator LBJ, die na de moord op John F. Kennedy president van de Verenigde Staten (1963-1969) werd. Een machtspoliticus zonder gelijke, die zo’n beetje tegelijkertijd een karrenvracht aan baanbrekende sociale wetgeving door het Amerikaanse parlement loodste en de Vietnamoorlog definitief liet escaleren. Voor wat oorspronkelijk een driedelige biografie van zou worden, is Caro in de tweede helft van de jaren zeventig zelfs drie jaar in het afgelegen en bijzonder armoedige Hill County in Texas gaan wonen. Op Johnsons geboortegrond kreeg hij eindelijk grip op het ‘larger than life’-personage.

Voor dit dubbelportret heeft Lizzie Gottlieb Caro en haar vader op haar beurt vijf jaar lang gefilmd, gesproken met hun echtgenotes Ina en Maria en haar licht opgestoken bij prominenten zoals Ethan Hawke, Bill Clinton, David Remnick, Conan O’ Brien en Daniel Mendelsohn. Het resultaat is een verrukkelijke ode aan schrijven (op een ouderwetse typemachine, met carbonpapier eronder), journalistiek én de waarheid.

The Stones & Brian Jones

Cherry Pickers

Toen het songschrijversduo Jagger/Richards zich begon te manifesteren, stopten The Rolling Stones langzaam maar zeker met het spelen van covers en verdween Brian Jones, tot dan toe de leider en het muzikale geweten van de Britse groep, stilaan naar de achtergrond. Totdat hij in 1969, overbodig en gefrustreerd, op de ultieme rock & roll-leeftijd van 27 in zijn eigen zwembad verdronk en The Stones definitief de band werden van zanger Mick Jagger en gitarist Keith Richards, de mannen die inmiddels klassiekers zoals (I Can’t Get No) Satisfaction, Jumpin’ Jack Flash en Sympathy For The Devil op hun naam hadden staan.

Hoewel hij als multi-instrumentalist essentieel was voor de initiële sound van de band – probeer Little Red Rooster (slidegitaar), Paint It, Black (sitar), Ruby Tuesday (fluit), Lady Jane (dulcimer) of Under My Thumb (marimba) bijvoorbeeld maar eens voor te stellen zónder zijn muzikale bijdrage – ging Brian Jones toch vooral de geschiedenis in als ‘De overleden Stone’, de man die ten onder ging aan een fatale combinatie van roem, drugs en de swingin’ sixties. Een voetnoot hooguit, goed voor het nodige drama in de beginhoofdstukken, in het verhaal van ‘the greatest rock & roll band in the world’. Het is alsof hij dat bij leven en welzijn al begon te vermoeden. Terwijl Jones, bijvoorbeeld tijdens dat legendarische concert in het Scheveningse Kurhaus dat in 1964 he-le-maal uit de hand liep, nog centraal op het podium stond en Mick, jaloers op Brians aantrekkingskracht op vrouwen, en Keith, die ‘s mans muzikale capaciteiten bewonderde, simpelweg als zijn secondanten oogden.

De befaamde Britse documentairemaker Nick Broomfield (Aileen Wuornos: The Selling Of A Serial Killer, His Big White Self en Tales Of The Grim Sleeper) maakte als veertienjarige jongen een treinreis en ontmoette daarbij een opmerkelijk open en vriendelijke Brian Jones, die een overtuigde treinspotter bleek en zijn favoriete traject, The Great Western, nog maar eens had opgezocht. Ruim zestig jaar later richt Broomfield zich in The Stones & Brian Jones (92 min.) volledig op de man die toen nog het middelpunt was van één van de belangrijkste rockgroepen van de wereld. Zoals er in de voorbije jaren ook films zijn gemaakt over gitarist Ronnie Wood (Somebody Up There Likes Me) en oud-bassist Bill Wyman (The Quiet One). In de vierdelige serie My Life As A Rolling Stone ging de aandacht onlangs bovendien niet alleen uit naar Mick en Keith, maar waren er ook aparte afleveringen over één van Brians opvolgers, Ronnie Wood, en de inmiddels overleden drummer Charlie Watts.

Met fraai archiefmateriaal en de mensen die ertoe deden in zijn leven (waarbij Bill Wyman, die als ‘historisch adviseur’ aan deze documentaire is verbonden, zich opwerpt als enthousiast pleitbezorger) schetst deze film een intiem portret van de getormenteerde man en muzikant Brian Jones. Nadat hij door zijn ouders was buitengetrapt – een beslissing die vader Lewis, getuige een emotionele brief aan zijn zoon, z’n hele leven dwarszat – trok Jones in bij zijn toenmalige vriendin Pat Andrews en hun zoontje Julian Mark. ‘Dit werd een patroon in Brians gedrag’, stelt Broomfield in één van zijn uit duizenden herkenbare voice-overs. ‘Een andere familie omarmen, de dochter bezwangeren en dan ertussen uitknijpen. Dat zou zeker vijf keer gebeuren.’ Al die vriendinnen leken in zekere zin ook op hem. ‘Hij had een hekel aan zichzelf’, vertelt de Franse zangeres/actrice Zouzou, één van de vele exen, waaronder ook Marianne Faithfull en Anita Pallenberg, die aan het woord komen in dit portret. ‘Tegelijkertijd wilde hij vrouwen die op hem leken.’

Dat was Brian Jones ten voeten uit: onuitstaanbaar en toch onweerstaanbaar. Purist, (zelf)twijfelaar én enigma. Een kluis die met deze definitieve (?) biografie alsnog een heel eind wordt gekraakt – al is het de vraag of ie ooit helemaal kan worden geopend.

Music For Black Pigeons

Anorak Films

Deze film gaat niet over succes, roem of – God betere ‘t – de seks, drugs en rock & roll. En ook niet over de seks, drugs én jazz. Want dat is de muzieksoort die centraal staat in Music For Black Pigeons (92 min.), een kalme, bespiegelende film waarmee Jørgen Leth en Andreas Koefoed het wezen van de muziek en z’n vertolkers proberen te doorgronden.

Waarnaar ben je op zoek? vragen de Deense documentairemakers bijvoorbeeld aan Mark Turner. Dan volgt er een hele lange stilte. En nog één. Hij is op zoek naar een thuis, concludeert de Amerikaanse jazzsaxofonist. Naar focus, een middelpunt. Hij is eigenlijk altijd bezig met ontwikkeling, zegt Turner, te vergelijken met een cirkel die naar binnen beweegt. Met elke noot komt hij dichter bij zichzelf en bij de mensen – mannen – waarmee hij speelt.

‘Elke keer als ik mijn instrument pakt, lijkt het alsof ik weer helemaal opnieuw begin’, vertelt gitarist Bill Frisell dan weer, terwijl hij zich verliest en ook weer vindt op het instrument dat een verlengstuk van zijn lichaam lijkt te zijn geworden. ‘Ik speel al zo’n vijftig jaar, maar diep van binnen voelt ’t hetzelfde als aan het begin. Wat er voor me ligt is nog altijd even groot als toen. Soms kost het me moeite om me met die gedachte te verzoenen.’

Hoe voel je je als je speelt? vragen Leth en Koefoed aan contrabassist Thomas Morgan. Ook nu volgt weer een hele lange stilte. Intussen gaat er duidelijk van alles door Morgan heen, maar hij kan de juiste woorden maar niet vinden. En dan komen ze alsnog. ‘Muziek spelen is zoveel tegelijk. Het is net een meditatie waarin je je helemaal kunt verliezen. Tegelijkertijd kun je ook heel erg gefocust op één specifiek ding. En het kan je ook helpen bij het oplossen van problemen.’

Net als de muzikanten die ze portretteren, concentreren de filmmakers zich niet alleen op de muziek zelf, maar gebruiken ze ook de stilte, de ruimte tussen de noten, en proberen ze de ontmoeting tussen deze gelijkgestemden te vangen. De licht ongemakkelijke en toch vertrouwde knuffel bij de ontmoeting. Bloedsbroeders, zoveel is duidelijk. En dan moet het musiceren nog beginnen. Het verbinding zoeken, aftasten en afstemmen – en soms de confrontatie.

Intussen opent Music For Black Pigeons de ziel van deze rechtgeaarde musici. In hen zijn hun inspiratiebronnen verankerd en klinken ook de mannen waarmee ze ooit speelden door. Ze zijn er jong door gebleven en kunnen er vaak – dat lukt in de jazz doorgaans beter dan in de rock & roll – ook oud mee worden. Zoals saxofonist Lee Konitz. Die is al 89. Zegt hij. Of nee: 87. Ach, hij roept ook maar wat. Zoals elke (levens)kunstenaar houdt hij van improviseren

En net als zijn muzikale broeders speelt hij zich in deze sensibele film moeiteloos het hart in.