Little Richard: I Am Everything

Sundance Institute

Het wordt beschouwd als verraad aan zijn eigen gemeenschap. Terwijl hij zich eind jaren zeventig opnieuw bekeert tot het geloof, neemt Little Richard ook afstand van zijn geaardheid. Hij, de zwarte rock & roll-zanger waarvan iedereen op zijn vingers kan natellen dat hij ‘queer’ is, wil behalve de muziek van de duivel ook zijn homoseksualiteit achter zich laten. ‘God liet me weten dat hij Adam aan Eve had gekoppeld’, vertelt hij aan talkshowhost David Letterman. ‘En niet aan Steve.’

Het is een opmerkelijke stap voor een zanger die natuurlijk over Long Tall Sally en Good Golly Miss Molly zong, maar zijn grootste hit had met Tutti Frutti. En die ging oorspronkelijk, voordat de tekst werd opgekuist, toch echt over anale seks: ‘Tutti Frutti, good booty / If it don’t fit, don’t force it / You can grease it, make it easy’. Wie had kunnen denken dat de ideale schoonzoon Pat Boone, wit natuurlijk, daarmee in 1956 een hit zou krijgen? Een grotere hit natuurlijk dan de oorspronkelijke uitvoerder, die immers was veroordeeld tot de categorie ‘race music’: for blacks only.

Daar zit ook de kracht van dit levendige portret van Richard Wayne Penniman (1932-2020), een zwarte jongen uit Macon, Georgia. De man en zijn muziek worden door regisseur Lisa Cortés nadrukkelijk binnen hun historische context geplaatst. Little Richard: I Am Everything (101 min.) brengt het gesegregeerde Amerika van na de Tweede Wereldoorlog tot leven, waar zwarte (en queer) artiesten rock & roll uit de klauwen van de Duivel rukten en witte helden zoals Pat Boone en Elvis Presley, die zelfs werd gekroond tot de koning van het genre, daarna met de eer gingen strijken.

Dat is zijn hele leven, waarin hij tot het eind bekend en relevant probeerde te blijven, een pijnpunt gebleven. ‘De beste nieuwe artiest is…’, begint Little Richard bijvoorbeeld een aankondiging bij de uitreiking van een Award bij de Grammy’s van 1988 en grijpt vervolgens zijn kans: ‘… ikzelf. Ik heb nog nooit een prijs gekregen. Ze hebben mij nooit een Grammy gegeven.’ Als hij een kleine tien jaar later alsnog in het zonnetje wordt gezet tijdens de American Music Awards als ‘The Originator’, de architect van rock & roll, dan resulteert dat in een buitengewoon aangrijpende scène.

Eerst op het podium waar Penniman aangedaan de erkenning incasseert die hij zo lang heeft gemist. En vervolgens op een klein schermpje als de bassist van zijn band, Charles Glenn, de beelden ruim twintig jaar later terugkijkt en opnieuw overmand raakt door emoties. Het zijn kleine emoties. Over een individuele artiest die nooit de waardering heeft gevoeld waarop hij, en niet alleen volgens zichzelf, allang recht had. Het zijn tegelijkertijd ook grote emoties. Over essentiële Afro-Amerikaanse (queer-)artiesten die zo lang consequent naar de kantlijn van de entertainmentwereld zijn verdreven.

Cortés weet dat gevoel – van zwarte pioniers als ‘roadkill’ op de weg naar het grote succes en geld – uitstekend over te brengen in een liefdevolle film. Met bijdragen van collega’s als Mick Jagger (die als Richards voorprogramma, net als Paul McCartney van The Beatles overigens, de kunst afkeek bij de meester), Tom Jones en Nile Rodgers en cultfilmregisseur en Little Richard-superfan John Waters (die al een halve eeuw een Little Richard-snorretje aanhoudt) wordt daarnaast ook het unieke karakter van de flamboyante performer nog eens vol in de spotlight gezet.

Op die plek gedijde Little Richard als geen ander en oogt hij nog altijd even extravert, androgyn en viriel als ooit, toen de rock & roll, ergens in de jaren vijftig, het levenslicht zag.

Jimi Hendrix: The Guitar Hero

Jimi

Als zwarte Amerikaan moet Jimi Hendrix in de tweede helft van de jaren zestig eerst in Groot-Brittannië een held worden, voordat hij in eigen land kan doorbreken. Daar wordt rock dan nog vooral beschouwd als een witte aangelegenheid – terwijl die muziek onmiskenbaar zwarte wortels heeft. Een halve eeuw later geldt Jimi Hendrix: The Guitar Hero (88 min.) overigens nog altijd als één van de weinige zwarte iconen van de rockmuziek.

In deze popdocu uit 2010 loopt regisseur Jon Brewer, die zelf overigens ook aan het woord komt als voormalig bandmanager, het leven van de meestergitarist door. Dat begint in een gebroken gezin in Seattle, met twee stevig innemende ouders. Zijn moeder Lucille overlijdt als Jimi vijftien is. Vanaf dat moment staat hij er min of meer alleen voor. ‘Hij vond dat hij geen familie had’, vertelt zijn ex-vriendin Kathy Etchingham. ‘Zijn vader mocht hij niet. En hij dacht ook dat hij zijn vader niet was.’ Jimi’s jongere broer Leon was tot zijn derde zelfs in de veronderstelling dat Jimi zijn vader was. ‘Want hij was degene die voor me zorgde en boterhammen voor me smeerde.’

Hendrix geldt dan al als de beste gitarist van de wijde omgeving. Via klussen als ‘hired hand’ van artiesten zoals Little Richard, waarmee hij het vak definitief onder de knie krijgt, en die essentiële trip naar het Verenigd Koninkrijk, waarbij hij alle toonaangevende Britse muzikanten helemaal van hun sokken blaast, ontwikkelt Hendrix zijn eigen stiel en stijgt vervolgens tot grote hoogten. Totdat ook hij op de ultieme rock & roll-leeftijd van 27, net als zijn generatiegenoten Jim Morrison, Brian Jones en Janis Joplin, zijn laatste adem uitblaast. De precieze toedracht van dat tragische overlijden, op 18 september 1970 in een Londense hotelkamer, is nooit helemaal opgehelderd.

Brewer geeft vakbroeders, tijdgenoten en navolgers zoals Eric Clapton, Stephen Stills, Mick Taylor, Eric Burdon, Ginger Baker, Paul Rodgers en Slash ruim baan om de unieke speelstijl en het belang van deze gitaargod te duiden. Daarbij ontbreken de superlatieven, die nu eenmaal lijken te horen bij dit soort heldenportretten, natuurlijk niet. ‘Hendrix was uniek’, stelt zijn voormalige roadie Lemmy Kilmister, de latere frontman van Motörhead, bijvoorbeeld over de man die hem net voor zijn dood de kans wilde geven als bassist. ‘Zo iemand als hij zullen we nooit meer zien. Niemand zal z’n instrument ooit nog zo goed beheersen en zo’n pure ziel hebben.’

Jimi Hendrix: The Guitar Hero maakt dit ook zeker zichtbaar, maar had dat, met minder pratende hoofden en meer bewijsmateriaal in de vorm van (klassieke) concertbeelden, wel beter voelbaar kunnen maken.

Jagged

HBO

Op voorhand waren er de berichten: Alanis Morissette distantieert zich van deze documentaire over het enorme succes van haar debuut als volwassen artiest, Jagged Little Pill (1995). Morissette voelt zich verraden door maakster Alison Klayman, verklaarde ze aan Variety. Die zou misbruik hebben gemaakt van een kwetsbare periode in haar leven, de postnatale depressie waarin ze belandde na de geboorte van haar derde kind. De film zou ook enkele pertinente onwaarheden bevatten.

Het is niet moeilijk om te bedenken met welke passages uit Jagged (99 min.) Morissette achteraf bezien moeite zou kunnen hebben. Ze hint bijvoorbeeld duidelijk naar seksueel misbruik in haar jaren als prille tiener, vóórdat ze Jagged Little Pill maakte. En verhaalt over die keer dat ze werd uitgenodigd door haar producer om enkele zangpartijen opnieuw in te zingen. In werkelijkheid wilde die het eens over haar gewicht hebben. Het was in zo’n omgeving, wil ze maar zeggen, slechts een kwestie voordat ze een eetstoornis ontwikkelde.

Waarom ze al die tijd heeft gewacht om zulke ontboezemingen te doen? Vrouwen wachten helemaal niet, zegt ze scherp. Er was gewoon een cultuur van niet (willen) luisteren. En dat is het dan wel zo’n beetje. Verder is Jagged ‘gewoon’ een popdocu over een artiest die boven zichzelf uitstijgt en een onwaarschijnlijk succesverhaal wordt. Verteld door de hoofdpersoon zelf, enkele getrouwen (producer en mede-songschrijver Glen Ballard, drummer Taylor Hawkins en haar vriendinnen Steph Gibson en Johanna Stein) en enkele ‘kenners’ (waarvan je je kunt afvragen wat ze nu werkelijk toevoegen).

Het uitgangspunt is intrigerend: tienerster wordt gedumpt door haar platenmaatschappij (en door een nog altijd onbekend vriendje, aan wie ze de vlijmscherpe wereldhit You Oughta Know zal wijden) en neemt op de best mogelijke manier wraak: met een collectie onweerstaanbare hart-op-de-tong liedjes, die zich halverwege de jaren negentig ontwikkelen tot de lijfliederen van een nieuwe generatie (vrouwen). Die songs – waarvan de teksten typografisch worden afgebeeld – hebben in de tussentijd nauwelijks aan kracht ingeboet. En ook Morissettes performances met haar band – waarvan sommige leden zich overigens, ondanks haar, gewoon als rockbeesten gedroegen – staan 25 jaar na dato nog altijd fier overeind.

Leuk, dat zeker. En voor generatiegenoten van de Canadese zangeres zonder enige twijfel ook een feest van herkenning. Méér wordt Jagged evenwel nooit: een alleraardigste terugblik op de formatieve jaren van een toonaangevende artiest, die de wereld van de popmuziek definitief zou hebben opengebroken voor vrouwen. Géén diep persoonlijk verhaal van een vrouw die al haar halve leven in therapie zegt te zitten en nu in het openbaar het achterste van haar tong laat zien.

Billie Eilish: The World’s A Little Blurry

Apple TV+

Elke zichzelf respecterende 21e eeuwse popster krijgt z’n eigen documentaire. Letterlijk. Een ‘onthullende’ film over de mens achter de artiest, vaak gemaakt in opdracht van de hoofdpersoon zelf en/of diens vertegenwoordigers. Waarover dan de schijn van openhartigheid hangt, terwijl de productie uiteindelijk toch vooral een promotioneel karakter heeft. Het is een dilemma voor elke zichzelf respecterende documentaireveelvraat: wil je afnemer zijn – of zelfs doorgeefluik – van een slim opererende marketingafdeling? Tegelijkertijd kan ook zo’n ‘product’, soms onbedoeld, een zekere oprechtheid bevatten – of, net zo interessant, zijn eigen onoprechtheid verraden.

Is Billie Eilish: The World’s A Little Blurry (140 min.) ook zo’n film? Het is in elk geval géén aalglad portret van Billie’s opmars naar de wereldtop geworden. Al kan dat natuurlijk ook ‘part of the plan’ zijn, dacht de zichzelf respecterende docufreak er direct achteraan. Billie Eilish is immers een alternatieve popster met een zwaarmoedige inborst, zo nu en dan opspelende Gilles de la Tourette-tics en echt een eigen artistieke visie. Daarbij past geen gladgestreken productie. Deze lijvige documentaire van R.J. Cutler toont hoe ze met haar broer en muzikale partner Finneas O’Connell, die bekent dat hij niet aan Billie mag vertellen dat het zijn taak is om hits te schrijven, thuis werkt aan songs die inderdaad wereldhits zullen worden. Met dank aan de GoPro-camera die moeder Maggie ophing in de slaapkamer. Dat levert fascinerend materiaal op: de wisselwerking tussen broer en zus werkt wonderwel en zal later nog resulteren in de Bond-song No Time To Die, die gewoon even in de tourbus in elkaar wordt gezet.

De film ruimt verder opvallend veel tijd in voor haar concerten, met bijzondere aandacht voor de hartstochtelijk meezingende jeugdige fans die elke beweging die zij maakt vastleggen met hun smartphone. Terwijl Billie zelf tussendoor gewoon de dingen blijft doen die een tiener nu eenmaal doet – rijbewijs halen, liefdesverdriet hebben en net te lang in bed blijven liggen, óók als de Grammy-nominaties bekend worden gemaakt – komt ze tevens in aanraking met de entertainmentwereld. Lekker gênant is in dat verband de kennismaking met Katy Perry en haar verloofde, waarvan Billie pas later in de gaten krijgt dat het de acteur Orlando Bloom is. Hij omhelst en kust haar alsof ze al jaren zielsverwanten zijn. Het voorval demonstreert hoezeer zij, de misfit, nog altijd een buitenstaander is in de wereld die haar op stel en sprong heeft omarmd. Maar voor hoe lang nog?

Zoals elk zichzelf respecterend pubermeisje koesterde Billie ooit een totaal onbereikbare liefde. Als twaalfjarige was ze smoor op Justin Bieber. Nu blijkt dat hij ook helemaal weg is van haar. Of ze misschien met hem wil samenwerken? ‘Ik zou mijn hond voor hem doodmaken’, flapt ze er direct uit in één van de vele ontwapenende scènes van deze observerende film. Maar dat is toch ook wel doodeng. Een remix van haar hit Bad Guy dan maar. Billie, die echt gewoon zichzelf lijkt voor de camera, maakt van haar hart geen moordkuil: ‘Ik zou al blij zijn als hij een keer ‘poep’ zou roepen tijdens het nummer.’ En dan, het is eigenlijk al geen verrassing meer, arriveert inderdaad Biebers versie van Bad Guy.

Op het Coachella-festival van 2019 komt het zowaar tot een ontmoeting. Billie durft haar held bijna niet aan te kijken en rent in eerste instantie zelfs van hem weg. En huilt tenslotte ongegeneerd in zijn armen. Het is de scène waarin de hele film samenkomt: hoe ze voor even met haar eigen idool en geestverwant versmelt. Terwijl de twee, natuurlijk, worden omringd door allerlei tieners die zich aan hen vergapen en het hele tafereel, natuurlijk, vastleggen. En dan moet Billie nog achttien worden en staat ook de uitreiking van die Grammy Awards nog op het programma, de apotheose van deze film, die direct en trefzeker het ongelooflijke zeventiende levensjaar van deze belangwekkende stem van Generatie Z vereeuwigt.

En dat is ongetwijfeld precies wat Billie – en haar complete entourage met haar – ook wil uitstralen. Zodat elke zichzelf respecterende documentairekenner zich na afloop achter zijn oren krabt. Tijdloos document over de opkomst van de Bob Dylan, Madonna of Radiohead van haar generatie? Of toch slim in de markt gezet product om Billies status als popster van het moment verder uit te bouwen? Ik – laat ik daar niet verder omheen draaien – ben weer geneigd te zeggen: allebei. Als Eilish erin slaagt om haar huidige succes te continueren, zou deze film niets minder dan de 21e eeuwse variant op Dont Look Back, Truth Or Dare of Meeting People Is Easy kunnen worden, waarin de formatieve jaren van een beeldbepalende act voor het nageslacht zijn vereeuwigd.

En anders is The World’s A Little Blurry op zijn minst een weldadige weerslag van hoe een getroebleerde tiener met haar diepste zielenroerselen zomaar ineens, voor even, de maat der dingen kon worden.

Bruce Springsteen’s Letter To You

Apple TV+

Zonder de waarheid geweld aan te doen kun je dit een simpele ‘making of’ noemen. Van een bandje dat (weer) een nieuwe plaat opneemt. Je kent het wel: oude mannen met jonge hondenenergie, bakkeleiend over de juiste songstructuur of take en intussen gouden herinneringen ophalend.

Dit is alleen wel het bandje van Bruce Springsteen: The E Street Band. Met Stephen ‘Little Stevie’ van Zandt! Bruce’s echtgenote Patti Scialfa! En, tromgeroffel, Mighty Max Weinberg! Zonder de twee die hen ontvielen, dat wel: Danny Federici! En, niet te vergeten, Clarence ‘Big Man’ Clemons!!

Diens neef Jake en zijn saxofoon zijn overigens wél van partij als dat bandje, voor het eerst sinds – herinnert u zich deze nog-nog-nog? – Born In The USA (1984) live een nieuwe langspeler gaat opnemen: Bruce Springsteen’s Letter To You (85 min.).

Daarop is een bandje te horen dat er, als in z’n allerbeste jaren, onvervalste Bruce Springsteen & The E Street Band-songs uitperst. ‘An album that could be no more Springsteen-esque without sounding like self-parody’ stelde de Britse krant The Guardian heel treffend.

Volgens Bruce zelf, in één van de voice-overs waarmee hij de verschillende songs met elkaar verbindt, is het tevens een eerbetoon aan dat bandje zelf. Na de autobiografie Born To Run, de bijbehorende Broadway-uitvoering en de registratie daar weer van is hij opnieuw in een contemplatieve bui.

‘A rockband is a social unit based on the premise that all of us together are greater dan the sum of our individual parts’, klinkt ‘t gedragen. ‘While, in our band, the songs and individual vision are mine, the physical creation of that vision into a real-world presence belongs to all of us.’ Korte stilte: ‘We are a band.’

Vanuit een knusse studio in besneeuwd New Jersey legt Springsteens vaste huisfilmer Thom Zimny ondertussen in zwart-wit de hernieuwde bromance van Bruce en zijn mannen (en vrouw) vast, waarbij het gezelschap zich ook nog drie Springsteen-songs van bijna een halve eeuw geleden toe-eigent.

Verleden en heden, tevens vervat in archiefbeelden van The Boss en zijn koempels, vloeien zo weldadig samen in een weemoedige film over de kracht van rock & roll, oneindige vriendschap en ‘finding your better angels’.

Alsof dit de aller-aller-allerlaatste keer is. Voor Bruce en z’n bandje.

Kleine Germanen – Eine Kindheid In Der Rechten Szene

’In de dierenwereld is het net als bij de mensen’, leest opa bij het haardvuur voor aan zijn kleindochter Elsa. ‘Er zijn trotse en nobele dieren zoals de adelaar. En er is schurftig ongedierte zoals ratten. De eerste soort moet je respecteren, maar hoed je voor die anderen, want zij tasten ons prachtige land aan.’

Niet veel later is de kleine blonde Elsa in een gevecht op leven en dood verwikkeld met zo’n kolossale rat. Hij beschikt over een joekel van een neus, draagt een zwarte hoed en heeft opvallende pijes, de pijpenkrullen die kenmerkend zijn voor orthodoxe Joden. Vanzelfsprekend wint Elsa. Zij behoort immers tot een superieur ras.

De geanimeerde scènes rond vertelster Elsa, gebaseerd op het verhaal van een vrouw die in een nationaalsocialistische traditie werd opgevoed en daarna al snel in neonazistische kringen belandde, vormen de rode draad van Kleine Germanen – Eine Kindheid In Der Rechten Szene (86 min.), waarin Duitse en Oostenrijkse kopstukken van extreemrechts worden geportretteerd.

In die contreien houdt bijvoorbeeld ook Sigrid Schüssler zich regelmatig op. ‘Ik ben moeder van vier kinderen’, zegt ze. ‘Dat is mijn voornaamste bezigheid.’ Daarnaast spreekt de goedlachse Duitse vrouw volgens eigen zeggen wel eens bij openbare manifestaties van Pegida en aanverwante clubs. Wat ik nog meer doe? vraagt ze vervolgens lachend. ‘Ik sta voor de rechter.’

De volgende scène maakt duidelijk waarom Schüssler regelmatig wordt aangeklaagd. ‘Luister niet naar de Lügenpresse’, schreeuwt ze tijdens een manifestatie tegen haar gehoor. ‘Kijk wat er gebeurt. Hoe ze op school liegen tegen je kinderen. Hoe die kapot worden gemaakt door een walgelijke, onnatuurlijke, veel te vroege seksualisering. Hoe de homocultus in dit land wordt omarmd!’

Het is één van de weinige keren dat de filmmakers Mohammad Farrokhmanesh en Frank Geiger het lelijke gezicht van radicaal-rechts laten zien in deze intrigerende documentaire. Ze leggen de Pegida-leden en Identitairen niet op de pijnbank, maar laten hen vanuit zichzelf vertellen. Over hun opvoeding, levenswijze en normen en waarden.

Die bedachtzame aanpak, waarbij deskundigen off screen verdere duiding geven, contrasteert soms met de tamelijk vet aangezette animatie-verhaallijn rond Elsa, waarin de personages wél het achterste van hun tong laten zien en de ingehuurde stemacteurs zich nogal eens schuldig maken aan overacting. Archetypische nazi’s, zoiets.

Dit laat onverlet dat Kleine Germanen treffend een wereld inzichtelijk maakt, die meestal buiten beeld blijft. Niet via de gebruikelijke harde confrontaties, maar op een empathische manier: hoe zijn deze ogenschijnlijk volstrekt normale mensen tot zo’n extreem gedachtegoed gekomen? En kunnen zij zichzelf nog bevrijden uit dat nest van adelaars (dat bedreigd wordt door ratten)?

The Biggest Little Farm

Het klinkt als de premisse voor een doldwaze aflevering van Ik Vertrek: stadskoppel uit Los Angeles zoekt vanwege hun dwangmatig blaffende hond een nieuwe woonplek en begint op een afgelegen stuk dode grond in Californië een ouderwetse boerderij, volledig in harmonie met de natuur. Filmmaker John Chester en zijn vrouw Molly, kok en culinair blogger, laten zich daarbij adviseren door een deskundige op het gebied van biodiversiteit, ene Alan York, die het koppel zo authentiek mogelijk wil laten boeren

Deze goeroe houdt het echtpaar voor om zich vooral niet te laten ontmoedigen. Zodra je de natuur zijn gang laat gaan, heeft die de ene na de andere uitdaging in petto. Van een ziek varken en vogels die al het fruit kapot vreten tot hevige regenval en kippen verslindende coyotes. Die ‘plagen’ worden door Chester, die zelf de voice-over verzorgt voor The Biggest Little Farm (93 min.), echter héél slim uitgeserveerd, zodat er levenslessen uit zijn trekken en het verhaal helemaal klopt. Of het dat in werkelijkheid nu deed of niet.

Op Apricot Lane Farms, een boerderij zoals we die kennen van vergeelde plaatjes, wordt gedurende acht intensieve jaren de natuurlijke orde der dingen hersteld. Met nieuw leven. En de dood, die ook. Prachtig vastgelegd. Als in de beste natuurfilms. Het dorre land komt tot leven in deze idyllische ode aan de voedselketen, die enkele vragen onbeantwoord laat (waar betalen de Chesters bijvoorbeeld al die dieren, planten en mensen van?), soms té zoetsappig dreigt te worden en tóch over de hele linie blijft boeien.

Little Dieter Needs To Fly

Werner Herzog Filmproduktion

Ik ben geen held. De mannen die zijn gestorven, dat waren pas helden. Het klinkt als een platitude, maar oorlogsveteranen zoals Dieter Dengler voelen het blijkbaar echt zo: pas in de dood kan een doodgewone strijder voor de goede zaak uitgroeien tot een symbool van heldenmoed.

De hoofdpersoon van de documentaire Little Dieter Needs To Fly (77 min.) werd in 1966 als Amerikaanse gevechtspiloot naar Vietnam gestuurd en kwam daar in een gevangenenkamp terecht. Nadat hij enkele maanden onder erbarmelijke omstandigheden had vastgezeten, wist hij op heroïsche wijze te ontsnappen.

Regisseur Werner Herzog tekent het levensverhaal van Dengler op kenmerkende wijze op: met gevoel voor drama, vervat in gedragen klassieke muziek en begeleid door lekker hoogdravende voice-overs, in Engels met onmiskenbaar Duitse tongval. Waarbij de grens tussen docu en drama lang niet altijd duidelijk is te trekken.

Opent en sluit de hoofdpersoon bijvoorbeeld werkelijk elke deur voordat hij een ruimte betreedt? Of is dat, zoals sindsdien talloze malen is gesuggereerd, een idee van Herzog zelf om Denglers behoefte aan bewegingsvrijheid te verbeelden? En hoe zit het met de enorme voorraad van de hoofdpersoon? Écht, of ook een dramatisering van wat had kunnen zijn?

De scènes waarin de praatgrage protagonist met lokale bewoners herinneringen ophaalt en naspeelt, zijn in elk geval duidelijk geregisseerd. Een even effectieve als opzichtige poging om de man terug te brengen naar de gebeurtenissen en emoties van toen. Die verraadt tevens de hand van de man die zichzelf ongetwijfeld als een meester ziet – en niet eens onterecht.

Werner Herzog was na deze fascinerende documentaire uit 1997 overigens nog lang niet klaar met de lotgevallen van Dieter Dengler. Tien jaar later maakte hij Rescue Dawn, een speelfilm waarin acteur Christian Bale zich helemaal mag uitleven als de ontsnapte oorlogsvetera… eh.. held.

Who Killed Little Grégory?

Netflix

Als in het najaar van 1984 de vierjarige Grégory dood wordt aangetroffen in de Volonge-rivier weet iedereen in het Franse dorp Lépanges wie de moordenaar is: de kraai. De man of vrouw achter dit angstaanjagende pseudoniem valt de familie van Grégory Villemin, zijn ouders Jean-Marie en Christine in het bijzonder, immers al jaren lastig met venijnige, lasterlijke en bedreigende brieven en telefoontjes. Maar wie binnen of nét buiten de familie is deze kraai? vraagt de enerverende eerste episode van deze vijfdelige true crime-serie zich af. Hij/zij zal in elk geval een dramatische keten van gebeurtenissen in gang zetten.

In Who Killed Little Grégory? (297 min.) wordt de onopgeloste moordzaak 35 jaar na dato nog eens kritisch tegen het licht gehouden. Het is een bizar relaas, dat zo nu en dan doet denken aan de geruchtmakende zaak rond de verdwenen peuter Maddy McCann (die onlangs werd behandeld in de docureeks The Disappearance Of Madeleine McCann) en dat hier vooral uit de doeken wordt gedaan door omstanders: politieagenten, advocaten en journalisten. De echte hoofdrolspelers, de Villemins en aanverwanten, blijven zwijgen.

Bijzondere aandacht besteedt regisseur Gilles Marchand aan de kwalijke rol van de Franse schandaalpers. Die heeft, geholpen door publiciteitsgeile overheidsfunctionarissen, allerlei roddels en insinuaties de wereld ingestuurd, waarmee de verhoudingen nog verder op scherp zijn gezet. Een familietragedie in de Vogezen werd zo een landelijk mediaspektakel van jewelste. Zelfs oprechte zoekers naar de waarheid zagen door de bomen het bos niet meer.

Deze miniserie ontleedt die hype vakkundig, maar heeft (logischerwijs) meer moeite om klaarheid in de zaak zelf te brengen en krijgt dat verhaal dan ook niet rond. De zoektocht naar de identiteit van ‘de kraai’, en de nefaste rol die deze heeft gespeeld in de familie Villemin, raakt in de latere afleveringen zelfs helemaal op de achtergrond, ten faveure van allerlei complicaties bij het onderzoek naar de moord op de kleine Grégory. Waardoor ook deze true crime-productie de belofte van zijn spannende start uiteindelijk niet volledig waarmaakt.

Being Frank: The Chris Sievey Story

‘Voor mijn gevoel werd het méér dan een alter ego’, zegt een man die hem – hun allebei eigenlijk – goed kende. ‘Het leek wel schizofrenie. Hij werd écht iemand anders.’

‘Je kon nooit via Chris bij Frank komen’, beweert een ander. ‘En ik heb nooit iets tegen Frank gezegd en dat Chris dan antwoord gaf.’

‘Er zijn mensen die stellen dat Chris wist dat Frank maar een act was, stelt nummer drie. ‘Anderen menen dat het gecompliceerder lag. Ik denk zelf ook dat er echt iets gaande was.’

Welkom in de verknipte wereld van Chris Sievey (1955-2010), een gesjeesde Britse popmuzikant, en zijn bizarre creatie Frank Sidebottom, die op zijn beurt ook weer een bezopen bordkartonnen nakomeling voortbracht, de hopeloos populaire Little Frank. Wat ooit simpelweg begon als een ludiek typetje, een bijzonder gevatte botterik met een enorm hoofd van papier-maché, werd gaandeweg een soort monster van Frankenstein, dat Sieveys leven helemaal overnam en uiteindelijk zijn oorspronkelijke droom, een nieuwe Paul McCartney worden, volledig om zeep hielp. Intussen wist niemand wie er schuil ging achter de cultheld Frank Sidebottom.

Being Frank: The Chris Sievey Story (100 min.) brengt deze clown tegen wil en dank overtuigend tot leven, met dozenvol schriften, VHS-tapes, brieven, tekeningen, liedjes, rekwisieten, collages, artwork, halffabrikaten en allerlei andere gekkigheid die in Sieveys vochtige kelder werden aangetroffen. Zijn hele privé-archief werd maar ternauwernood van de vuilstort gered. Het bonte, op sneltreinvaart geleefde bestaan dat zich daarin openbaart wordt in deze film ingekaderd met boeiende, grappige en trefzeker gestylede interviews met zijn vrouw, kinderen, vriendin, collega’s en (jeugd)vrienden. Zij portretteren Sievey als een creatieve duizendpoot, briljante ontregelaar en ongeleid projectiel pur sang, dat het allerbest tot zijn recht kwam als-ie zomaar wat mocht improviseren.

Filmmaker Steve Sullivan, die in 2006 met Frank Sidebottom én Chris Sievey werkte aan de Magic Timperly Tour (een weerslag van een busrit met honderd Frank-fans door zijn thuisbasis in Manchester), heeft jarenlang ziel en zaligheid gestoken in dit project, dat uiteindelijk via een Kickstarter-campagne is gerealiseerd. Het resultaat is ernaar: een kostelijke film, die aanvoelt als een dollemansrit met een botsauto door een speeltuin voor volwassenen. Met een beduimelde audiocassette vol Beatles-afdankertjes op de speakers. Een liefdevolle ode aan een vergeten/ongekend genie, in wiens wondere wereld je beslist (opnieuw) wilt vertoeven.