Bodem In Beweging

Human

‘Gas terug’, roepen boze Groningers tijdens een demonstratie tegen de ‘gasverslaafde’ overheid en haar ‘gewillige dealers’, de NAM en ExxonMobil. ‘Genoeg = genoeg’, staat er op spandoeken. Als minister van Economische Zaken Eric Wiebes in 2018 eindelijk de gaskraan dichtdraait, levert dat echter weer zijn eigen problemen op. Want tegelijkertijd wordt ook de zogenaamde versterkingsoperatie teruggeschroefd. Dit betekent opnieuw onzekerheid voor Groningers die als gevolg van de aardgaswinning al jaren lijden onder aardbevingen en moeten leven in onveilige woningen.

Sommige bewoners van Overschild, een dorp dat is gebouwd op veengrond en dat volledig gesloopt en herbouwd zal gaan worden, hoeven bijvoorbeeld voorlopig niet meer op nieuwbouw te rekenen. Tegelijkertijd zien zij hoe andere dorpsbewoners al wel een nieuw huis kunnen betrekken. In Bodem In Beweging (53 min.) tekenen Saskia Jeulink en Kees Vlaanderen op hoe deze gebeurtenissen opnieuw een wissel trekken op de kleine gemeenschap die al zo lang in onzekerheid leeft en de overheid, en de daaraan gelieerde bedrijven, als zéér onbetrouwbare partners heeft leren kennen.

Ze zetten de ontwikkelingen in Overschild af tegen verklaringen van onder anderen de voormalige bewindslieden Wiebes en Henk Kamp, NAM-directeur Bart van de Leemput, Shell-topman Ben van Beurden en Albert Rodenboog, oud-burgemeester van Loppersum, tegenover de Parlementaire Enquêtecommissie Aardgaswinning Groningen. Daar kunnen ook gedupeerden hun zegje doen. ‘Als de overheid zo met ons omgaat, is er geen plek meer voor eerlijke mensen in Nederland’, zegt een man bijvoorbeeld tijdens een hoorzitting. Hij is al op zoek geweest naar een boom.

’s Mans wanhoop is tastbaar en niet te negeren, herkenbaar bovendien bij allerlei lot- en provinciegenoten en symboliseert de enorme afstand die is ontstaan tussen de Haagse werkelijkheid – waarin een term als leveringszekerheid toch vooral optimale aardgasexploitatie lijkt te moeten verhullen – en de Groningse realiteit – waarbij huizen, gezinnen en gemeenschappen letterlijk op hun grondvesten zijn gaan schudden. Daarmee is deze documentaire een aardige bijsluiter voor het ontluisterende rapport ‘Groningers Boven Gas’ dat de enquêtecommissie eind februari heeft gepresenteerd.

Een film die net als eerdere producties van Kees Vlaanderen (De Kleine Oorlog Van Boer Kok en Tegenwind – Het Verdriet Van De Veenkoloniën) de bijzondere moeizame relatie tussen overheid en burger weergeeft en het gebrek aan vertrouwen van gewone Nederlanders in behoorlijk bestuur dat daaruit is voortgevloeid.

Corrie

KRO-NCRV

‘En die seks en zo dan? Hoe moet dat dadelijk dan?’
‘Hoezo, dadelijk?’
‘Jaah, als hij meer vrouw is dan man…’
‘Ja, maar hij valt alleen maar op vrouwen. Hij valt niet op mannen.’
‘Maar jij toch niet? Jij hebt toch niet gekozen om met een vrouw te zijn?’
‘Nee, dat klopt wel. Ja, goed, het is anders, maar ik mis er niks aan. Ik kom niks tekort.’

Althans, dat zegt Corrie Beer, terwijl ze lekker zit te kletsen met haar beste vriendin Jet Boumans. Later, bij een volgend gesprek, komt de vrouw uit het Limburgse Gennep er toch nog eens op terug: misschien gaat ze die piemel toch wel missen. Want Albert van Dieten, de kraanmachinist met wie ze ooit een relatie kreeg en die ze door dik en dun steunt, is hard op weg om een vrouw te worden.

In deze korte documentaire vertelt Marieke Widlak echter niet het verhaal van Ashley. De film heet niet voor niets Corrie (23 min.) en concentreert zich op hoe ’t is als jouw partner, die je toch echt hebt leren kennen als man, besluit om in transitie te gaan. Ga je dan mee? Corrie is geneigd van wel. Dat is overigens ook haar grootste valkuil. Ze gaat altijd uit van de ander, zegt ze. Als die ’t maar goed heeft…

Als ze niet oplet, gaat het gesprek ook nu weer permanent over Ashley. Maar Corrie wil, begint ze zich steeds duidelijker te realiseren, óók gezien worden. Daarbij gebruikt ze haar eigen vader als voornaamste referentiepunt: daar was ze bang voor, die zag haar helemaal niet staan. En hij vond dat ze zingen beter aan anderen kon overlaten. Corrie verdiende en verdient beter, vindt ze.

Daarmee heeft deze fijne film een aardig thema te pakken, dat op diverse manieren wordt uitgewerkt. Corrie is als hun huisdier Harry de vogel die in een kooitje wordt gehouden. En wanneer ze Ramses Shaffy’s Laat Me (mijn eigen gang maar gaan) zingt, lijkt dat haar op het lijf geschreven. Gaandeweg laat ze alle schroom varen en blijkt dat haar vader het toch bij het verkeerde eind had.

Vrijwel ongemerkt is Ashley ondertussen van de vanzelfsprekende hoofdpersoon van deze documentaire een aansprekend bijpersonage geworden, de partner die vanuit de coulissen goedkeurend toeziet hoe Corrie haar eigen rol pakt en een stapje dichter bij de vrouw komt die ze eigenlijk wil zijn. En dat is eigenlijk best mooi om te zien.

Wattstax

Stax Films

‘Ik ben iemand’, laat Jesse Jackson zijn gehoor scanderen, nadat hij alle aanwezigen heeft gevraagd om een gebalde vuist in de lucht te steken. ‘Ik mag dan arm zijn, maar ik ben iemand. Ik mag dan een uitkering hebben, maar ik ben iemand. Ik mag dan ongeschoold zijn, maar ik ben iemand. Ik ben zwart, mooi en trots en moet gerespecteerd worden.’

De vlammende voordracht van het gedicht I Am Somebody door de Amerikaanse burgerrechtenleider illustreert dat Wattstax (99 min.), het benefietconcert dat op 20 augustus 1972 plaatsvindt in het Los Angeles Memorial Coliseum, meer is dan zomaar een popfestival. Zeven jaar na de rellen in de zwarte wijk Watts in 1965 wordt het festival een ongegeneerde viering van de Afro-Amerikaanse cultuur, waarbij ook voortdurend oog is voor de emancipatiestrijd van de gemeenschap en de tol die deze inmiddels op alle mogelijke manier heeft geëist.

In dat opzicht doet deze film denken aan een andere documentaire over een festival dat met het predicaat Black Woodstock is opgezadeld: Summer Of Soul (2021), Questlove’s film over het Harlem Cultural Festival in 1969 die een kleine halve eeuw later een Oscar zal winnen. Regisseur Mel Stuart alterneert tussen performances van artiesten uit de stal van het vermaarde soullabel Stax Records uit Memphis, waaraan in 2007 al de documentaire Respect Yourself: The Stax Records Story werd gewijd, en gesprekken met gewone Afro-Amerikanen uit Watts over hun/het leven. 

Tussen alle onbekende Amerikanen die hun hart luchten of gewoon lekker babbelen, waarbij het de vraag is of die gesprekjes geënsceneerd zijn, is ook Ted Lange. De acteur zal later furore maken als barman Isaac in de suikerzoete tv-serie Love Boat. Hij vertelt bijvoorbeeld over zijn broer die een lichtere huid heeft. ‘Hij zei tegen me dat ik een nikker was’, vertelt Ted. ‘Ik wist helemaal niet wat dat was.’ Toen ging Lange’s broer naar hun moeder en zei hij een witte jongen was en Ted een zwarte nikker. ‘Waarop mijn moeder zei: dan kan ik niet je moeder zijn. Want al mijn kinderen zijn nikkers.’

De comedian Richard Pryor houdt Wattstax bij elkaar met een verzameling scherpe en grappige monologen. Het hart van de film wordt evenwel gevormd door zinderende performances van Stax-acts als Kim Weston, The Staple Singers, Carla Thomas, Albert King, The Bar-Kays, Luther Ingram en Rufus Thomas, die er een ongekend swingfestijn van maakt met zijn Do The Funky Chicken. Het slotakkoord is voor de übercoole Isaac Hayes, nadrukkelijk gepromoot als ‘Black Moses’, die lekker de blits kan maken met zijn titelsong voor de blaxploitation-hitfilm Shaft.

Gezamenlijk zetten deze soul brothers en -sisters ‘The Black Experience’ van begin jaren zeventig nog eens goed in de verf. In een film waarin naar hedendaagse maatstaven misschien tamelijk weinig (verhaal)lijn is te ontdekken, maar die wel een geweldig tijdsbeeld schetst.

Travelin’ Band: Creedence Clearwater Revival At The Royal Albert Hall

CCR

‘Historici zullen deze gebeurtenis wellicht ooit duiden als een cruciaal punt in de ineenstorting van het Britse rijk’, stelt een verslaggever op 10 april 1970 met gevoel voor drama. ‘The Beatles gaan uit elkaar!’ Aan Creedence Clearwater Revival nu de opdracht, stelt verteller Jeff Bridges, om het predicaat van ‘grootste band ter wereld’ over te nemen. En dat treft: toevallig maakt de Amerikaanse rockgroep rond zanger/gitarist John Fogerty vier dagen later zijn debuut op Engelse bodem.

Dat cruciale concert is nooit eerder in z’n geheel uitgebracht en vormt nu het wild kloppende hart van Travelin’ Band: Creedence Clearwater At The Royal Albert Hall (82 min.). Zonder enige vorm van opsmuk zwoegen Fogerty (in toepasselijk houthakkershemd), zijn oudere broer Tom (gitaar), Stu Cook (bas) en Doug Clifford (drums) zich door een puike dwarsdoorsnede van hun eerste albums. Werkemansrock zoals het ooit was bedoeld: geen hoogdravende gedachtegangen, moeilijkdoenerij of valse pretenties, gewoon handen uit de mouwen en bloed, zweet en tranen geven.

Van tevoren belicht deze aangeklede concertfilm van Bob Smeaton de kennismaking van het viertal uit El Cerrito in Californië met de Europese steden Kopenhagen, Stockholm, Berlijn, Parijs en Rotterdam, waar ze als archetypische Amerikaanse toeristen rond lijken te banjeren. Daarna schetst hij hun jarenlange pogingen om door te breken, als achtereenvolgens The Blue Velvets, Tommy Fogerty and The Blue Velvets en The Golliwogs. Pas als The Beatles vanuit Engeland een beatrevolutie ontketenen vindt de band zijn uiteindelijke vorm als Creedence Clearwater Revival.

Met John Fogerty, en diens schuurpapieren stem, als blikvanger werpen ze zich op als glorieuze vertolkers van andermans werk (Suzie Q, I Put A Spell On You, The Midnight Special en I Heard It Through The Grapevine) en schrijven ze zelf songs die weer door anderen zullen worden geïnterpreteerd (Proud Mary, Fortunate Son en Have You Ever Seen The Rain?). CCR wordt een beeldbepalende band die, hoewel tegenwoordig enigszins in de vergetelheid geraakt, glorieert op het snijvlak van de jaren zestig en zeventig, de tijd van Vietnam, Woodstock en… radiorock.

Smeaton laat in deze docu vooral de bal het werk doen en vertrouwt erop dat Creedence Clearwater Revivals oorspronkelijke concertmateriaal, aangevuld met tamelijk obligate interviewtjes van tijdens de Europese tournee van 1970, de magie van weleer oproept. En dat werkt, inderdaad, héél aardig.

Meet Me In The Bathroom

IDFA

Rond de eeuwwisseling leek de muziekstad New York dood en begraven. Sinds de opkomst van punk en disco in de jaren zeventig en tachtig was er nauwelijks meer iets noemenswaardigs gebeurd in de Amerikaanse metropool die zichzelf altijd als toonaangevend had beschouwd. In de jaren negentig hadden niksige bands uit ongecompliceerdere delen van de Verenigde Staten, zoals The Offspring, Blink-182 en Limp Bizkit, ongegeneerd het initiatief naar zich toe getrokken.

En toen stond er zowaar een nieuwe generatie elementaire rockbands op, met als vaandeldrager The Strokes, een übercoole band uit Manhattan. Samen met het rudimentaire duo The White Stripes uit Detroit (Rockcity, roepen liefhebbers er dan direct achteraan) en de cartoonachtige riffmachine The Hives (uit Zwéééden!) werden deze vijf jongelingen, met vooralsnog slechts één plaat en een handvol optredens op hun conto, opgezadeld met het predicaat ‘The New Rock Revolution’.

De documentaire Meet Me In The Bathroom (105 min.), gebaseerd op het gelijknamige boek van Lizzy Goodman, maakt een trip nostalgia naar de opkomst van de bijbehorende New Yorkse scene (spreek uit: sien) die na de millenniumwisseling The Strokes en enkele verwante groepen heeft voortgebracht. Alhoewel, verwant? De precieze relatie en muzikale verbanden tussen de verschillende acts maakt de film van Will Lovelace en Dylan Southern nu juist niet helemaal duidelijk.

De link tussen The Strokes en de rockbands The Moldy Peaches (die tijdens een tournee als hun voorprogramma, hun ‘fluffers’ volgens frontvrouwe Kimya Dawson, mochten fungeren) en Yeah Yeah Yeahs (met de iconische riot grrrl Karen O) zijn duidelijk, maar naar wat precies het verband is met Interpol, TV On The Radio, The Rapture en LCD Soundsystem blijft het gissen. Behalve dat al deze bands in min of meer hetzelfde tijdsgewricht vanuit New York City opereerden.

Die stad is in elk geval een essentieel decorstuk voor dit associatieve groepsportret. Met de name de terroristische aanslagen van 11 september 2001 lijken alles in New York, ook de muziek, op scherp te hebben gezet. Lovelace en Southern, eerder verantwoordelijk voor de LCD Soundsystem-concertfilm Shut Up And Play The Hits (2012), kneden met al die losse bandverhalen een dwingend narratief over succes dat – even kort door de bocht – eerst onvermijdelijk wordt en daarna niet te dragen blijkt.

Meet Me In The Bathroom, waarin alle hoofdrolspelers buiten beeld aan het woord komen en lekker veel obscuur beeld- en geluidsmateriaal is opgenomen, wordt daarmee meer dan de zoveelste popdocu, waarin pratende hoofden gedetailleerd hun eigen carrière doorlopen, de ene na de andere smeuïge anekdote uit hun mouw schudden en de hitjes tussendoor lekker veel ruimte krijgen. Dit is een oprechte poging om de toenmalige tijdgeest, couleur locale en zweetgeur te pakken te krijgen.

En De Naam Is: Heeresma

Oogland Filmproducties

‘Kijk, mijn vader heeft een brandscherm voor zijn leven neergetrokken’, zegt Heere Heeresma’s zoon Heere Jr. bij het graf van zijn vader, niet zonder humor, tegen diens biograaf Anton de Goede. ‘En ik ben er niet om dat brandscherm omhoog te halen. Maar wat ik je wel kan zeggen is dat hier eigenlijk alleen zijn uniform begraven ligt.’

En daar kan, of moet, De Goede ’t maar mee doen. In de laatste, niet afgemaakte brief van Heere Heeresma (1932-2011) heeft hij nochtans wel degelijk een aansporing gevonden. ‘Het wordt tijd dat een biograaf zich in mijn bestaan gaat verdiepen.’ Daarmee kan de journalist, en deze schrijnende film van John Albert Jansen over zijn zoektocht naar de Nederlandse dichter/schrijver, wel even vooruit. ‘Vind ik de sleutel van de doorgang in dat brandscherm om Heeresma’s privébestaan?’

De beide kinderen van de zelfverklaarde eigenheimer, zoon Heere Jr. en dochter Marijne, zijn hem daarbij op geheel eigen wijze van dienst. Terwijl Marijne spreekt van ‘s mans kwaadaardigheid, oeverloze gezuip en verschrikkelijke agressie en pas na zijn dood iets van waardering voor hem heeft gevonden, lijkt Junior al zijn hele leven met diezelfde vader te dwepen. Hij wentelt zich maar al te graag in het ‘spel van schijn en werkelijkheid’ dat Senior als geen ander kon spelen.

‘Ik heb hier heel mooie herinneringen aan, hoor, Anton’, vertelt hij bijvoorbeeld tegen De Goede als ze in de stromende regen (‘heerlijk Heeresma-weer’) door De Bijlmer lopen, waar het gezin een tijdje op de allerhoogste etage van een flat woonde. ‘Daar sprong nog iemand van het balkon af’, herinnert hij zich. ‘En ook daar is iemand van het balkon gesprongen.’ Zijn vader beschreef in een verhaal hoe dat klonk op het grindpad: als een volle zak nat wasgoed. ‘Dat is schrijven, hè?’ zegt zijn zoon. ‘Dat is schrijven.’

‘Doordat ik zelf een gigantisch ego heb, is de weg van de nederigheid begaan voor mij extra zwaar’, zegt de grote schrijver zelf, elders in En De Naam Is: Heeresma (85 min.). ‘Begrijpt u dat?’ Om de man, met al zijn (on)hebbelijkheden, werkelijk te kunnen vatten, moet deze film echter voorbij zijn woorden gaan, die blijkbaar broodnodige distantie proberen te scheppen, en de beladen familiehistorie opzoeken, die hem als klein jongetje, en de (tweede) generatie na hem, moet hebben getekend.

Dat er iets scheef zat in het leven van Heere Heeresma en de manier waarop hij omging met de werkelijkheid wordt door Jansen benadrukt met, letterlijk, scheve shots en het op gezette tijden kantelen van de wereld waarvan hij deel uitmaakte. Terwijl Heere Jr., als het evenbeeld van zijn geliefde vader, intussen bijna tot het eind de draak blijft steken met alles wat er via archiefbeelden en verfilmingen van Heeresma’s boeken bovenkomt, houdt zijn zus genoeg afstand om te komen tot (zelf)reflectie.

Gezamenlijk – maar niet samen – schetsen ze met Anton de Goede, die jarenlang correspondeerde met hun vader, een intrigerend portret van de man die met een ‘Atlantikwal’ (Heere) zijn privéleven afschermde en waarbij al die jolijt ‘een ‘berg met verdriet’ (Marijne) verborg.

All Or Nothing: Arsenal

Prime Video

Elk seizoen van elke voetbalclub – of het nu FeyenoordManchester City of zelfs FC Utrecht is – verloopt eigenlijk op dezelfde manier. Het begint vol hooggespannen verwachtingen: dit jaar gaat het weer – of wél! – gebeuren. Met een coach die precies weet hoe het moet en spelers die nog/nu helemaal op hun plek zijn ligt de weg naar allerhande prijzen helemaal open. En dan, in de navolgende maanden, moet vrijwel elk team langzaam maar zeker afstand doen van alle uitgesproken aspiraties. Met een beetje geluk kan het desbetreffende elftal nog tot het einde meedoen voor de landstitel, een ‘Europese’ plek of – desnoods – een positie nét boven de degradatiestreep. En dan staat het volgende seizoen alweer voor de deur.

Enter Arsenal, de volgende club die de deuren van zijn kleedruimte, trainingscomplex en directiekamer wagenwijd openzet – nou ja, een behoorlijk eind in elk geval – voor de filmploeg van de bekende kijk achter de schermen-franchise, waarvoor acteur en Arsenal-fan Daniel Kaluuya ditmaal de voice-over verzorgt: All Or Nothing: Arsenal (391 min.). De Londense club is al enkele jaren geen schim meer van de ploeg die onder de hoede van de Franse toptrainer Arsène Wenger elk jaar om (Europese) titels streed. Arsenals huidige coach, de Spaanse oud-speler Mikel Arteta, kreeg zijn jeugdige elftal in de voorgaande seizoenen maar niet aan de praat. Voor het eerst in 25 jaar heeft de Londense club zich zelfs niet eens geplaatst voor Europees voetbal.

Dat is een aardige premisse voor wat zomaar een moeizaam seizoen 2021-2022 – en daardoor een bevredigende kijkervaring, met wellicht zelfs Sunderland ‘Til I Die-achtige allure – kan worden. Dat is nodig ook, want de serie telt maar liefst acht afleveringen. Arsenal start gelukkig slecht aan de nieuwe jaargang – ideaal! – maar vindt gaandeweg – helaas? – de weg omhoog, al slaagt de club er ook geen moment in – dodelijk! – om zich écht in de strijd om de titel te mengen. En dus moet de serie het hebben van miniportretjes – de bloedfanatieke nieuwe keeper Aaron Ramsdale, kersverse Britse international Bukayo Saka (die net de beslissende penalty heeft gemist op het EK) en notoire rode kaartenpakker Granit Xhaka bijvoorbeeld – of aardige inkijkjes bij een prominent Premier League-team.

Ter afsluiting van zijn bespreking voor de wedstrijd tegen aartsrivaal Tottenham Hotspur tekent Arteta bijvoorbeeld met rode stift een basaal hart op z’n flipover. ‘Jullie zullen met een groot hart moeten spelen, jongens’, zegt hij erbij. Waarna de coach er met blauw nog een rudimentaire schets naast plaatst. ‘En tegelijkertijd moeten jullie met een groot brein spelen. Die twee moeten samenwerken. Passie en helderheid.’ En als de supporters er dan ook nog eens achter gaan staan, zijn ze naar zijn bescheiden mening onverslaanbaar. En voor de wedstrijd tegen titelpretendent Liverpool laat de bevlogen coach You’ll Never Walk Alone, de hymne van de concurrent, horen tijdens de training van zijn eigen ploeg. Zodat iedereen er straks voor de volle tweehonderd procent voor wil gaan.

Verder is het ‘business as usual’ in deze degelijke, met de verplichte dramatische wedstrijdbeelden en kleedkamerimpressies volgestorte sportreeks. Al valt het zeker te prijzen dat het snel escalerende conflict met sterspeler Pierre-Emerick Aubameyang en de afhandeling van zijn navolgende transfer naar FC Barcelona niet met de mantel der liefde – of het bedompte kleed van alles overstijgende commerciële belangen – wordt bedekt. Daar zit ook het voornaamste vuurwerk van dit All Or Nothing-seizoen over Arsenal, dat verder, in elk geval vanuit de optiek van een buitenstaander, relatief rimpelloos passeert. En dan is het dus alweer tijd voor een nieuwe jaargang, waarbij het vooral de vraag is bij welke gerenommeerde voetbalclub de docu-franchise nu zijn tent gaat opslaan.

Rules Of War

VPRO

‘Verkrachting’, houdt Albert de verzamelde militairen voor. ‘Is dat een taak voor soldaten?’ De Nederlander laat een stilte vallen. ‘Hoe komt het dan dat dit gebeurt?‘ Daarna komt er mondjesmaat reactie vanuit de groep. Die is kortweg samen te vatten met de dooddoener: dat gebeurt nu eenmaal in oorlog. En de ontkenning dat zij zich daaraan schuldig maken laat natuurlijk ook niet lang op zich wachten.

Albert, zelf oud-militair, confronteert Zuid-Soedanese (onder)officieren namens het Rode Kruis met de internationale Rules Of War (52 min.), die zijn vastgelegd in de Conventie van Genève. ‘Het is jullie taak om ervoor te zorgen dat burgers gespaard blijven’, houdt hij zijn gesprekspartners voor. ‘Dat is het enige doel van de oorlogsregels.’ Dit lijkt misschien een open deur, maar stuit toch op onbegrip en soms zelfs verzet. Want spelen die burgers niet onder één hoedje met de vijand? En staan internationale organisaties zoals het Rode Kruis dat dan niet oogluikend toe?

Regisseur Guido Hendrikx maakte eerder lekker dwarse films als Stranger In Paradise en A Man And A Camera en kijkt nu mee als Albert, die met een speedboot het Zuid-Soedanese binnenland doorkruist, heel elementaire uitgangspunten voor oorlogsvoering voorlegt aan gestaalde mannen die nauwelijks een wereld zonder strijd of oorlog kennen. Voor hen lijkt vooral ‘Befehl ist Befehl’ te gelden – of anders op zijn minst het recht van de sterkste.

De film bestaat vrijwel volledig uit socratische gesprekken waarin de ethiek van de doorgewinterde vechtjassen diepgaand wordt bevraagd, door een man uit een heel andere wereld. Waardoor ook culturele verschillen onvermijdelijk een rol gaan spelen in deze interessante botsing van normen, waarden, woorden en daden, waarbij het machinegeweer voor eenmaal is ingeruild voor een spervuur van woorden.

We Need To Talk About Cosby

Showtime

Als Zwart Amerika één gidsfiguur heeft gehad in de tweede helft van de twintigste eeuw, dan was het Bill Cosby. Ga maar na: hij geldt als de eerste breed geaccepteerde zwarte stand-up comedian, had als allereerste Afro-Amerikaan een hoofdrol in een televisieserie (I Spy), ontwikkelde zich in de jaren zeventig tot de grote kindervriend Fat Albert en floreerde tenslotte jarenlang als Amerika’s favoriete vaderfiguur Cliff Huxtable in de immens populaire The Cosby Show. En toen staken er steeds hardnekkigere geruchten de kop op over het drogeren en seksueel misbruiken van talloze vrouwen.

We Need To Talk About Cosby (236 min.) herbergt natuurlijk diverse pijnlijke getuigenissen van de vrouwen die, gedurende ruim een halve eeuw, werden misbruikt door ‘America’s Dad’. Toch is deze vierdelige documentaireserie van W. Kamau Bell veel meer dan de volgende #metoo-productie, waarin een bewonderde bekendheid wordt ontmaskerd als een vunzige machtswellusteling die geen enkel respect heeft voor de grenzen van een ander. Om precies te zijn, in Bill Cosby’s geval: als de belichaming van de zwarte verkrachter, die zich ook zomaar aan witte vrouwen kan vergrijpen.

Bell richt zich niet alleen op het afschminken van de notoire geilneef – en na bijna vier uur rest er van het Afro-Amerikaanse icoon nauwelijks meer dan een zielig hoopje man – maar plaatst hem ook nadrukkelijk binnen zijn culturele context: een zwarte gemeenschap die snakt naar rolmodellen en in Bill Cosby bijna een halve eeuw een ideaal uithangbord lijkt te hebben gevonden. In dat opzicht doet We Need To Talk About Cosby denken aan een andere epische docuserie over een gevallen zwart symbool, O.J.: Made In America (2016), over de van moord verdachte oud-footballer O.J. Simpson.

W. Kamau Bell, die zich als komiek een erfgenaam van Cosby voelt, vergeet ook diens verdiensten niet. De comedian/acteur/producent/schrijver heeft grote waarde gehad voor de ontwikkeling van een soort zwart bewustzijn. ‘Mensen zien in Cosby twee verschillende personen’, zegt schrijver/docent Jelani Cobb. ‘De ene is de grote mensenvriend en de andere een onvervalst roofdier. Maar ik vraag me af of je die twee van elkaar kunt scheiden.’ Want elke publieke belofte, daad of gift verhoogde Bill Cosby’s status en maakte het moeilijker om hem van zijn voetstuk te stoten.

Met een uitgelezen selectie van veelal zwarte oud-medewerkers, intellectuelen en deskundigen licht Bell de verschillende aspecten van Bill Cosby’s leven en carrière door, waarbij hij soms plotseling, zonder aankondiging vooraf, afslaat richting een individueel slachtofferverhaal. Zoals het ook in de praktijk ging: terwijl het publieke personage Bill Cosby weer een nieuwe manier had gevonden om ieders hart te veroveren, speurde de vent daarachter voortdurend naar jonge, kwetsbare vrouwen om enkele Quaalude-pilletjes te laten slikken en daarna zijn lusten op te botvieren.

De documentairemaker laat zijn gesprekspartners ook naar Cosby’s werk kijken. Fragmenten die destijds onschuldig leken, krijgen met de kennis van nu een geheel nieuwe lading en leiden tot ongemakkelijke conclusies. Dat het geperverteerde oeuvre van de inmiddels ook van wandaden beschuldigde shockrocker Marilyn Manson allerlei clous bevat over wat hij privé zoal uitspookte, kan nauwelijks een verrassing zijn. Maar dat ook de aimabele vrouwen(!)arts Cliff Huxtable uit The Cosby Show soms opzichtig hintte naar de hitsigheid van zijn bedenker/vertolker wekt toch wel enige verbazing.

Cosby’s strapatsen bleven echter verdacht lang een publiek geheim. Ook omdat zijn eigen gemeenschap ten koste van alles wilde voorkomen dat zwarte mannen zoals hij publiekelijk werden gelyncht. Totdat de comedian Hannibal Buress in 2014 de handschoen oppakte. ‘’Als je hier weggaat, googel dan “Bill Cosby verkrachting”’, hield hij zijn publiek voor. ‘Dat is niet grappig bedoeld. Die shit levert meer resultaten op dan “Hannibal Buress”.’ Zijn min of meer spontane actie vormde het startschot voor de publieke ontmanteling van het fenomeen Bill Cosby.

Deze intelligente, gelaagde en aangrijpende serie voorziet de Kwestie Cosby, en de toxische mannencultuur die de entertainer is gaan representeren, van allerlei verschillende perspectieven en zoekt daarbij ook de pijnpunten binnen de zwarte wereld op. ‘Eerlijk gezegd heb ik tijdens het maken van deze documentaire vaak overwogen om ermee te stoppen’, zegt W. Kamau Bell niet voor niets. ‘Ik wilde vasthouden aan mijn herinneringen aan de Bill Cosby van voordat ik Bill Cosby leerde kennen.’

Voor Jou Wil Ik Zijn

Human

Waarschijnlijk stond altijd al vast dat zij als zus ooit aan zet zou komen. Nu de ouders van Janine Kwinkelenberg-Barlo een respectabele leeftijd hebben bereikt en met gezondheidsproblemen kampen, dragen ze de zorg voor haar broer inderdaad langzamerhand over aan haar. Samen met haar echtgenoot Remco en jongere zus Annette, bekend als actrice en presentatrice, wordt Janine belangenbehartiger en mantelzorger voor Albert-Jan. Hij heeft een ernstige verstandelijke beperking.

Janine’s inmiddels 51-jarige broer functioneert en communiceert op een heel basaal niveau. Hij ziet en hoort slecht. En praten kan hij niet. Als iets Albert-Jan niet zint, bijvoorbeeld als hij een chirurgische ingreep moet ondergaan of één van zijn verplichte bezoeken aan de pedicure brengt, verzet hij zich daar met hand en tand tegen of laat hij met geluiden merken hoe hij erover denkt. Voor buitenstaanders staat daar op het eerste oog weinig tegenover: een kus misschien, als zijn pet ernaar staat en zij er bovendien nadrukkelijk om hebben gevraagd.

Toch spreekt uit alles wat Janine en haar zus in Voor Jou Wil Ik Zijn (52 min.) doen of zeggen een volstrekt vanzelfsprekende liefde naar hun broer. Dat is mooi om te zien. Het maakt hen tegelijk ook kwetsbaar. Zeker als de instelling waar Albert-Jan verblijft vanwege het Coronavirus de deuren sluit voor familieleden. Janine en Annette staan tijdelijk aan de zijlijn, terwijl hun oudere broer zichzelf moet zien te redden. En dat gaat hem uiteindelijk heel behoorlijk af. Misschien wel beter dan het hen vergaat zonder hem, dat hulpbehoevende familielid.

Marinka de Jongh, de regisseur van deze observerende documentaire, groeide zelf op te midden van mensen met een verstandelijke beperking, in het Thomashuis te Lochem dat werd gerund door haar ouders. Daar kwam ze ook in aanraking met de mantelzorgers van hun cliënten. Eerst waren dat natuurlijk vooral de ouders, daarna volgden als vanzelfsprekend broers en zussen. Gaandeweg groeide haar respect voor deze mensen die zich volledig (moeten) wegcijferen voor een familielid. Die waardering heeft nu zijn weg gevonden naar haar eerste lange documentaire.

Voor Jou Wil Ik Zijn is een heel intieme film geworden over loyaliteit, trouw en – dat ook – loslaten. De Jongh kijkt van dichtbij mee hoe Janine en haar verwanten Albert-Jan, soms tegen zijn wil, begeleiden bij de dagelijkse dingen van zijn kleine leven. De documentairemaakster kadert dit subtiel in met een monologue intérieur van Janine, die Albert-Jans rol en positie in haar eigen bestaan beschrijft. Het resultaat is even hartverwarmend als aangrijpend. Een fraai eerbetoon aan oprechte, onbaatzuchtige en onvoorwaardelijke naastenliefde.

Author: The JT LeRoy Story

Voor iedereen die wel eens knorrend de familie Van de Biggelaar heeft opgebeld, ongevraagd boekenseries van Lekturama heeft besteld voor vriendjes of de buren heeft gebeld dat ze de loterij hebben gewonnen, klinkt dit verhaal een heel klein beetje bekend. Een héél klein beetje.

Dit is het verhaal van de Amerikaanse auteur JT LeRoy, het transseksuele kind van een verslaafde tankstation-prostituee uit West-Virginia die zelf ook zijn lichaam verkoopt voor dope. De jonge puber begint zijn hart eind jaren negentig uit te storten bij de psychiater Terrence Owens. Via de telefoon. Ze ontmoeten elkaar nooit. Hij legt daarna ook al snel contact met de schrijvers Bruce Benderson en Dennis Cooper.

LeRoy wil zijn getormenteerde bestaan vereeuwigen. Inmiddels vertolken ook tot de verbeelding sprekende personages zoals ‘Speedie’ en ‘Astor’ daarin een saillante bijrol. Benderson en Cooper zijn wildenthousiast over wat JT neerpent over hun tranentrekkende bestaan en geven hun sensationele nieuwe collega een flinke duw in de rug. Het duurt dan ook niet lang of de ‘angry young kid’ is binnengehaald als één van de interessantste nieuwe stemmen van de Amerikaanse literatuur.

Één probleem: de übercoole Jeremiah Terminator LeRoy bestaat helemaal niet. Het is niet meer/minder dan het geesteskind van het muurbloempje Laura Albert, een dertiger die zich bepaald niet cool voelt. Ineens wordt haar parallelle persoonlijkheid echter onderdeel van ‘the beautiful people’. Beroemdheden als Gus van Sant, Tom Waits, Courtney Love, Matthew Modine en Billy Corgan hangen geregeld aan de telefoon, gesprekken die ze allemaal opneemt.

Die cassettes hebben natuurlijk een prominente rol gekregen in de hele fijne documentaire Author: The JT LeRoy Story (111 min.) van Jeff Feuerzeig, die eerder al een prachtige biopic maakte van een andere heerlijke weirdo, de getroebleerde singer-songwriter Daniel Johnston. Deze nieuwe film uit 2016, waarin ook Winona Ryder, Bono en Asia Argento nog een gênante bijrol vertolken, is van hetzelfde schmutzige laken een pak. Een bizar verhaal, met een karrenvracht heerlijke archiefbeelden en animaties heel aantrekkelijk aangekleed.

Met bijna twee uur speelduur is Author: The JT LeRoy Story natuurlijk een hele zit, maar de docu weet de aandacht over het algemeen moeiteloos vast te houden. Het is natuurlijk niet alleen een ‘too good to be true’-verhaal, dat dus vooral niet moet worden doodgecheckt, maar ook een genadeloos exposé van de literaire wereld en celebrity-cultuur. Het pseudoniem JT LeRoy wordt tevens een synoniem voor het Kleren van de Keizer-gehalte van de ons kent ons-wereld.

En nee, eenieders favoriete verschoppeling die zich door tout Hollywood knorrend laat opbellen, dat is voorwaar geen kattenkwaad meer.

Primary

Elke campagnedocu is eigenlijk schatplichtig aan één film: Primary (53 min.) van Robert Drew, een documentaire uit 1960 die ook wel wordt beschouwd als de allereerste representant van een nieuwe stroming, direct cinema. Deze tintelfrisse benadering van documentaire, waarbij het echte leven als het ware kon worden geobserveerd en geregistreerd, werd mogelijk gemaakt door de ontwikkeling van mobiele camera- en geluidsapparatuur en zou ook zijn eigen helden opleveren.

In Primary werkten drie toekomstige iconen van de observerende documentaire samen. Regisseur Robert Drew zelf natuurlijk, die in de jaren zestig nog enkele andere belangrijke politieke films zou afleveren. En cameraman Albert Maysles. Met zijn broer David maakte hij in de navolgende decennia klassieke films als SalesmanGimme Shelter en Grey Gardens. En ook editor D.A. Pennebaker leverde nog een gestage stroom aan belangwekkende films af, waaronder klassiekers als Don’t Look Back, The War Room en Kings Of Pastry. Stuk voor stuk zouden ze bovendien tot op zeer hoge leeftijd actief blijven. Sterker: Pennebaker, 93 inmiddels, maakte samen met zijn vrouw en samenwerkingspartner Chris Hegedus in 2016 nog een film: Unlocking The Cage.

Primary leverde nóg een held op. Nee, niet de Democratische presidentskandidaat Hubert Humphrey (aan wie hier het liedje Vote For Hubert is gewijd). Maar zijn tegenstrever in de voorverkiezing van de Amerikaanse staat Wisconsin. Die van de Frank Sinatra-kraker High Hopes. Een relatief onbekende senator uit Massachusetts die, samen met zijn lieftallige echtgenote, zal uitgroeien tot een icoon van zijn tijd. Dat is in deze documentaire al zichtbaar: zodra de man zich op straat begeeft, wordt hij belaagd door (vrouwelijke) handtekeningenjagers. Voor hem zullen drie letters uiteindelijk genoeg zijn: JFK. Hij moet er wel jong voor sterven, op gruwelijke wijze bovendien.

Deze film slaagt er als nooit tevoren in om dicht bij zijn subjecten te komen en hún perspectief te laten zien. De politieke kandidaten zijn in die tijd nog opvallend benaderbaar. Iets wat in de navolgende decennia, mede als gevolg van de toenemende druk vanuit de media, flink onder druk komt te staan. Al zal het, ook in Amerika, mogelijk blijven om politieke kandidaten in de nek te blijven hijgen, getuige recente campagnefilms als Running With Beto en Knock Down The House. En altijd resulteert dat weer in de clichématige verkiezingstaferelen, die ook in Primary al zijn te zien: ‘spontane’ praatjes op straat met gewone burgers, eindeloze reizen door alle uithoeken van het land en gelikte verkiezingsspeeches, die zelfs toen al soms op matige cabaretvoorstellingen leken.

En die overbekende mixture van vaste rituelen mondt dan steevast, ook in Primary, uit in een enerverende verkiezingsdag, waarbij winst en verlies dicht bij elkaar liggen – en uiteindelijk toch iedereen zegt te hebben gewonnen.

Van Verlies Kun Je Niet Betalen

KRO-NCRV

‘Het is maar stilletjes hier in de straat, hè?’ zegt Adrie Trimpe, vanachter de toonbank van zijn Vlissingse groentewinkel, in de openingsscène van de documentaire Van Verlies Kun Je Niet Betalen (63 min.) uit 2018. ‘Dat is achteruitgegaan, hoor, in vergelijking met vroeger.’ Terwijl Adrie met vaste klant Paul keuvelt, duwt zijn vrouw Francien met onvaste hand enkele boontjes door een snijmachine. ‘Twee stuntelaars, hoor’, zegt ze. Als haar echtgenoot de snijboontjes vervolgens verkoopt, begint zij alvast aardappelen te jassen voor hun eigen maaltijd. Hollandse pot, natuurlijk.

Het echtpaar Trimpe is dik in de tachtig en runt al meer dan een halve eeuw een winkel in de binnenstad van Vlissingen. Dat wordt door hun eigen broze gezondheid steeds moeilijker. Het businessmodel van de Trimpes is sowieso al jaren, decennia misschien wel, over de datum, maar wordt met aandoenlijk kunst- en vliegwerk, en de dagelijkse hulp van Adries jongere zus Ada, ternauwernood overeind gehouden. Nu wil Ada er alleen voor drie maanden tussenuit, naar de camping in Frankrijk, en blijven haar broer en diens echtgenote, beiden slecht ter been, alleen achter in hun winkel.

Daarmee komt het relatieve evenwicht in deze fijne kleine film van Helge Prinsen en John Albert Jansen op de tocht te staan. Ondanks hun voorbeeldige arbeidsethos redden de echtelieden Trimpe, de verpersoonlijking van het Zeeuwse cliché ‘ons bin zuunig’, het eigenlijk niet meer. Stoppen blijft echter een brug te ver. ‘Ik kan niet zonder’, bekent Adrie op een kwetsbaar moment. Hij ziet geen andere optie dan sterven in het harnas. Dat heeft iets tragisch – een man die de lenigheid van geest mist om zichzelf los van zijn zaak te zien – maar is tegelijkertijd ontroerend. Met die groentezaak, zo realiseert Trimpe zich, gaat hij. Dat moment kun je dus alleen maar zo lang mogelijk uitstellen.

Grey Gardens


Zeker drie keer eerder ben ik aan deze film begonnen. In lijstjes met de beste documentaires aller tijden neemt Grey Gardens (94 min.) uit 1975 meestal een prominente plek in, maar eerlijk gezegd was het mij nog nooit gelukt om hem uit te kijken. Na zo’n drie kwartier haakte ik steevast af. Verveeld, geïrriteerd en he-le-maal suf geluld.

Want kletsen konden de hoogbejaarde Edith Bouvier Beale en haar licht hysterische, inmiddels 56-jarige inwonende dochter Little Edie, zo constateerde ik opnieuw tijdens mijn meest recente kijkpoging. Rebbelen, roddelen en kibbelen. Ze raakten nooit uitgepraat. En tussen de regels door vertelden ze heel veel over zichzelf, elkaar, de high society die hen had voortgebracht en alles waar ze verder toevallig aan moesten denken.

Hoewel de vrouwen vrijwel onafgebroken praatten (of zongen, dansten en performden), ligt het verteltempo van deze documentaire van de legendarische gebroeders Albert en David Maysles (en Ellen Hovde en Muffie Meyer) erg laag. Zoals ze in de jaren zeventig sowieso in slow motion leken te leven. Aan de meeste scènes, waarvan je je afvraagt waarom ze überhaupt in de film moesten, lijkt werkelijk geen einde te komen. Ik heb ditmaal zelfs even overwogen om hem op dubbele snelheid te bekijken via YouTube. Maar zo ga je natuurlijk niet om met belangwekkende kunst.

Even wat achtergrondinformatie dan maar: moeder en dochter waren familie van de fameuze Jackie Kennedy en konden het ooit breed laten hangen, maar die dagen lagen ten tijde van de filmopnames allang achter hen. Net als het huwelijk van amateurzangeres Edith met de vader van Little Edie. Tijdens het filmen, dat een bezoeking moeten zijn geweest voor de Maysles (die steeds in allerlei gesprekken werden betrokken door de twee dames), woonden de twee Edies met een hele roedel katten in het vervallen en vervuilde landhuis Grey Gardens in North Hampton, waar ze ieder moment konden worden uitgezet.

In deze film kun je dus zowel katten als aapjes kijken, concludeerde ik met de nodige zelfvoldoening terwijl ik nogmaals een greep deed in de zak met borrelnootjes. Deze paradijsvogels mochten in elk geval uitbundig met hun veren pronken. Zoals televisieprogramma’s als Showroom, Jambers en Man Bijt Hond later met veel succes een podium zouden bieden aan alle buitenbeentjes, betweters en dorpsgekken die van zich wilden doen spreken. En dus vroeg ik me af: biedt deze klassieke (het volgende woord spreek ik met gefronste wenkbrauwen uit:) ‘documentaire’ werkelijk meer dan zulke veletisieportretjes?

Ik moet het antwoord na de zoveelste kijkbeurt – zo voelde dat soms wéér – opnieuw schuldig blijven. Ik heb de film wel uitgekeken. Uitroepteken. Of beter: uitgezeten. En inmiddels zie ik in Grey Gardens óók een intrigerende karakterstudie van een excentrieke moeder en dochter, een tragikomische ode aan levens in verval en een vergeeld portret van een verloren wereld. Maar om nu te zeggen dat ik deze keer anderhalf uur aan de beeldbuis gekluisterd heb gezeten…

De speelfilmversie van Grey Gardens uit 2009, met in de hoofdrollen Jessica Lange en Drew Barrymore als respectievelijk Big en Little Edie heb ik tot dusver dus schielijk gemeden. En daarin zal voorlopig ook geen verandering komen. Een mens heeft zo zijn grenzen. Maar tot mijn schrik hoorde ik onlangs dat er met ‘lost footage’ nóg een documentaire over het illustere duo Beale is gemaakt, de prequel That Summer (met cameo’s van niemand minder dan Mick Jagger, Truman Capote en Andy Warhol). Dat was even schrikken. Ga ik er straks weer aan beginnen? Moet dat? Kan ik dat eigenlijk wel?

Gimme Shelter


Alsof de Duivel ermee speelt… Deze klassieke popdocu uit 1970 start met de welhaast demonische klassieker Jumpin’ Jack Flash, opgenomen tijdens een Rolling Stones-concert in New York. Na een absolute killerriff van Keith Richards fleemt Mick Jagger de wereldberoemde openingszinnen in de microfoon: ‘I was born in a cossfire hurricane and I howled at my ma in the driving rain.’

Met zichtbaar plezier kijken Jagger en de andere Stones de beelden terug in de montageruimte. Meteen daarna krijgen ze een radioverslag te horen van de tragische gebeurtenis waarmee de bijbehorende tournee en de weerslag daarvan, de documentaire Gimme Shelter (91 min.) van de gebroeders Albert en David Maysles en Charlotte Zwerin zal eindigen: Altamont.

Tijdens de Stones-show op dat festival, waar ook The Flying Burrito Brothers en Jefferson Airplane optraden, zou een man sterven. Hells Angels, die waren ingehuurd om de boel te beveiligen, staken de concertganger Meredith Hunter neer. Een tragische gebeurtenis die, samen met de moorden van de Manson Family, tegenwoordig wordt gezien als een kwaadaardige afrekening met de sixties.

Je voelt de gehele film aankomen dat het uit de hand gaat lopen op de Altamont Speedway. Voor een band die uitbundig flirtte met zijn Sympathy For the Devil, zou dat eigenlijk niet als een verrassing mogen komen. Toch is Mick Jagger, in een klassiek geworden scène van Gimme Shelter, duidelijk ontdaan als hij voor het eerst de beelden van Hunters gewelddadige dood te zien krijgt.

Als je wilt zien of horen wat een geweldige rock n’ roll-band The Rolling Stones (ooit) waren, luister dan naar de klassieke rocksong waaraan deze documentaire zijn naam ontleent of kijk naar de documentaire Crossfire Huricane van Brett Morgen.

Salesman

‘Het enige wat ik kan zeggen tegen mensen die geen geld maken is dat het hun eigen schuld is’, stelt een bullebak van een baas op barse toon tegenover zijn luisterende verkopers. ‘Houd gewoon voor ogen dat het geld er is en zorg dat je het te pakken krijgt.’ En dus gaan ze op pad, de mannen in pak en stropdas die lijken te zijn weggelopen uit de televisieserie Mad Men, om ‘het best verkochte boek ter wereld’ aan de man (of nog beter: de vrouw) te brengen.

Ze opereren deur aan deur, deze gewiekste Bijbelverkopers. Dat doen ze natuurlijk allemaal voor de goede zaak, het verbreiden van de leer van de Heer. In hun achterhoofd echoën vast ook de laatste woorden na van hun baas: de eerste de beste die niet presteert schop ik hoogstpersoonlijk buiten. En daarmee is de toon gezet voor Salesman (90 min.), een klassieke documentaire van de gebroeders Maysles en Charlotte Zwerin uit 1969.

Deze observerende film, zonder interviews of muziek, doet onvermijdelijk denken aan David Mamets toneel- en filmklassieker Glengarry Glen Ross, een vlijmscherp portret van de bikkelharde competitite tussen de verkopers van een makelaarskantoor, met een glansrol voor Alec Baldwin als de nietsontziende baas Blake die zijn medewerkers tot het uiterste drijft om hun verkoopcijfers op te krikken.

Ook in Salesman gaat het er soms stevig aan toe. ‘Why don’t you eat like you’re succesfull?’, grapt de real life-Blake bijvoorbeeld tegen één van zijn mannen tijdens een lunch onderweg. Hij kan er alleen zelf om lachen. De man eet snel zijn broodje op en snelt naar zijn volgende verkooppraatje. Hij heeft nog een halve film deur aan deur te gaan.

Deze ‘direct cinema’-klassieker, in fraai zwart-wit, blijkt bijna een halve eeuw na dato nog altijd heel goed kijkbaar, is verrassend actueel en wordt – bijvoorbeeld als een van de verkopers per ongeluk in een moslimwijk belandt – onverwacht grappig. Zelden werd de genadeloze ‘survival of the slickest’ treffender vastgelegd.