The Carman Family Deaths

Netflix

Tragisch ongeluk of gecalculeerde moord? Zo’n vraag stellen bij een true crimeproductie is hem doorgaans ook beantwoorden: een geraffineerde misdaad dus, liefst gepleegd door een diabolische killer.

In dit geval gaat het bovendien om een verdachte met een autismespectrumstoornis. De 22-jarige Nathan Carman raakte in 2016 tijdens een vistripje met zijn moeder Linda vermist op zee. Na zes dagen staakte de Amerikaanse kustwacht z’n onderzoek. Twee dagen later, na acht dagen op de Atlantische Oceaan, werd Nathan alsnog gevonden op een opblaasbaar reddingsvlot. Hij had op wonderbaarlijke wijze een ramp overleefd.

Wat een heroïsch verhaal leek te gaan worden, mondde echter al snel uit in een rechercheonderzoek. Want waar was zijn moeder? En wat hadden de aantekeningen die werden aangetroffen in zijn huis, waarin Nathan zich al vóór hun vertrek leek voor te bereiden op een politieverhoor, eigenlijk te betekenen? Hoe onschuldig was dit ongeluk in werkelijkheid? Regisseur Yon Motskin diept de spraakmakende zaak vaardig uit.

De titel The Carman Family Deaths (90 min.) is bovendien niet voor niets in het meervoud gesteld. In de Carman-familie was er nóg een verdacht sterfgeval. Drie jaar eerder, op vrijdag 20 december 2013, werd Nathans 87-jarige opa thuis dood aangetroffen.  John Chakalos – voor het laatste gezien door… juist – bleek in koelen bloede te zijn doodgeschoten. Hij liet een erfenis na van zo’n 42 miljoen dollar.

Motskin pelt dit verhaal niet alleen met de gebruikelijke detectives en journalisten en een autismedeskundige af, maar vraagt ook Nathans vader Clark, zijn tante Charlene Gallagher en neef Charles Lapenna om de achtergronden te schetsen van de ‘Griekse dynastie’ die Nathan Carman heeft voortgebracht en de twee tragische sterfgevallen die aan hem worden toegeschreven van enige context en nuance te voorzien.

Zo ontvouwt zich stapsgewijs, met de gebruikelijke onthullingen en onverwachte afslagen, een compleet beeld van de achtergronden van de Carman-doden, die dus inderdaad – voor het geval dat nog een vraag mocht zijn – allebei géén ongeluk lijken te zijn.

Cover-Up

vanaf 26 december op Netflix

‘This son of a bitch is a son of a bitch’, zegt de Amerikaanse president Richard Nixon begin jaren zeventig, op geheime geluidsopnames, tegen zijn nationale veiligheidsadviseur Henry Kissinger. ‘But he’s usually right, isn’t he?’ Ze hebben ‘t over onderzoeksjournalist Seymour Hersh, die zich dan namens The New York Times in het Watergate-onderzoek heeft gemengd. De Amerikaanse krant loopt op dat moment gigantisch achter de feiten van The Washington Post aan, waar Bob Woodward en Carl Bernstein al de ene na de andere primeur hebben gehad. Zij zijn een complot op het spoor, dat Nixon in 1974 ten val zal brengen. Hersh kan daaraan uiteindelijk ook nog bijdragen met enkele onthullingen.

Hersh geldt dan al als een enorme lastpak, de spreekwoordelijke luis in de pels. Met onthullingen over een bloedbad dat Amerikaanse soldaten in 1968 hebben aangericht in het Vietnamese dorpje My Lai brengt hij de militaire top en regering ernstig in verlegenheid. Zoals hij 35 jaar later opnieuw zal doen met berichtgeving over marteling door Amerikaanse militairen in de Iraakse gevangenis Abu Ghraib in 2004. Op dat moment is ‘Sy’ overigens al weg bij The Times. Als hij besluit om het Amerikaanse bedrijfsleven onder de loep te nemen en daarbij ook onwelgevallig nieuws over hooggeplaatsten binnen de krant tegenkomt, heeft hij volgens eigen zeggen z’n langste tijd bij The New York Times gehad.

Want Seymour M. Hersh is ook een ‘character’. Dwars, zéér vasthoudend en met een bijtend gevoel voor humor. Ideaal documentairemateriaal, kortom. Regisseur Laura Poitras (Citizenfour en All The Beauty And The Bloodshed) had hem na het Abu Ghraib-schandaal al op de korrel voor een film. Het zou haar echter nog twintig jaar, veel overredingskracht en de hulp van coregisseur Mark Obenhaus, die eerder enkele onderzoeksfilms met Hersh heeft gemaakt, kosten om de hardkop zelf van het nut en de noodzaak daarvan te overtuigen. En dan moet de tegellichter uit Chicago ook nog zijn aantekeningen, stapels papier op een rommelig kantoortje, met hen delen. Terwijl bronbescherming zo’n beetje z’n hoogste goed is.

In Cover-Up (117 min.) belichten Poitras en Obenhaus via Seymour Hersh de hoogtijdagen van de Amerikaanse journalistiek. Ze hebben hun documentaire een onmiskenbare seventies-feel meegegeven, die herinneringen oproept aan filmklassiekers zoals The Parallax view, Three Days Of The Condor en – natuurlijk – de ultieme journalistenfilm All The President’s Men. Één van de hoofdrolspelers daarvan, Bob Woodward, doet overigens ook nog een bescheiden duit in het zakje voor deze film over zijn al even vermaarde concullega Hersh, die onderweg nog héél even aan een zijden draadje hangt als Sy, omdat ie nu eenmaal Sy is, voor een draaiende camera zijn medewerking aan de documentaire opzegt.

Het spreekt voor de makers ervan dat ze daarin ook Hersh’s grootste canard belichten – een intieme briefwisseling tussen president John F. Kennedy en het sekssymbool Marilyn Monroe, die gefingeerd blijkt te zijn – al hadden ze in feite geen keuze. Met prutsers die zulk nieuws over het hoofd zouden zien en dus van ‘speaking truth to power’ geen kaas hebben gegeten, zou Seymour M. Hersh ongetwijfeld niets van doen willen hebben.

The White House Effect

Netflix

Mensen die zich druk maken over het broeikaseffect, zegt de Amerikaanse vicepresident en Republikeinse presidentskandidaat George H. Bush tijdens de hittegolf van 1988, vergeten The White House Effect (97 min.). Als president wil Bush namelijk korte metten maken met de opwarming van de aarde, die voor extreem hoge temperaturen en aanhoudende droogte zorgt.

In 1977 is één van zijn voorgangers, de Democraat Jimmy Carter, in een memorandum al gewaarschuwd voor ‘een catastrofale klimaatverandering’ en dringend opgeroepen om over te schakelen naar non-fossiele brandstoffen. Carter houdt een alarmerende speech en neemt concrete initiatieven om de situatie te verbeteren, bijvoorbeeld op het gebied van zonne-energie. ‘Energiebesparing moet een manier van leven worden.’

Niet veel later staan er echter lange rijen bij Amerikaanse tankstations. En die worden Carter aangewreven. Bij de presidentsverkiezingen van 1980 wordt hij verslagen door Ronald Reagan en zijn vicepresident Bush, een echte ‘oilman’ uit Texas. Zij nemen zich voor om bedrijven weer veel meer armslag te geven. Indachtig Reagans fameuze oneliner: Government is not the solution to our problem. Government is the problem.’

Dat blijkt vragen om problemen, laat deze archieffilm van Bonni Cohen, Pedro Kos en Jon Shenk nog eens fijntjes zien. ‘We kunnen óf proberen om onze samenleving aan te passen aan het leven op een warmere planeet’, constateren onderzoekers van oliegigant Exxon al in 1984 in een intern rapport, ‘óf, om dat probleem te voorkomen, het gebruik van fossiele brandstoffen sterk inperken.’ Maar regulering wil Exxon niet.

Hoewel hij volgens zijn Democratische opponent Michael Dukakis behoort tot de ‘milieusloopploeg’, wil George Bush in 1988 wél werk gaan maken van het milieu. Als president geeft hij de natuurbeschermer William K. Reilly een toppositie in zijn regering. Die wordt direct geconfronteerd met een gigantische milieuramp als de olietanker Exxon Valdez op Bligh Reef botst en tientallen miljoenen liters olie in de zee begint te lekken.

Binnen de regering Bush klinken er, via chefstaf John Sununu, alleen ook tegengeluiden. De fossiele industrie fluistert hem in dat hun belangen moeten worden beschermd. In de slotverklaring van de internationale klimaatconferentie in Noordwijk van 1989, geïnitieerd door de Nederlandse milieuminister Ed Nijpels, wordt 2000 als streefjaar voor de reductie van CO2-uitstoot dus geschrapt – en economische groei toegevoegd.

Het blijkt een scharnierpunt in het Amerikaanse klimaatbeleid. De fossiele industrie is zich dan ook in het publieke debat gaan mengen. Tegenover vooraanstaande wetenschappers zoals Stephen Schneider plaatsen zij de klimaatsceptici Richard Lindzen, Patrick Michaels, Fred Singer en Sherwood Idso. Over ‘false balance’ gesproken: échte deskundigen versus door de business betaalde charlatans.

Met bestaand archiefmateriaal en interne documenten vanuit het Witte Huis en de fossiele industrie, aangevuld met onrustbarende statistieken, toont deze docu ondubbelzinnig aan dat die desinformatiecampagne werkt. De wetenschappelijke consensus over de oorzaken van het broeikaseffect is in twijfel getrokken. En intussen is er ook een valse tegenstelling gecreëerd tussen ‘het milieu’ en ‘de economie’.

The White House Effect zet de hele flikkerse boel nog eens op een rijtje. Over hoe door ontzettende kortzichtigheid, ingegeven door financiële, sociale en electorale belangen, elk zicht op de lange termijn wordt ontnomen. Want ook president George H. Bush verkoopt, na lang twijfelen, zijn ziel weer en gooit z’n klimaattsaar Reilly tijdens de zogeheten ‘Earth Summit’ van Rio de Janeiro in 1992 rücksichtslos voor de bus.

De ironie wil overigens dat Bush’ opvolger Bill Clinton, met het uiterst groene congreslid Al Gore als zijn vicepresident, er intern een duidelijk uitgangspunt voor de campagne op nahoudt: it’s the economy, stupid. Uitroepteken.

Starsuckers

S2S

Dik vijftien jaar geleden was Starsuckers (101 min.) bedoeld als een waarschuwing: een wereld die volledig is gefocust op beroemdheid en celebrities richt zichzelf ten gronde, te beginnen met de kinderen.

De Britse documentairemaker Chris Atkins, later overigens nog in opspraak geraakt, introduceert bijvoorbeeld het wannabe-kindsterretje Ryan, een Amerikaans joch van zes dat door zijn ouders wordt uitgedost als een soort mini-LL Cool J en vervolgens echt overal aan de man wordt gebracht. Hij moet wereldberoemd worden – en zij met hem, en liefst ook nog rijk. Het is bijna onmogelijk om geen kidfluencer en familievloggers in het gezinnetje te zien.

Zoals met hedendaagse ogen ook de nodige influencers zijn te ontwaren in Starsuckers – ook al bestond die term in 2009 nog niet of nauwelijks. De New Yorker Wesley Autrey redde ooit bijvoorbeeld een man van een rijdende trein, door bovenop hem te gaan liggen. Op die manier kon de trein over hen heen rijden. Zo’n tweeduizend interviews later vraagt Autrey zich af of hij zich misschien kandidaat moet stellen voor een publiek ambt. Aan populariteit geen gebrek.

Bagagemedewerker John Smeaton zou in 2007 op het vliegveld van Glasgow enkele terroristen een halt toe hebben geroepen. Rond deze volksheld ontstaat vervolgens een ongelofelijke mediahype. Totdat enkele collega’s, die er ook bij zijn geweest en in de publiciteit helemaal genegeerd worden, zich tegen hem keren. ‘Smeato’ reageert laconiek: there is no bad publicity. En doorrr… in een film die net zo vaak open deuren intrapt als onverwachte kleine luikjes opent.

Carol Craig van het Centre for Confidence & Well-being pleit daarin voor een verbod op reclame voor kinderen onder de twaalf en begrenzing van het aantal commercials voor tieners. Een jaar of vijftien later weten we: kansloze strijd. We worden nu ook online overvoerd met gesponsorde inhoud en sluikreclame. Die zijn bewezen slecht voor ons. Psychiater Phillip Graham veronderstelt zelfs een link tussen het aldus gepropageerde materialisme en de toename van mentale problemen. 

Jongeren krijgen in de media, in 2009 net zo goed als nu, een beeld voorgespiegeld dat je er pas toe doet als je geld, status en roem hebt. Daarom melden non-bekendheden zich bij de New York Reality School (zodat ze de aandacht weten te trekken), solliciteren ze als Personal Assistant van een beroemdheid (waarbij ze tot nagenoeg alles bereid lijken) of laten zich verleiden tot een Kiss & Tell-verhaal in de media (nadat ze eerst de koffer in zijn gedoken met een nietsvermoedende celebrity).

En waar Atkins in het cynisch getoonzette Starsuckers, waarin ook de Britse (tabloid)journalistiek en het liefdadigheidsfestival Live Aid een flinke veeg uit de pan krijgen, nog een Litouwse politieke partij met louter beroemdheden laat zien als een soort waarschuwing, weten we inmiddels dat die collectief in de wind is geslagen. Roem, platvloersheid en narcisme hebben sindsdien alleen maar meer ruimte gekregen en zuigen ons langzaam maar zeker helemaal leeg. Tot de bodem is bereikt.

Mob War: Philadelphia Vs. The Mafia

Netflix

Ooit huldigde de nieuwe maffiabaas van Philadelphia, de Siciliaan John Stanfa, een eenvoudig parool: scoor geld, geen krantenkoppen. Toen hij en zijn getrouwen begin jaren negentig verzeild raakten in een strijd om de macht met de ‘young guns’ van Joey Merlino, ging echter elke vorm van rede overboord. De twee rivaliserende groepen begonnen te moorden. Op de ene brute afrekening volgde de andere. En op de andere weer…

‘Het lijkt wel The Godfather’, zegt maffioso Johnny Alite, die zelf overigens wel één van The Sopranos lijkt, als hij terugkijkt in Mob War: Philadelphia Vs. The Mafia (137 min.), een driedelige serie van regisseur Raissa Botterman en het team dat eerder vergelijkbare documentaireproducties zoals Fear City: New York Vs. The Mafia (2020) en Get Gotti (2023) afleverde. Gelikte georganiseerde misdaadseries die hun eigen rol spelen in de nog altijd voortdurende mythologisering van de maffia.

De mobsters die de bendeoorlog hebben overleefd kijken daar duidelijk met een zekere trots en zonder al te veel wroeging op terug. En ook de politieagenten, die met hen een duchtig partijtje Cops & Robbers speelden, halen graag herinneringen op aan de tijd dat ze de georganiseerde misdaad op de hielen zaten. Via afluisterapparatuur konden ze destijds bijvoorbeeld live horen hoe de mobsters in klare taal moordplannen smeedden, die daarna ook ten uitvoer werden gebracht.

Op die geluidsopnames wordt zelfs gesproken over ‘La Cosa Nostra’, terwijl de leden daarvan doorgaans bij hoog en bij laag bleven beweren dat deze illustere criminele organisatie helemaal niet bestond. Zo leverden de boeven zelf het bewijsmateriaal, waarmee ze later moesten worden veroordeeld. In die strijd kwamen in Philadelphia, de stad van ‘Brotherly Love’ ook de broers Ciancaglini tegenover elkaar te staan. De één streed voor Stanfa, de ander doodde voor Merlino.

Zulke wreedheden worden nu opgeroepen met sterke verhalen, straffe oneliners en volvette, zelfvoldane lachjes. Want niets brengt deze mannen van de wereld van hun stuk. Merlino zelf had naar verluidt een prijs op zijn hoofd staan: een half miljoen. ‘Voor een half miljoen dollar vermoord ik mezelf’, reageerde hij gevat tegenover een verslaggever. De gewetenloze killer John Veasey had ook geen scrupules. Toen ze hem polsten om Merlino uit de weg te ruimen, zei hij alleen: ‘Get me the gun.’

Intussen klinken hun verhalen ruim dertig jaar later maar al te vertrouwd. Afrekeningen in woonwijken? Moordmakelaars en huursoldaten? Of gerichte acties tegen familieleden van een kroongetuige? Ook Nederland kan er inmiddels over meepraten. En dan gaat de bravoure, waarmee patserige mobsters tamelijk onbekommerd herinneringen aan de maffiaoorlog in Philly opdissen, toch wat wringen.

1971

Maximum Pictures & Fork Films

Op maandag 8 maart bokst Muhammad Ali in de New Yorkse Madison Square Garden ‘The Fight Of The Century’ tegen Joe Frazier. 1971 (79 min.). Elders in de Verenigde Staten, in Media in de staat Pennsylvania om precies te zijn, vindt op die avond nóg een gevecht plaats. Om de waarheid.

Op maandagavond 8 maart 1971 komt namelijk ook The Citizens’ Commission To Investigate The FBI in actie. Een klein team van activisten breekt in bij een lokaal kantoor van J. Edgar Hoovers geliefde/gehate Federal Bureau of Investigation. De geheime informatie die zij buit maken leidt uiteindelijk tot het eerste officiële onderzoek van het Amerikaanse congres naar illegale activiteiten van de veiligheidsdiensten in 1975. J. Edgar Hoover (1895-1972), een bullebak die in totaal 37 jaar leiding gaf aan de FBI, is dan overigens al in het harnas gestorven.

In deze film van Johanna Hamilton uit 2014 treden de inbrekers voor het eerst uit de anonimiteit. Zij kwamen voort uit de anti-oorlogsbeweging. Ze waren woedend over de Amerikaanse acties in Vietnam, geschokt door de moorden op Martin Luther King en Robert Kennedy in 1968 en bereid om over te schakelen op clandestiene acties. De FBI voerde al jaren een vuile oorlog tegen alles wat Hoover als on-Amerikaans beschouwt en was dus een ideaal doelwit voor de operatie, die in het diepste geheim werd voorbereid en uitgevoerd (en hier met acteurs wordt gereconstrueerd).

Zo werd voor het eerst zichtbaar, voor iedereen die ‘ t wilde zien, hoe de FBI als sterke arm fungeerde voor een nietsontziende directeur die al decennia boven de wet stond. En als het hem beliefde, wilde Hoover ook best optreden als de ‘attack dog’ van een wraakzuchtige leider zoals Richard Nixon. De toenmalige president zou ruim een jaar later overigens ook betrokken zijn bij een geruchtmakende inbraak: op 17 juni 1972, in het Watergate-gebouw. En die zorgde ervoor dat hij als eerste president in de Amerikaanse geschiedenis in 1974 moest aftreden.

Ze bedoelden ‘t goed, constateert Media-inbreker Bob Williamson ruim veertig jaar na The Citizens’ Commission, maar hebben ook bijgedragen aan het toegenomen cynisme in hun land. De kinderen van John en Bonnie Raines verbazen zich er dan weer over dat hun ouders destijds zo’n risico namen, ook met hún toekomst. Toen collega-activist Keith Forsyth kinderen kreeg, verdween het sterke verhaal over dat FBI-kantoor juist naar de achtergrond. Totdat hij zag dat het leven van hun grote inspirator, de befaamde natuurkundige en vredesactivist Bill Davidon, naar z’n einde liep.

Vóór zijn dood moest het verhaal over het échte gevecht van maandagavond 8 maart 1971 naar buiten worden gebracht. En dat was niet hoe Bill Frazier tijdens een epische match in Madison Square Garden Muhammad Ali versloeg.

John Candy: I Like Me

Prime Video

‘Had ik maar meer slechte dingen over hem te zeggen’, begint zijn vriend en collega Bill Murray bij de start van de documentaire John Candy: I Like Me (112 min.) van Colin Hanks. ‘Maar dat is het lastige als je het over John hebt. Mensen hebben weinig slechte dingen over hem te zeggen.’

Dat is een wat ontmoedigende start voor een bijna twee uur durend portret van een comedian, die al ruim dertig jaar dood is. Zeker als daarna de gloedvolle speech van Dan Aykroyd, een andere vriend en collega, bij Candy’s uitvaart op 18 maart 1994 is te horen, begeleid door een wervelende collage van zijn rollen in Hollywood-hits als StripesSplash en Uncle Buck. Prachtvent, vermoedelijk. Maar is nu in wezen niet alles al verteld? 

Vooruit, John Candy (1950-1994) groeide op in de omgeving van Toronto, verloor zijn vader toen hij vijf was en zou altijd het gevoel houden dat hij in geleende tijd leefde. Terwijl de Canadees naam maakte als komiek bij de Amerikaanse sketchshow SCTV, met de bijnaam Johnny Toronto, en vervolgens doorbrak in Hollywood bleef Candy bang dat hij net als zijn vader niet ouder zou worden dan 35. Ook zijn ongezonde levensstijl speelde hem daarbij natuurlijk parten.

Vanwege zijn overgewicht zou hij ook vaak getypecast worden als gezellige en grappige dikkerd. Het succes dat hij zo kreeg kon de pijn die hij daarvan had nooit volledig wegnemen. Vanwege aanhoudende twijfel en onzekerheid besloot de onvervalste ‘people pleaser’ uiteindelijk om in therapie te gaan en een diëtist in te huren. En toen, op de set van de film Wagons East, kreeg John Candy op slechts 43-jarige leeftijd een hartaanval.

Een combinatie van verwanten, waaronder zijn vrouw Rose, zoon Christopher en dochter Jennifer, en collega’s zoals Dan Aykroyd, Martin Short, Steve Martin, Conan O’Brien, Mel Brooks, Macauley Culkin en Tom Hanks plaatsen zijn veel te korte leven nog eens in perspectief. Een sympathieke, getalenteerde en gulle man, als we hen mogen geloven in deze vermakelijke film, die alleen wel een kartelrandje had kunnen gebruiken.

Want naar wat de man nu werkelijk dreef, hoe hij echt was als partner en vader en of hij niet liever in wat zwaardere films had gespeeld, blijft ‘t, ook na bijna twee uur, nog altijd gissen.

Neil Young, The Reasons Of Wrath

NTR

Hij durft de strijd aan te binden met presidenten. Neil Young, wereldverbeteraar op zang, gitaar en mondharp. Hij geeft Richard Nixon er bijvoorbeeld van langs in Ohio, als die in 1970 de Nationale Garde afstuurt op een demonstratie op Kent State University, met vier dode studenten tot gevolg. Hij zingt Let’s Impeach The President nadat George W. Bush in 2003 Irak is binnengevallen. En hij schaart zich openlijk achter de Democraat Bernie Sanders als de Republikeinse kandidaat Donald Trump zich ongevraagd zijn hit Rockin’ In The Free World heeft toegeëigend als campagnelied.

In de tv-docu Neil Young – The Reasons Of Wrath (52 min.) loopt regisseur Thomas Boujut het leven en de loopbaan van de gedreven Canadese muzikant nog eens door, aan de hand van zijn liedjes en de sociale initiatieven die daaruit zijn voortgevloeid. Zo probeert Young bijvoorbeeld sinds halverwege de jaren tachtig, samen met Willy Nelson en John Mellencamp, Amerikaanse boeren een hart onder de riem te steken met het Farm Aid-festival. En hij verzet zich ook in woord en muziek tegen Monsanto, het dominante bedrijf in de landbouwsector dat menige boer het mes op de keel zet.

Young laat zich dan kennen als een eigenwijs en principieel man. Tegelijkertijd toont hij ook zijn zachte kant in dit rechttoe rechtaan portret, waarin een alwetende verteller links, connecties en dwarsverbanden vindt in oude interviews, concertfragmenten en ander archiefmateriaal van de protagonist. De loner Neil bijvoorbeeld die een zielsverwantschap voelt met een Old Man op het platteland. De familieman Neil die via modeltreinen contact legt met zijn ernstig gehandicapte kinderen. En de autoliefhebber Neil die zijn passie probeert te verenigen met zijn milieubewustzijn.

Het zijn niet meer dan willekeurige ijkpunten in een leven dat ten volle lijkt te zijn geleefd – en dat na tachtig jaar ogenschijnlijk nog altijd voluit wordt geleefd. Deze archieffilm, die buiten de vertelstem dus volledig uit al bestaand materiaal bestaat, werpt daarop geen nieuw licht en graaft ook niet al te diep, maar zet alles nog eens netjes achter elkaar. Neil Young, de man, muziek en missie.

Ozzy: No Escape from Now

SkyShowtime

Hij maakt enkele albums, wint daarmee zowaar twee Grammy Awards en wordt ook nog eens opgenomen in de Rock And Roll Hall Of Fame. Toch staan de laatste jaren van de onlangs overleden metalheld Ozzy Osbourne (1948-2025) vooral in het teken van zijn broze gezondheid, het cancelen van concerten en de twijfels, spijt en somberheid die daarmee gepaard gaan. Zijn vrouw en manager Sharon en hun kinderen Aimée, Kelly en Jack proberen hem daar, soms met de moed der wanhoop, doorheen te loodsen.

Voor Osbournes introductie in de Hall Of Fame wordt bijvoorbeeld een soort superband samengesteld met de vocalisten Billy Idol, Jelly Roll en Maynard James Keenan (Tool), gitarist Zakk Wylde (Black Label Society), bassist Robert Trujillo (Metallica) en drummer Chad Smith (Red Hot Chili Peppers). Ozzy kan het echter nauwelijks verkroppen dat hij zelf niet het podium op kan om te rocken. En aan gewoon speechen moet ie al helemaal niet denken. Als hij überhaupt in staat is, vanwege alweer nieuwe medische complicaties, om naar de officiële ceremonie af te reizen.

Uiteindelijk rest hem nog één enkel concert, op 5 juli 2025 in Villa Park in zijn geboortestad Birmingham, waar hij samen met zijn oude strijdmakkers van Black Sabbath afscheid wil nemen van een even succesvolle als tumultueuze carrière en de fans die hem ruim een halve eeuw trouw zijn gebleven. Dat is ook het vanzelfsprekende richtpunt van de documentaire Ozzy: No Escape from Now (123 min.) van Tania Alexander. De weg daarnaartoe is alleen behoorlijk soapy. Alsof de realityserie The Osbournes (2002-2005) een tamelijk zwaarmoedige reprise heeft gekregen.

Zelf twijfelt Osbourne namelijk of hij die afscheidsshow wel gaat halen – en ook zijn doorgaans onverzettelijke echtgenote Sharon zit soms in zak en as. Want onderweg dienen zich steeds weer nieuwe ongemakken aan. ‘Het is compleet ontmoedigend’, verzucht Ozzy, enkele maanden voor ‘Back To The Beginning’. ‘Maar ik moet daarheen. Ik moet er echt zijn!’ En hij zal er uiteindelijk toch komen eruit gaan met een grote knal. Te midden van metal-grootheden zoals Metallica, Slayer en Guns N’ Roses kan ‘The Prince Of Darkness’ nog eenmaal opdraven als de ongekroonde koning van de heavy metal.

En daarna wachten de eeuwige jachtvelden van de rock & roll.

Mr. Scorsese

Apple TV+

De grote kleine filmregisseur zelf wordt in Mr. Scorsese (287 min.) geïntroduceerd met het vervaarlijke intro van Sympathy For The Devil. De entree van de twee belangrijkste acteurs in zijn carrière, Robert De Niro en Leonardo DiCaprio, wordt vervolgens kracht bijgezet met de woeste gitaarriff van een andere Rolling Stones-klassieker, Jumpin’ Jack Flash. Net als Martin Scorsese geeft ook documentairemaker Rebecca Miller muziek een sleutelrol in haar vijfdelige portret van de onvolprezen cineast.

Scorsese zelf claimt daarin natuurlijk de absolute hoofdrol, maar ook De Niro en DiCaprio krijgen vanzelfsprekend een belangrijke bijrol. Zij reanimeren respectievelijk een loopbaan die al lijkt te worden afgebroken voordat ie goed en wel is begonnen en een carrière die na enkele flops weer eens in het slop zit. Samen maken ze eerst essentiële films voor het geestelijk welzijn van de filmmaker – Mean Streets (1973), de weerslag van Scorseses grimmige jeugd in ’Little Italy’, en Gangs Of New York (2002), een droomproject dat bijna drie decennia op de plank is blijven liggen – en daarna stuwen ze elkaar films lang naar grote hoogten. Martin + Robert/Leo = klassieker.

Een Oscar laat desondanks verdacht lang op zich wachten, een steeds terugkerend thema in het verhaal van Scorseses carrière. ‘Hij wil je niet vertellen wat je moet denken’, stelt zijn vaste editor Thelma Schoonmaker daarover. ‘Hij laat ’t je voelen.’ De morele ambiguïteit, het botte geweld en de uitzinnige symboliek van klassiekers zoals Taxi DriverRaging BullGoodfellasCasino en dat andere liefdesproject, The Last Temptation Of Christ, strijken menigeen tegen de haren. Ze zijn tevens de weerslag – ook dat is geen geheim – van de getormenteerde geest van de maker, een man met een aanzienlijk ego, die gedurig worstelt met woedeaanvallen, drugsgebruik en depressies.

Een man ook die leeft voor zijn films. Treffend is de bekentenis van Scorseses dochter Domenica dat ze zich nooit zo geliefd voelde door haar vader als toen ze meespeelde in zijn film The Age Of Innocence. Ook haar halfzussen Cathy en Francesca, exen zoals Sandra Weintraub en Isabella Rossellini en enkele jeugdvrienden geven in deze ferme miniserie aardige inkijkjes in ’s mans hart en hoofd. Zelfs Salvatore ‘Sally Gaga’ Uricola, die model stond voor Mean Streets-hoofdpersoon Johnny Boy, wordt daarin nog voor de camera gehaald. Als representant van de wereld waarvan een ziekelijk joch – ‘Thank God for asthma’, lacht collega Spike Lee – zich los heeft gemaakt om filmmaker te worden.

Hollywood, de wereld waarvan hij vervolgens, vaak tegen wil en dank, onderdeel wordt, is natuurlijk eveneens vertegenwoordigd in Mr. Scorsese. Behalve zijn vaste protagonisten De Niro en DiCaprio zijn ook de acteurs Jodie Foster, Sharon Stone, Cate Blanchett en (Millers echtgenoot) Daniel Day-Lewis van de partij, alsmede zijn collega’s Steven Spielberg en Brian De Palma, producer Irwin Winkler en de scenarioschrijvers Nicholas Pileggi, Jay Cocks en Paul Schrader. Samen met Martin Scorsese zelf en een rijke collectie kindertekeningen, storyboards, filmset-interviews, B-roll beelden en becommentarieerde scènes dwingen ze eenieder om nóg beter naar zijn films kijken.

Tegelijk loopt deze miniserie ook allerlei andere hoofd- en zijpaden in diens lange leven en loopbaan af: Scorseses frustratie over de Oscar-winnende Woodstock-documentaire (1970), waarvoor hij nooit de credits heeft gekregen als coregisseur. De bijrolletjes van zijn moeder Catherine in z’n films. Zijn eigen creatieve crisis tijdens de opnames van The King Of Comedy. De aanslag op president Ronald Reagan door John Hinckley, die daartoe zou zijn aangespoord door Taxi Driver. En de ziekte van zijn huidige echtgenote Helen, die al dertig jaar kampt met Parkinson. Intussen lijkt de hoofdpersoon alsmaar milder te zijn geworden, terwijl zijn honger om films te maken onstilbaar is gebleken.

Als aan het eind van dit portret alles lijkt te zijn gezegd – en, vooral, gezien – werkt Rebecca Miller toe naar Killers Of The Flower Moon (2023), de film waarin Martin Scorsese Robert De Niro en Leonardo DiCaprio zowaar heeft samengebracht. En ook The Stones melden zich dan weer, met het geladen Gimme Shelter.

Slachtofferhulp

BNNVARA

‘Weet je wat slachtoffers helpt?’ staat er op een wand in het kantoor van Slachtofferhulp Nederland. ‘Oordeel uit, aandacht aan.’ Die houding wordt in de praktijk gebracht door veertig speciaal daarvoor opgeleide casemanagers. Zij ondersteunen slachtoffers en nabestaanden van een ongeval of misdrijf.

In de vierdelige serie Slachtofferhulp (187 min.) brengt Elena Lindemans dit delicate, belangrijke en soms onmenselijk zware werk in beeld via zes casemanagers en de mensen die zij begeleiden. In situaties waarin de emoties zeer hoog oplopen en hun cliënten soms helemaal de weg kwijt dreigen te raken, proberen zij orde in de chaos te scheppen. Ze kunnen het verschil maken, is de stellige overtuiging van Gré’, één van deze professionele hulpverleners. Maar niet in elke situatie.

Hoe begeleid je bijvoorbeeld een gezin, waarvan de 24-jarige zoon zomaar in hun eigen huis is doodgestoken? Als blijkt dat zijn dode lichaam niet goed is geprepareerd? Als de voorlopige hechtenis van één van de twee vermoedelijke daders vanwege ziekte tijdelijk wordt onderbroken en hij de benen neemt? Of als de advocaat van de verdachten tijdens de rechtszaak de kosten van het schoonmaken van de woning, het wegschilderen van het bloed van hun eigen kind, in twijfel trekt.

Al die tijd staat Sandra aan de zijde van de familie Struijs – al is het ook haar soms zwaar te moede. Zulk werk kun je alleen doen als je zelf in balans bent, laat Lindemans, die eerder de series In de TBS en Een Goede Dood maakte, met een mix van observerende scènes en interviews met de casemanagers zien. Anders wordt de last, ook voor een beroepskracht, te zwaar om te dragen en lukt het niet om cliënten langs onderzoekdossiers, fotoschouwen en slachtofferverklaringen te loodsen.

Als cliënt Claudia in de rechtszaal bijvoorbeeld moet aanhoren hoe haar ex opnieuw de verantwoordelijkheid voor de dood van hun zoontje Livio, slechts 55 dagen oud, probeert af te schuiven en diens advocate later zowaar haar onder vuur begint te nemen, dreigen de stoppen door te slaan bij de Brabantse vrouw. Woedend beent ze naar buiten. En Chantal van Slachtofferhulp probeert haar buiten beeld, mooi gevangen met behulp van een zendermicrofoontje, weer tot bedaren te brengen.

Als hulpverleners mogen zij zich niet laten meeslepen door emoties, stelt haar collega Femke, die zelf twee zeer delicate familiekwesties begeleidt. Ze moeten het proces bewaken. Haar collega Peter staat bijvoorbeeld een ouderpaar bij, dat serieuze twijfels heeft bij de zelfdoding van hun dochter. Heeft de politie haar toxische relatie wel goed onderzocht? Hij verbaast zich daarbij over de veerkracht van mensen, maar weet ook: zolang je niet weet waar je mee verder moet, kun je niet verder.

Via de wisselwerking tussen de casemanagers en hun cliënten, het appcontact dat zij daarover hebben en enkele persoonlijke scènes, waarin de mens achter de hulpverlener even is te zien, toont Elena Lindemans alle facetten van Slachtofferhulp. Het is werk dat ertoe doet, met cliënten die veel vragen – en soms ook keihard eisen. Veel langer dan zeven jaar moet je het eigenlijk niet doen, maar sommige medewerkers kunnen en willen langer door. Omdat hun werk er écht toe doet.

‘Jij hebt echt honderd procent naast mij gestaan’, slaat één van de cliënten de spijker op z’n kop tegen haar begeleider. ‘En dat maakte – want je vertrouwt op dat moment niemand meer – dat ik toch dacht: kijk, er zijn nog wel goede mensen.’

The Serial Killer’s Apprentice

HBO Max

Op 8 augustus 1973 werd de politie van Houston gebeld over een schietpartij. Bij een huis in het nabijgelegen Pasadena troffen ze drie tieners aan. Één van hen, Elmer Wayne Henley, vertelde dat hij uit zelfverdediging een man had neergeschoten. De 33-jarige Dean Corll lag naakt in de gang.

Naast het Iijk vond de Texaanse politie allerlei verdachte attributen, zoals touw en seksspeeltjes. In een nabijgelegen boothuis zouden bovendien andere lichamen verborgen liggen. En daar rook ‘t inderdaad naar ontbinding. Zeventien tienerjongens werden er uiteindelijk gevonden. Intussen mocht Wayne, via de autotelefoon van een politieagent, nog even naar huis bellen. ‘Mama, ik heb Dean gedood.’ En dat was niet de enige dood die The Serial Killer’s Apprentice (88 min.) op zijn geweten bleek te hebben.

Henley heeft Dean Corll, een levensgevaarlijke man die later The Candyman Killer zou worden gedubd, wordt beschouwd als een voorvader van John Wayne Gacy en met zeker 27 moorden in verband wordt gebracht, ontmoet op de middelbare school. Hij vroeg of de jongen een mop wilde horen. Een vieze, natuurlijk. Corll had sowieso een uitgekiende manier van ‘groomen’: als medewerker van een snoepwinkel kon hij gemakkelijk naïeve tieners paaien. Om zich er daarna aan te vergrijpen of om hen op te leiden tot zijn hulpje.

Was de zeventienjarige Elmer Wayne Henley sowieso een killer in spe? vraagt criminoloog Katherine Ramsland zich nu in deze true crime-docu zich af. Of toch (ook) een slachtoffer? Ramsland is gefascineerd door seriemoordenaars en schreef samen met Tracy Ullman ook het boek waarop deze slicke film is gebaseerd. Zij had daarvoor een uitgebreid interview met Henley, waarin ze met hem zijn misdaden en verhouding tot Corll analyseerde, telefoontjes die ze nu met liefde en plezier nog eens reconstrueert.

‘Hij probeerde ’t aan allerlei mensen te vertellen’, maar niemand luisterde, herinnert Henley’s moeder Mary zich ook. ‘Niemand geloofde hem.’ ’s Mans geloofwaardigheid is nog altijd een issue, ook bij de verklaringen die hij vanuit de gevangenis geeft aan Ramsland. Vertelt hij daarin de waarheid en niets dan de waarheid? Probeert hij die misschien een héél klein beetje op te leuken? Of is Henley zelfs opzichtig zijn straatje als moordenaarshulpje – één van de twee overigens! – aan het schoonvegen?

The Serial Killer’s Apprentice laat ogenschijnlijk niet het allerachterste van zijn tong zien over zijn gruwelijke activiteiten, in een tijd waarin de term ’seriemoordenaar’ overigens nog helemaal niet was bedacht.

The Yogurt Shop Murders

HBO Max

‘Kunt u beginnen met vertellen hoe uw dochters zijn vermoord?’ Ruim vijftien jaar later geneert Claire Huie zich voor de openingsvraag die ze stelde aan Barbara Ayres-Wilson, de moeder van Jennifer en Sarah Harbison. Achteraf bezien was het wel heel ongevoelig om zo een interview met een rouwende ouder te beginnen, vindt Huie nu, terwijl ze thuis liefdevol haar eigen baby vasthoudt. Ze heeft het beeldmateriaal van haar onderzoek naar de viervoudige moord in Austin, waarmee zij zich in 2009 op de kaart wilde zetten als filmmaakster, nu doorgespeeld aan haar collega Margaret Brown (Descendant).

En die maakt in The Yogurt Shop Murders (239 min.) veelvuldig gebruik van Huies materiaal. Ook van datzelfde interview met de moeder van de zeventien- en vijftienjarige zussen Harbison die op 6 december 1991 samen met hun vriendinnen Eliza Thomas (17) en Amy Ayers (13) werden vermoord in de ‘I Can’t Believe It’s Yogurt!’-winkel in een winkelcentrum te Austin. Ayres-Wilson vertelt bijvoorbeeld hoe ze zelf de vader van haar dochters en andere familieleden moest bellen en hen toen vertelde ‘dat het leven voorbij was’. Daarna hoorde ze alleen nog geschreeuw aan de andere kant van de lijn.

Het is een exemplarische scène voor deze vierdelige true crime-serie. Brown holt niet zomaar hijgend achter de zoektocht naar de daders aan, maar buigt zich vooral over de impact van het misdrijf, dat diepe sporen door de Texaanse gemeenschap en de levens van nabestaanden en direct betrokkenen heeft getrokken. Volgens Eliza Thomas zus Sonora ontwricht zo’n traumatische gebeurtenis het leven van tal van mensen voor meerdere decennia. Als je een broer of zus verliest, weet ze uit eigen ervaring, verlies je bijvoorbeeld ook je ouders. ‘Dat is veel belangrijker dan ontdekken wie ‘t heeft gedaan.’

‘Ik weet dat er ergere dingen zijn gebeurd met mensen’, vat Pam Ayers, die samen met haar echtgenoot Bob en het gehele gezin van hun zoon Shawn participeert in de miniserie, het verlies van haar dertienjarige dochter dertig jaar later geëmotioneerd samen. ‘Maar dat waren niet mijn kinderen.’ De schade is ook niet beperkt gebleven tot de familie. John Jones, de oorspronkelijke leider van het politieonderzoek, zit weliswaar al 153 lichamen bij de afdeling Homicide van de Austin Police Department – want zo tel je de dagen als moordrechercheur – maar is inmiddels wel gediagnosticeerd met PTSS.

En dan zijn er nog de hangjongeren die jarenlang in de gevangenis hebben gezeten voor de Yogurt Shop-moorden. Waren zij daadwerkelijk schuldig of zijn ze tijdens hun politieverhoor simpelweg onder de druk bezweken? Hoewel het er alle schijn van heeft dat zij een valse bekentenis hebben afgelegd, worden ze nog altijd scheef aangekeken. Zo pelt Margaret Brown het schokkende misdrijf helemaal af. Daarbij belicht ze ook de permanente media-aandacht voor de moordzaak en de druk op het politiekorps om de daders te vinden. Die hebben in Austin voor een zeer ongezonde dynamiek gezorgd.

Want zo’n viervoudige moord is nu eenmaal – hoewel je op basis van de talloze andere hap-slik-weg true crime-producties anders zou kunnen vermoeden – geen spannende puzzel die stukje bij beetje moet worden gelegd, waarna het totaalbeeld, niets minder dan de waarheid, zich als vanzelf aandient. Nee, zo’n tragisch misdrijf is eerder te vergelijken met een gigantische krater, waar alle direct betrokkenen omheen proberen te leven en soms ook gewoon keihard invallen. The Yogurt Shop Murders, tot nader order de beste true crime-docu van het jaar, maakt de diepte en reikwijdte daarvan voelbaar.

Intussen stelt de miniserie tevens wezenlijke vragen over het (Amerikaanse) rechtssysteem, de waarde van bekentenissen en de werking van ons geheugen.

Billy Joel: And So It Goes

HBO Max

Aan het einde van deel 1 van het lijvige tweeluik Billy Joel: And So It Goes (290 min.) is de hoofdpersoon, de Amerikaanse zanger, pianist en componist Billy Joel, populairder dan ooit. Tegelijk komt zijn echtgenote Elizabeth Weber, die tevens z’n management doet, tot de conclusie dat zij samen op een doodlopend spoor terecht zijn gekomen. Joel drinkt als een tempelier en spot soms met zijn gezondheid, getuige bijvoorbeeld een ernstig motorongeluk. Elizabeth maakt plaats voor een nieuwe manager, haar eigen broer Frank. Intussen loopt ook hun huwelijk spaak.

Tot dat moment is ze Billy Joels steun en toeverlaat geweest. Zijn muze ook. Toen de twee elkaar leerden kennen was Elizabeth nog de vrouw van zijn beste vriend Jon Small, met wie hij eind jaren zestig in de rockbands The Hassles en Attila speelde. Hun liefde mocht er in eerste instantie niet zijn, waardoor Joel door hele diepe dalen ging. ‘Zelfs dit kun je niet’, concludeerde hij zelfs na een mislukte poging om zijn leven te beëindigen. En toen keerde Elizabeth terug in zijn leven en nam als z’n strijdbare pleitbezorger meteen zijn muzikale carrière stevig bij de teugels.

‘Bill haalt de essentie uit iets wat er is gebeurd en creëert daarmee een universeel verhaal’, stelt zijn ex-vrouw in deze documentaire van Susan Lacy en Jessica Levin. ‘Zo bereikt hij het DNA van de menselijke ervaring.’ Vakbroeders zoals Bruce Springsteen, Paul McCartney, John Mellencamp, Jackson Browne en Nas strooien soortgelijke superlatieven uit over de zwaarmoedige bard uit Long Island, die zijn populariteit verder uitbouwt in de jaren tachtig – en deel 2 van deze docu – en een erg publieke relatie krijgt met een nieuwe muze: het supermodel Christie Brinkley.

Dit portret loopt chronologisch zijn leven en loopbaan door, met zo nu en dan een uitstapje naar het heden of verleden, bijvoorbeeld naar het ongelukkige huwelijk van zijn Joodse ouders, een uit Duitsland gevluchte klassieke pianist en een labiele jonge vrouw uit Brooklyn. Nadat zij uit elkaar gaan, als Billy nog maar een joch van zeven is, dreigt zijn moeder ten onder te gaan aan drankzucht en verdwijnt zijn vader vrijwel volledig uit beeld. De zanger zal een leven lang blijven verlangen naar wezenlijk contact met de man die hem ooit liet kennismaken met muziek.

Joel, gezeten op z’n praatstoel aan de piano, laat de hele flikkerse boel nog eens de revue passeren: al die bekende liedjes en succesalbums, de bijbehorende tours én het gedonder eromheen. Zowel met zijn muzikanten, de producers en die ene manager (die hem zowat bankroet zou hebben gemaakt) als in zijn persoonlijk leven, waar vrouwen komen en gaan (nieuwe muze: de ruim dertig jaar jongere televisiekok Katie Lee Biegel), de alcohol rijkelijk blijft vloeien en Billy, die klassieke outsider uit New York, in gevecht raakt met alles en iedereen, zichzelf in het bijzonder.

En aan het eind van de tunnel – de tocht heeft bijna vijf uur geduurd en was over het algemeen best onderhoudend – gloort er natuurlijk licht in het leven van de performer op leeftijd: een nieuwe muze (tot nader orde de laatste), die hij met zijn stem en piano het hart op hol heeft gespeeld, Alexis Joel, en ogenschijnlijk zowaar ook iets van gemoedsrust (eveneens tot nader order).

Lomax: The Songhunter

MM Filmprodukties

John en Alan Lomax hebben zo’n tienduizend veldopnames op hun naam gezet, schat Michael Taft van de Library Of Congress, terwijl hij door het gigantische archief van Amerika’s centrale bibliotheek loopt. Vader en zoon Lomax reisden in de eerste helft van de twintigste eeuw stad en land af, om in elke uithoek van de Verenigde Staten volksliedjes vast te leggen.

Toen pa John besloot om af te gaan bouwen, sloeg Alan Lomax (1915-2002) zijn vleugels uit naar het buitenland en ontwikkelde zich tot een toonaangevende folklorist en etnomusicoloog. Hij wilde de traditionele volksmuziek vastleggen, vóórdat die definitief door de gulzige massacultuur zou worden opgeslokt. Met zijn bandrecorder vereeuwigde Lomax een wereld, eigen en aards, die inmiddels zowat lijkt te zijn weggevaagd.

Als Rogier Kappers hem aan het begin van de 21e eeuw opzoekt in Florida, is Alan Lomax door een hersenbloeding niet meer in staat om hem echt te woord te staan. Met zijn kinderen, medewerkers en muzikanten zoals Pete en Peggy Seeger, Henrietta Yurchenco en Shirley Collins vangt de Nederlandse filmmaker in Lomax – The Songhunter (92 min.) niettemin het leven en werk van de gepassioneerde Texaanse collectioneur.

In een busje reist Kappers bovendien in het spoor van Alan Lomax naar landelijke gebieden in Schotland, Spanje en Italië. Hij grijpt daarbij terug op diens oorspronkelijke dagboekaantekeningen en gaat op zoek naar lokale mensen die ooit door Lomax met zijn recorder werden vastgelegd. Dit resulteert in prachtige scénes van oudere mensen die zichzelf of een dierbare voor het eerst terug horen. Alsof de geesten van een ver verleden tot hen spreken.

De Nederlandse liedjesjager heeft deze innemende roaddocu uit 2004 bovendien verrijkt met prachtig archiefmateriaal. Van illustere singer-songwriters zoals Woody Guthrie en Pete Seeger, maar vooral van gewone (werke)mensen, die hun dagelijks bestaan inkleurden, opluisterden of simpelweg draaglijk maakten met traditionele liederen: wasvrouwen, schaapsherders, spoorweglui, gevangenen, mijnwerkers en vissers.

Voor Lomax had zijn levensmissie, waaronder z’n eigen familieleven overigens flink had te lijden, een enorm maatschappelijk belang. Het ging hem, vertelt hij gepassioneerd in een archiefinterview uit de tijd dat hij zijn ideeën nog heel krachtig kon formuleren, om niets minder dan de vrijheid voor een cultuur om zich uit te kunnen drukken. Deze film van Rogier Kappers, bekroond met een Gouden Kalf, is een weldadige weerslag van die gedachte.

Horen – en zien – is geloven.

The Life And Deaths Of Christopher Lee

Sky

Die diepe, sinistere stem is uit duizenden herkenbaar. Als Saruman, Francisco Scaramanga en – natuurlijk – Graaf Dracula. Van gene zijde vertelt de Britse acteur Christopher Lee (1922-2015) nu zijn levensverhaal – ook al ligt hij in werkelijkheid dus al tien jaar in z’n graf. Maar dat was tijdens zijn filmcarrière eigenlijk ook nooit een beletsel.

‘How do you do? I am Christopher Lee… How do you do? I am Christopher Lee…’ Na even zoeken heeft acteur Peter Serafinowicz Lee’s stem te pakken en kan hij aan dat levensverhaal beginnen. ‘On the 7th of June in the year 2015 I passed away at the age of 93’, gaat hij voortvarend van start. ‘To some this might seem like a defining moment, but not me. Oh no, by then I had become quite accustomed to dying.’

Tegen die tijd heeft zijn stem ook al een gezicht gekregen: van een lange gedistingeerde heer met een donkere oogopslag en strenge wenkbrauwen. Hij lijkt verdacht veel op Christopher Lee, maar beweegt houterig en wordt door een andere man met de hand aangestuurd. Een marionet, juist. En daarmee kan de documentaire The Life And Deaths Of Christopher Lee (102 min.) daadwerkelijk van start.

Over een jonge Britse acteur, afkomstig uit een bevoorrecht milieu, die na een rol als spion (?) tijdens de Tweede Wereldoorlog een tijd anoniem figureert in allerlei films. Totdat hij ineens wordt ontdekt als de infame Graaf Dracula, een horrorheldenrol die hij nog talloze malen, in verschillende gedaanten, zal herhalen in enkele kaskrakers en nog veel meer – en dan formuleren we het sympathiek – B-films.

Christopher Lee heeft zichzelf voorgoed getypecast als slechterik. Voor een James Bond-film, Star Wars én de Lord Of The Rings-trilogie. Al had hij daarin, als enorme Tolkien-fan, liever de goede tovenaar Gandalf gespeeld, vertelt regisseur Peter Jackson. Lee deed zelfs ongevraagd auditie, maar moest toch genoegen nemen met de rol die hem op het lijf was geschreven: de boze tovenaar Saruman.

Met insiders zoals zijn nicht Harriet Walter, actrice Caroline Munro en de filmmakers John Landis en Joe Dante loopt ‘Christopher Lee’ (ofwel: Serafinowicz, ingefluisterd door documentairemaker Jon Spira) onderkoeld en niet zonder zelfspot zijn eigen leven langs. Dat wordt natuurlijk geïllustreerd met talloze (enge) filmfragmenten, terwijl enkele vormende gebeurtenissen zijn vervat in animaties.

In die ruim negentig jaar zitten meer dan genoeg saillante verhalen – ‘s mans oorlogsactiviteiten zouden Lee’s neef Ian Fleming bijvoorbeeld op het spoor hebben gezet van het personage 007 – maar de man zelf komt, ondanks zijn meermaals aangetoonde vermogen om terug te keren uit het graf, toch niet helemaal tot leven. Hij blijft een beetje verscholen achter dat onheilspellende uiterlijk en die stem.

Treffend is wel het tv-interview, nadat hij voor z’n verdiensten is geridderd. Sir Christopher Lee heeft net verteld hoe trots hij is op zijn rollen als Indiase politicus in de kwaliteitsfilm Jinnah, de Bond-schurk in The Man With The Golden Gun en de tragische Saruman. Hij is een vertrouwd gezicht voor meerdere generaties geworden. Waarna de interviewster het gesprek bot afrondt met de woorden ‘Nog steeds de horrorkoning’.

‘De koning van wat?’ reageert Lee, als door een adder gebeten. ‘Ik heb in geen 34 jaar in een horrorfilm gespeeld!’ Heel even valt hij uit zijn rol en klinkt dan bijna net zo gevaarlijk als in zijn beste/slechtste Dracula-jaren.

From Roger Moore With Love

BBC

De kritieken zijn niet mals: ‘Mr. Moore overtuigt niet’, ‘seksistische snob’, ‘eendimensionale vertolking’. De Britse acteur Roger Moore (1927-2017) heeft in 1973 grote schoenen te vullen als hij wordt geselecteerd als de nieuwe James Bond. Hij moet Sean Connery doen vergeten. Tijdens de opnames voor Live And Let Die raakt hij direct betrokken bij een speedbootongeluk, dat gelukkig goed afloopt. En hoewel de recensenten bepaald niet overtuigd zijn, wordt de film wel een commercieel succes.

Moore is subiet een graag geziene gast in het talkshowcircuit, waar hij met zijn gesoigneerde uiterlijk, charme en ‘tongue in cheek’-humor de ideale Roger Moore kan zijn. Roger Moore, het personage. Niet: Roger Moore, het omhoog gevallen jongetje uit de Londense arbeiderswijk Stockwell, die zichzelf uitstekende manieren en een bekakt accent heeft aangeleerd. ‘Roger Moore’ is volgens eigen zeggen zijn grootste creatie. Niet Ivanhoe, niet Simon Templar (ofwel: The Saint). En zelfs niet James Bond.

Met z’n dochter Deborah en zoons Geoffrey en Christian Moore en bekende vrinden zoals Joan Collins, Christopher Walken en Dick Cavett, alsmede de Bond-girls Jane Seymour en Gloria Hendry, regisseur John Glen en zijn opvolger als 007, Pierce Brosnan, wandelt Moore zelf met z’n kenmerkende timbre, timing en zelfspot door zijn eigen leven en loopbaan. Althans: de woorden zijn van hem, afkomstig uit zijn memoires. De stem is van acteur/komiek Steve Coogan, die hier eveneens zijn beste ‘Roger Moore’ doet.

Regisseur Jack Cocker heeft From Roger Moore With Love (78 min.) verder volgestort met filmfragmenten, televisie-interviews met de charmeur zelf én niet eerder vertoonde privé-opnamen en beelden uit ‘s mans persoonlijke archief. Met zijn eigen videocamera filmde de acteur het luxe leven dat hij zelf inmiddels leefde, te midden van andere beroemdheden. Met zijn derde vrouw Luisa, met wie hij uiteindelijk dertig jaar samen zou zijn. Totdat hij weer een nieuwe levensfase in wilde, met een nieuwe vrouw, Kristina.

Dat is een terugkerend element in dit portret: Roger Moore was niet alleen op het scherm als Saint, Persuader of Bond een rokkenjager, ook in het echte leven bleek hij niet altijd ‘every inch a gentlemen’. Moore/Coogan redt er zich echter altijd wel weer uit, met even schmieren of een kwinkslag. En dat is ook meteen een beetje de makke van dit soepele portret: Roger Moore blijft wel heel erg ‘in character’. De man kan comfortabel achter het personage blijven schuilen – al is dat misschien ook wel weer treffend.

Jaws @50: The Definitive Inside Story

National Geographic / Disney+

Alle voortekenen voor een gigantisch fiasco lijken aanwezig. De regisseur is erg onervaren, filmen op open water blijkt een ramp en de mechanische haai ‘Bruce’ veroorzaakt continu problemen. De productie loopt daardoor ernstige vertraging op en de kosten rijzen al snel de pan uit. Toch wordt Jaws in 1975 een ongelooflijke bioscoophit, de film die het blockbuster-tijdperk inluidt. En Steven Spielberg groeit uit tot de meest succesvolle filmmaker van de afgelopen vijftig jaar.

In de vermakelijke documentaire Jaws @50: The Definitive Inside Story (88 min.) blikt Laurent Bouzereau samen met ‘the man who freightened America’, leden van zijn crew en collega-regisseurs zoals George Lucas, James Cameron, J.J. Abrams, Guillermo del Toro, Robert Zemeckis, Cameron Crowe en Steven Soderbergh (die beweert dat hij de haaienfilm 31 keer heeft gezien in de bioscoop!) terug op het maken van Jaws, de gigantische impact van de film en het effect van ‘Jaws-mania’ op het imago van haaien.

Bouzereau, die onlangs ook een docu maakte over componist John Williams (ja, die van tada, tada… ), graaft niet al te diep, maar haalt wel aardige verhalen boven. Over de betrokkenheid van haaienexperts bij Jaws, de frictie tussen de hoofdrolspelers Richard Dreyfuss (die ontbreekt in deze docu) en wijlen Robert Shaw en de cast die verder vrijwel volledig bestaat uit inwoners van Martha’s Vineyard. Dit eilandje doet dienst als het fictieve stadje Amity, dat koste wat het kost de stranden open wil houden voor toeristen.

Op Martha’s Vineyard is die moordlustige witte haai nog altijd alomtegenwoordig. Zowel in talloze Jaws-parafernalia als in de harten van de plaatselijke bevolking, die direct betrokken is geweest bij het maken van de film. Ook geinig: de anekdote van Peter Benchley, de schrijver van de bestseller Jaws, over Fidel Castro. In archiefbeelden vertelt Benchley, die ook nog een cameo in de film krijgt, glunderend dat de Cubaanse leider in Jaws ‘een geweldige metafoor voor het corrumperende effect van kapitalisme’ zag.

Het kassucces kan zelf ook als een exemplarisch voorbeeld daarvan worden beschouwd. Na de ‘summer of the shark’ zijn de eigenwijze jaren van Hollywood wel voorbij. Blockbusters worden de nieuwe norm. En Steven Spielberg, de 27-jarige filmregisseur die volgens eigen zeggen nog een hele tijd nachtmerries heeft gehad van de opnames voor Jaws en hoe die ook hadden kunnen aflopen, wordt Hollywood’s nieuwe wonderkind, die nog talloze grote publieksfilms zal maken.

Beest

Dalton

Op het televisietoestel in de rommelige woonkamer is de Nederlandse popgroep BZN te ontwaren. Het geluid is weggedraaid. Luid snuivend gaat Walter Arfeuille op zoek naar een rol tape. De morsige oudere Vlaming scheurt er twee stukken af en plakt die aan de zijkant van zijn hoofd, bij de slapen. Daarna trekt hij voor de spiegel rubberen handschoenen aan, nog altijd heel nadrukkelijk ademend. Arfeuille begint vervolgens eerst zijn lange baard en daarna zijn haren in te smeren met zwarte haarverf. In gedachten lijkt hij zo nog altijd op de viriele sterke man die ooit 220 kilogram kon tillen.

Walter Arfeuille is inmiddels al even in de zeventig. In zijn jonge jaren kon dit beest met zijn tanden ijzer buigen of een trein voorttrekken, maar nu is een fietstocht van nog geen driehonderd kilometer eigenlijk al te veel gevraagd. Toch is dat precies wat hij zich heeft voorgenomen, met de ijzeren wil die hem nog altijd kenmerkt. De voormalige spierbundel uit het West-Vlaamse dorp Vlamertinge wil het graf bezoeken van zijn grote held, de Belgische gewichtheffer Serge Reding. Die stierf op z’n 34e, naar verluidt als gevolg van dopinggebruik. Walter Arfeuille wil daar echter niets van weten.

Joost Laperre en Jillis Schriel gebruiken de fietstocht van hun (anti)held, die noodgedwongen wordt uitgesmeerd over diverse dagen, als geraamte voor hun tragikomische portret Beest (72 min.). Ondertitel: De laatste krachttoer van Walter Arfeuille. Ze doorsnijden die met impressies uit het leven van Arfeuille, een man die groot durfde te dromen, maar altijd in de schaduw bleef staan van zijn eeuwige rivaal John Massis, een bluffer die zichzelf en de concurrent, die zich had voorgenomen om hem al zijn records af te pakken, tot steeds uitzinnigere krachtpatserij dreef.

In West-Vlaams dialect steekt het Beest van wal over zijn leven, grootste prestaties en de concurrentiestrijd met Massis. In zijn eigen ogen is hij geboren voor grootsheid, in de praktijk is ’t er alleen niet altijd helemaal van gekomen. Die tragiek, gekoppeld aan een ontaarde koppigheid, maakt van hem een onweerstaanbaar filmpersonage. Niet in het minst omdat ook zijn karakterzwakheden gaandeweg steeds nadrukkelijker in het oog springen. Als getrouwde man met drie kinderen verwekte hij bijvoorbeeld twee kinderen bij een vriendin, die hij er ook weer alleen mee achterliet. Zij ziet hem nog altijd graag.

Terwijl een afgematte versie van het beest dat hij ooit was, eigenlijk altijd al een echte einzelgänger, puffend en zwoegend de verschillende etappes van zijn fietstocht naar Herbeumont probeert af te leggen, komen er ook nog wat andere lijken uit de kast en wordt het tijd voor een confrontatie met de man die stug in zijn eigen mythes wil blijven geloven.

Det Røde Kapel

Zentropa

In 2009  klinkt er ineens een nieuwe, volstrekt oorspronkelijke stem in de internationale documentairewereld. Van een man met een spits gezicht en rossig ringbaardje en doorgaans een zonnebril op. Hij richt zich op grote, geopolitieke onderwerpen en zet die volledig naar zijn hand. Met gedurfde en theatrale ingrepen, in Engels met een dik Deens accent ingekaderd. Scherp, brutaal en met veel (zelf)spot. Voor zijn debuutfilm trekt hij naar één van de meest afgeschermd landen ter wereld, Noord-Korea, om dit te ontmaskeren met een bizarre variétéshow, op het podium en – vooral – ervoor en erna. Humor is volgens hem nu eenmaal de zwakke plek van elke dictator.

Enter de wereld van Mads Brügger, de man die later nog een in bloeddiamanten handelende nepdiplomaat zal spelen, op onnavolgbare wijze de dood van VN-baas Dag Hammarskjöld gaat onderzoeken en een geheime mol zal begeleiden in, juist, Noord-Korea. Met twee geadopteerde Deens-Koreaanse comedians, Simon Jul en de lichamelijk gehandicapte Jacob Nossell, maakt hij in Det Røde Kapel (Engelse titel: The Red Chapel, 87 min.) een rondreis door de dictatuur van Kim Jong-il, om daar een potsierlijke theatervoorstelling te geven. Die wordt tijdens hun verblijf overigens helemaal omgegooid door de plaatselijke censor, zodat ie het regime vooral maar niet tegen de haren instrijkt.

In dat kader is Brügger opgezadeld met ene mevrouw Pak. Zij leidt het Deense gezelschap rond in een grondig opgeschoonde versie van haar land, de communistische heilstaat die slechts het allerbeste voorheeft met z’n inwoners. Tenminste, zolang die zich gedragen als gewillige, goedlachse en volstrekt ruggengraatloze dienaren van de staat. En zij ziet er tevens op toe dat ook het bonte gezelschap uit Denemarken in de pas blijft lopen. De gestaalde dame ontfermt zich in het bijzonder over de spastische jongeling Jacob, die gaandeweg in ernstige gewetensnood komt en uit zijn rol dreigt te vallen. Met een beetje pech wordt zo de hele onderneming ontmaskerd.

Dan wordt de filmmaker ook geconfronteerd met de gevaren van het avontuur waarin hij zichzelf en zijn metgezellen heeft gestort. ‘De nachten in Noord-Korea zijn het ergst’, concludeert hij tegen het einde van hun trip door dit wezenloze wonderland. ‘Je mag je hotel niet verlaten en hebt op je kamer alle tijd om na te denken over deze wereld die je nooit zult begrijpen en waarvan je nooit deel zult uitmaken. Ontdaan van al je rechten, behalve het recht om te drinken en sigaretten te roken, krijg je vreemde ideeën. Wat nu als De Grote Leider ‘t bij het rechte eind heeft en de rest van de wereld miszit? En wat als Jacobs reactie op Noord-Korea klopt en die van mij verkeerd is?’

Al filosoferend en manipulerend stuurt hij dit wrange, gênante en wanstaltige reisverslag door een parallelle wereld, waar Grote Leiders naar hartenlust kunnen regeren, naar een ongemakkelijk slotakkoord: Jacobs uitvoering van John Lennons onweer/uitstaanbare singalong. ‘Imagine all the people. Living life in peace. Woohoo-hoohoo!’