Eternal Spring

Lofty Sky

Het is een bijzonder stoutmoedige actie: op 5 maart 2002 wordt de Chinese staatstelevisiezender in Changchun overgenomen door een select groepje activisten. In plaats van de officiële programmering vertonen ze uitzendingen over de boeddhistische filosofie van de Falun Gong-beweging. Daarmee steken de hackers een niet te negeren middelvinger op naar de almachtige Communistische Partij, die de spirituele beweging in 1999 heeft verboden en aanhangers sindsdien het leven onmogelijk probeert te maken.

‘In China zouden ze duizend mensen doden om er eentje te pakken te krijgen’, stelt Daxiong. Hij probeert de herinneringen van participanten aan de voorbereidingen, de hackactie zelf en de nasleep daarvan te vangen in een storyboard, dat als basis dient voor een geanimeerde versie van de gebeurtenissen. Daxiong heeft overigens ambivalente gevoelens over de actie. Hij nam er zelf niet aan deel, maar voelde zich als aanhanger van Falun Gong naderhand wel genoodzaakt om het land te verlaten. Hebben de actievoerders het regime nodeloos geprovoceerd?

In Eternal Spring (85 min.) volgt Jason Loftus de pogingen van de Chinese animator, inmiddels woonachtig in Canada, om met direct betrokkenen terug te keren in de tijd en de gebeurtenissen zo nauwkeurig mogelijk te reconstrueren. Die verhaallijn wordt doorsneden met het resultaat van zijn inspanningen: fraaie en indringende geanimeerde scènes. Deze krachtige documentaire heeft daarmee een vergelijkbare opzet als Flee, de Deense film die onlangs werd genomineerd voor drie Oscars (en toch met lege handen achterbleef) en doet daar ook weinig voor onder.

Via de hackersactie, die volgt op en wordt gevolgd door vervolging van alles wat met Falun Gong heeft te maken, schetst Loftus in het knap gemaakte Eternal Spring een beklemmend beeld van het leven in een repressieve samenleving, waar de staat opereert als rücksichtslose gedachtenpolitie. De slotsom van 5 maart 2022 is ronduit schokkend: enkele betrokkenen ontvluchtten het land, anderen belandden jarenlang in de gevangenis en een enkeling moest er zelfs met z’n leven voor betalen. En dat alles voor enkele onwelgevallige televisieminuten.

False Confessions

Journeyman Pictures

Bij een kwart van de veroordelingen die in de Verenigde Staten moeten worden teruggedraaid is er sprake van een valse bekentenis. Ook Nederland kent inmiddels enkele geruchtmakende gerechtelijke dwalingen die voor een groot deel waren gebaseerd op een ondeugdelijke, vaak afgedwongen verklaring, zoals de Hilversumse Showbizzmoord, de Puttense moordzaak en de Schiedammer Parkmoord. En ook de al even spraakmakende Arnhemse Villamoord, die op dit moment opnieuw tegen het licht wordt gehouden, stoelt voor een belangrijk deel op een bekentenis, waaraan inmiddels ernstig wordt getwijfeld.

In False Confessions (91 min.) volgt regisseur Katrine Philp de gedreven advocate Jane Fisher-Byrialsen. Zij staat Amerikanen bij, die mogelijk het slachtoffer zijn geworden van een onterechte veroordeling. Als Jane te gast is in de Wrongful Conviction-podcast van Jason Flom bespreekt ze enkele van deze zaken. Centraal in de film staat de casus van Renay Lynch, die al ruim twintig jaar vastzit voor de moord op haar huisbazin. Tijdens haar politieverhoor heeft Lynch een verklaring afgelegd, die volgens Fisher-Byrialsen niet kán kloppen. Met eigen onderzoek probeert ze de vrouw alsnog vrij te krijgen.

De idealistische Jane en haar echtgenoot David, eveneens advocaat, stuitten ooit op de kwalijke rol die valse bekentenissen kunnen spelen door de justitiële dwaling rond The Central Park Five. Dit groepje zwarte tieners zou eind jaren tachtig een vrouwelijke jogger hebben verkracht in het bekende New Yorkse park. Kory Wise, die uiteindelijk maar liefst dertien jaar onschuldig in de gevangenis zat, vertelt pregnant over hoe hij destijds tot zijn verzonnen verklaring kwam. De conclusie is even wrang als eenvoudig: hij zou letterlijk alles hebben gedaan, zegt hij nu, om weg te kunnen uit dat verhoor, ‘het speelterrein van de Duivel’.

Vaak is er in dit soort gevallen sprake van een diabolische drietrapsraket: de verdachten voelen zich volledig overvallen door de beschuldiging, krijgen nauwelijks of ondermaatse juridische bijstand en worden aangepakt door rechercheurs met tunnelvisie, die in de Verenigde Staten bovendien mogen liegen (!) om een bekentenis af te dwingen. Een ideaal recept voor stuitende misstanden. Dit wordt wel heel pijnlijk geïllustreerd met het gefilmde verhoor van de slechts veertienjarige Lorenzo Montoya, die op alle mogelijke manieren, inclusief het voeren van ‘daderkennis’, tot een bekentenis wordt gedwongen.

Geconfronteerd met zoveel druk en suggestie, officieel vervat in de zogenaamde Reid-ondervragingsmethodiek, kan iedereen doorslaan, daarover zijn deskundigen ’t wel eens. Zelfs een doorgewinterd ijskonijn is dan in staat om zichzelf vals te beschuldigen. En of het later nu tot vrijspraak komt of niet, de ‘daders’ zijn voor het leven getekend. Dat maakt deze stemmige documentaire uit 2018, waarin de pogingen van Fisher-Byrialsen om de naam van haar cliënten te zuiveren centraal staan en verder geen tegengeluid wordt opgezocht, echt glashelder. Zelfs buiten de gevangenis komen zij nooit meer helemaal los van de zaak waarmee ze toch echt nooit iets van doen hadden.

Brian Wilson: Long Promised Road

Dogwoof

Hij was de ultieme Beach Boy, maar te verlegen om een meisje aan te spreken. Hij schreef allerlei wereldhits over surfen, maar stond zelf nooit op een plank. En hij werd door de hele wereld, zeker na de elpee Pet Sounds (1966), binnengehaald als een muzikaal genie, maar liep ondertussen helemaal vast in zichzelf.

De verhalen over Brian Wilson, de nucleus van The Beach Boys, zijn dan misschien overbekend, ze spreken nog altijd tot de verbeelding. Zeker als de man zelf, in gesprek met muziekjournalist/vriend Jason Fine, echt een kijkje in zijn binnenste geeft. Interviews geven vindt de getroebleerde muzikant, gediagnosticeerd met een schizoaffectieve stoornis, nog steeds spannend. Daarom gaat hij in Brian Wilson: Long Promised Road (93 min.), een titel die zowaar is ontleend aan een liedje dat werd geschreven door zijn broer Carl, regelmatig gewoon een stukje rijden met Fine.

Samen doen de twee de plekken van zijn verleden aan, luisteren naar muziek en eten een broodje. Tussendoor kletsen ze over zijn grillige carrière, de tijdloze muziek die hij heeft gemaakt en zijn persoonlijk leven, waarin hij door diepe, diepe dalen moest. Wilson vertelt bijvoorbeeld over zijn persoonlijke behandelaar Eugene Landy, die hem eerst tegelijkertijd liet afkicken van sigaretten, drank en cocaïne en vervolgens negen jaar in een therapeutische wurggreep hield. Op een gegeven moment moest Wilson volgens eigen zeggen zelfs van de vloer eten. Geen idee waarom.

De ontspannen setting met Fine als bestuurder/gespreksleider en Wilson als zijn passagier geeft deze film een intiem karakter. Documentairemaker Brent Wilson laat daarnaast Elton John, Bruce Springsteen en andere collega’s de gebruikelijke superlatieven over de begenadigde songschrijver en arrangeur verzorgen. Sterproducer Don Was (Bob Dylan, The Rolling Stones en John Mayer) kan zijn oren bijvoorbeeld nog altijd niet geloven als hij de verschillende geluidssporen van de klassieke song God Only Knows krijgt te horen. ‘Ik maak al veertig jaar platen’, zegt hij bewonderend. ‘En ik heb geen idee hoe je dit zou moeten doen.’

Zet Wilson achter zijn piano of in een studio en er hangt nog altijd magie in de lucht. Zeker als hij heel precies aangeeft bij zijn bandleden hoe hij een bepaald instrument wil horen. Het is alsof dan even zichtbaar wordt wat er in zijn hoofd omgaat. Alsof hij, waar wij in eerste instantie alleen het geheel horen, direct alle afzonderlijke elementen kan waarnemen. En als hij, als bijrijder van Fine, muziek luistert of praat over mensen die hem dierbaar zijn, zijn overleden broers Dennis en Carl bijvoorbeeld, is het alsof hij, via die trekkende mond en sprekende ogen, even recht in zijn ziel laat kijken.

En daar zit echt niet alleen een geniale gek, een droogsurfer of een would-be strandwacht. Als deze fijne film één element toevoegt aan de canon over Brian Wilson, dan is het ‘s mans overduidelijke affectie voor zijn naasten. In dat opzicht is ook de titel van de documentaire, Long Promised Road, een logische keuze. Die krijgt bovendien extra cachet met een fraaie slotscène, waarin Brian zijn broer Carl eer betoont.

The Gig Is Up

Dogwoof

Hij doet zich voor als zwarte Republikein. In werkelijkheid is Jason Edwards zo wit als wat. Een uitgesproken politieke voorkeur lijkt de Amerikaanse dertiger met de criminele antecedenten en gouden tanden – echt! zegt hij, geen grillz! – ook niet te hebben. Voor de mening van rechtse Afro-Amerikanen is simpelweg een markt. Met het invullen van online surveys kan Edwards, die inwoont bij zijn morsige, aan krasloten verslaafde moeder in Florida, zo volgens eigen zeggen een fatsoenlijke boterham verdienen.

De op het eerste oog tamelijk labiele Edwards is onderdeel van de snel uitdijende klusjeseconomie. De klant is daarbij koning. Om ervoor te zorgen dat die zich inderdaad als een vorst behandeld voelt, zijn alleen talloze ‘ghost workers’ nodig: Über-chauffeurs, Deliveroo-bezorgers en TaskRabbit-klussers – en de anonieme werkbijen, zoals Amazons zwaar onderbetaalde MTurkers, die daar weer achter schuilgaan. Zij worden doorgaans per opdracht betaald en werken dus niet meer voor een baas. Denken ze. Beter: dachten ze. Wie eenmaal met ‘de tirannie van de algoritmen’ is geconfronteerd, weet wel beter.

Met ‘gig workers’ uit verschillende landen en deskundigen met een helikopterview brengt de Canadese documentairemaker Shannon Walsh deze nieuwe economie in kaart, waarbij klantbeoordelingen en sterwaarderingen het welzijn van de wereld en het op waarde schatten van de individuele mens vreemd genoeg vooral in de weg lijken te zitten. Walsh focust zich in deze gedegen film vooral op die misstanden, ongevallen en excessen (zoals een afzichtelijk groot huurfietsenkerkhof in het Chinese Shenzhen). Zodat de vraag zich onvermijdelijk opdringt of deze vorm van platformkapitalisme eigenlijk wel kan bestaan zónder schaduwarbeid. Walsh draait er in elk geval niet omheen: The Gig Is Up (90 min.). Ofwel: het spel is uit!

Al zou de wens daarbij toch wel eens de vader van de gedachte kunnen zijn…

Jason

VPRO

Terwijl hij razendsnel een Rubiks Kubus oplost, kijkt Jason Bhugwandass op zijn laptop naar een tamelijk bloederige uitlegvideo over een mastectomie. Daarna belt hij met zijn behandelaar. ‘Ik heb je foto gezien die je ons had gestuurd, van hoe je borstkas er nu uitziet’, zegt zij. Op die borstkas komt een groot litteken.

‘Dat maakt mij niet zoveel uit’, stelt Jason resoluut. ‘Ik wil eigenlijk wel plat.’ De Amsterdamse jongen, begin twintig, lacht er beminnelijk en zenuwachtig bij. ‘Eigenlijk heb ik alles wat ik moet weten’, constateert zijn gesprekspartner even later. Jason zelf heeft nog wel een vraag, voor als hij zou komen te overlijden op de operatiekamer. ‘Mocht het gebeuren, maak je me dan wel eerst af?’

Jason (90 min.), de hoofdpersoon van deze nieuwe documentaire van Maasja Ooms is op een missie, maar die heeft slechts zijdelings met zijn transitie van meisje naar jongen te maken. Pas gaandeweg wordt duidelijk waar hij zich precies sterk voor – of beter: tégen – wil maken. Eerst moeten er, vergezeld door zijn vaste knuffel, enkele ‘bakken’ in zijn hoofd, vol met trauma’s uit zijn jeugd, worden geleegd.

In dat kader ondergaat hij EMDR-therapie, een terugkerend element in deze observerende film waarbij Ooms opnieuw haar uitgesproken kracht als maakster toont: ze slaagt erin om héél dichtbij te komen – ook emotioneel – en blijft ogenschijnlijk toch geheel afwezig. Ze neemt verder de tijd voor elke scène en geeft nauwelijks context, zodat de kijker het verhaal zelf bij elkaar moet puzzelen.

Daarbij spelen de ontwikkelingen in het stemmige Jason zich nóg meer onderhuids af dan in haar vorige twee documentaires: Alicia (2017), een aangrijpend portret van een meisje dat helemaal verdwaald raakt in de Nederlandse jeugdzorg, en Rotjochies (2019), over ontspoorde jongeren die tijdens een verblijf op het Franse platteland weer op het rechte spoor moeten worden gebracht.

Die films komen dan ook wat directer binnen dan dit broeierige portret, dat soms ook een heel klein beetje trekt. Samen vormen de documentaires evenwel een verplicht drieluik over knelpunten binnen de Nederlandse jeugdzorg. Want daarover heeft ervaringsdeskundige Jason, die een traumatische opname achter de rug heeft, dus een punt te maken: de gesloten jeugdzorg moet worden afgeschaft.

Terwijl hij de demonen van zijn verleden probeert te bezweren en zich inzet voor een doel dat hemzelf ontstijgt, probeert Jason soms ook heel geconcentreerd, met behulp van een mes en een vork, een Rubiks kubus in een vaas te wurmen. Is het een metafoor voor wie hij zelf is? Een puzzel die je pas kunt oplossen als hij is bevrijd? Of, zoals hij en zijn behandelaar constateren, dat simpelweg niets onmogelijk is?

Sir Alex Ferguson: Never Give In

Universal

Hij kan zich elk detail herinneren. De straat waarin hij werd geboren (Shieldhall Road). De dag waarop hij trouwde (12 maart 1966). En zelfs de reisagent die hij bij zijn eerste voetbalclub gebruikte (Harry ‘Disaster’ Hynds). Alles. Behalve de gebeurtenissen op 5 mei 2018. Op die dag kreeg Alex Ferguson een hersenbloeding. In een boekje schreef de voormalige manager van de Britse voetbalclub Manchester United naderhand alles op wat hij zich kon herinneren. Want dat geheugen was zijn alles. Zonder bestond hij, de levende legende, de man die ‘sir’ voor zijn naam mag plaatsen, helemaal niet meer.

Die ene dag waarop Fergusons complete bestaan op z’n kop werd gezet en de periode daarna, waarin hij weer vat probeerde te krijgen op het leven dat ooit van hem was, lopen als een rode draad door het gedragen portret Sir Alex Ferguson: Never Give In (108 min.) dat zijn zoon Jason Ferguson van hem maakte. Samen met zijn vrouw en drie kinderen blikt de nurkse Schot terug op de dag dat hij, de archetypische bikkelharde manager, ook maar een gewoon mens bleek te zijn. Hij lijkt er milder op te zijn geworden, op het eerste gezicht niet meer de rücksichtslose bullebak die altijd met scherp schoot als iets hem niet zinde.

Legendarisch is in dat verband zijn bijtende reactie na de Schotse bekerfinale van 1983, waarin hij met Aberdeen had gewonnen van Glasgow Rangers, de club die ooit zijn grote jeugdliefde was en die hem later als speler genadeloos afdankte. Ferguson was ondanks de winst woest over de slechte performance van zijn elftal. ‘Ging het je om het beste team van Schotland zijn?’ wil Jason bijna veertig jaar later weten. ‘Of was het je om het vernederen van de Rangers te doen? Pa maakt van zijn hart geen moordkuil: ‘Ik wilde het mes in ze steken.’

Ferguson kreeg het imago van een coach die er ook bij zijn eigen ploeg maar wat graag de zweep over legde. Geen vaderfiguur die met een aai over de bol twijfelaars over de streep trekt. Die leiderschapsfilosofie hangt hij nog steeds aan: elk klein dingetje dat je door de vingers ziet, kan je uiteindelijk de kop kosten, zo is zijn stellige overtuiging. Het is een killersmentaliteit, die hem een overvolle prijzenkast heeft bezorgd. Daar wordt in deze film overigens relatief weinig aandacht aan besteed. Zoals er ook weinig oud-spelers en trainers aan het woord komen. Gordon Strachan, Ryan Giggs en Eric Cantona, dat is ‘t wel zo’n beetje.

Vader en zoon Ferguson houden het liever klein en verwijzen gedurig naar de arbeidersachtergrond van de topcoach, die wordt verbeeld met lyrische shots van werkers in de scheepswerf van de Glasgowse volkswijk Govan, waaronder Alex’s eigen vader, die zich een leven lang het schompes moesten werken. Daar ligt volgens hen de sleutel naar zijn succes. Die thematiek zit ook vervat in de climax van de film, de roemruchte Champions League-finale van 1999, waarin het team dat de coach en persoon Alex Ferguson het beste representeerde voor de poorten van de hel de overwinning wegsleept tegen Bayern München. 

Deze zwaarbevochten cup zal het hoogtepunt worden van een imposante trainersloopbaan, die in het Verenigd Koninkrijk niet licht zal worden vergeten en waarvan de hoofdpersoon nog steeds elk detail probeert vast te houden.

The Last Dance

Netflix

Het moet The Last Dance (500 min.) worden voor The Chicago Bulls. Het basketbalteam rond de Amerikaanse superster Michael Jordan wil in het seizoen 1997/1998 zijn allerlaatste kunstje flikken: de zesde landstitel in nog geen tien jaar. De clubleiding is eigenlijk van mening dat de ploeg over z’n top is en grondig moet worden vernieuwd, maar daar heeft Jordan hoogstpersoonlijk een stokje gestoken. En ook succescoach Phil Jackson, die Bulls-directeur Jerry Krause eigenlijk wilde laten vervangen, heeft er op verzoek/bevel van zijn protegé nog één allerlaatste jaartje bijgekregen.

Alles en iedereen staat, kortom, in de ‘do or die’-stand voor een nieuw NBA-seizoen. Om de zaak nog eens extra op scherp te zetten hebben The Chicago Bulls bovendien een cameraploeg ongekende toegang gegeven. De queeste naar een nieuw, felbegeerd kampioenschap, terwijl het rommelt in zowel de club als het team zelf, vormt het wild kloppende hart van deze geweldige tiendelige serie, die van daaruit uitwaaiert naar de meeslepende loopbaan van Michael ‘Air’ Jordan, de grootste basketballer aller tijden. Niet alleen het fenomeen zelf komt daarbij aan het woord, maar ook zijn moeder en broer en iedereen die verder een rol van betekenis heeft gespeeld in zijn leven.

Vanzelfsprekend ontbreken ook Jordans secondanten bij The Bulls, zijn nummer twee Scottie Pippen (die ernstig werd onderbetaald en dat als een enorm gebrek aan respect opvatte), en de controversiële verdediger Dennis Rodman (een losbol die elk moment vol-le-dig kon ontsporen) niet in deze epische serie. Filmmaker Jason Hehir spreekt verder met andere spelers, NBA-legendes, coaches, clubofficials, bobo’s en allerlei kenners, waaronder de oud-presidenten Barack Obama en Bill Clinton, en heeft daarnaast de beschikking gekregen over bijzonder enerverend, niet eerder vertoond archiefmateriaal.

Hehir alterneert soepel tussen de dramatische ontwikkelingen in het seizoen ’97/’98 en de geschiedenis en achtergronden van The Chicago Bulls, één van de succesvolste teams uit de basketbalhistorie. Hij brengt het geheel met een dramatische montage en enerverende, urgente soundtrack bovendien geregeld helemaal aan de kook. The Last Dance wordt zo tegelijkertijd een ultiem eerbetoon aan Michael Jordan, een fabuleuze speler en een ongelofelijke streber, en een fascinerend inkijkje in de nietsontziende wereld van de topsport, waar rancune de ultieme motivator lijkt en alles, werkelijk alles, moet wijken voor de overwinning. Véél opwindender zal een sportdocu niet snel worden.

The Good Terrorist

Was het in zekere zin kinderspel waar de zogenaamde Hofstadgroep, die in 2004 met veel machtsvertoon door de Haagse politie werd gearresteerd, zich mee bezighield? Of hadden de leden van de terroristische cel daadwerkelijk de potentie om later aanslagen van het kaliber Brussel of Parijs te gaan plegen? Hun toenmalige advocaat Victor Koppe is duidelijk: die Hofstadgroep stelde weinig voor.

Paul Abels, Raadadviseur Nationaal Coördinator Terrorismebestrijding en Veiligheid, is daarvan niet overtuigd: in wezen hadden deze ‘homegrown terroristen’ hetzelfde gedachtengoed als de moslimextremisten die later wel degelijk een bloedbad aanrichtten. De tijd was blijkbaar alleen nog niet rijp voor zo’n goed georganiseerde aanslag.

Afgaande op wat voormalig Hofstadgroep-lid Jason Walters zelf zegt in The Good Terrorist (80 min.) – en de moord op Theo van Gogh door Hofstadgroep-lid Mohammed B. – ben je geneigd om Abels te volgen. Niet-moslims waren volgens de jonge Jason onrein. De grootst mogelijke misdadigers. Het zorgde voor superioriteitsgevoelens. En een dodenlijst. ‘Quasi-serieus’, zegt hij nu. ‘Half opschepperig bedoeld.’

‘Het is de islamisering van de radicaliteit’, stelt de Belgische gevangenisdocent en activist Luk Vervaet in deze film van Robert Oey. De bron van de radicalisering van bepaalde jongeren is volgens hem vooral de onvrede die zij van binnen voelen, de islam is niet meer dan een omhulsel. Hun bloedeigen Rage Against The Machine, die uiteindelijk wel uitdooft.

Jason Walters is in dat verband een interessante casus. Oey spreekt met mensen die direct met hem te maken kregen: de officier van justitie, het afdelingshoofd van de Terroristenafdeling van de Penitentiaire Inrichting Vught en de gevangenisdocent, die hem daar begeleidde bij zijn studie Cultuurwetenschappen –de stap die hem naar verluidt richting deradicalisering leidde.

Maar kunnen mensen daadwerkelijk deradicaliseren? vraagt Robert Oey, geholpen door geluidstechnicus en medebedenker van deze film Maaik Krijgsman (die zo nu en dan ook in beeld verschijnt), zich af. Hebben we de mogelijkheid om onszelf te resetten? En hoe zouden anderen dat dan kunnen controleren? Zoals Jason zelf stelt: de echte (de)radicalisering komt van binnenuit.

Definitieve antwoorden zijn Oey dus per definitie niet gegeven in deze, met dwingende klassieke muziek aangeklede denkfilm over de psychologie van het (moslim)terrorisme. Ook niet als hij zijn licht opdoet in Islamabad, het Rifgebergte of gewoon in Den Haag, bij een winkelier die er ooit getuige van was hoe de Hofstadgroep werd ingerekend. Waarbij steeds dezelfde vraag opspeelt: bestaat er zoiets als een ex-terrorist? En hoe herken je die dan?

Andre The Giant

HBO

Vroeger zouden ze hem in een freakshow ten toon hebben gesteld. Als een ouderwetse attractie, naast de degenslikker, dwerg en vrouw met de baard. Een heuse reus. Een gigant. Monster. Ergens tussen de 2.15 en 2.25 meter, ruim tweehonderdvijftig kilo schoon aan de haak: André The Giant (85 min.). Het was onvermijdelijk dat hij vroeger of later in het karikaturale Amerikaanse showworstelen terecht zou komen (en later, veel later, zijn eigen biopic zou krijgen).

Ze kenden hem in Amerika ook wel als The Polish Giant, André Roussimoff of The Giant Frenchman. Achter al die vet aangezette aliassen ging – zo luidde het verhaal – ene Jean Ferré (ook dat was een artiestennaam) schuil, een houthakker (nee, nooit geweest) uit de Franse alpen (ook niet, gewoon uit een nietszeggend dorpje). Mythevorming in optima forma. Sterke verhalen, juist, waarmee André perfect paste te midden van all star wrestling-grootheden als Hulk Hogan, The Iron Sheik en Mr. T.

En zo belandde hij tevens in speelfilms. Want, zoals worstelhistoricus David Shoemaker het stelt in deze echte mannendocumentaire van Jason Hehir: ‘Vóór CGI was er alleen André The Giant.’ Als Hollywood in de jaren zeventig en tachtig dus een monster zocht, dan konden ze terecht bij het achtste wereldwonder uit Frankrijk. Het resulteerde in rollen in de serie The Six Million Dollar Man en de Rob Reiner-film The Princess Bride.

En dan was er nog de tamelijk prozaïsche werkelijkheid van alledag. ‘Flatulentie, dat was zijn handelsmerk’, zegt voormalig worstelspeaker Gene Okerland met een stalen gezicht. ‘Dan deed hij zijn been omhoog…’ Andrés voormalige assistent Tim White vult aan: ‘Dan zag ik hoe hij in de lanceerpositie ging staan en zei ik “Oh, mijn God, daar komt ie!” Zoiets had je nog nooit gehoord.’ ‘Het klonk als een soort diepe oergrom’, bevestigt promoter Vince McMahon Jr. Waarna diverse geïnterviewden het geluid hoogstpersoonlijk nabootsen. Aan Andrés bovenmenselijke scheten worden zeker drie minuten van deze documentaire gespendeerd.

En zuipen dat ie kon. Ongelofelijk! En daarmee wordt eindelijk de onderlaag van deze film aangeboord. The Giant worstelde met zijn status als freak en leed bovendien onder helse pijnen. Dat enorme lijf had hij niet zomaar, maar was het resultaat van een zeer zeldzame ziekte: acromegalie, een tumor in de hypofyse waardoor overmatige groei van lichaamsdelen kan ontstaan. Die aandoening zou ook de ondergang van André betekenen. Dat drama wordt in deze typisch Amerikaanse film zo vakkundig uitgeserveerd dat ook echte mannen overstag gaan. Maar: ‘there’s no cryin’ in wrestling’, bezweert zijn Personal Assistant Tim White 25 jaar na dato, terwijl hij zijn tranen wegslikt.

Paradise Lost-trilogie


Drie jongetjes, vermoord door drie jongens. De namen van de jongetjes zijn we – tragisch genoeg – allang vergeten. De jongensnamen staan inmiddels in het collectieve geheugen gegrift: Damien Echols, Jason Baldwin en Jessie Misskelley. Ook wel bekend als: The West Memphis Three. Metalliefhebbers. Satanisten. En drievoudige moordenaars. Toch?

De Amerikaanse filmmakers Joe Berlinger en Bruce Sinofsky besloten de kwestie te gaan onderzoeken. Dit resulteerde in 1996 in Paradise Lost: The Child Murders At Robin Hood Hills (150 min.), een inmiddels klassieke true crime-documentaire. Gaandeweg raakten Berlinger en Sinofsky ervan overtuigd dat de drie alternatieve jongeren onschuldig vastzaten. En dus gingen ze door met filmen.

Vier jaar later verscheen Paradise Lost 2: Revelations (130 min.), alweer een mokerslag van een film. Gevolgd door Paradise Lost 3: Purgatory (121 min.), het voor een Oscar genomineerde derde deel uit 2011. De ter dood veroordeelde Echols en zijn twee jeugdvrienden waren onschuldig, zoveel was duidelijk. Althans volgens de Amerikaanse filmers. Maar wie had die gruwelijke kindermoorden dan op zijn geweten?

Joe Berlinger en Bruce Sinofsky presenteren hun bevindingen als een superspannende whodunnit. Ze spitten al het beschikbare bewijsmateriaal en de verklaringen door en gaan ook zelf op zoek naar antwoorden. Tijdens dit jarenlange proces, dat heeft geresulteerd in drie films van bioscooplengte, stuiten ze op diverse verdachten, waaronder de stiefvader van één van de vermoorde kinderen.

Deze John Mark Byers, een onvervalste redneck met een Jezus-complex die steeds als een dolle hond de camera van Berlinger en Sinofsky opzoekt, is een personage waarvan filmmakers dromen: sinister, profaan en dolkomisch. En gecompliceerder dan je in eerste instantie denkt. Een man die je ’s nachts gedurig wakker houdt: zou hij zijn eigen stiefzoon en diens vriendjes…?

De filmmakers kiezen duidelijk positie in Paradise Lost: de West Memphis Three is onschuldig. Uitroepteken. Daarmee opereren ze in de traditie van Errol Morris, die in (een van) de eerste true crime-klassieker The Thin Blue Line (1988) aantoonde dat Randall Adams de moord op een politieagent niet kón hebben gepleegd, en de makers van de Netflix-hit Making A Murderer, die al jaren Steven Avery proberen vrij te pleiten.

Gaandeweg hebben Berlinger, Sinosfky en hun Paradise Lost-trilogie, die in zijn geheel op YouTube is te bekijken, steun gekregen van prominenten als acteur Johnny Depp, Pearl Jam-zanger Eddie Vedder en de metalband Metallica (die voor het eerst muziek beschikbaar stelde voor een film). Maar mondt wat een opzichtige rechterlijke dwaling lijkt ook daadwerkelijk uit in vrijspraak voor de drie jongens, die dan inmiddels tegen de veertig lopen?

De gestorven jongetjes heetten overigens Steve Branch, Michael Moore en Christopher Byers.

Na de Paradise Lost-trilogie leek de West Memphis-ruif helemaal leeg gegeten. Niets bleek minder waar. In 2012 verscheen West Of Memphis (147 min.) van Amy Berg, een film uit de koker van Lord Of The Rings-regisseur Peter Jackson die kan worden beschouwd als een waardevolle aanvulling op de Paradise Lost-trilogie.

Er is trouwens ook een speelfilm gewijd aan de geruchtmakende kindermoorden in West Memphis, Devil’s Knot met in de hoofdrollen Reese Witherspoon en Colin Firth. Daar ben ik zelf echter nooit aan begonnen.

Tot slot: het is zelfs niet uitgesloten dat er nog een vierde deel van Paradise Lost. In de documentaireserie Life And Death Row: The Mass Execution wordt ook nog even aandacht besteed aan de zaak van The West Memphis Tree. En wie staat er op achtergrond te filmen als eerst Damien Echols en daarna Johnny Depp het woord richt tot een groep anti-doodstrafactivisten? Juist: Joe Berlinger. Zijn vaste partner Bruce Sinofsky zal dat eventuele vierde deel overigens niet meer meemaken. Hij overleed in 2015.

Metallica: Some Kind Of Monster


Samen met zijn inmiddels overleden samenwerkingspartner Bruce Sinofsky heeft Joe Berlinger op zijn minst drie onvervalste documentaireklassiekers op zijn naam staan: het tragische relaas van enkele wereldvreemde broers in Brother’s Keeper, de hartverscheurende true crime-trilogie Paradise Lost en deze nietsontziende blik in het zwarte hart van ’s werelds grootste metalband.

Metallica: Some Kind Of Monster (141 min.) werd door Berlinger en Sinofsky gefilmd in de jaren 2001-2003 en was oorspronkelijk gewoon bedoeld als een verslag van de opnames van album nummer zoveel, St. Anger. Niemand kon voorzien dat de pleuris zou uitbreken bij de Amerikaanse methalheads.

Eerst ruimt bassist Jason Newsted het veld, daarna raakt zanger James Hetfield helemaal verstrikt in zichzelf en laat hij zich opnemen in een ontwenningskliniek. Na zijn terugkeer barst de echte crisis los: de frontman komt lijnrecht tegenover drummer en voormalige boezemvriend Lars Ulrich te staan. Er moet zelfs een therapeut aan te pas komen, die de boel, ondanks talloze groepssessies, maar niet gelijmd krijgt.

Terwijl de twee haantjes elkaar naar de keel vliegen blijft de camera genadeloos draaien. Intussen is er ook nog altijd geen nieuwe bassist gevonden. Het voortbestaan van de band Metallica, die eigenlijk te groot is geworden voor z’n individuele leden, hangt in deze zinnenprikkelende documentaire voortdurend aan een zijden draadje.