Back To Da Riddim

NTR

‘Reggae gaat over veerkracht en optimisme’, zegt Joost Nauta, de hoofdpersoon van de overrompelende korte docu Back To Da Riddim (25 min.). En daarvan heeft hij zelf méér dan genoeg. Resilience. Zelfbewustzijn. Ondanks – of is het ook dankzij? – zijn lichaam dat steeds meer een hindernis en kerker wordt. Joost heeft de zeldzame spierziekte SMA2 en zit in een rolstoel. Toch houdt ie onmiskenbaar de schwung in z’n leven. Hij leeft op reggae, ‘de drum die je van binnen voelt’.

En dus wil ie ook naar Jamaica, de bakermat van zijn favoriete muzieksoort. Deze reis had hij eigenlijk willen maken met zijn rastavriend Tito. Die is alleen ziek geworden en overleden – en leeft nu in zwart-wit verder in deze film. Intussen zit Joost Zorgt, de thuiszorgorganisatie die Nauta heeft opgericht en bestuurt, in zwaar weer. Als ondernemer strijdt hij al enkele jaren tegen een faillissement. En dat gaat hem natuurlijk ook niet in de koude kleren zitten.

Toch overheersen in deze vlotte, swingende en lekker associatief gemonteerde film van Bouba Dola de ‘positive vibrations’ rond zijn hoofdpersoon. Dat sluit ook aan bij Nauta’s aanstekelijke levensfilosofie, die hij vervat in de na de andere snedige oneliner. ‘Ik heb geen brief van de dokter dat ik hier moet komen, hè?’ zegt Nauta bijvoorbeeld laconiek over zijn bezoek aan het zonovergoten reggaemekka, waar hij zich laat meenemen op de lome beat van het Caribische eiland.

En als hij reggaecracks zoals Earl ‘Chinna’ Smith, Luciano The Messenger en Tony ‘Mr. T’ Owens, die hun sporen verdienden bij grootheden zoals Bob Marley en Jimmy Cliff, om zich heen verzamelt om eens lekker samen te musiceren in de studio, wordt dat voor Joost Nauta méér dan zomaar de vervulling van een langgekoesterde droom. ‘Deze mensen doen het niet voor hun lol, hè?’ zegt Joost trots, alsof hij er de goddelijke voorzienigheid in ziet. ‘Het is een opdracht.’

Zo laat Dola alle stukjes van Nauta’s puzzel, in eerste instantie ogenschijnlijk lukraak in de lucht gegooid, uiteindelijk op hun plek vallen. De man die volgens de oorspronkelijke prognose maar een jaar of vijf zou worden, leeft nu al een kleine halve eeuw in geleende tijd én op zijn eigen beat. En die brengt iedereen om hem heen in beweging.

De Wolkenfietsers – Erfenis Van Een Droom

NTR

Ze behoren tot de tweede generatie wolkenfietsers. De broers Ruud en Gijs van de Wint beheren en exploiteren De Nollen, een voormalige vuilnisbelt in de duinen bij Den Helder die door hun vader Rudi gedurende ruim 25 jaar werd omgeturnd tot een levend kunstwerk. In de natuur bij zijn geboortestad maakte hij met bunkers, sculpturen en andere kunstwerken een klein paradijs. In het onderhoud daarvan gaat alleen enorm veel werk inzitten. Bovendien is de boel in z’n huidige vorm nauwelijks rendabel te krijgen.

‘Zorg ervoor dat je ‘t afmaakt!’ hield de kunstenaar zijn zoons voor, voordat hij in 2006 plotseling overleed. En daarvan hebben zij een levensopdracht gemaakt. In de woorden van oudste zoon Ruud: ‘Je boetseert door waar hij gestopt is.’ Buitenmens Ruud fungeert als geweten van De Nollen, de representant van zijn lekker dwarse vader die niets moest hebben van de reguliere kunstwereld. Zijn jongere broer Gijs, een echt mensenmens, zet daar realisme naast. Om te kunnen overleven moet De Nollen ook worden vernieuwd.

In de zeer fraaie documentaire De Wolkenfietsers – Erfenis Van Een Droom (67 min.) volgt Gülsah Dogan de missie van de twee broers, die zelf met hun gezinnen ook in De Nollen zijn neergestreken. Zij leven letterlijk de droom van hun vader. Die wordt, al naar gelang je gezichtspunt, verrijkt/bedreigd door plannen om ook een R.W. van de Wint-museum te starten in de groene oase. Daar zouden de honderden schilderijen, die nu in Van de Wints opslag liggen te verstoffen, toegankelijk kunnen worden gemaakt.

Beoogd directeur Ralph Keuning wil van het museum in wording echter ‘geen mausoleum voor Rudi van de Wint’ maken, maar een bruisende plek waar ook ruimte is voor ‘de Rothko van 28 van nu’. Zo hoopt hij de 7.000 mensen die De Nollen nu per jaar ontvangen op te krikken naar zo’n 50.000 bezoekers. En dat roept bij de conservatoren van de droom van ‘de grootste kosmische kunstenaar’ Rudi van de Wind (1942-2006), zijn zoons Ruud en Gijs, serieuze vragen op. Gaat dit niet in tegen alles waar hun vader voor stond?

Want hun landschap mag dan een levend organisme zijn – bijzonder fraai vastgelegd met (drone)shots – het moet wel een eigen universum blijven. Cultuurclash verzekerd – ook, indirect, tussen de broertjes. Dogan vangt intussen de passie van de twee mannen, die altijd een kind van hun vader zullen blijven. Dit is wat ze zijn. Wat ze waren. En wat ze (willen) blijven. Ook als de meningen uiteenlopen over hoe precies. En ze mogen dan moeilijke tijden hebben gekend, in al die jaren is er nooit ook maar één schilderij verkocht.

Met parallellen tussen heden en verleden, door het vermengen van actuele scènes met de zoons en archiefbeelden van hun vader, laat Gülsah Dogan bovendien zien hoe zij daadwerkelijk een eenheid vormen met de oorsprong van De Nollen. En het ‘buitenlaboratorium’ voor Van de Wints kunst en de verheven vaderliefde van zijn zoons vormt meteen een idyllisch decor voor deze intrigerende parabel over de strijd tegen institutionalisering en het behouden van je idealen. Zonder daarbij te bevriezen in de tijd.

What They Found In Bergen-Belsen

EO

Ze zeiden er volgens de Britse sergeant Bill Lawrie geen woord over tegen elkaar toen ze eenmaal in hun bed lagen. De medewerkers van de Army Film and Photographic Unit waren die dag in het concentratiekamp Bergen-Belsen geconfronteerd met het ergste wat de mens kan aanrichten en overkomen.

‘Het waren geen mensen meer, maar wat er nog over was van mensen’, vertelde Lawrie later over die dag in april 1945 aan filmconservator Kay Gladstone, die medewerkers van de eenheid interviewde voor het Imperial War Museum in Londen. ‘Lege hulzen’, zoekt hij naar de juiste woorden. ‘Helemaal dood. Er was complete hopeloosheid. Wanhoop. Alsof het einde was gekomen en niemand daar nog iets aan kon doen. En ik denk dat niemand van ons zich realiseerde wat er met ons gebeurde.’

‘Er waren wachttorens in het kamp’, herinnert Lawries collega Mike Lewis, die zelf van Joodse afkomst was, zich de volgende dag. ‘Ik klom erin, om beelden te maken. Het was een andere planeet, een andere aarde, een hel. Hoewel ik al verschrikkelijke dingen had gezien tijdens de oorlog, kon ik me niet voorstellen dat mensen elkaar zo konden behandelen.’ Intussen zijn de beelden te zien die Lawrie, Lewis en hun collega’s destijds maakten van What They Found In Bergen-Belsen (37 min.).

Als cameramensen moesten ze emotionele afstand proberen te bewaren, vertellen ze als die oorlog allang tot de geschiedenis behoort. Anders was het werk ondraaglijk. En het hielp dat ze zich achter een zoeker konden verbergen. Om vast te leggen wat er zich daar, in dat hellehol van nazi-Duitsland, had voltrokken. Bewijsmateriaal. Zwart-witte 35mm-beelden, zonder geluid. Met commentaar erbij van hen, de makers. Over dat ze elke dag, na de opnames, moesten worden ontluisd bijvoorbeeld.

En dan verstommen ook Lewis en Lawrie en mogen de gruwelijke beelden van Bergen-Belsen even voor zichzelf spreken. In doodse stilte. Hun boodschap, door samensteller Sam Mendes vervat in een sober document zonder enige franje, is tachtig jaar later nog altijd met geen mogelijkheid te negeren.

Dit Hoort Bij Ons

NTR

De subsidie is stopgezet, het museum wordt gesloten. Bij de sluiting van De Voorde, het stadsmuseum van Zoetermeer, gaan ze de collectie uitpakken en uitstallen, zodat inwoners van de Zuid-Hollandse gemeente een laatste blik mogen werpen op de vijfduizend museumstukken. Dan kunnen ze samen bepalen: wat mag weg en wat moet beslist in Zoetermeer blijven?

Barbara Makkinga kijkt mee en begeleidt ‘het zorgvuldig en transparant ontzamelen van de hele collectie’ (aldus interim-directeur Hans van de Bunte) met invoelende voice-overs van Georgina Verbaan en bijpassende melancholieke muziek. Museoloog Gerard Rooijakkers verricht eveneens hand- en spandiensten en werpt dan soms elementaire vragen op. ‘Wat hebben de kleinkinderen en kinderen van Zoetermeer toch misdaan dat zij onterfd worden?’ houdt hij medewerkers en geïnteresseerden bijvoorbeeld voor.

Objecten die tijdens de ‘participatieve waardering’ met inwoners van Zoetermeer een lage beoordeling krijgen moeten in elk geval naar elders verkassen. Van andere werken weten de bewoners dan weer zeker: Dit Hoort Bij Ons (59 min.). Die kunnen dan mogelijk een plek krijgen bij de oorspronkelijke eigenaar of in een privécollectie. Tegelijkertijd is er ook onvrede: hebben sommige voorwerpen nu werkelijk geen persoonlijke, emotionele of geschiedkundige waarde voor de gemeenschap?

Het scheidingsproces – en scheiden doet onvermijdelijk lijden – brengt een maatschappelijke dialoog op gang. Jong en oud gaan in gesprek over wat van deze ‘collectie zonder thuis’ waarde heeft en dus behouden moet blijven. Daarmee ontwikkelt deze film zich tot een soort tegenpool van documentaires zoals Marten & OopjenMijn Rembrandt en Made In Holland, waarin gefortuneerde lieden of musea zich beijveren om prestigieuze en vaak ook peperdure kunstwerken aan de eigen collectie toe te voegen.

Zulke bezigheden zijn duidelijk voorbehouden aan ‘the happy few’, terwijl de kunst in Zoetermeer echt van en voor het volk is – of niet. Vrijwel alle objecten gaan dus gepaard met persoonlijke of historische verhalen, waarvan Makkinga er een paar uitlicht in deze interessante documentaire. Intussen belanden de objecten die tot het ‘onvervreemdbaar Zoetermeers erfgoed’ worden gerekend bij de gemeente zelf. En die heeft nog wel een bijzonder plekje: ergens waar voorlopig geen inwoner ze kan zien.

Art Vs War: Banksy And C215 In Borodianka, Ukraine

3D Produzioni srl

Er zit een zekere tegenstrijdigheid in het conserveren van straatkunst. Hoort die niet gegeseld te worden door weer en wind en vervolgens met de tijd op te gaan in z’n natuurlijke omgeving? Toch is een team van restaurateurs vanuit Italië afgereisd naar Borodianka, een Oekraïense stadje op bijna zestig kilometer van de hoofdstad Kyiv, om de kunstwerken van twee buitenlandse kunstenaars veilig te stellen.

‘Straatkunst leeft en sterft doorgaans op de muur’, constateert ook kunstconservator Maria Colonna in deze aardige documentaire over een andere kant van de oorlog in Oekraïne. ‘Als het in verval raakt, komt dat doordat het nu eenmaal bedoeld was als een tijdelijk werk. Maar in dit specifieke geval is het logisch om de kunstwerken los te maken. Ze vormen nu eenmaal een belangrijke en krachtige getuigenis.’ Want de werken die in Borodianka in bewaring worden genomen komen uit de koker van ’s werelds toonaangevende straatkunstenaar Banksy en zijn Franse vakbroeder C215.

Op een muur liet Banksy een graffiti achter van een gymnaste, die een balanceeroefening doet op de ruïne van een gebombardeerd huis. Het meisje zou geïnspireerd kunnen zijn op Kateryna Dyachenko, speculeren plaatselijke bewoners. De elfjarige gymnaste kwam om het leven bij het Russische bombardement van Marioepol. Elders creëerde de Britse kunstenaar, die zijn eigen identiteit zorgvuldig afschermt, een jongetje dat een volwassen judoka (Vladimir Poetin?) over zijn schouder werpt. Zo liet Banksy in totaal zeven kunstwerken achter in het door oorlog verteerde land.

Waar regisseur Michele Pinto en zijn bronnen in Art Vs War: Banksy And C215 In Borodianka, Ukraine (54 min.) moeten gissen naar Banksy’s motieven, staat de Franse kunstenaar Christian Guémy, alias C215, hem gewoon te woord. Hij maakte een aantal muurportretten van standvastige Oekraïners, zoals de jonge bataljonscommandant Dmytro Kotsiubailo. De voormalige schilder, bijgenaamd Da Vinci, werd in december 2021 tot nationale held uitgeroepen door president Volodymyr Zelensky en kwam anderhalf jaar later op 27-jarige leeftijd om het leven.

Guémy vereeuwigde ook het oudere, van oorsprong Russische (!) koppel Mykola en Nina Kupriienko, dat ondanks het oorlogsgeweld weigert om Borodianka te verlaten. C215 heeft van hen een symbool van de Oekraïense onverzettelijkheid gemaakt. Met zijn werk steekt hij, net als Banksy, het belaagde land een hart onder de riem. Tegelijkertijd vertegenwoordigt hun kunst ook een aanzienlijke waarde. Ooit, na de oorlog, kan die misschien de basis vormen voor een museum, stelt cultuurkenner Valentyn Moiseienko in deze interessante film. Een nieuwe start voor het Borodianka van na de oorlog.

Pipe Dream

AVROTROS

Hij beschouwde zichzelf ooit als een soort god, zegt ie. Sinds 1990 houdt de Nederlandse kunstenaar Theo Jansen zich al bezig met het maken van ‘strandbeesten’. Terwijl hij, in de openingsscène van dit aan hem gewijde persoonlijke portret, over hen vertelt als ware het levende wezens, is Jansen druk bezig met een soort perpetuum mobile van PVC-buizen dat, eenmaal aangejaagd door de wind, gracieus over het strand schrijdt. ‘Na verloop van tijd werd het steeds duidelijker dat ik meer een slaaf ben dan een god.’

Op ’s mans YouTube-kanaal @strandbeestfilm zijn talloze filmpjes te vinden van Jansens beesten op het Scheveningse strand. Soms lijken ze op rudimentaire vogels of prehistorische skeletten, een andere keer op een reusachtige rups of militaire parade. De meerderheid van zijn creaties mislukt overigens, bekent hij aan het begin van de internationale documentaire Pipe Dream (47 min.). Kunst is voor hem vooral veel spelen. En dan begint het materiaal vanzelf tegen je te praten.

(Zelf)spot is de man daarbij niet vreemd. Jansen realiseert zich dat er een Don Quichot-achtige figuur in hem schuilt. Die kan helemaal opgaan in zijn eigen creaties en wordt door anderen vast regelmatig voor gek versleten. Als hij bezig is met het vervoer van een aantal beesten naar een galerie in het Japanse Osaka, kan Jansen ‘t niet laten om daar dan weer de draak mee te steken. ‘Het is kunst, weet je?’ zegt hij tegen de filmmakers Nikolay Nikolov en Zachary Alfred. Hij laat een korte stilte vallen. ‘Wisten jullie dat niet?’

‘Als ik van mensen af wil zijn, zeg ik meestal dat het kunst is’, vertelt Jansen even later in zijn atelier, nadat hij daar een geïnteresseerde man heeft afgewimpeld. ‘Dan houdt het meestal wel op. Als ik zeg dat het strandbeesten zijn, gaan ze allerlei vragen stellen. Maar als het kunst is, hebben ze medelijden met je.’ Ook hier gaat z’n humor met Jansen op de loop. Zijn werk was al in de hele wereld te zien. Nu staat er ook een tentoonstelling in zijn geboortestad Den Haag op het programma, zijn allereerste in Nederland.

Deze film geeft intussen een alleraardigst inkijkje in de parallelle wereld van Theo Jansen. Zijn strandbeesten lijken uiteindelijk een treffende uiting van ‘s mans ‘irrationeel optimisme’. En hij manifesteert zich zelf als een aimabele paradijsvogel, die helemaal één lijkt te zijn geworden met zijn eigen idee. Jansen wil dan ook dat zijn as wordt uitgestrooid op het strand als hij er niet meer is – en, houdt hij zijn eigen mythe doelbewust in stand, ‘als de beesten hier zelfstandig rondlopen’.

Pavements

Pink Moon

Als ‘The World’s Most Important And Influential Band’ in 2022 aanstalten maakt om een comeback te maken, nadat die groep er in 1999 officieel het bijltje bij neer had gegooid, wordt dat natuurlijk luister bij gezet met een speelfilm, expositie, musical én documentaire: Pavements (127 min.). En dat allemaal ter gelegenheid van, zoals een gezworen fan ‘t verwoordt, ‘de slacker-Rolling Stones van de jaren negentig’.

Dat klinkt bijna te mooi om waar te zijn voor Pavement, een band die weliswaar een ‘darling of the press’ werd en een trouwe schare fans opbouwde, maar nooit écht doordrong tot het grote publiek. Dat is ‘t ook wel een beetje. Deze documentaire van Alex Ross Perry bevat naast een impressie van de reünie van de illustere gitaargroep en een min of meer regulier carrièreoverzicht ook mockumentary-elementen.

Want Range Life, een Hollywood-biopic over Stephen Malkmus en zijn kompanen, zeg nou zelf? En al die memorabilia in het museum? Zou de band echt hebben meegewerkt aan een Apple-campagne, zoals op het bijbehorende bordje wordt gesteld, waarop meteen wordt beweerd dat Steve Jobs groot fan was? En hebben ze voor de voorstelling Slanted! Enchanted! werkelijk geprobeerd om Pavement-songs te vertalen naar het theater?

Dat spelen met verhaalelementen – waarbij ongewis blijft wat precies wat is en wat niet –past wel bij de groep, die zelf regelmatig laks, tegendraads en vals voor de dag kwam – en daar ook weer mee wegkwam. Pavement was nu eenmaal, zoals een liefhebber ‘t uitdrukt, ‘de ideale band voor jongeren die vonden dat alles stom en klote was’. Trashy, underground en toch buitengewoon sensitief. De ideale soundtrack voor alto’s.

Al die verschillende elementen en perspectieven zijn door Perry associatief, met veelvuldig gebruik van split screen en geluidscrosses, met elkaar verbonden. Het resultaat is een spannende collageachtige film, waarmee de belangrijkste gitaarband van de nineties – althans, volgens een selecte groep fijnproevers, dat Nirvana, Radiohead en Red Hot Chili Peppers voor het gemak over het hoofd ziet – recht wordt gedaan.

Louder Than You Think is een documentaire over Pavements eerste drummer Gary Young.

Nomade In Niemandsland

Omroep Zwart

Een leven lang heeft hij gecreëerd en verzameld. Van zijn huis een zeer persoonlijk museum gemaakt. En dan, als de gebreken van de oude dag komen, moet de hele boel ontmanteld worden en hij afscheid nemen van wie ie was. Voor ‘homo universalis’ Felix de Rooy vormt een herseninfarct de aanleiding om afstand te doen van de kunstwerken en objecten in z’n huis te Amsterdam. Black Archives ontfermt zich bijvoorbeeld over zijn Negrophilia-collectie. En het Stedelijk Museum organiseert in 2023 een speciale tentoonstelling: Felix de Rooy – Apocalypse.

‘Felix is voor ons een soort van supervoorbeeld’, vertelt hoofd onderzoek Charl Landvreugd van het Stedelijk in Nomade In Niemandsland (57 min.). Als zwarte filmmaker, beeldend kunstenaar en theatermaker zette De Rooy – geboren op Curaçao en via Mexico, Suriname en New York in Nederland beland – volgens hem in de afgelopen vijftig jaar onderwerpen op de kaart waar ons land eigenlijk helemaal niet klaar voor was en die nu, gezien bijvoorbeeld de Black Lives Matter-protesten en de aandacht voor de vaderlandse slavernijgeschiedenis, actueler zijn dan ooit.

Deze weelderige documentaire van Hester Jonkhout valt direct met de deur in huis met een danssequentie van Justin Brown, waarbij een pronte, door acteur Steven Hooi ingesproken voice-over klinkt: ‘Als erfgenaam van het koloniaal orgasme, als buitenechtelijke bastaard geschrapt uit het Europese testament ontsnap ik aan de gevangenis van genetische en historische identiteit’, stelt De Rooy daarin. ‘Gevlucht naar het mythische land van ‘la rasse mélange’, het niemandsland van het vuilnisbakkenras. Het dolende ras, geboren uit conflict en confrontatie.’

Met hulp van intimi zoals zijn zus Marguerite de Rooy, psychiater Glenn Helberg, producent Barbara Martijn, actrice Helen Kamperveen, kunstenaar Floris Guntelaar, ontwerper René Wissink, theatermaker Maarten van Hinte, cameraman Ernest Dickerson en De Rooys voormalige (film)partner Norman de Palm exploreert Jonkhout vervolgens het gehele terrein dat haar hoofdpersoon in zijn werk heeft bestreken. In de tentoonstelling Wit Over Zwart boog hij zich bijvoorbeeld al in 1989 over zwarte stereotypen in (strip)boeken, speelgoed en reclame.

Mensen zoals hij – zwart, queer en dwars – hebben nu eenmaal een breder perspectief dan vertegenwoordigers van de witte Nederlandse monocultuur en kunnen andermans eurocentrische gedachten omkeren, is de gedachte. Zo maakte De Rooy eens een schilderij van een zwarte Jezus, met een enorme erectie en een regenboog erachter. ‘Zo queer als maar zijn kan’, constateert Charl Landvreugd van het Stedelijk Museum daarover. En een treffend voorbeeld van waarom witte opiniemakers in de afgelopen halve eeuw soms een tandje bij moesten zetten om De Rooy te kunnen bijbenen.

Dit kleurrijke portret, op smaak gebracht met een smeuïge soundtrack, doet de Caribische kunstenaar, die op het Nederlands Film Festival van 2024 nog werd geëerd met het Gouden Kalf voor de Filmcultuur, meer dan recht. Als een essentiële wegbereider voor een nieuw Nederland en inclusieve kunst.

Dinosaur 13

Statement Pictures

Als Susan Hendrickson, een vrijwilliger van het Black Hills Institute van de broers Peter en Neal Larson, op 12 augustus 1990 een stuk gaat lopen omdat de auto van de paleontologen een lekke band heeft, doet ze in de heuvels van het Cheyenne River Indian Reservation te South Dakota een opzienbarende ontdekking.

Tot dat moment zijn er nog maar twaalf Tyrannosaurus Rexen aangetroffen. En van hen blijkt steeds minder dan veertig procent bewaard te zijn gebleven. Susan stuit echter op Dinosaur 13 (99 min.). Het prehistorische dier, zo’n 67 miljoen jaar oud, lijkt zowaar een heel eind compleet. Het enorme fossiel wordt naar haar vernoemd: Sue.

Tot zover het succesverhaal in deze documentaire van Todd Douglas Miller uit 2014. Want na de euforie van deze opzienbarende vondst, volgt een enorme kater. Op de een na laatste dag van de opgraving heeft het Black Hills Institute vijfduizend dollar betaald aan de landeigenaar Maurice Williams. De aankoop wordt met een handdruk bezegeld.

‘Meer is er nog nooit betaald voor een fossiel’, stellen de broers Larson, die Sue in een plaatselijk museum willen tentoonstellen. Dat is alleen buiten de federale overheid gerekend. Op 14 mei 1992 doet de FBI een inval. Ze nemen Sue in beslag. Het levensgrote dinosaurusskelet wordt in dozen naar een opslag in Rapid City gebracht.

In Hill City, de thuisbasis van de Larsons, hangt intussen een grafstemming. Alsof er iemand is gestorven. Al snel ontstaan er protestacties, die natuurlijk worden opgepikt door de media. ‘Don’t be cruel’, zingen lokale kinderen. ‘Save Sue.’ Peter Larson: ‘Het was onze dinosaurus, ons museum en ons leven dat in stukken werd gescheurd.’

De paleontoloog heeft dan nog geen idee wat hem boven het hoofd hangt. De aanklager bereidt een fikse strafzaak voor. ‘Als je de strafjaren van alle aanklachten bij elkaar optelt, zou ik 353 jaar moeten zitten’, stelt Peter Larson nog altijd verbijsterd. ‘Dat is langer dan Jeffrey Dahmer. En die vermoordde en at dertien mensen.’

Zo ontwikkelt zich een typische ‘I fought the law’-film, waarbij de sympathie van de maker – en daardoor ook van de kijker – duidelijk bij de vinders van Sue ligt. De FBI probeert hen uit elkaar te spelen. Medewerkers zoals Susan Hendrickson krijgen immuniteit aangeboden als ze bereid zijn om tegen anderen te getuigen.  

Een groot deel van deze intrigerende film handelt dus over de juridische strijd tussen het bedrijf van de gebroeders Larson en de Amerikaanse overheid, waarbij landeigenaar Maurice Williams, waarvan op beeldmateriaal is te zien dat hij oorspronkelijk toch echt instemde instemde met de ‘verkoop’ van Sue, een zeer dubieuze rol speelt.

Tegelijkertijd – en dat compliceerde de rechtsgang destijds ook – behoort Williams tot de oorspronkelijke bevolking van de Verenigde Staten. En als er nu één bevolkingsgroep is die door de jaren heen slecht is behandeld, dan zijn ’t wel de ‘native Americans’. Mogen die dan misschien ook eens ongegeneerd binnenlopen?

Sinds de tragische affaire rond de vondst van hun leven, die hen jarenlang door diepe dalen zal sleuren, hebben de gebroeders Larson en hun team overigens nog eens negen T-rexen ontdekt. Ze bleken alleen niet zo compleet – en dus onweerstaanbaar – als dat ene unieke exemplaar, A Dino Named Sue.

De juridische strijd om de opbrengst van de T-rex is overigens nog altijd niet helemaal afgehandeld, getuige dit verhaal van CBS News over de erven van Maurice Williams.

Dahomey

Cinéart

Na 130 jaar zit hun gevangenschap erop. Samen met duizenden anderen werden zij in 1892 geroofd uit het Afrikaanse koninkrijk Dahomey (68 min.). Sindsdien zaten de kunstwerken vast in een museum te Parijs. Koloniale buit. Voor eenieder te bewonderen. En nu, in november 2021 om precies te zijn, worden zesentwintig van hen in vrijheid gesteld. Een zoenoffer. Zesentwintig van in totaal zevenduizend artefacten. Uitroepteken. En die worden teruggebracht naar hun geboorteland dat tegenwoordig Benin heet.

Terwijl de Frans-Senegalese cineaste Mati Diop in deze hybride van docu en fictie, winnaar van een Gouden Beer op het Filmfestival van Berlijn, observeert hoe zij zich gereedmaken voor vertrek, met alle égards worden ontvangen in Benin en daarna maar moeilijk kunnen wennen aan hun nieuwe omgeving, doet één van hen, niet geheel toevallig nummer 26, hun verhaal. ‘Ik zit in een spagaat tussen de angst dat niemand me zal herkennen’, zegt dit kunstwerk met de vervormde stem van Malkenzy Orcel, ‘en de angst dat ik niets meer herken.’ En dan weerklinkt ook de kritiek van thuis: zijn die zesentwintig nog wel wie ze waren? En in hoeverre voldoet Benin zelf eigenlijk aan het ideaalbeeld van een beloofd land? Sterker: was Dahomey ook niet gewoon een slavenstaat?

Veel inwoners van Benin wisten in elk geval helemaal niet van het bestaan van de 26. ‘Op school leer je over de winnaars en de verliezers’, stelt een jongen tijdens een verhitte bijeenkomst op de universiteit van Abomey-Calavi. ‘Meer niet. Maar toen ik hoorde dat ze dit spul terug zouden geven… Ik noem het spul, want tot nu toe voel ik helemaal geen band met de beeldjes.’ Nee, geen eensgezind warm welkom. Anderen vinden dat ze zich niet moeten richten op dat materiële erfgoed in het buitenland. In eigen land is er immaterieel erfgoed te over: dansen, traditie en kennis. En ook die constatering, merken de 26, leidt weer tot gekrakeel. ‘Toen ik afgelopen zondag naar het paleis ging om die stukken te bezichtigen, heb ik een kwartier gehuild’, reageert een jonge vrouw. ‘Ik dacht echt: wauw!’

Zij is dan weer verbaasd over de genialiteit van hun voorouders. En wat kunnen hun afstammelingen discussiëren! constateren de teruggekeerden tegelijkertijd en waarschijnlijk ook enigszins mismoedig. En wat wordt er veel bijgehaald door die studenten! Aristoteles, Nelson Mandela en Voodoo. En de ziel van hun land, natuurlijk. Die zou zijn gestolen. De verschillende sprekers nemen bovendien erg veel ruimte in – en krijgen die ook van Diop. In een verder fraaie film die elementaire vragen over hun bestaan stelt, van de bevrijde artefacten en hun nieuwe/oude landgenoten, ingebed in een boeiende verkenning van erfgoed, identiteit en zelfbeschikking.

The Story Of Ne Kuko

Doxy

Het nkisi-beeld dat in Kinkuku, een bergdorp in de Congolese provincie Boma, nog altijd een enorme spirituele kracht wordt toegedicht, heeft in het Belgische Africa Museum simpelweg een inventarisnummer gekregen. 0.0.7943 om precies te zijn, voor het zogenaamde krachtbeeld van koning Ne Kuko. Het staat al ruim honderd jaar in een vitrine in Tervuren. Gereduceerd tot een artefact uit de koloniale tijd, dat er bijna om vraagt om terug gestolen te worden.

En dat is precies waar de Pan-Afrikaanse restitutie-activist Mwazulu Diyabanza zich mee bezighoudt. In de openingsscène van de zinnenprikkelende film The Story Of Ne Kuko (26 min.), die was genomineerd voor een Gouden Kalf voor beste korte documentaire, ontvreemdt hij als een Afrikaanse Robin Hood een beeldje uit het Nederlandse Afrika Museum in Berg en Dal. De hele actie – en zijn navolgende aanhouding – laat Diyabanza zelf filmen. Hij staat immers volledig in zijn recht. 

Met dit boude staaltje ‘decolonizing art’ geeft documentairemaker Festus Toll z’n film direct een pikstart. In de messcherpe, associatieve en ritmische vertelling vertegenwoordigt zulk Afrikaans erfgoed ook elementaire bescherming tegen malheur. Zonder hun beschermheilige voelen de inwoners van Kinkuku zich minder goed beschermd. Met het geroofde erfgoed is bovendien een deel van hun collectieve identiteit verdwenen. Een deel van wie hen maakt tot wie ze zijn.

Toll laat in dat kader ook een voorouder aan het woord. Die verhaalt over de Belgische ontdekkingsreiziger Alexandre Delcommune, die steun zocht bij Ne Kuko’s nkisi. Rijke en machtige Europeanen zoals hij wisten dorpshoofden zover te krijgen dat ze hun land – en dat van hun voorouders – aan hen verkochten voor plaatselijke varianten op spiegeltjes en kraaltjes. In een archief te Brussel is te zien hoe dat in praktijk werkte: Ne Kuko heeft op 19 april 1884 zo’n verdrag ondertekend met een kruisje.

Met behulp van zijn complete filmische trukendoos, inclusief een prikkelend stem- en geluidsdecor, gebruikt Festus Toll het tragische verhaal van de Congolese leider als voorbeeld van de vervloekte geschiedenis van geroofde Afrikaanse kunst – onlangs eveneens belicht in Mati Diops bekroonde hybride van docu en fictie, Dahomey – en toont hoe die doorwerkt in het heden. Intussen staart Ne Kuko’s ontwortelde nkisi vanuit z’n Belgische vitrine nog altijd wezenloos voor zich uit.

Wachtend op z’n eigen Mwazulu Diyabanza.

The Missing Piece: Mona Lisa, Her Thief, The True Story

First Hand Films

Als meisje werd Celestina Peruggia ‘kleine Mona Lisa’ genoemd. Ze had geen idee waarom. Pas later hoorde de Italiaanse vrouw dat haar vader Vicenzo de Mona Lisa op maandag 11 augustus 1911 had gestolen uit het Franse museum Het Louvre. Het wereldberoemde schilderij was daarna bijna tweeënhalf jaar van de aardbodem verdwenen. Totdat Vicenzo Peruggia Leonardo da Vinci’s meesterwerk, dat door de diefstal alleen maar aan bekendheid had gewonnen, doodleuk weer inleverde in Florence.

Waarom stal een eenvoudige werkeman, één van de vele en overigens ook weinig geliefde Italiaanse arbeidsmigranten in het toenmalige Frankrijk, Da Vinci’s fameuze kunstwerk? Het is een vraag die de Amerikaanse schrijver en documentairemaker Joe Medeiros in 2012 al een jaar of dertig bezighoudt. Eerst wilde hij erover schrijven. Het lukte hem alleen niet om tot een fatsoenlijk scenario te komen. Daarom heeft Medeiros de camera maar ter hand genomen. En daarmee is hij, na het nodige speurwerk, zowaar in het Noord-Italiaanse plaatsje Dumenza beland, waar de inmiddels 84-jarige Celestina op hem wacht met een knuffel en cake.

Zij moet de Amerikaanse documentairemaker verder helpen bij zijn queeste naar wat er zo’n honderd jaar geleden is gebeurd met dat veelbesproken schilderij. Medeiros gaat zowel grondig, met serieuze research en een hele zwik deskundigen, als ook heel speels te werk. Hij laat bijvoorbeeld een bevriende pizzeria-eigenaar het officiële psychiatrische rapport over Peruggia vertalen, vraagt zijn eigen dochter Julie om te testen of je de Mona Lisa onder je kleding kunt verbergen en keert met Vicenzo’s kleinzoon Silvio, zoals een dader volgens de volkswijsheid altijd pleegt te doen, terug naar de plaats delict, waar de hoofdverdachte een tijd werkte als schilder.

Tijdens zijn onderzoek voor de kostelijke documentaire The Missing Piece: Mona Lisa, Her Thief, The True Story (86 min.) stuit Joe Medeiros beurtelings op interessante nieuwe sporen, broodje aapverhalen en onbezonnen complottheorieën. Vicenzo Peruggio zou bijvoorbeeld een patriot zijn geweest die vond dat de Mona Lisa in Italië hoorde, een wraaklustige gastarbeider die er genoeg van had om ‘Dirty Macaroni’ te worden genoemd en een doorgewinterde crimineel, wiens brein was beneveld door een tijdens het verven opgelopen loodvergiftiging. En, ook nog een optie: misschien heeft hij ’t wel helemaal niet gedaan. Uitroepteken.

Waren ’t dan misschien ‘De Duitsers’? Die stonden op dat moment immers ook op het punt om de Eerste Wereldoorlog te starten met de Fransen. Op het rijtje verdachten van de Franse politie prijkten verder: de Amerikaanse bankier JP Morgan, kunstenaar Pablo Picasso en de illustere markies van Valfierno. Kortom: spannende onderzoekspistes, verhalen en kleurrijke personages genoeg. En Medeiros kneedt die, met een luchtige voice-over en ondersteund door vlotte klassieke muziek, tot een zeer amusante vertelling, die stiekem ook nog wel ergens over gaat. Zijn bezoek aan Vincenzo Peruggia’s dochter dreigt alleen op een gigantische mislukking uit te lopen.

Want vrijwel direct nadat Celestina hem thuis heeft ontvangen, komt het hoge woord over haar vader eruit: ‘Ik heb nooit het genoegen gehad om hem te kennen.’

Made In Holland – De Grote Gift

Discours Film

In het Amerikaanse plaatsje Marblehead, vlakbij Boston, hangen ze gewoon aan de muur: ‘onbetaalbare‘ meesterwerken van zeventiende eeuwse Hollandse en Vlaamse meesters. Het oudere Nederlands-Vlaamse echtpaar Eijk en Rose-Marie de Mol van Otterloo, dat fortuin heeft gemaakt met een beleggingsfirma, beschikt over de grootste privéverzameling in de wereld. ‘Een’ Rembrandt van Rijn bijvoorbeeld, ‘een’ Jacob van Ruisdael en ‘een’ Jan Steen.

Ideale hoofdpersonen dus voor documentairemaker Oeke Hoogendijk, die met films als Mijn RembrandtMarten En Oopjen: Portret Van Een Huwelijk en De Vereniging Rembrandt, Een Uitzonderlijk Jaar van de liefde voor kunst van vermogende verzamelaars, en de daaromheen scharrelende handelaren, haar eigen niche heeft gemaakt. Behalve de Van Otterloos portretteert ze in Made In Holland – De Grote Gift (50 min.) nog een ander kunstminnend echtpaar: Susan en Matthew Weatherbie uit Boston. Ook dit stel heeft inmiddels een collectie van aanzienlijke waarde opgebouwd.

Via hen duikt ze in de psyche van de gefortuneerde kunstminnaar, voor wie een collectie nooit af is. Welke ‘kinderen’ wil je nog omarmen – en wie stoot je daarvoor dan af? Hoogendijk volgt Eijk en Rose-Marie van Otterloo bijvoorbeeld naar Londen waar ze bij het upper class-koppel Johnny en Sarah van Haeften ‘een’ Netscher en ‘een’ Bruegel op de kop hopen te tikken. Voor ettelijke miljoenen, dat wel. ‘Het zoet van grote kwaliteit blijft nog lang nadat het bitter van een hoge prijs is vergeten’, probeert de kunsthistoricus en adviseur Frits Duparc hen te verleiden tot aankoop.

De setting verraadt geld, oud en nieuw. En de sfeer tussen de gedistingeerde heren en dames blijft tijdens de onderhandelingen voorkomend en vriendschappelijk – al staat er veel geld en prestige op het spel. Heel aandachtig kijken ze naar de schilderijen – en wij, als kijkers, met hen – en bepalen de waarde die deze voor hen persoonlijk en volgens de markt hebben. Het blijft een intrigerend tafereel, want tegelijkertijd ligt er ook een andere prangende kwestie op tafel: waar moet de collectie heen als zij, de Van Otterloos en Weatherbies, er straks niet meer zijn?

Met die vraag brengt Hoogendijk deze boeiende, opnieuw tot in de puntjes verzorgde film naar zijn eindpunt. Het is, zoveel is duidelijk, weer onmiskenbaar ‘een’ Oeke geworden. En die zijn op hun eigen manier ook onbetaalbaar.

James Ensor. De Man Achter Het Masker

VRT

‘s Mans leven en werk roepen driekwart eeuw na zijn dood nog altijd meer vragen op dan er antwoorden voorhanden zijn. De verschillende sprekers in James Ensor. De Man Achter Het Masker (55 min.) krijgen er hun vinger maar niet achter. Hij is ‘the first Belgian modern artist’ (kunsthistorica Susan Canning), ‘die schilder vanuit de Vlaanderenstraat’ (een buurtgenote die als kind doodsbang voor hem was) en vooral ‘een blijvend intrigerend geval’ (curator Herwig Todts).

Al op de Koninklijke Academie Voor Schone Kunsten in Brussel wilde James Ensor (1860-1949) volgens archivaris Patrick Florizoone de uitzondering zijn – ook al was hij er helemaal geen hoogvlieger. Ensor was ervan overtuigd dat hij uitzonderlijk was. Kunstacademies waren in zijn optiek voor kortzichtigen, voor lieden die het gebaande pad namen. Hij daarentegen wilde raken met zijn werk. ‘Hij cultiveert hoe hij miskend werd’, aldus Florizoone. James Ensors wapen wordt het licht. Compromisloos blijft hij de grenzen opzoeken en laat anderen dan ontzet of bewonderend achter.

De Intrede Van Christus In Brussel, het pièce de résistance van de tegendraadse kunstenaar uit Oostende uit 1889, hangt sinds 1987 in het J. Paul Getty Museum te Los Angeles. Ensor schilderde ‘t op z’n achtentwintigste – als statement en reactie op Dimanche d’Été à La Grande Jatte,het meesterwerk van zijn op dat moment toonaangevende collega Georges Seurat – maar liet het daarna veertig jaar lang hangen in z’n eigen atelier. In LA weten ze er nog altijd niet goed raad mee. Het schilderij is extra hoog opgehangen en omgeven door sculpturen, zodat het de rest niet in de weg zit.

Ensors werk is kleurrijk, agressief, filmisch, provocatief en luguber, toont deze krachtige film van Maarten Vandeursen en Pieter Verbiest, waarin ook Oostendenaar Sam Louwyck, schilder Fred Bervoets en kunstenaar Paul McCarthy hun licht laten schijnen over die enigmatische man met meer vijanden dan vrienden. Vreemd is dat overigens niet. Ook in zijn schilderijen trapt Ensor wild om zich heen. Naar notabelen – men neme bijvoorbeeld Doctrinaire Voeding waarin hij koning Leopold en co letterlijk in de bek van het gewone volk laat schijten – maar ook naar de kunstwereld zelf.

James Ensor wil de hypocrisie blootleggen. Ontmaskeren. Letterlijk: door het veelvuldig gebruik van maskers in zijn schilderijen. Zijn oeuvre heeft nog niets aan kracht ingeboet, betoogt deze documentaire, gezegend met een onheilszwangere soundtrack, die zijn kunst weer helemaal in het nu plaatst. Dat is knap: hoe een man en zijn werk, 75 jaar na zijn dood, weer tot leven worden gewekt. Zodat het mysterie Ensor wordt verlicht en toch blijft voortbestaan.

Jamie Wyeth And The Unflinching Eye

Juno Films

‘Wat nu als hij naar zijn moeder was vernoemd en Jamie James zou heten?’ werpt Timothy Standring, curator van het Denver Museum Of Art, op. ‘Zouden we hier dan ook zitten?’ Jamies achternaam is alleen Wyeth. Hij is een telg van de bekende Amerikaanse kunstenaarsfamilie. Zijn opa N.C. Wyeth (1882-1945), die overigens nog voor zijn geboorte overleed, was een bekende schilder en illustrator. En Jamie’s vader Andrew Wyeth (1917-2009) geldt als één van de belangrijkste Amerikaanse kunstenaars van de twintigste eeuw.

Jamie Wyeth (1946) heeft zich gaandeweg echter aan de schaduw van zijn voorgangers weten te ontworstelen. In deze verzorgde film zoekt filmmaker Glenn Holsten de kunstenaar op in zijn boerderij in het Noordoosten van de Verenigde Staten. In zijn eigen atelier schildert hij, inmiddels toch ook dik in de zeventig, nog altijd als een bezetene. De verfklodders zitten in zijn gezicht als hij in Jamie Wyeth And The Unflinching Eye (tv-versie: 52 min.) samen met familieleden, intimi en kunstkenners vertelt over zijn leven, loopbaan en werk.

Hij verwerft al op jonge leeftijd een naam met iconische portretten van wijlen John F. Kennedy, ‘Mr. Olympia’ Arnold Schwarzenegger en sterdanser Rudolf Nureyev. Volgens Joyce Hill Stoner, curator van het Winterthur Museum, gaat Wyeth te werk als een rechtbanktekenaar, op zoek naar de verhalen achter de gezichten. Artpopheld Andy Warhol wordt via Wyeths nietsontziende blik bijvoorbeeld een onaantrekkelijke voyeur, met kille ogen en een enorme pimpelpaarse neus. Warhol zelf doet er niet al te moeilijk over. Alleen dat paars had wel wat minder gemogen.

Sindsdien heeft Wyeth diezelfde priemende ogen ook gericht op intimi, landschappen én dieren. Een serie over de zeven erfzonden bijvoorbeeld, met zeemeeuwen in de hoofdrol. Het is alsof Wyeth dan doordringt tot het wezen van zijn subjecten en zo de grotere thema’s des levens kan blootleggen. Hij heeft zich zo allang bewezen als een waardig lid van de familiedynastie, betoogt deze film. ‘Zou Jamie het ook hebben gemaakt zonder de Wyeth-naam?’ vraagt Timothy Standring nog maar eens ten overvloede en geeft meteen antwoord. ‘Ja… Ja!’

Herman Brood: Kunst… Begin Drrr Niet An

VPRO

Hij was fan van Little Richard, Blondie én Koningin Beatrix. Zelf wilde Herman Brood (1946-2001), uut Zwolle, ook een idool zijn. Het liefst zou hij de hele dag een camera op zich gericht hebben, bekent Neerlands oer-rock & roller in Herman Brood: Kunst… Begin Drrr Niet An (76 min.). En dat dan live uitzenden in de Amsterdamse Kalverstraat. Hij is nu eenmaal, daar doet ie zelf helemaal niet moeilijk over, ‘aandacht-süchtig’.

Deze film van Gwen Jansen concentreert zich op Broods werk als beeldend kunstenaar – al is de rock & roll, zowel de muziek zelf als de bijbehorende leefstijl, nooit ver weg. De basis van deze documentaire uit 2015 wordt echter gevormd door beelden die tussen 1992 en 2000 werden gemaakt bij kunstliefhebber en galeriehouder Ivo de Lange in Broods geboorteplaats Zwolle. Hij ging daar een paar dagen per maand heen om te schilderen. Volgens kunstenaar Rob Scholte waren zulke schilderbezoekjes een noodzakelijke tegenhanger voor ‘dat maffe leven wat ie als publieke persoonlijkheid in Amsterdam moest leven’.

De kunstenaar Brood had als kind een lui oog en was ook nog kleurenblind, maar werd uiteindelijk net zo’n begrip als het rock & roll-beest Brood. Scholte beschouwt hem zelfs als een geestverwant van Banksy. Uit dit postume portret, waarin verder bijvoorbeeld ook jeugdvriend Hans La Faille, muzikant Bertus Borgers en Frank Black van de Amerikaanse rockband The Pixies aan het woord komen, rijst het beeld van een mediapersoonlijkheid die zijn eigen kunstwerk werd. ‘Ook al gooi ik er met de pet naar, is het nog altijd een Herman Brood’, zegt hij over zijn eigen werken, waarmee hij soms ongegeneerd de spot drijft. ‘En daar heb ik keihard voor gewerkt.’

De showman Brood manifesteert zich ook tijdens een ontmoeting met Desi Bouterse in Suriname. ‘Jij krijgt veel over je heen’, zegt hij tegen de legerleider/politicus die verantwoordelijk wordt gehouden voor de Decembermoorden. ‘Dan moet je wel heel sterk zijn dat je daar niet aan onderdoor gaat.’ Bouterse laat het zich graag aanleunen: ‘Part of the job’, zegt hij schouderophalend. Het is een ongemakkelijk tafereel. Zeker als Brood het Surinaamse kopstuk ook nog een schilderij van een naakte vrouw aanbiedt. ‘Deze doos’, zegt hij erbij. ‘Getiteld: Artiesteningang.’ Tot afgrijzen van zijn vrouw Xandra. ‘Ik vind dat vreselijk. Mijn maag draait ervan om.’

Het is eigen aan het eeuwige joch Herman Brood, zo blijkt opnieuw in deze film over zijn kunstenaarschap. Altijd balancerend op het slappe koord tussen ‘larger than life’ en zelfparodie. Een man ook uit een andere tijd, wiens seks, drugs & rock & roll nu ongetwijfeld als ‘grensoverschrijdend’ zou zijn betiteld. Hij schaamt zich nergens voor – of doet op z’n minst heel overtuigend alsof. Hoewel Brood graag serieus genomen wil worden als kunstenaar, noemt hij zichzelf bijvoorbeeld tegelijkertijd ook een ‘souvenirfabrikant’. Hij legt uit, quasi-serieus: ‘Als je driehonderd schilderijen per week maakt kun je moeilijk overal je ‘soul’ in leggen.’

Typisch Brood: ontwapenend, irritant én goed getroffen in dit liefdevolle portret.

Rietveldhuizen: Een Meubel Om In Te Wonen

AVROTROS

Toen interieurarchitect Truus Schröder in 1982 met Frank den Oudsten en Lenneke Büller terugkeek op haar leven en werk, was haar voormalige partner, de befaamde meubelontwerper en architect Gerrit Rietveld (1888-1964), al bijna twintig jaar overleden. Samen hadden ze een aantal volstrekt eigen woonhuizen nagelaten. Te beginnen met hun eigen woning: het zogenaamde Rietveld Schröderhuis, volgens de officiële website ‘een meesterwerk van functionaliteit, minimalisme en geometrische precisie’ aan de rand van Utrecht, dat in originele staat is teruggebracht en tegenwoordig dienst doet als museum.

In Rietveldhuizen: Een Meubel Om In Te Wonen (52 min.) gebruikt Lex Reitsma de geluidsopname van Schröder, die zelf in 1985 overleed, als structurerend element. Zij leerde Rietveld kennen in 1911 toen ze allebei op het punt stonden om te trouwen. Niet met elkaar overigens. Toen haar echtgenoot Frits in 1923 overleed, vroeg Truus ‘Rietveld’ om een nieuw huis voor haar en haar kinderen te bouwen. Uiteindelijk zou hij er zelf, na het overlijden van zijn echtgenote Vrouwgien in 1957, eveneens een eigen plek krijgen. Ook professioneel: op de begane grond vestigden Truus en Gerrit er hun gezamenlijke architectenbureau.

Met Rietvelds kleindochter Martine Eskes en Schröders kleinzoon Maarten loopt Reitsma nu hun huis, leven en werk door. Daarnaast bezoekt hij Rietveld-huizen elders in het land. Het zijn woningen die niet voor de eeuwigheid werden gebouwd. Uiteindelijk zouden de huizen verouderd raken en vervangen moeten worden, was de stellige overtuiging van Gerrit Rietveld. ‘Hij werkte net zo lang totdat de dingen niet meer ingewikkeld waren’, zegt Truus Schröder daarover, in het met een bandrecorder opgenomen gesprek, dat met illustratieve beelden wordt ondersteund. Niet elke ingenieuze oplossing heeft de tand des tijds echter doorstaan.

De huidige eigenaren hebben er hun handen aan vol om de panden in originele staat en bewoonbaar te houden. ‘Een Rietveld-huis dat niet lekt is geen Rietveld-huis’, vat Rex Verkaik, eigenaar van Huis Kronenberg in Wageningen, het kernachtig samen. Tegelijkertijd voelen hij en de bewoners van al die andere creaties van de twee-eenheid Gerrit Rietveld en Truus Schröder de behoefte en de verplichting om ze in stand te houden. Als essentieel cultureel erfgoed, toonbeelden van de kunststroming De Stijl, dat in deze liefdevolle film nog eens in volle (of vergane) glorie wordt getoond. Om te benadrukken hoe bijzonder al die creaties zijn.

Bewariërs

Periscoop Film

Die naam was een grapje onder Joodse Nederlanders tijdens de Tweede Wereldoorlog: Bewariërs (70 min.), niet-Joodse Nederlanders die in goed vertrouwen voorwerpen van Joodse vrienden in ontvangst namen, met de intentie om die na de oorlog terug te geven. Alleen: vaak kwam het niet zover, meestal omdat de oorspronkelijke eigenaren nooit meer thuiskwamen. Soms ook omdat de ontvangers ze niet wilden teruggeven. En hun kinderen en kleinkinderen moeten zich daar, getuige deze interessante en stevig gedocumenteerde film van Timon Moll en Sanne Kortooms, nog altijd toe verhouden.

De weinige Joden die na de oorlog naar huis terugkeerden en daar hun leven wilden vervolgen kregen vaak een ‘ijskoude’ ontvangst, stellen diverse historici in deze documentaire. Dat werd de ‘kleine Shoah’ genoemd. Nederland richtte zich volledig op de wederopbouw en had nauwelijks oog voor welk leed er was aangericht. Daardoor duurde het soms heel lang voordat Joodse bezittingen op hun rechtmatige plek terechtkwamen – als dat al gebeurde. ‘Beste familie Rosenthal, het lukt me maar niet om u te vinden’, staat er bijvoorbeeld geschreven op een papiertje dat aan de zijkant is geplakt van een boekenkast, die in het innamedepot van het Nationaal Holocaustmuseum terecht is gekomen. ‘Ik wil deze boeken aan u teruggeven. Ze zijn door mijn grootvader uit uw woning geroofd nadat u bent weggevoerd tijdens een razzia in 1942.’

‘Het blijft zo raar dat er spullen terug zijn gekomen en zij niet’, zegt Sara Coster, de kleindochter van de handelaar Samuel van Cleef en zijn vrouw Elisabeth. ‘Dat ze dus wel hun spullen lieten onderduiken en zelf dachten: we gaan nog wel onderduiken. Het komt nog wel.’ Samen met haar broer, de journalist Alfred van Cleef, schetst Sara hoe de eigendommen van haar grootouders werden ondergebracht bij een bevriende zakenrelatie. Die wilde daarvan later geen afstand meer doen. Wat hun vader Jacob, zoon van Samuel en Elisabeth, ook probeerde. Die was er op een gegeven moment helemaal klaar mee. ‘Ik wil van die man geen gunst vragen’, zei hij. Toen ‘die man’ in 1980 overleed, werden de spullen van de Van Cleefs, zo bleek later, dus gewoon naar de afvalverbranding gebracht.

De spullen van Louis Polak en zijn vrouw Marie Polak-Trompetter kwamen uiteindelijk bij Johan Gortworst terecht. Zijn grootvader nam ze ooit in ontvangst en gaf ze daarna door aan Johans tante en zij weer aan zijn moeder. Een dierbare ring die Johan van haar erfde bleek in werkelijkheid dus afkomstig te zijn van de familie Polak. Johan heeft tot dusver alleen geen nabestaanden van hen kunnen traceren om ook die aan hen te overhandigen. Wim de Haan, zoon van de Bewariër Johnny, waagde eveneens een poging. Zijn vader bewaarde z’n hele leven een kist met de viool van zijn vriend Bram. Al die jaren lag het instrument tevergeefs op hem te wachten. Toen zijn vader was overleden, vond Wim in een dagboek echter voldoende aanknopingspunten om het instrument alsnog bij zijn rechtmatige eigenaars te kunnen bezorgen.

Het is een aangrijpend verhaal dat illustreert hoe bezittingen van de slachtoffers van de Jodenvervolging ook tachtig jaar na dato nog altijd een wezenlijke rol kunnen spelen in het verwerkingsproces van de nabestaanden. Hoewel het leed dat destijds is aangericht natuurlijk op geen enkele manier kan worden gerepareerd, is het getuige Bewariërs wel enigszins te verzachten.

A Revolution On Canvas

HBO Max

De reacties in Iraanse kranten op de tentoonstelling van Nickzad Nodjoumi’s schilderijen in Teherans museum voor moderne kunst zijn in 1980 ronduit vijandig. ‘Nodjoumi’s abnormale denkbeelden zijn slim bedrog’, schrijft de één. ‘Hoe kan de moslimmeerderheid deze schilderijen tolereren?’ vraagt een ander zich af. En: ‘Dat deze verrader mag verdrinken in schaamte.’

Een jaar eerder is de Sjah afgezet als leider van het land. Na de revolutie van 1979 is Iran in de greep geraakt van conservatieve krachten. Nodjoumi voelt zich genoodzaakt om de expositie af te breken en zijn werk achter te laten. Ruim veertig jaar later wordt de inmiddels vanuit de Verenigde Staten opererende kunstenaar nog altijd beschouwd als een essentiële criticaster van het Iraanse regime. Het werk waarmee hij destijds zoveel commotie heeft veroorzaakt is echter spoorloos.

In A Revolution On Canvas (95 min.) gaat Nicky samen met zijn dochter Sara Nodjoumi, die deze documentaire regisseerde met haar man Till Schauder, op zoek naar de verloren schilderijen, die een treffende metafoor vormen voor het verdwenen Iran, waarvan Nickzad en zijn echtgenote Nahid Hagigat, eveneens een vooraanstaande kunstenares en een belangrijk rolmodel voor Iraanse vrouwen, deel hebben uitgemaakt. Een verwesterd land, met een protserige potentaat aan de leiding.

Als jonge kunstenaar verblijft Nickzad in de jaren zestig en zeventig vooral in New York. Hij raakt daar betrokken bij studentenprotesten tegen de Sjah en belandt zo in z’n geboorteland op de radar van de geheime politie Savak. Als de spanningen in Iran eind jaren zeventig oplopen, sluit Sara’s vader zich aan bij de demonstraties tegen de Sjah. Hij heeft de religieuze krachten in zijn land echter onderschat. Zodra zij de macht grijpen is er helemaal geen ruimte meer  voor andersdenkenden zoals hij.

Via Nickzad Nodjoumi en zijn geladen werk, waarin ’s mans woede over de ontwikkelingen in z’n geboorteland natuurlijk is doorgesijpeld, vertellen zijn dochter Sara en haar echtgenoot in deze persoonlijke film het verhaal van de recente geschiedenis van Iran, dat alweer enkele jaren in vuur en vlam staat. Terwijl ze samen met haar ouders het verleden doorneemt realiseert Sara Nodjoumi zich hoeveel de strijd van haar vader hen als gezin heeft gekost, haar moeder in het bijzonder.

Als ze contacten proberen te leggen in Iran om het verdwenen werk van Sara’s vader op te sporen, moeten ze bovendien uiterste voorzichtigheid betrachten. Iedere landgenoot die hen helpt neemt een risico. Het Iraanse regime grijpt zo nodig keihard in, blijkt opnieuw tijdens de vrouwenprotesten in Teheran die met bruut geweld worden neergeslagen. Nickzad Nodjoumi weigert, getuige deze krachtige documentaire, echter nog altijd categorisch om zich de mond te laten snoeren.

The Great Rhino Robbery

SkyShowtime

Rond 2011 worden natuurhistorische musea in pak ‘m beet Coimbra, Haslemere en Rotterdam ineens opgeschrikt door inbraken. De dieven hebben ‘t voorzien op antieke neushoornhoorns. De vraag naar zulke hoorns is explosief gestegen. In China menen ze bijvoorbeeld dat neushoornpoeder een probaat middel tegen kanker is. In Vietnam wordt datzelfde poeder ook nog als luxeartikel, dat kan worden vermengd met wijn of cocaïne, beschouwd door de nouveau riche. 

En als er ergens grof geld valt te verdienen, zijn er altijd lieden te vinden die daar een graantje van mee willen pikken. Ofwel: The Great Rhino Robbery (140 min.). Tijdens een onderzoek van Europol leidt het spoor naar de zogenaamde Rathkeale Rovers, een groep woonwagenbewoners uit Ierland die zich eerder schuldig heeft gemaakt aan sigarettensmokkel, de handel in namaakgereedschap en asfaltfraude, waarbij tegen een fikse vergoeding nepreparaties aan de weg worden verricht. Zij lijken hun eigen mannetjes op rooftocht te hebben gestuurd naar natuurhistorische musea.

Behalve in musea zijn neushoornhoorns natuurlijk ook in de vrije natuur te vinden. Die zitten alleen aan een levend dier vast. Neushoorns zijn daardoor dood meer waard dan levend. Zo’n 300.000 dollar, becijfert anti-smokkel activist Steve Galster. Zo worden de resultaten van een succesvol fokprogramma voor de trofeejacht (!), waarmee de bedreigde diersoort weer min of meer op peil is gebracht, bruut tenietgedaan. Want voor een aardige beloning willen stropers of hun klanten, soms speciaal ingehuurde Thaise prostituees, best neushoorns naar de eeuwige jachtvelden schieten.

En daarmee leidt het spoor in deze driedelige docuserie van Jesse Vile (The Ripper en Curse Of The Chippendales) weer naar Fatty’s gore wilde dierenslachthuis in Thailand en zijn mysterieuze opdrachtgever Vixay Keosavang, ‘de Pablo Escobar van de wildhandel’. Deze oud-officier in het leger van Lagos verdient goud geld met de handel in exotische dieren en kijkt niet op een neushoornleven meer of minder. Zolang er nieuwe hoorns binnenkomen. Om aan de vraag te kunnen voldoen zetten zijn leveranciers zelfs een gewiekste jachtfraude op. En dat brengt hen in het vizier van het gezag.

De jacht op de verantwoordelijke criminelen, die deel uitmaken van een internationaal opererend netwerk, wordt door Vile vakkundig, met behulp van gelikte reconstructiescènes, uitgeserveerd en krijgt met name lading als die wordt geïllustreerd met beelden van de illegale jacht: hoe de neushoorns worden neergeschoten, daarna dienen als decor voor een trofeefoto en tot slot met grof geweld van hun signatuurkenmerk worden ontdaan. Zulke barbaarse stroperij en de daarmee verbonden hebzucht, die elk levend wezen reduceert tot handelswaar, willen maar niet wennen.

En die maken van The Great Rhino Robbery méér dan de zoveelste routineuze true crime-productie.