Een kunstproject, protestactie, sociaal initiatief en uit de hand gelopen grap ineen. Het idee van Michael Townsend en enkele andere kunstenaars om in 2003 een Secret Mall Appartment (91 min.) te openen krijgt al snel de contouren van een onvervalst en onweerstaanbaar jongensboekverhaal.
De komst van een kolossaal winkelcentrum in het hart van de Amerikaanse stad Providence is hen een doorn in het oog geweest. Providence Place, geopend in augustus 1999, moet de stad weer aantrekkelijk maken voor een koopkrachtig publiek, maar is ook ten koste gegaan van de culturele enclave Fort Thunder, waar jonge kunstenaars en alternatieve muzikanten een thuis hadden gevonden. Een projectontwikkelaar koopt de vrijhaven op en laat die in 2002 slopen.
Een jaar later nemen Townsend en de zijnen wraak. Ze vinden een tussenruimte van zo’n 75 vierkante meter in het protserige winkelcentrum en beginnen daarin te verblijven. Het is zomaar een onbezonnen idee. Langer dan een week zal ‘t niet duren. Dat is echter buiten hun eigen vindingrijkheid gerekend – en het volstrekt onpersoonlijke karakter van zo’n winkelkolos. Het wilde plan wordt gekker en gekker. Ze documenteren de hele onderneming met kleine consumentencameraatjes.
Die totaal onwerkelijke beelden vormen de basis voor deze heerlijke documentaire van Jeremy Workman, waarin de direct betrokkenen met overduidelijk plezier terugkijken op het bizarre avontuur dat ze met elkaar zijn aangegaan. Om dit verhelderen hebben ze zowel een maquette van het winkelcentrum als een levensechte replica van het appartement gemaakt. De ruimte waar ze zo’n vier jaar hebben vertoefd, wordt zo weer tastbaar gemaakt. Want in gelul kan je nu eenmaal niet wonen.
Secret Mall Appartment wordt intussen ook een portret van Michael Townsend, een bevlogen kunstenaar en docent die in de periode van het appartement tevens sociale projecten met tapekunst opzet in zorginstellingen en de dragende kracht van een 911-kunstproject is. Het geheime appartement lijkt zijn meesterzet, een kunstwerk dat is opgebouwd uit allerlei kringloopspullen, een zelfgemaakte muur van betonblokken en de dringende behoefte om een punt te maken.
Tegen gentrificatie en de vercommercialisering van de hedendaagse maatschappij. Voor creativiteit, doorzettingsvermogen en eigenzinnigheid. En over de waarde van kunst.
Er zijn nu eenmaal rijke mensen en arme mensen. Daar hebben Sjaak en Clara Sies, de oprichters van de eerste Voedselbank van Nederland, al best vragen bij. ‘Welk recht heeft de één wel wat de ander niet heeft?’ vraagt Sjaak zich af. Nog meer problemen hebben ze echter met verspilling. Dat er hier iets over is, wat een ander elders tekort komt. En dat het dan tóch wordt weggegooid. Clara kan er met haar hoofd niet bij.
Ze weten uit eigen ervaring wat armoede is. Sjaak en Clara hadden zelf een jaar of dertien een winkel in Rotterdam, de toepasselijke getitelde boetiek Don Quichotte. Dat ging lang fantastisch. Totdat het tóch fout ging en er schulden moesten worden gesaneerd. ‘Met Gods hulp en hulp van anderen’, aldus Clara, lukte dat. En dat inspireerde deze Goeie Mensen (52 min.) om ook anderen te gaan helpen – en nodeloze verspilling tegen te gaan.
Ruim twintig jaar geleden richtten ze in hun eigen stad een voedselbank op. Het werd een enorm succes en kreeg overal in het land navolging. Al bleek het ook een omstreden initiatief: armoede in Nederland, dat bestond toch helemaal niet? Later volgden nog andere ideeën: een gaarkeuken en het sociaal café Onder De Oranjeboom. Daar bieden ze nog altijd goedkope (of gratis) maaltijden aan. Geserveerd met een praatje, gezelligheid en oprechte interesse.
Peter Tetteroo en Anneloek Sollart volgen het echtpaar Sies in hun laatste jaar als sociale aanjagers in Rotterdam. Voordat ze de deur definitief achter zich dicht trekken. Sjaak, begin tachtig inmiddels, moet het echt wat rustiger aan doen. En Clara, dik tien jaar jonger, herstelt van een ingrijpende operatie. Het is niet moeilijk om te zien wat zij achterlaten: hun geesteskind wordt nu grotendeels gerund door vrijwilligers, die ooit zelf een beroep op hun hulp hebben gedaan.
Goed voorbeeld deed ook in dit geval dus volgen. En goeie mensen zorgen – getuige dit warme groepsportret, waarin ook nog enkele vrijwilligers en jongste dochter Lea aan het woord komen – voor nóg meer goeie mensen. Dat is een hoopvolle boodschap, die klinkt vanuit een omgeving, waar armoede, eenzaamheid en verslaving ook wel eens vrij spel hebben. Tenminste, totdat er een Sjaak of Clara opstaat en de helpende hand biedt die iedereen wel eens nodig heeft.
Weinig wetenschappelijke experimenten hebben zich zo in het collectieve geheugen genesteld als het gevangenisexperiment dat de Amerikaanse psycholoog Philip Zimbardo van de Stanford-universiteit in 1971 uitvoerde – of ‘t moet het al even beruchte Milgram Experiment van enkele jaren eerder zijn, waarbij gewone Amerikanen werd gevraagd om steeds heftigere pijnimpulsen te geven aan willekeurige slachtoffers. Hoever zouden zij gaan? Zimbardo’s uitgangspunt was net zo prikkelend: wat gebeurt er als je goede mensen in een slechte situatie plaatst?
De opzet van zijn spraakmakende experiment leek eenvoudig: 24 deelnemers werden in een gevangenis geplaatst, de helft als bewaarders en de rest als hun gevangenen. Ze waren zorgvuldig geselecteerd, hadden willekeurig een rol toebedeeld gekregen en ontvingen voor de loop van het project kost, inwoning en 15 dollar loon per dag. Er was wel één voorwaarde: ze mochten de ‘gevangenis’ niet voortijdig verlaten. En (bijna) alles werd gefilmd, te beginnen met de arrestaties thuis. Het vervolg is bekend: binnen zes dagen moest het omstreden experiment, dat twee weken zou gaan duren, al worden afgebroken, omdat de situatie volledig was geëscaleerd.
Philip Zimbardo’s punt was daarmee gemaakt: in de juiste verkeerde omstandigheden is ieder mens tot gruweldaden in staat. En daarop zou hij een hele carrière bouwen. De wetenschapper werd een graag geziene gast – ook door zichzelf – in de media. ‘s Mans lezing van het experiment is echter een leugen, stelt de Franse schrijver en onderzoeker Thibault le Texier. En hij wordt in deze driedelige docuserie The Stanford Prison Experiment: Unlocking The Truth (172 min.) van Juliette Eisner bijgevallen door een aantal deelnemers aan het experiment, waarvan sommigen beweren dat eigenlijk nog nooit iemand naar hún ervaringen heeft gevraagd.
In de eerste aflevering lopen Zimbardo’s versie van het experiment en de herinnering van de participanten nog min of meer parallel. Daarna zoomt Eisner uit en bekijkt hoe de wetenschapper te werk ging, van zijn bevindingen een smeuïg verhaal kneedde en vervolgens overal aan de man bracht. Er hoefde ergens maar een geweldsuitbarsting te zijn of Zimbardo kwam langs om die te duiden; van de opstand in de Attica-gevangenis, slechts een paar weken later, tot het Amerikaanse martelschandaal in de Iraakse Abu Ghraib-gevangenis. En al die kennis was terug te voeren op een experiment waarbij serieuze vragen zijn te stellen – en niet alleen op ethisch vlak.
Zimbardo blijkt nogal selectief met de feiten te zijn omgegaan. Alleen wat paste in zijn eigen hypothese – die bijvoorbeeld perfect aansloot bij Hannah Arendts studie van de nazi-bureaucraat Adolf Eichmann en ‘de banaliteit van het kwaad’ – zou uiteindelijk in z’n eigen conclusies terechtkomen. Later bleek hij de bewaarders vooraf bijvoorbeeld uitgebreid te hebben geïnstrueerd. Bovendien beweren zij nu ook dat hen destijds te verstaan was gegeven dat zij alleen het bestuderen van de gevangenen faciliteerden, niet dat ze zelf ook onderdeel van die studie waren. Bewaker Dave Eshleman, alias ‘John Wayne’, zag dit als een vrijbrief om een genadeloze bruut te acteren.
In een replica van het cellencomplex heeft Eisner op basis van officiële stukken en – iets gladder ijs, zou je zeggen – de herinneringen van participanten reconstructies van het Stanford-experiment laten uitvoeren. In aanwezigheid en soms ook onder regie van de toenmalige deelnemers. Want hoewel de sociaal psycholoog ‘t soms anders deed voorkomen, was dit zeker niet in z’n geheel gefilmd. Van de in totaal ongeveer 150 uur dat de gevangenis open was, bestaat slechts zes uur beeldmateriaal. Dit laat wel precies datgene zien wat Phil Zimbardo met de wereld wilde delen: in een onmenselijk systeem gaan de mensen zich ook als onmensen gedragen.
In de slotaflevering van deze fascinerende miniserie komt hij zich zowaar verdedigen en nuanceert hij tevens het beeld van de ‘mad scientist’, dat anderen van hem hebben geschetst. De wetenschapper plaatst ook kanttekeningen bij de herinneringen van de deelnemers. Zijn die niet gewoon onderdeel van een coping strategie, waarmee ze hun eigen gedrag rationaliseren? Zimbardo – bijgestaan door zijn vrouw, de psychologe Christina Maslach, die hem er destijds van zou hebben doordrongen om het experiment stop te zetten – is tegelijkertijd ook zelfkritisch: waarom zag hij zelf niet dat de situatie in de Stanford-gevangenis volledig uit de hand liep?
Zo werpt The Stanford Prison Experiment: Unlocking The Truth nieuw licht op een controversieel wetenschappelijk experiment – al is daar natuurlijk al eerder kritisch over gepubliceerd, ook in Nederland – dat ruim een halve eeuw na dato nog altijd stof tot nadenken en discussiëren oplevert.
Hij bestaat! Hij is onlangs in levende lijve aangetroffen. Sterker: hij bleek toen bereid om voor de camera te verschijnen. Milou Gevers mocht ‘m zelfs enkele vragen stellen: De Smartphone-loze Mens (14 min.).
In de enorme digitale kudde was de Nederlandse documentairemaakster, voor deze speelse korte documentaire, op zoek gegaan naar exemplaren van ‘een bijna uitgestorven soort’. Ze trof die zowaar in het wild aan – en bereid om te praten. Zonder meel in de mond of al te tevreden over zichzelf.
Even voor de helderheid: de drie paradijsvogels die Gevers uiteindelijk heeft weten te vangen, hebben wel degelijk een telefoon. Die gebruiken ze alleen – tromgeroffel, doodse stilte, klaroengeschal – om te bellen. En, vooruit, om te sms’en, pixelige foto’s te maken of een spelletje te doen. Snake, om precies te zijn.
Milou Gevers kan haar verbazing, zo te horen, nauwelijks onderdrukken. Ze laaft zich aan de wijze woorden van deze ‘Boris’, ‘Floor’ en ‘Carlijn’, lardeert hun bespiegelingen met pixelige beelden en volgt hen ook in het wild, terwijl ze zich staande houden tussen Smartphoners, met hun kenmerkende ‘technek’.
Als bijzondere exemplaren van de menselijke soort wilden zij niet langer als digitale tot slaaf gemaakten door het leven gaan – of ze verkiezen het échte contact, met Smartphoners én Smartphone-lozen. En de praktische complicaties van het smartphone-loze bestaan nemen ze gewoon, dapper als ze zijn, op de koop toe.
Gevers heeft haar antropologische onderzoek gestut met een lekker melige soundtrack, die het relaas van deze bedreigde menssoort toch nog een luchtige toets geeft. Want uiteindelijk wacht ook hen het lot van de vinylliefhebber, oldtimerfreak en voetbalromanticus: gedoemd om ooit weer cool te worden.
Moeder en dochter hebben een stilzwijgende afspraak: als Nuala dronken is, laat Myrid haar links liggen. Toch kan ze ‘t niet laten om naar haar moeder te kijken als ze haar dronken op een bankje in Belfast ziet zitten, met een fles wijn binnen handbereik. Ze besluit Nuala zelfs even te filmen – en voelt zich daar later dan weer schuldig over.
Filmen doet de jonge Ierse kunstenares Myrid Carten al van jongs af aan. Samen met mensen uit haar directe omgeving zet ze van alles in scène. Haar moeder, ooit sociaal werker in Donegal, blijkt een geliefd subject. Een vrouw die worstelt met een bipolaire stoornis en zo nu en dan helemaal van de radar verdwijnt. Soms denkt ze dat ze Bobby Sands is. Ook haar broer Danny heeft psychische problemen. Als het hen te veel wordt, grijpen ze al gauw naar de fles – al bezweert hij dat ie die nu toch al een hele tijd heeft afgezworen.
In de egodocu A Want In Her (80 min.) richt Carten, inmiddels woonachtig in Londen, haar zoekende camera op haar eigen familie. Op haar moeder die periodes van zelfmedicatie afwisselt met sobere episodes, waarin ze haar leven probeert te beteren. Op Danny, die zo nu en dan onaangekondigd in een verrotte stacaravan bij hun ouderlijk huis overnacht. En op hun broer Kevin, Myrids oom, die de menselijke ravage regelmatig moet opruimen en dat eigenlijk spuugzat is. Hij wordt stelselmatig overvraagd.
Met een grillige combinatie van homevideo’s, direct cinema-scènes en beelden van video-installaties exploreert Myrid Carten de wissel die psychische- en verslavingsproblematiek trekken op mensen in de directe omgeving. Dit leidt ook tot confrontaties met haar moeder Nuala, die Myrid verwijt dat ze haar een schuldgevoel aanpraat. Zij stelt op haar beurt dat Nuala zwelgt in zelfmedelijden en elke vorm van verantwoordelijkheid probeert te ontlopen. Zo dreigt ze haar verwanten met zich mee te trekken door de modder.
Dat is geen nieuwe thematiek, die in A Want In Her bovendien met de nodige omwegen wordt uitgewerkt – al stuurt Carten, met behulp van de bezwerende muziek van Lankum en Fontaines DC, uiteindelijk aan op een krachtige climax.
Het begint met een idee van twee mensen: een Droomdorp (200 min.). In Almere. ‘t Eemgoed, ‘leven in verbinding met de aarde en elkaar’. De initiatiefnemers Sant Ruyter en Solange Ruyter-Schmeits willen zelf ook gaan wonen in het moderne ‘dorpslandgoed’. Ze werpen zich tegelijkertijd op als projectontwikkelaar van het ambitieuze woonproject. 82 huishoudens gaan een gemeenschap vormen ‘waar jong en oud naar elkaar omkijken als het nodig is’, wordt geëxperimenteerd met ‘deep democracy’ en zo’n drie hectare grond beschikbaar is ‘om van te eten’.
De promoteksten zijn al even aantrekkelijk als de ‘artist impressions’ die van ‘t Eemgoed zijn gemaakt. Een ‘Teletubbieland’ wordt ‘t volgens de één, ‘Tofuland’ grapt een ander. In het ‘Eemcafé’ maken de aspirant-bewoners alvast kennis met elkaar, zodat ze straks echt samen kunnen leven. Zover is ‘t echter nog lang niet. Zoals dat gaat bij dit soort bouwprojecten lopen de kosten natuurlijk al snel de spuigaten uit en duurt alles véél langer dan gepland. Totdat iedereen, al dan niet veroordeeld tot een tijdelijke woning, direct op z’n achterste poten staat zodra er weer een nieuw bouwbericht binnenkomt.
Deze vijfdelige serie van Martijn Kieft, die qua opzet, vorm en toon enigszins doet denken aan de recente miniserie Staal over Tata Steel en z’n directe omgeving, brengt dat jarenlange proces vanuit allerlei verschillende perspectieven in beeld. Intussen komen de initiatiefnemers Sant en Solange steeds nadrukkelijker tegenover de veelal hoogopgeleide, gedreven en soms ook stronteigenwijze bewoners te staan. Want pionieren gaat bepaald niet vanzelf. En misschien zijn de ambities – duurzaam, sociaal én zelfvoorzienend – ook wel erg hoog gegrepen voor een groep gewone stervelingen uit de polder.
Tussen alle vertraging, bezuinigingen, werkgroepen, sub-werkgroepen, open space-onderwerpen, initiatieriten en blubber door biedt Droomdorp tegelijkertijd ook wel degelijk aanknopingspunten voor een – laten we ‘t maar gewoon uitspreken – betere wereld. Als bewoonster Els bijvoorbeeld met een hernia aan bed is gekluisterd, maken andere leden van de minimaatschappij een planning, zodat zij dagelijks van eten wordt voorzien. En het enthousiasme waarmee pensionado Martin zich met andere dorpelingen stort op het aanleggen en onderhouden van een moestuin zorgt niet alleen bij hemzelf voor een gelukzalige glimlach.
Martins vrouw Jodien heeft ondertussen meer moeite om te wennen in haar nieuwe leefomgeving, die vooralsnog veel minder idyllisch oogt dan de brochure waarvoor ze ooit zijn gevallen. Daar hebben meer bewoners last van. Terwijl ze met elkaar steggelen over de meest geschikte organisatievorm – een coöperatie, vereniging of toch iets anders? – verworden Sant en Solange, tijdens de vier jaar dat het initiatief wordt gevolgd voor deze serie, tot een soort gemeenschappelijke vijand. Het starten van een nieuwe gemeenschap binnen de marges van een bestaande wereld is nu eenmaal geen kattenpis.
Naarmate de serie, waarin actrice Lies Visschedijk als verteller alle verhaallijntjes bij elkaar brengt en structuur geeft aan de verschillende afleveringen, vordert, krijgt het ecodorp steeds meer vorm en wordt duidelijk wie en wat er wel past – en wat niet. Droomdorp brengt dit continue zoeken naar ‘verbinding’ haarfijn in beeld.
Zit er in Peter En Erik (102 min.) misschien een ‘Twee Identieke Vreemden’ verscholen? Met andere woorden: steekt er in deze film over de Groningse eeneiige tweelingbroers, die na hun geboorte werden gescheiden en vervolgens los van elkaar in een adoptiegezin zijn ondergebracht, net zo’n spannend, schokkend en tragisch nature/nurture-verhaal als in de onweerstaanbare documentairehit Three Identical Strangers (2018) over een Amerikaanse drieling?
De Nederlanders hoorden voor het eerst van elkaars bestaan toen ze zeventien waren, twee jaar eerder dan hun lotgenoten uit de Verenigde Staten. Sindsdien hebben aardappelboer Peter Anema en journalist Erik Hulsegge ontdekt dat hun biologische moeder destijds ongewenst zwanger was geworden van een man die al getrouwd bleek te zijn en ook kinderen had. Daarom heeft ze hen uiteindelijk afgestaan. Hun moeder wilde niet dat de jongens van elkaar werden gescheiden, maar is er onder druk van de betrokken deskundigen en instanties toch mee akkoord gegaan.
Inmiddels zijn Peter en Erik dik in de vijftig en lopen ze nog altijd met wezenlijke vragen over hun verleden rond. Waarom mochten Eriks ouders bijvoorbeeld niet ook Peter adopteren? Zij kregen de andere baby toentertijd per ongeluk onder ogen en wilden ook hem graag opnemen. Daarvan kon echter geen sprake zijn. Samen met onderzoeksjournalist Myrthe Buitenhuis gaan de twee broers in deze tweedelige documentaire van Jesse Bleekemolen op onderzoek uit. Al snel stuiten ze in hun dossier op de omschrijving ‘juridisch gevoelig materiaal’. Welk verhaal gaat daarachter schuil?
En in hoeverre is de situatie van de los van elkaar opgegroeide Nederlandse broers, vooralsnog het enige bekende geval van een doelbewust gescheiden tweeling in ons land, werkelijk te vergelijken met het schokkende verhaal achter de scheiding van de Amerikaanse drieling, die zonder dat ze het zelf wisten onderdeel waren van een wetenschappelijk experiment? Gaandeweg beginnen Peter en Erik in elk geval steeds meer parallellen te zien tijdens hun strooptocht langs archieven, organisaties en deskundigen, op zoek naar een verleden dat zich niet zomaar bij de kladden laat grijpen.
Een pril leven dat begon bij een alleenstaande moeder is via het opvanghuis Toevluchtsoord en de Kinderbescherming in twee héél verschillende gezinnen geëindigd. Zonder elkaar. De vraag is nog altijd: waarom? Deze poldervariant op Three Identical Strangers komt een aardig eind met het beantwoorden daarvan en maakt ondertussen natuurlijk het nodige los bij Peter en Erik – al gaan de broers daar ogenschijnlijk met kenmerkende Groningse nuchterheid mee om.
Het moet een combinatie worden van een evenement, een feest en een sociaal experiment. In een New Yorks ‘pod hotel’, waar honderd kunstenaars voor drie maanden intrekken, begint internetpionier Josh Harris in 1999 zijn eigen underground-maatschappij. Overal worden camera’s, microfoons en monitoren opgehangen. Harris ziet er een nieuwerwetse versie van Andy Warhols The Factory in, waarbij iedereen inderdaad een kwartiertje wereldberoemd kan zijn. Alleen: niet slechts eenmaal per leven, maar elke dag opnieuw. En hij, de grote bedenker en leider, faciliteert alles!
Er zijn natuurlijk wel enkele voorwaarden. Want wie betaalt bepaalt ook hier. Elke participant wordt vooraf dus indringend verhoord (alsof hij/zij toegang vraagt tot een soort politiestaat). Wie eenmaal binnen is, mag niet meer naar buiten. Exhibitionisme is bovendien verplicht. Letterlijk alles wordt gefilmd. Dit mondt uit in een decadente en arty 18+-variant op het Nederlandse Big Brother-concept. Harris noemt het: Quiet: We Live In Public. En je hoeft geen grote visionair te zijn om te weten dat dit helemaal uit de hand gaat lopen. Ook omdat dat waarschijnlijk precies de bedoeling is.
Impertinente vragen bestaan niet. Privacy ook niet. Slapen, neuken en poepen doen ze voor het oog van de wereld. En geweren leegschieten mag in de kelder. Regisseur Ondi Timoner volgt de verrichtingen van initiatiefnemer Josh Harris dan al enkele jaren en sluit voor de documentaire We Live In Public (89 min.) ook bij dit Orwelliaanse project aan. En als Quiet eenmaal is uitgedoofd, schakelt Harris door naar een nog veel persoonlijkere onderneming: op de website weliveinpublic.com kunnen hij en zijn vriendin Tanya Corrin permanent worden geobserveerd.
Die relatie spat uiteindelijk publiekelijk uit elkaar en Harris zelf gaat volledig ten onder aan deze eigenzinnige variant op The Truman Show. Leeggezogen door een publiek dat hij zelf heeft bedacht en uitgenodigd. Daarmee wordt ook dit project een krachtige metafoor voor wat het wereldwijde web kan aanrichten en een voorbode van de rol die sociale media zullen gaan spelen in ons leven. Van degenen onder ons die de hele wereld een stukje van zichzelf geven – zoals hedendaagse influencers, internetpersoonlijkheden en ook wijzelf doen – blijft vermoedelijk verdacht weinig over.
‘Alles is gratis’, zei Josh Harris al bij aanvang van het schaamteloze kunstproject Quiet. ‘Behalve de video’s die we van je maken. Die zijn van ons. Zo verkopen we je eigen leven aan je terug.’ Het is een punt dat ook Ondi Timoner wil maken in deze scherpe documentaire, die haar op het Sundance Film Festival van 2009 voor de tweede keer, na Dig! (2004), de Grand Jury Award bezorgt en sindsdien weinig aan actualiteit heeft ingeboet.
In navolging van series als Schuldig, Klassen en Leven In Limbo belicht Kanaal Sociaal (270 min.), de nieuwe documentaireserie van omroep Human, een actuele maatschappelijke kwestie aan de hand van een beperkt groepje hoofdpersonen, dat het leven met een positieve grondhouding tegemoet treedt. Plaats van handeling is Deventer, mantelzorg ditmaal het overkoepelende thema en Stephane Kaas de alwetende verteller die alle verhaallijnen op empathische toon bij elkaar houdt.
In deze zesdelige serie introduceert Kaas met zijn coregisseurs Nelleke Koop en Marinka de Jongh enkele Deventenaren die de inmiddels vijf miljoen Nederlandse mantelzorgers representeren. Gewone mensen die zorgen voor een dementerende partner, meervoudig gehandicapt kind, echtgenoot met kwakkelende gezondheid, familielid in de psychiatrie of ouder die een ongeluk heeft gehad. Intussen proberen ze hun (school)werk, gezinsleven en zichzelf intact te houden. Daarbij moeten ze meer ballen in de lucht houden dan eigenlijk van een mens mag worden verwacht. ‘Want de verzorgingsstaat is ontmanteld’, stelt Stephane Kaas. ‘We leven nu in een participatiesamenleving. En dus zorgen we voor elkaar.’
Koop, Kaas en De Jongh volgen daarnaast ook enkele medewerkers van de gemeente Deventer, die de mantelzorgers met raad en daad bijstaan of hun officiële aanvragen voor ondersteuning moeten beoordelen. Via uitzendingen van het radioprogramma Kanaal Sociaal op de lokale zender in Deventer, waarin presentator Ria Mol allerlei deskundigen op het terrein van (mantel)zorg interviewt, voegen ze bovendien maatschappelijke context aan de individuele casussen toe. Het zijn echter de gewone Deventenaren die ’t moeten doen in deze observerende miniserie. Mensen die iedereen in z’n familie, vriendenkring en directe omgeving heeft. Net als de verwanten waarvoor zij zorgen.
De verhalen van deze zorgers en verzorgden zijn herkenbaar, schrijnend en soms ook aangrijpend. Singer-songwriter Djurre de Haan heeft hun dagelijkse beslommeringen, dilemma’s en drama’s elke aflevering vervat in een lied. Gezamenlijk vormen die straks een EP, die kan worden beschouwd als een ongegeneerde ode aan de mantelzorger. Zoals de serie zelf wil zijn: feelgood-tv over mensen voor wie het glas, hoe vaak er ook ruw tegenaan wordt gestoten, meestal toch halfvol blijft. Waarin desondanks een kritische kanttekening bij de participatiemaatschappij is verpakt. En een appèl aan ons allen, de overheid voorop, om de Nederlanders die hun leven in het teken zetten van een ander een steuntje in de rug te geven.
Of we het nu willen of niet, mantelzorg is de hoeksteen van ons zorgsysteem. En de kans is groot dat iedereen op een punt in diens leven mantelzorger wordt. Zijn we daar klaar voor? Kijk Kanaal Sociaal vanaf 8 nov. op @NPO2 en NPO Start. En lees meer op: https://t.co/6W8gkRo0dppic.twitter.com/Jee3CiWMDl
‘In tien jaar tijd is het aantal daklozen verdubbeld. We leven in de grootste wooncrisis sinds de Tweede Wereldoorlog. De GGZ, de jeugdzorg, de ouderenzorg zijn uitgekleed…’ En zo kan Johan Fretz nog wel even doorgaan. Dat doet hij trouwens ook aan het begin van dit bevlogen pleidooi voor een betere wereld – een linkse wereld dus. Want Half Nederland staat in brand. En dat is overigens óók de schuld van links.
Tenminste, die conclusie is onvermijdelijk voor de schrijver en columnist van het Parool. Of zoals sommige lezers van die krant hem volgens eigen zeggen noemen: ‘die linkse, woke deugfascist, excuusallochtoon, gutmensch, socialistische, communistische, racistische, antiracistische, vervelende rot-millennial in zijn grachtengordel-bubbel’. En dan woont hij ook nog eens ‘in een schitterend jaren dertig-koophuis’.
In het politieke pamflet What’s Left? – De Puinhopen Van Links (72 min.), gemaakt met coregisseur en sidekick Juul Op den Kamp, onderzoekt Fretz hoe en waar het mis is gegaan met de sociaaldemocratie en de voornaamste vertegenwoordiger daarvan, de Partij van de Arbeid, en hoe het neoliberalisme vervolgens de dominante ideologie heeft kunnen worden in ons land – en trouwens ook in de rest van de westerse wereld.
Over Fretz’s startpunt bij deze lekker up tempo-zoektocht kan geen misverstand ontstaan: hij komt uit een echt PvdA-nest en is nog altijd stijflinks. De idealen die boegbeeld en oud-premier Joop den Uyl namens die partij uitdroeg in de jaren zeventig en tachtig zijn volgens hem sindsdien grondig verkwanseld. En daardoor zijn de kansen die hij ooit zelf heeft gehad in het Nederland van nu allang niet meer vanzelfsprekend.
Scherp, speels en met de nodige (zelf)spot verweeft de geboren verteller zijn eigen levensloop met de politieke en maatschappelijke ontwikkelingen die ons land in de afgelopen halve eeuw heeft doorgemaakt. Hij spreekt in dat kader ook met zijn eigen ouders, de ‘oude hippies’ Jan en Virginia, en legt drie voormalige PvdA-leiders/‘hoofdverdachten’ het vuur aan de schenen: Wouter Bos, Job Cohen en Diederik Samson.
In de ogen van Fretz zijn zij onderweg, terwijl ze druk bezig waren met ‘verantwoordelijkheid nemen’, de grondbeginselen van de sociaaldemocratie – de eerlijke verdeling van kennis, macht en inkomen – uit het oog verloren. En daarom leven we nu met zijn allen in een – diepe ademhaling – neoliberale hel. What’s Left wordt daarmee een demasqué van het hedendaagse Nederland, een land dat altijd nét iets te trots op zichzelf lijkt.
En dat is weer zo’n stellingname, lekker polemisch getoonzet ook, waarmee menigeen het natuurlijk grondig oneens kan zijn. Fretz’s schotschrift dwingt in elk geval tot zelfreflectie. Over wie we zijn (geworden), wie we (willen) worden en of er überhaupt wel zoiets als ‘wij’ bestaat (of moet bestaan). En welke rol links daar dan weer in moet spelen, natuurlijk.
Nadat ze voor het boek Gouden Bergen (2020) een jaar lang enkele influencers volgde, pluist filosoof en journalist Doortje Smithuijsen de online-cultuur en bijbehorende mores nu verder uit in enkele tv-docu’s.
Zo portretteerde ze in Mijn Dochter De Vlogger enkele ouders en hun influencerkinderen en schetste ze in Volg Je Me Nog? een paar ‘ouder’ wordende influencers die hun achterban zagen slinken. In Sociaal Tribunaal (36 min.) onderzoekt Smithuijsen de zogenaamde cancelcultuur. In een soort rechtbanksetting praat ze met gecancelden, cancelaars en deskundigen op het gebied van webcultuur, imagobeheer en wetgeving over de digitale rechtszaal waarin menigeen zich tegenwoordig moet verantwoorden of doet gelden. Op zoek naar wat het ons, of hen, kost en oplevert.
Met journalist en entrepreneur Sander Schimmelpenninck bespreekt ze bijvoorbeeld de rel die ontstond nadat hij de vijftienjarige Alexia in een podcast de lekkerste prinses had genoemd. Hij werd vervolgens en masse uitgemaakt voor pedo, voelde zich op dat moment echt bedreigd en pleit nu voor een verbod op anonieme profielen op social media. In dat verband komt ook het zogenaamde ‘trollenleger’ van een andere gesprekspartner van Smithuijsen, Telegraaf-journalist Wierd Duk, aan de orde. Die voelt zich echter helemaal niet verantwoordelijk voor wat het extreme deel van zijn achterban uitspookt.
En heeft Schimmelpenninck, met een messcherpe twitterdraad over een filmpje van Laura van Ree, zelf het leven van dit model/influencer ook niet nodeloos zuur gemaakt? Zij vindt van wel. Smithuijsen bekent vervolgens dat ze het bewuste filmpje ook heeft gedeeld. Zulke dwarsverbanden en dubbelrollen geven deze interviewfilm, die is opgefleurd met een White Lotus-achtige soundtrack, kleur en maken tevens duidelijk hoe ingewikkeld het speelveld op sociale media is. Want waar houdt het agenderen van een reëel probleem of prangende kwestie op en begint cancelen? En lukt het überhaupt om iets of iemand op die manier écht kalt te stellen?
Doortje Smithuijsen verkent deze discussie met een uiteenlopende groep gasten, waaronder ook Ian Buruma (die weg moest als eindredacteur bij de New York Review Of Books, nadat er onder zijn verantwoordelijkheid een artikel verscheen van een man die door diverse vrouwen werd beschuldigd van seksueel wangedrag), kunstcollectief Kirac (dat de eveneens van seksueel geweld betichte kunstenaar Julian Andeweg probeert te ontcancelen) én de ogenschijnlijk aimabele Mark Keus (die jarenlang onder de naam Henk de Vries loos ging op de sociale media, bijvoorbeeld over die #kutkaag).
Vlot stipt Sociaal Tribunaal via en met hen allerlei kernzaken, pijnpunten en principiële kwesties aan, waarover de menschen thuis dan lekker verder kunnen discussiëren.
Wonen in een beveiligd huis, doodsbedreigingen en geen baan meer kunnen krijgen. In #sociaaltribunaal praten we met mensen die digitaal aan de schandpaal zijn genageld én diegenen die daar aan meegedaan hebben. Dinsdag 15 maart om 21.00 uur op NPO 3. https://t.co/dgViyey9Kopic.twitter.com/oXsidsv7qT
‘Dit is gewoon niet eerlijk’, constateert de elfjarige Farrah verontwaardigd.
‘Farrah, niemand hier is wit’, antwoordt haar klasgenoot Makhai, terwijl hij geïrriteerd om zich heen kijkt. ‘Het is niet eerlijk.’
De kinderen participeren met hun klas deel in een experiment over latent racisme. Straks gaan ze aan een hardloopwedstrijd meedoen. Van tevoren wordt ieders startpositie bepaald. Dat gebeurt aan de hand van stellingen. Laatste: als je ouders je ooit voor racisme hebben gewaarschuwd, zet je een stap terug.
Inmiddels staan alle zwarte en gekleurde kinderen achteraan, inclusief Farrah en Makhai. Zij hebben nu al een onoverkomelijke achterstand opgelopen ten opzichte van de witte kinderen. ‘Als we nu gaan lopen is dit dan een eerlijk beginpunt voor iedereen?’ vraagt de gymjuf van dienst. ‘Nee!’ roept Farrah. Makhai vult aan: ‘Ik ben een beetje gefrustreerd dat de samenleving niet eerlijk is.’
En dat is natuurlijk precies wat The School That Tried To End Racism (91 min.) wil aantonen – en liefst ook nog hoe dat kan worden veranderd. In deze interessante tweedelige tv-docu van Rachel Dupuy en David Harris wordt de brugklas van de Glenthorne High School in Zuid-Londen gevolgd. Die gaat deelnemen aan een sociaal experiment van drie weken rond onbewust racisme. De klas vormt een ideale onderzoeksgroep: de helft van de leerlingen is zwart of gekleurd, de rest van de kinderen is dat niet.
De 24 elfjarigen laten zich onderwerpen aan een toets over vooroordelen, participeren in affiniteitsgroepen en krijgen volstrekt willekeurig privileges toebedeeld (of juist niet). Daarnaast trekken ze de wijde wereld in, op zoek naar wat het daar betekent om zwart of wit te zijn. Dit proces wordt gadegeslagen en becommentarieerd door twee deskundigen op het gebied van onbewuste rassenvooroordelen, een zwarte en een witte vrouw. Zij willen weten welk effect het project heeft. En: zou het ook een bijdrage kunnen leveren aan een meer inclusieve samenleving?
Na afloop van de hardloopwedstrijd is er in elk geval nauwelijks blijdschap bij de winnaars. Wat stelt die overwinning voor als je weet dat een groot deel van de concurrentie al bij voorbaat op achterstand is gezet?
In het voorjaar van 2020 krijgt ze een opmerkelijk bericht: kloppen de geruchten dat jouw vader de moordenaar van Olof Palme is? Signe Zeilich-Jensen, een Zweedse vrouw die tegenwoordig in Nederland woonachtig is, kan haar oren niet geloven. Wát? Ze gaat online op zoek naar meer informatie en vindt daar een interview met Maria, de ex-vrouw van haar vader Leif.
‘Het is mijn ex-man’ zegt ze, ‘die is gestorven in 1992.’ Een dag nadat de Zweedse premier Palme, op 28 februari 1986, werd vermoord in Stockholm, zou hij bij haar zijn langsgekomen. Leif had de snor afgeschoren die hem al sinds jaar en dag kenmerkte en oogde blij en opgetogen. ‘Ik weet wie Palme heeft doodgeschoten’, zou hij tegen haar hebben gezegd.
Belachelijk!, meent Signes moeder. ‘Hij kon mij niet eens vermoorden.’ Uitroepteken. Signe kan zich er echter ook niets bij voorstellen. Toch blijft de kwestie aan haar knagen. Het zal toch niet? Op naar Scandinavië dus, om de opmerkelijke levensloop van haar vader na te gaan en het raadsel te ontcijferen rond Palme, Pappa En Ik (50 min.).
Het wordt een persoonlijke zoektocht naar een man – en wie weet: een moordenaar – met wie ze al op jonge leeftijd gebrouilleerd raakte. Een academicus die gaandeweg, tijdens ontmoetingen met mensen die hem gekend hebben, tot leven komt. Typeringen als: charismatisch. Rechts, dat ook. Dominant. Excentriek. Drankzuchtig.
Leif Zeilich-Jensen was een verhalenverteller, zegt de één. Hij wilde een leidersfiguur zijn, constateert een ander. En gedroeg zich, volgens weer iemand anders, als een bedrieger. Maar een moordenaar? Zijn volwassen dochter, die deze egodocu maakte met haar echtgenoot Niek Koppen, kan ’t zich niet indenken. Al past vader wel opvallend goed in het daderprofiel.
35 Jaar en 134 potentiële daders later is de geruchtmakende moord op de Zweedse sociaaldemocratische premier, die destijds wereldnieuws was, nog altijd onopgelost. De zaak heeft een ‘moord op Kennedy’-achtige status gekregen, inclusief overactieve (amateur)detectives en allerlei mogelijke theorieën over wat er gebeurd zou kunnen zijn.
Terwijl Signe Zeilich-Jensen onderzoekt of haar vader daarin een rol heeft gespeeld, leert ze vooral de man zelf, zijn dubbelleven en de schimmige werelden waarin hij zich begaf beter kennen. Die ontdekkingstocht, nuchter en zonder goedkoop effectbejag uitgeserveerd, levert talloze antwoorden op. Het blijft alleen tot het eind ongewis of ook die ene vraag kan worden beantwoord.
Wat doe je als je vader wordt verdacht van de moord op de Zweedse premier Olaf Palme? In 'Palme, papa en ik' begint de Zweedse Signe Zeilich-Jensen een onderzoek. Samen met haar man, de Nederlandse regisseur Niek Koppen. 22.35u, NPO 2, of nu alvast online: https://t.co/jYxvY3EU5Fpic.twitter.com/huNgVDM8t0
In hun gezamenlijke naam zit de geest van een verdwenen tijd opgesloten: Advokatenkollektief Rotterdam. Met allerlei K’s, juist. Een naam die ondubbelzinnig refereert aan de gedachte dat we voor elkaar moeten zorgen. Ook, of juist, juridisch. Als er een conflict is over de huur, uitzetting naar land van herkomst dreigt of een voormalige werkgever weigert uit te betalen, is deskundige ondersteuning onontbeerlijk.
Dat zou net zo vanzelfsprekend moeten zijn als een bezoek aan de huisarts, vinden ze bij het Kollektief. Sinds 1975 staan ze daar juist die mensen bij, die niet vanzelfsprekend de weg vinden in het doolhof dat de overheid, bedrijven en de rechtspraak rondom hen hebben opgetrokken. Bezuinigingen en privatisering maken dat werk echter alsmaar moeilijker. Totdat goede juridische hulp alleen nog is weggelegd voor de Nederlanders met een rappe tong, de juiste vrinden en hele diepe zakken.
De documentaire De Laatste Sociaal Advocaten (55 min.) kan alleen uitgelegd worden als een pleidooi voor het (voort)bestaan van de sociale advocatuur. Regisseur Ingeborg Jansen schuift aan bij het spreekuur, gaat mee op huisbezoek en neemt plaats in de rechtszaal, om van dichtbij te registreren hoe de medewerkers van het Advokatenkollektief basale juridische zorg verlenen aan hun veelal kwetsbare cliënten. Zulke vlieg op de muur-scènes vult ze aan met enigszins overbodige persoonlijke interviews met de advocaten, die onder woorden brengen wat allang duidelijk is geworden uit hun daden: dit werk doe je vanuit oprechte betrokkenheid.
Dat wordt bijvoorbeeld zonneklaar tijdens het optreden van advocaat Jacqueline Nieuwstraten in de rechtszaal. Ze staat een cliënte bij die is gekort op haar kinderopvangtoeslag door de belastingdienst. Haar buitenlandse achternaam zal daarbij vast een rol hebben gespeeld. Nieuwstraten noemt het beestje bij de naam (‘etnische profilering’) en raakt zelfs geëmotioneerd. ‘Ik heb heel veel zaken hier bij de rechtbank Rotterdam gehad over moeders die hun kinderopvangtoeslag…’, zegt ze, terwijl de woede even op haar keel slaat. ‘Ik word nu haast gewoon emotioneel ervan. Maar als daar in die zaken hetzelfde is gebeurd…’
‘Dan is er echt onrecht geweest’, constateert de dienstdoende rechter. Nieuwstraten: ‘Ik vind dat echt onrecht. Zo hoor je als overheid niet met mensen, met burgers, die het ontzettend zwaar hebben, om te gaan.’ In haar gepassioneerde houding en betoog zit het wezen van de sociale advocatuur verscholen: opkomen voor mensen die dat zelf niet kunnen, met alles wat je hebt. En vanuit dat uitgangspunt boekt het Advokatenkollektief Rotterdam zo nu en dan, ook in deze boeiende film, overwinningen die wezenlijk verschil maken in het leven van de betrokken burgers.
Mensen zonder geld die een conflict hebben met de overheid, hun verhuurder of werkgever kunnen terecht bij een sociaal advocaat. Zonder deze hulp zijn zij vaak reddeloos verloren. 2Doc De laatste sociaal advocaten, straks om 20.25 uur @NPO2pic.twitter.com/wURXionYye