Steal This Story, Please!

Elsewhere Films

Als onverschrokken journalist is Amy Goodman zonder enige twijfel een product van haar familie. Thuis, in huize Goodman te New York, hadden ze vroeger bijvoorbeeld een familiekrant, Dave’s Press. Die was opgericht door haar achtjarige broer Dave. En kleine Amy zorgde ervoor dat alle familieleden netjes hun penny abonnementsgeld betaalden. Op een dag schreef Dave in de krant dat zijn moeder hem een tik had gegeven. Dit was ma Goodman toch te gortig. En dat vond Dave dan weer censuur.

Via ingezonden brieven bestookten de Goodmans elkaar met meningen over actuele thema’s, zoals de oorlog in Vietnam. ‘Dat hoorde ook bij mijn Joodse opvoeding’, vertelt Amy Goodman, inmiddels al zo’n dertig jaar het boegbeeld van het onafhankelijke Amerikaanse platform Democracy Now!. ‘Je stelt vragen en neemt niets voor vanzelfsprekend aan. Je benadert de wereld vanuit een intense nieuwsgierigheid en bent nooit bang om voor je principes te gaan staan.’ Die attitude heeft ze, kunnen we zo’n zestig jaar later wel vaststellen, sindsdien met verve in de praktijk gebracht.

Steal This Story, Please! (100 min.) is zowel een eerbetoon aan Amy Goodmans journalistieke loopbaan als aan onafhankelijke journalistiek in het algemeen. Want of ‘t nu in Nigeria, Irak of Gaza is, Goodman gaat met haar poten in de modder staan en stelt de vragen die gesteld moeten worden. Zij wil tevens een podium bieden aan mensen die anders niet aan het woord komen. Ook die attitude heeft ze van thuis meegekregen. Haar grootouders konden in Oost-Europa ternauwernood aan de Jodenvervolging ontkomen. Zij gaven het belang van het vrije woord door aan volgende generaties van de familie.

De journalist in Amy Goodman beleefde haar vuurdoop in Oost-Timor. Daar was ze er in 1991 getuige van hoe het Indonesische leger een bloedbad aanrichtte onder demonstranten. Sindsdien laat ze niet meer los. In dat opzicht zet de openingsscène van deze urgente documentaire van Carl Deal en Tia Lessin meteen de toon: nadat de Amerikaanse president Donald Trump in 2018 heeft verklaard dat klimaatverandering niets meer is dan een hoax, zet Goodman op de navolgende klimaattop in Katowice de achtervolging in op zijn vertegenwoordiger. De man rent voor zijn politieke leven.

Goodmans vasthoudendheid pakt in Steal This Story, Please! – een oproep aan andere media om er vooral ook met haar verhalen vandoor te gaan – wel vaker grappig uit. Als de Amerikaanse president Bill Clinton op de dag van de verkiezingen van 2000 bijvoorbeeld even inbelt om burgers op te roepen om vooral te gaan stemmen, onderwerpt ze hem aan een waar vragenvuur. Een half uur later is Clinton kribbig en krijgt Amy Goodman een ferme reprimande van zijn persvoorlichter. Daarover haalt ze haar schouders op: hij is de leider van de vrije wereld, die kan toch gewoon de hoorn erop gooien?

Hoewel haar achtergrond in dit bewonderende portret regelmatig wordt verbonden aan haar werk, blijft Goodmans privéleven volledig buiten beeld. Behalve d at haar hondje Zazu heet – nee, niet vernoemd naar het gelijknamige personage uit de Disney-klassieker The Lion King, maar naar een antifascistische jeugdbeweging in Frankrijk tijdens de Tweede Wereldoorlog – worden we over de vrouw achter de journalist nauwelijks iets wijzer. Zelfs niet of het haar soms zwaar te moede is, met een man zoals Donald Trump, die zijn achterwerk afveegt aan de persvrijheid, aan de macht.

Duidelijk is dan al wel: Amy Goodman laat zich niet de mond snoeren. Nooit.

Orwell: 2+2=5

18k.film

De optelsom klopt. Neem George Orwell (1903-1950), de vermaarde Britse auteur achter de iconische dierenfabel Animal Farm en de ultieme dystopische roman, 1984.

Voeg daar regisseur Raoul Peck, de maker van het imposante James Baldwin-video-essay I Am Not Your Negro (2016) en de anti-Apartheidsfilm Ernest Cole: Lost And Found (2024), aan toe.

En strooi er tenslotte een snufje Alex Gibney, de man achter vlijmscherpe politieke en maatschappelijke documentaires die ditmaal als producent fungeert, overheen.

Het resultaat? Orwell: 2+2=5 (119 min.), een combinatie van zowel het leven van Orwell in het daar en toen als een exploratie van zijn gedachtengoed in het hier en nu.

De vertelling start in 1946 als George Orwell – die van de Britse acteur Damian Lewis een stem heeft gekregen, gebaseerd op zijn dagboek en andere geschriften – op het Schotse eiland Jura een begin maakt aan wat zijn laatste boek zal worden: 1984, een messcherpe satire over een totalitaire staat, waarin Big Brother alles bepaalt en het individu niets heeft te vertellen. En daarmee is hij zijn tijd méér dan 35 jaar vooruit.

Terwijl de auteur terugblikt op zijn leven en verslag doet van hoe hem dat in de laatste jaren steeds meer ongemakken bezorgt, zoomt Raoul Peck in op hoe de grondslagen van Orwells angstaanjagende staat tachtig jaar later enthousiast in de praktijk worden gebracht. Bewijzen te over – en de bijbehorende Newspeak: Stimulus package = handouts to the wealthy, bijvoorbeeld. Of: campaign finance = Legalized corruption.

De filmmaker ondersteunt zijn ambitieuze betoog met een mengeling van familiefoto’s, scènes uit films en docu’s over Orwell, de verfilmingen van Animal Farm en 1984, nieuwsfoto’s, archiefbeelden, graphics, AI-fabrikaten, filmfragmenten van Ken Loach, Terry Gilliam en Steven Spielberg en scènes uit documentaires zoals Babi Yar. Context (Sergei Loznitsa), Generation Wealth (Lauren Greenfield) en Myanmar Diaries (anoniem).

Het is een alarmistisch verhaal, gestut met quotes van onder anderen Pierre Bourdieu, Bernie Sanders, Edward Snowden, Maria Ressa en Shoshana Zuboff. Over dictatuur, oorlog en propaganda. Met voor de hand liggende schurken zoals Trump, Poetin en Netanyahu. En al even voorspelbare strijdtonelen: Syrië, Oekraïne en Gaza. Parasieten zuigen zich intussen schaamteloos vol: de Musks, Bezossen en Zuckerbergs.

Gezamenlijk geven zij op een onnavolgbare wijze invulling aan die onvergetelijke leuzen uit 1984: War is peace. Ignorance is strength. Freedom is slavery. En Peck hamert die boodschap er met verve in. Niet altijd even subtiel, maar wel zéér effectief. 1+1 wordt in zijn handen daadwerkelijk, eh…, 3. Ook omdat 2+2, getuige dit toch wel behoorlijk deprimerende video-essay, helemaal niet meer zo nodig 4 hoeft te zijn.

De optelsom klopt dus: volgens de Orwelliaanse logica is dit zonder enige twijfel een vijfsterrenfilm – ook al staan er hier effectief slechts vier op papier.

Graham Taylor: An Impossible Job

Channel 4

Het is een absolute hondenbaan, dat bondscoachschap van Engeland. Bijna net zo erg als door het leven moeten gaan als prinses van Wales, zegt een grapjas in de klassieke voetbaldocu Graham Taylor: An Impossible Job (77 min.). De verwachtingen zijn altijd veel te hoog gespannen en elke misstap wordt uitvergroot en eindeloos herkauwd. Totdat je, als onschuldige voetbaltrainer, ineens tot volksvijand nummer 1 bent verklaard.

In deze observerende film van Ken McGill wordt Graham Taylor, de geplaagde bondscoach van het Britse nationale elftal, gevolgd tijdens de kwalificatie voor het WK van 1994 in de Verenigde Staten. Sterspeler van het team is enfant terrible Paul Gascoigne. Die zit alleen niet lekker in zijn vel. ‘You’ve got good feet’, voegt medespeler Carlton Palmer hem, goedbedoeld, toe tijdens een training. ‘But you’ve got a fucked up knee, a fucked up brain and a fucked up belly.’

Intussen vallen de resultaten tegen. De Britse pers ruikt bloed. Je hebt journalisten die echt geïnteresseerd zijn in het spel, stelt Taylor daarover, en anderen die op zoek zijn naar verhalen. Zulke types vinden altijd wel een relletje. Taylor maakt ’t zichzelf ook niet altijd gemakkelijk. Hij haalt bijvoorbeeld de onverzettelijke linksback Stuart Pearce terug bij de ploeg en bombardeert hem tot aanvoerder. Dat moet de bondscoach alleen nog gaan vertellen tegen de huidige captain David Platt

McGills camera mag dan ook mee. Het resulteert in een aandoenlijk tafereel tussen speler en trainer.  De ongefilterde toegang die de coach geeft, zowel tijdens wedstrijden en trainingen als bij zijn andere activiteiten, is tegenwoordig ondenkbaar. De communicatieafdeling van de voetbalbond zou ongetwijfeld ‘final cut’ bedingen en de verhaallijn bewaken. Zodat ’t misschien lijkt alsof de maker ‘all access’ heeft gekregen, maar in werkelijkheid de officiële communicatielijn uitdraagt.

Graham ‘Do I Not Like That!’ Taylor zou er ook hoogstpersoonlijk voor hebben gezorgd dat McGills cameraploeg toegang krijgt tot de allesbeslissende wedstrijd tegen het Nederlands elftal van Bergkamp, Rijkaard en de Koemannen in Rotterdam. Tijdens de eerdere ontmoeting tussen de twee teams, die werd afgesloten met een 2-2 gelijkspel, was Oranje nog goed weggekomen. Jan Wouters ontsnapte aan een rode kaart nadat hij Paul Gascoigne bruut had geveld met z’n ellenboog. 

Op de persconferentie voor de wedstrijd op 13 oktober 1993 zoekt Taylor doelbewust de confrontatie met een inmiddels vijandige pers. Today-verslaggever Rob Shepherd is naar zijn smaak bijvoorbeeld veel te somber. ‘Ik hoop dat ik morgen kan glimlachen’, reageert de sportjournalist zuinig. ‘Werkelijk waar. Maar ik maak me ernstig zorgen.’ De Britse bondscoach ruikt nu ook z’n kans. ‘Maak je gerust druk, Rob’, sneert hij. ‘Maar laat de rest van ons met rust. Maak je lekker in je eentje zorgen.’

Tijdens de wedstrijd wordt echter al snel duidelijk dat de spanning ook Taylor niet onberoerd laat. Dit levert bijzonder treffende close-ups op: van een voetbaldier, met die alomtegenwoordige bril, dat is bevangen door stress en gedurig uit z’n vel springt. In een klassieke geworden scène vaart hij, na een onbestraft gebleven overtreding van de huidige Nederlandse bondscoach Ronald Koeman, uit tegen de wedstrijdofficial. ‘Ik weet dat jij niets kunt zeggen, maar uiteindelijk krijg ik de zak.’

De man mag de scheidsrechter nog van harte bedanken namens hem. Want Graham Taylor weet als geen ander: wanneer Engeland wordt uitgeschakeld, moet de kop van de bondscoach rollen. Hij heeft nog wel een gouden tip voor zijn opvolger: zorg ervoor dat je elftal niet verliest.

Apollo 13: Survival

Netflix

Het duurt welgeteld anderhalve minuut. En dan weerklinken voor het eerst – en zeker niet voor het laatst – de iconische woorden ‘Houston, we have a problem’. Als in het voorjaar van 1970 een elektrische storing aan boord van de Apollo 13 een explosie veroorzaakt, verandert de missie van de vijfde Amerikaanse maanvlucht totaal van karakter. Het doel is niet langer een geslaagde landing op de maan, maar het heelhuids naar aarde terugbrengen van de driekoppige crew. En dat blijkt bepaald geen sinecure.

De ruimtevlucht van Apollo 13 – in 1995 al eens verfilmd met Tom Hanks, Bill Paxton en Kevin Bacon als respectievelijk gezagvoerder Jim Lovell en z’n crewleden Fred Haise en Jack Swigert – lijkt in eerste instantie een routineklus te worden. De heroïek van nummer 11, met Neil Armstrong als eerste man op de maan aan boord, is ver te zoeken. Nu is de sfeer in het Amerikaanse ruimtevaartuig ontspannen. Op weg naar de maan luisteren ze lekker naar de soundtrack van Stanley Kubricks baanbrekende sciencefictionfilm 2001: A Space Odyssey. En dan blijkt dertien tóch een ongeluksgetal.

Minutieus reconstrueert Peter Middleton in Apollo 13: Survival (98 min.) de dramatische vlucht. Hij hanteert daarbij hetzelfde procedé als Todd Douglas Miller in zijn documentaire Apollo 11 (2019): de ruimtemissie wordt chronologisch afgewikkeld, alsof die zich in het hier en nu afspeelt. Met bestaand beeld- en geluidsmateriaal van de tocht naar de maan en terug, aangevuld met beelden van andere missies en een effectieve visualisatie van de ruimtereis. Zodat goed is te volgen waar en wanneer ’t misgaat en hoe ’t daarna verder moet, als ze tenminste levend willen terugkeren naar de aarde.

De drie astronauten, Lovells vrouw Marilyn en dochters Susan en Barbara en de vluchtleiders Gene Kranz en Glynn Lunney geven daarbij, buiten beeld, tekst en uitleg. Alsof ‘t de gewoonste zaak van de wereld is dat ze ’t überhaupt kunnen navertellen. Tegelijkertijd maakt Apollo 13: Survival wel degelijk invoelbaar hoe het leven van de bemanning echt aan een zijden draadje hangt. Ook in het Mission Control Center in, juist, Houston houdt menigeen bijvoorbeeld zijn adem in als het na een periode van radiostilte daadwerkelijk stil blijft. Moet deze missie definitief als verloren worden beschouwd?

Een bijzondere rol in de ontzagwekkende operatie om Apollo 13 als één geheel thuis te laten komen is weggelegd voor Ken ‘the man who didn’t go’ Mattingly. Enkele dagen voor de lancering van het ruimtevaartuig is hij vanwege een besmetting met de rodehond vervangen door Swigert. Nu probeert hij vanaf de grond, bijvoorbeeld door te participeren in een simulatie van de verstoorde missie, zijn voormalig crewgenoten veilig naar huis te loodsen. Het wordt een huzarenstukje, de passende afsluiting van een ruimtemissie die als een glorieuze mislukking kan worden beschouwd.

Esther & De Wet, De Zaak Tegen Shell

EO

‘Het moeilijkste was…’ Victoria Bera moet op het kantoor van haar Nederlandse advocaat Channa Samkalden even haar emotie wegslikken, voordat ze verder kan met het oefenen van haar verklaring voor de rechtbank in Den Haag. ‘Het moeilijkste was dat ik mijn zoon alleen moest opvoeden’, vertelt de Nigeriaanse vrouw. ‘Elke dag als hij wakker werd, vroeg hij: Mama, waar is mijn papa? Waarom heeft iedereen een papa en ik niet? Wat is er met mijn papa gebeurd? Zeg het, mam. Heb jij hem doodgemaakt?’

Esther Kiobel, een andere weduwe van de zogenaamde Ogoni 9, schuilt intussen achter haar laptop. Ze kan Victoria’s verklaring nauwelijks aanhoren. Het verdriet kruipt zomaar opnieuw omhoog. De hoofdpersoon van Esther & De Wet, De Zaak Tegen Shell (Engelse titel: Esther And The Law, tv-versie: 53 min.) moet zelf ook aan de bak in de zaak die ze met drie andere nabestaanden heeft aangespannen tegen oliemaatschappij Shell. Hoewel hun echtgenoten alweer ruim 25 jaar geleden om het leven zijn gebracht, willen de twee vrouwen nog altijd dat er recht wordt gedaan.

Begin jaren negentig kwamen de bewoners van Ogoniland in Nigeria in opstand tegen de vervuiling die door The Shell Petroleum Development Company (SPDC) werd veroorzaakt. Onder aanvoering van de schrijver Ken Saro-Wiwa, die zich nadrukkelijk uitsprak tegen bloedvergieten, werd de protestbeweging MOSOP een factor om rekening mee te houden. Daarmee maakte het Nigeriaanse regime echter korte metten: Saro-Wiwa en acht anderen kopstukken, waaronder de echtgenoot van Esther (Dr. Barinem Kiobel), werden na ‘een schijnproces’ opgehangen.

En SPDC zou daarbij een sleutelrol hebben gespeeld. Shell had volgens Femi Falana, lid van het oorspronkelijke verdedigingsteam van de Ogoni 9, op een gegeven moment nauwelijks meer toegang tot de olie in Ogoniland en spoorde de militaire machthebbers daarom aan om in te grijpen. ‘Shell was de regering in Ogoniland’, stelt zijn collega Olisa Agbakoba zelfs. ‘Dat lijdt geen twijfel.’ En ook al zijn hun beweringen, en de verklaringen van hun cliënten en de echtgenotes daarover, wellicht aannemelijk, ze moeten in een rechtbank wel wettig en overtuigend worden bewezen.

Ruim 25 jaar later blijkt het in deze documentaire van Tatiana Scheltema, die meekijkt met de slachtoffers en hun advocatenteam, bepaald geen sinecure om aan de andere kant van de wereld keihard bewijsmateriaal, bijvoorbeeld van het omkopen van getuigen door Shell, te kunnen overleggen. Intussen stellen de verweerders natuurlijk ook alles in het werk om zichzelf vrij te pleiten. Daarmee krijgt het David & Goliath-gevecht, dat eerder in de jaren negentig tot een gewelddadige climax kwam, nu een reprise binnen een Democratische rechtsorde.

Het wordt er voor de nabestaanden van de Ogoni 9 alleen niet minder pijnlijk en verdrietig van. De wonden uit het verleden worden opnieuw opengereten. En het gevoelde onrecht blijft nauwelijks te bevatten.

Captive Audience: A Real American Horror Story

Disney+

Over zijn jaren als Dennis Gregory Parnell laat hij zo min mogelijk los. Zeven jaar lang gaat Steven Stayner in Comptche, Californië door voor de zoon van Kenneth Parnell. Zijn vriendinnen, klasgenoten, leraren en eerste vriendinnetje, die in de driedelige docuserie Captive Audience: A Real American Horror Story (138 min.) stuk voor stuk aan het woord komen, weten niet dat hij in 1972 als zevenjarig jongetje door diezelfde Parnell is ontvoerd. Als Stayner op veertienjarige leeftijd eindelijk aan zijn kidnapper ontsnapt, en dan meteen ook een vijfjarig jongetje bevrijdt, wordt hij onthaald als een held en lijkt het leven hem toe te lachen.

Stevens jarenlange ontvoering vormt de basis voor de tweedelige tv-film I Know My First Name Is Steven. Die wordt eind mei 1989 op de Amerikaanse televisie uitgezonden en trekt bijna veertig miljoen toeschouwers. Steven zelf heeft een klein bijrolletje als politieagent in de film, die ook nog wordt genomineerd voor vier Emmy Awards. Zijn verhaal is wel een beetje bijgewerkt, zodat het geschikt is voor een groot publiek. Tijdens zijn research voor de productie heeft scenarioschrijver JP Miller met Steven en enkele familieleden gesproken. De weerslag daarvan, tientallen uren audio-opnames, vormt nu de onderlegger voor deze driedelige docuserie van Jessica Dimmock, waarin ook beraadslagingen tussen de verschillende leden van het productieteam zijn opgenomen.

Dimmock maakt bovendien veelvuldig gebruik van fragmenten uit de tv-film en vraagt de acteurs Corin Nemec en Todd Eric Andrews, die daarin respectievelijk Steven en zijn oudere broer Cary Stayner vertolken, om bepaalde gespreksfragmenten opnieuw in te spreken. Op die manier ontstaat een gelaagde vertelling, waarin de spanning zichtbaar wordt tussen het ‘ware verhaal’ en de film die daarop is gebaseerd. Daarmee wordt deze miniserie, die nóg een onrustbarende verhaallijn opdiept uit de diepste krochten van de Stayner-familie, meteen ook een soort commentaar op het true crime-genre in het algemeen: wat gebeurt er als Hollywood zich ontfermt over dramatische gebeurtenissen? En welke gevolgen heeft die interpretatie dan weer voor het échte echte leven?

Steven Stayners vrouw Jody, dochter Ashley, zoon Steven Jr., moeder Kay en zus Cory kunnen in elk geval vanuit de eerste hand vertellen hoe hun bestaan volledig is ontwricht door enkele familietrauma’s en de manier waarop Amerikaanse media daarmee aan de haal zijn gegaan. Die kwestie wordt in het intrigerende Captive Audience overtuigend uitgediept – al blijven er, zoals bijna onvermijdelijk in dit soort true crime-series, ook nog wel wat losse eindjes rondslingeren.

Enron: The Smartest Guys In The Room

Magnolia Pictures

‘What’s he building in there?’, gromzingt Tom Waits, met zijn donkerste stem aan het begin van Alex Gibney’s klassieke witte boorden-docu. ‘What the hell is he building in there?’ bromt de Amerikaanse zanger nog eens als het hoofdkwartier van Enron in Houston, Texas, in beeld komt. Wat zit er in godsnaam in de zwarte doos van zo’n energieconcern?

Journalist Bethany McLean van Fortune Magazine, die later samen met Peter Elkind ook het boek The Smartest Guys In The Room zal schrijven, stelt in maart 2001 de vraag waarop niemand eigenlijk antwoord kan geven: hoe verdient Enron precies zijn geld? Het heeft jaren en onnoemelijk veel bravado, schimmigheid en schelmentrucs gekost om de zeepbel tot opzienbarende proporties op te blazen, zodat Enron een plek kan verwerven in de top tien van grootste bedrijven van de Verenigde Staten. Niet veel later zal het echter slechts een luttele 24 uur kosten om hem lek te prikken.

De financiële crisis van 2008, waarbij zakenbank Lehman Brothers onderuit gaat, ligt dan nog jaren in de toekomst verscholen. En Bernie Madoff is nog gewoon bestuursvoorzitter van de NASDAQ als Enron en plein public voor de bijl gaat. In Enron: The Smartest Guys In The Room (109 min.) tekent Alex Gibney de survival of the fittest en bijbehorende machocultuur binnen het bedrijf op, die daaraan ten grondslag ligt. Het is alsof de topmannen denken dat zij een casino hebben gevonden dat alleen uitkeert. En zo nodig schoppen ze stiekem tegen de speeltafel aan.

Zoals wanneer de energievoorziening in de staat Californië schaamteloos wordt ontregeld, om zelf op slinkse wijze extra inkomsten te genereren. Enrons CEO Jeffrey Skilling grapt in die tijd dat er één verschil is tussen de Titanic en Californië: toen de boot ten onder ging, deed het licht het tenminste nog. Geld fungeert als enige motivator bij Enron. En perceptie is alles. Zolang niemand het merkt – of er iets van zegt – mag alles. Totdat de conclusie onvermijdelijk wordt: ook deze keizers, de zelfverklaarde slimste jongetjes van de klas, hebben echt helemaal geen kleren aan.

‘Ik heb nooit iets gedaan dat niet in het belang was van onze aandeelhouders’, beweert Skilling niettemin met een stalen gezicht voor een onderzoekscommissie van het Amerikaanse parlement. ‘Bij de Titanic ging de kapitein ten onder met zijn schip’, riposteert de Democratische senator Byron Dorgan vervolgens ijzig. ‘Bij Enron gaf de kapitein zichzelf en zijn vrienden eerst een bonus, stapte daarna met de andere toplui in een gereedstaande reddingsboot en riep tenslotte tegen de rest: o ja, alles komt helemaal goed!’ Jeffrey Skilling probeert geen spier te vertrekken.

Ook Enrons andere topman Ken Lay, een persoonlijke vriend en donateur van de Republikeinse president George W. Bush, zal nooit verantwoordelijkheid nemen voor de wanorde, het opportunisme en de onvoorstelbare corruptie binnen het bedrijf, waaraan alle ‘usual suspects’ van Wall Street, de banken en accountants, ook weer ongegeneerd hand- en spandiensten blijken te hebben verleend. En als Enron dan over de kop gaat, blijft alleen het personeel op de werkvloer berooid achter. Als nietsvermoedende passagiers op een schip dat wel een Titanic moest worden.

Het bankroet van Enron geldt sindsdien als een exemplarisch voorbeeld voor het failliet van een compleet financieel systeem, dat overigens, ruim twintig jaar later, nog altijd vrolijk voortwoekert. En deze ferme film uit 2005, waarin acteur Peter Coyote als verteller fungeert, Enron-medewerkers worden geportretteerd als subjecten binnen het beruchte wetenschappelijke Experiment van Milgram en allerlei smakelijke muziekjes ervoor zorgen dat het geheel nooit té zwaar op de maag ligt, geldt als het ultieme, nog altijd zwaar ontluisterende bewijsstuk daarvoor.

In dit artikel van Investopedia is overigens te lezen hoe het de belangrijkste betrokkenen bij het Enron-schandaal daarna verging.

Everything – The Real Thing Story

Een platform was er niet voor bands zoals zij. Groot-Brittannië kende in de jaren zeventig helemaal geen succesvolle zwarte muziekgroepen. En hoewel een voorloper van The Real Thing, genaamd The Chants, een flink duwtje in de rug had gekregen van stadgenoot The Beatles en de vocal harmony-groep zelf ook veel aandacht had getrokken tijdens tournees met de toentertijd populaire zanger en acteur David Essex, was er een wit songschrijversduo nodig om de ban te breken. Ken Gold en Michael Denne leverden You To Me Are Everything, de hitsingle die in 1976 van het kwartet uit Liverpool de eerste zwarte Britse band met een nummer 1-hit maakte.

Het zoetsappige schuifelnummer zou uitgroeien tot een evergreen op bruiloften en partijen en zorgde er meteen voor dat die vier zwarte binken een enorme schare tienerfans kregen. Witte meisjes, ook dat nog. Die het risico liepen om uitgemaakt te worden voor ‘niggerlover’. Met de bandleden, medewerkers, mensen uit hun directe omgeving en bekende fans als Kim Wilde, Gwen Dickey (Rose Royce) en Billy Ocean tekent Simon Sheridan in Everything – The Real Thing Story (94 min.) zonder fratsen de geschiedenis op van de Britse popgroep en het tijdsgewricht waarin die opkwam en ook weer afging, een periode waarin tevens punk de wereld veroverde en extreemrechtse skinheads zich deden gelden in het Verenigd Koninkrijk.

Met het album 4 From 8 en de signatuursong Children Of The Ghetto wist The Real Thing ook nog iets te vertellen over die wereld, over het leven van zwarte jongeren in Britse achterstandswijken in het bijzonder. Zo snel en onstuimig als het succes kwam ebde het getuige deze degelijke popdocu, waarin verteller Jacob Anderson chronologisch de bandgeschiedenis afwerkt, vervolgens ook weer weg. De kern van The Real Thing staat echter nog steeds op het podium, al meer dan 45 jaar. En de meisjes – van middelbare leeftijd inmiddels – zwijmelen nog altijd ongegeneerd weg bij het suikerzoete You To Me Are Everything.

I Get Knocked Down

Sheffield Doc

Terwijl hij als de eerste de beste burgerlul van 59 zijn hond uitlaat – en als de eerste de beste burgerlul ook diens drol in een zakje deponeert en meeneemt – mijmert Dunstan Bruce over het verleden. Is alles dan voor niets geweest? vraagt hij zich tijdens deze (zoveelste?) midlifecrisis af. Ooit behoorde hij met zijn band Chumbawamba, een stelletje rechtgeaarde anarchisten, toch tot de linkse voorhoede? Nu heeft ook hij zich gewoon overgeleverd aan een wereld met Trump, Brexit en politiegeweld.

I Get Knocked Down (87 min.) zongen Dunstan en zijn rebellenclub uit een kraakpand in de arbeidersstad Leeds ooit in Chumbawamba’s enige echte hit Tubthumping (1997). Gevolgd door de fiere zinsneden: ‘But I get up again. You are never gonna keep me down.’ En dat is precies wat Dunstan nu van plan is in deze documentaire van Sophie Robinson: door met zijn voormalige groepsgenoten het idealistische verleden op rakelen wil hij op de één of andere manier het vuur (terug)vinden voor een strijdbare toekomst.

Dunstan Bruce speelt in zekere zin zichzelf in deze joyeuze film en doet met veel theater en (zelf)spot het verhaal van zijn band, die gaandeweg van anarchopunk opschoof naar salonfähige pop. Hij voert daarbij een interne dialoog met Babyhead, een alter ego met een sardonisch lachend poppenmasker op. ‘Ik wil geen beroemdheid zijn, ik wil het verschil maken’, zegt die bijvoorbeeld als Bruce na een interview in het televisieprogramma Democracy Now! voor een foto poseert met presentatrice Amy Goodman. Babyhead laat vervolgens een korte, theatrale stilte vallen. ‘Lady Gaga zei dat ooit.’

Zo sluit de ‘tone of voice’ van deze docu lekker aan op de modus operandi van de tegendraadse groep, die van ontregelen z’n handelsmerk had gemaakt. ‘Het was altijd veel interessanter om rotzooi te trappen dan binnen de lijntjes te kleuren’, constateert Dunstan Bruce daarover, niet zonder tevredenheid. Zo verkocht Chumbawamba ooit voor grof geld een nummer aan General Motors voor een commercial. Dat bedrag ging vervolgens rechtstreeks naar activisten die campagne voerden tegen de autofabrikant vanwege slechte arbeidsomstandigheden.

Toch wordt Dunstan Bruce – in elk geval voor de film – geplaagd door twijfel: heeft al dat activisme ook maar iets opgeleverd? En zo nee, heeft hij dan al die tijd een leugen geleefd? Hij legt de vragen in deze scherpe, geinige en soms ook bespiegelende documentaire ook voor aan de punky historica Lucy Robinson, linkse filmmaker Ken Loach en activistische band Dream Nails en begint weer een toekomst voor zichzelf te zien als man van middelbare leeftijd. Met zowaar ook een nieuw bandje: Interrobang!?, dat toch ook wel weer aan Chumbawamba doet denken.

Muhammad Ali

PBS

Hij heeft één van de best gedocumenteerde levens van de afgelopen honderd jaar geleid. Het aantal documentaires over Muhammad Ali is nauwelijks te overzien. In Oscar-winnaar When We Were Kings (1996) wordt bijvoorbeeld zijn ‘rumble in the jungle’ met George Foreman belicht. Thrilla In Manila (2008) plaatst hem op de Filipijnen voor de allerlaatste keer tegenover aartsvijand Joe Frazier (die hij tot op het bot beledigde, gebruikmakend van racistische retoriek). The Trials Of Muhammad Ali (2013) concentreert zich op Ali’s problemen met justitie, nadat hij heeft geweigerd om een ‘tour of duty’ in Vietnam te doen. En Blood Brothers: Malcolm X & Muhammad Ali (2021) behandelt de relatie van de zwarte bokser met de vermoorde woordvoerder van de militante Nation Of Islam.

Het is maar een willekeurige selectie: zowat elk aspect van Ali’s roerige leven is inmiddels uit en te na in beeld gebracht. In films die een deel ervan uitdiepen of juist de grootsheid ervan proberen te omvatten (zoals Antoine Fuqua’s What’s My Name: Muhammad Ali uit 2019). En toch voelt Ken Burns, de grootmeester van de Amerikaanse historische documentaire, zich geroepen om nóg een portret te maken van ‘the greatest’, simpelweg Muhammad Ali (446 min.) getiteld. Net als in klassieke series zoals The Civil War, Baseball en Country Music is zijn aanpak tamelijk traditioneel: een verteller (Keith David in dit geval) leidt de kijker op gezaghebbende toon door Ali’s leven, ondersteund door weldadig archiefmateriaal en een uitgelezen selectie van sprekers (dochters Hana en Rasheda Ali, ex-vrouwen Belinda Boyd en Veronica Porche, broer Rahaman en zijn protégé en laatste opponent in een titelgevecht Larry Holmes bijvoorbeeld).

Van zijn opkomst als bokser onder de slavennaam Cassius Clay en eerste wereldtitelgevecht tegen Sonny Liston in 1964, via zijn bekering tot de islam en bijbehorende naamsverandering en politieke bewustwording naar zijn schorsing als bokser en onwaarschijnlijke comeback tot aan de aftakeling op latere leeftijd, een logisch gevolg van alle klappen die hij gedurende zijn leven moest incasseren. Samen met zijn coregisseurs, dochter Sarah en haar echtgenoot David McMahon, plaatst Burns die ontwikkeling, opgebouwd rond enkele heroïsche gevechten, voortdurend binnen z’n maatschappelijke context. De man, sporter en mediapersoonlijkheid Muhammad Ali kunnen immers niet los worden gezien van de tijd en wereld waarin hij leefde. In de bijna acht uur speeltijd van deze epische serie, op temperatuur gebracht met dampende zwarte muziek, blijft vrijwel geen aspect onbelicht van één van de beste boksers – en pochers en treiteraars – van de twintigste eeuw: zijn vechtlust, (media)geilheid, idealisme, wreedheid en veerkracht.

Tot nader order is dit zonder enige twijfel het definitieve portret van de man met de lijfspreuk ‘float like a butterfly, sting like a bee’. Wat natuurlijk niet wil zeggen dat er ook echt geen documentaires meer over hem zullen worden gemaakt.

Catch And Kill: The Podcast Tapes

HBO

Als je een podcast verfilmt – de interviews, gepaard aan archiefmateriaal en figuratieve beelden – is het dan ineens een documentaire? De zesdelige serie Catch And Kill: The Podcast Tapes (170 min.) van Fenton Bailey en Randy Barbato is in elk geval een vervolg op de podcast van de Amerikaanse journalist Ronan Farrow, die op zichzelf weer een logische voortzetting is van diens bestseller Catch And Kill.

In alle producties staat de #metoo-zaak tegen filmproducent Harvey Weinstein centraal en hoe die door Farrow (en zijn concullega’s Jodi Kantor en Megan Twohey van The New York Times, die er het boek She Said over schreven, waaraan verder overigens nauwelijks aandacht wordt besteed) aan het licht is gebracht. Over die kwestie is trouwens al een stevige documentaire gemaakt, waarin allerlei slachtoffers zich uitspreken: Untouchable.

In de eerste aflevering van Catch And Kill gaat Ronan Farrow, die zelf overigens direct betrokken is bij de beschuldigingen van seksueel misbruik van zijn moeder Mia Farrow tegen zijn vader Woody Allen (zie: de docuserie Allen v. Farrow), in gesprek met het Italiaanse model Ambra Battilana Gutierrez. Zij maakte audio-opnames van hoe ze Weinstein probeerde te laten bekennen dat hij haar had lastiggevallen. ‘Five minutes’, voegt hij haar daarop dreigend toe. ‘Don’t ruin our friendship for five minutes.’

Verder spreekt Farrow met de journalisten Kim Masters en Ken Auletta (die jarenlang, tevergeefs, achter het Weinstein-verhaal aanzaten), Weinstein-medewerker Rowena Chiu (die ooit de klok probeerde te luiden over zijn volstrekt ongepaste toenaderingspogingen en de manier waarop die binnen Miramax Pictures werden toegedekt), een privédetective (die de opdracht kreeh om Farrow te schaduwen), zijn eigen collega Rich McHugh bij NBC News (dat hun gezamenlijke onderzoek naar het ultieme ‘male chauvinist pig’ in een diepe lade begroef) en de journalisten van The New Yorker (die het wél aandurfden).

Voor Harvey Weinsteins slachtoffers ruimt Ronan Farrow relatief weinig ruimte in. Verder komt alleen de actrice Rosanna Arquette aan het woord. Catch And Kill: The Podcast Tapes legt de nadruk op het systeem dat de bullebak met alle mogelijke middelen probeerde te beschermen en hoe Farrow de man en zijn machinaties uiteindelijk met journalistiek vakwerk weet tr ontmantelen. Maar of de serie daadwerkelijk iets toevoegt aan wat er al bekend en (door Farrow zelf) gepubliceerd is over de Weinstein-casus?

Playing God

Hoeveel geld moet je neertellen voor een mensenleven? Dat verschilt nogal, eerlijk gezegd. ‘Als het een beurshandelaar of bankier is die op straat dood valt, dan moet je echt meer betalen dan bij een ober, soldaat, agent of brandweerman’, zegt Ken Feinberg nuchter in Playing God (98 min.). ‘Zo werkt het systeem nu eenmaal.’

De Amerikaanse advocaat weet waarover hij praat: Feinberg wordt met de regelmaat van de klok gevraagd om als arbiter op te treden als na een ramp, ongeluk of aanval de schade moet worden opgemaakt (en bedrijven of de overheid zelf mogelijke rechtszaken willen voorkomen). Na tragedies zoals de aanslagen van 11 september 2001, Orkaan Katrina en de Sandy Hook-school shooting was hij het die zich boog over de verzoeken van slachtoffers – of van lieden die een slaatje probeerden te slaan uit de situatie.

Dat vereist een olifantshuid. Eigenlijk kan een man als Kenneth R. Feinberg geen goed doen, er is altijd wel iemand die teleurgesteld is, z’n onmacht op hem richt of behoefte heeft om zijn woede te koelen. En geld – bloedgeld, zeggen sommigen – kan sowieso de onderliggende ellende nooit wegpoetsen. ‘Er zit geen enkel plezier in dat geld’, zegt Rosemary Cain, die een familielid verloor tijdens de aanslagen van 11 september. ‘Het is overladen met schuld.’

Deze interessante documentaire van de Duitse documentairemaakster Karin Jurschick behandelt de belangrijkste klussen en dilemma’s van Feinbergs werkzame leven, dat in de jaren tachtig een vlucht nam met een zaak van veteranen die compensatie wilden voor het gebruik van napalm tijdens de Vietnamoorlog, en zoekt daarbij ook de rafelranden op: is hij wel altijd zo onafhankelijk? Kan dat überhaupt in gevallen waarbij hij zelf is ingehuurd door een partij die de schade of het letsel heeft veroorzaakt?

Duidelijk is dat een levenlang salomonsoordelen vellen een wissel op je trekt. ‘Overdag zie ik het slechtste van de menselijke beschaving: dood, woede, frustratie, drama’, zegt Feinberg in de openingsscène, terwijl hij in het donker voor de televisie zit en weldadige klassieke muziek op zich laat inwerken. ‘In de nacht laaf ik me aan een concert of opera, het summum van menselijke beschaving: Wagner, Verdi, Beethoven, Brahms, Mahler.’

Intussen zwerft de camera over foto’s van Feinberg met allerlei Amerikaanse hoogwaardigheidsbekleders. Ieder voor zich moesten ze soms voor God spelen en de waarde van een mensenleven bepalen. Die prijs was, afhankelijk van het gezichtspunt van de betrokkene, altijd te hoog of te laag.

East Lake Meadows: A Public Housing Project

PBS

Van nieuw aangelegde stadswijk voor de zwarte gemeenschap in nauwelijks dertig jaar tijd naar volstrekt onleefbaar ghetto. De wijk East Lake Meadows in de Amerikaanse stad Atlanta werd opgeleverd in 1970 en ontwikkelde zich binnen de kortste tijd tot een door armoede, drugs en geweld geïnfecteerde uithoek. In het jaar 2000 deed de sloopkogel zijn onvermijdelijke beulswerk en werd er ruimte gemaakt voor een geheel nieuwe wijk met een beduidend wittere populatie.

Een sociale woningbouw-fiasco van de buitencategorie. Een soort reprise ook van de beruchte Pruitt-Igoe flats in Saint-Louis, een toonbeeld van stadsvernieuwing dat begin jaren zeventig, slechts zestien jaar na de opening, letterlijk werd opgeblazen. Omdat er geen redden meer aan was. Met die georkestreerde explosie gingen ook alle bijbehorende dromen en idealen de lucht in.

In de rechttoe rechtaan-docu East Lake Meadows: A Public Housing Project (104 min.) reconstrueren Sarah Burns en David McMahon met voormalige bewoners, politici, sociologen, journalisten en historici de geschiedenis van de wijk voor de arme zwarte inwoners van de Amerikaanse stad, die al snel als ‘Litte Vietnam’ door het leven ging. En toen moest de crack-epidemie van de jaren tachtig en negentig nog op gang komen.

Burns en McMahon hebben de beschikking over een karrenvracht interessant archiefmateriaal, plaatsen de teloorgang van East Lake Meadows daarmee binnen zijn historische kader en maatschappelijke context en verlevendigen dat geheel met zowel animatie als soul- en hiphop-muziek. Zo wordt de volledige ontwrichting blootgelegd van wat een hechte, goed functionerende gemeenschap had kunnen worden.

No One Saw A Thing

In het centrum van Skidmore staat tegenover de plaatselijke taverne, dwars op straat, een beige-bruine pickup-truck geparkeerd. Achter het stuur zit (nee: ligt) een bebloede man. Op klaarlichte dag neergeschoten. Naast hem zit een blonde, veel jongere vrouw. Zijn echtgenote Trena. Z’n vijfde. Volgens de overlevering keken zo’n vijftig inwoners van het gehucht in Missouri toe hoe Ken Rex McElroy rücksichtslos werd geliquideerd. Maar niemand heeft iets gezien.

De met kogels doorzeefde truck fungeert als het macabere centrale decorstuk voor de zesdelige documentaireserie No One Saw A Thing (258 min.), waarin de geruchtmakende moord op McElroy op 10 juli 1981 opnieuw wordt belicht. Het zou gaan om een typisch geval van eigenrichting: de dorpsploerd die al jaren heel Skidmore (437 inwoners) terroriseerde werd publiekelijk kaltgestellt. En veel inwoners van het district Nodaway County zien daarin, bijna veertig jaar later, nog altijd weinig kwaad. ‘Het kon niet anders’, zeggen ze. Of: ‘zijn verdiende loon.’

De langharige Vietnam-veteraan en muzikant Britt Small heeft de trekker in elk geval niet overgehaald, stelt hij in deze hele aardige true crime-serie van Avi Belkin. Al zou hij echt niet hebben geaarzeld om die McElroy ‘een gaatje in zijn hoofd’ te schieten. De zonderlinge Small voedde zijn zoon, die de mensheid in deze serie voor het gemak onderverdeelt in wolven en schapen, volgens eigen zeggen op met drie leefregels: ‘Ken je vijand, laat een vijand nooit levend achter en de kerel met de meeste kogels wint.’ Hij laat een moment stilte vallen. ‘Mijn zoon is alleen een echte messpecialist geworden’, zegt Britt trots. ‘Lang voordat hij leerde schieten wist hij al hoe hij iemand met een mes moest doden.’

In zijn zoektocht naar wie de trekker heeft/hebben overgehaald vangt Belkin zo eveneens iets van de volksaard van een gemeenschap die gewend is om zijn eigen boontjes te doppen. En de ooggetuigen, hier verbeeld met Sergio Leone-achtige extreme close-ups van ogen van Zij Die Het Zagen En Lieten Gebeuren, weten dat ze hun lippen stijf op elkaar moeten houden. McElroys weduwe Trena zegt nochtans te weten wie haar man heeft afgeknald, maar met haar verklaring krijgt ze niemand veroordeeld. En van die verhalen dat er een soort dorpsvergadering is geweest, waarbij het slachtoffer vooraf zou zijn gevonnist, wil ook niemand ook niets weten. En wie kan bewijzen dat zelfs de plaatselijke sheriff bij die bijeenkomst zijn goedkeuring heeft gegeven?

Met fraai archiefmateriaal uit reportages die toentertijd zijn gemaakt (waaronder gesprekken met McElroys vrouw Trena, haar advocaat, dorpelingen en de officier van justitie) en actuele interviews met het leeuwendeel van de belangrijkste personages en enkele, inmiddels volwassen kinderen van het slachtoffer keert filmmaker Belkin de zaak binnenstebuiten. No One Saw A Thing wil echter meer zijn dan een simpele whodunnit, de serie probeert ook de gevolgen van het vigilante-incident voor Skidmore in kaart te brengen. Met het bewaren van dat veelbesproken geheim lijkt het dorp een heuse vloek over zichzelf te hebben afgeroepen.

Het resultaat oogt als een psychologisch portret van een gemeenschap. Van small town America. En van Ons Kent Ons en Ons Dekt Ons. Een wereld die in de decennia na de McElroy-moord het toneel zal worden van de verdwijning van een tiener, handel in crystal meth en een bizarre moord. En dat eerder, ook niet te vergeten, het decor vormde voor barbaarse lynchpartijen van zwarte Amerikanen. Of er werkelijk een rechtstreeks verband is tussen al die verschillende kwesties, valt te betwijfelen. Avi Belkin maakt echter aannemelijk dat de zwijgcultuur rond de executie van Ken Rex McElroy in Skidmore wel degelijk heeft bijgedragen aan een algehele sfeer van medeplichtigheid, die ook jaren na dato nog slachtoffers maakt.

The Central Park Five

Ava DuVernays vierdelige drama When They See Us, sinds kort te zien op Netflix, is zonder enige twijfel de meest geprezen televisieserie van 2019. Over hetzelfde onderwerp, de onterechte veroordeling van vijf donkere New Yorkse jongens vanwege een gewelddadige verkrachting, werd in 2012 ook al een prijswinnende documentaire gemaakt: The Central Park Five (118 min.).

Beide producties gaan terug naar die ene fatale dag in 1989, woensdag 19 april, toen een vrouwelijke jogger nagenoeg levenloos werd achtergelaten in het New Yorkse Central Park. Ze zou twaalf dagen in coma liggen. Enkele jongens, onderdeel van een grotere groep tieners die stenen naar auto’s had gegooid en een paar willekeurige parkbezoekers in elkaar had geslagen, werden gearresteerd voor de verkrachting.

Onder druk van de politie legden ze tijdens hun (gefilmde) verhoren een valse bekentenis af, die hen zou blijven achtervolgen. Ook al was er geen enkel fysiek bewijs – een situatie die herinneringen oproept aan de Puttense moordzaak. Toen in een andere zaak een erkende serieverkrachter als verdachte werd aangehouden, vond niemand het nodig om zijn DNA te testen. The Central Park Five zouden jarenlang achter de tralies zitten.

Met de vijf voormalige verdachten – één van hen wilde alleen niet in beeld – en advocaten, journalisten, burgerrechtenactivisten, psychologen en familieleden van de jongens nemen Ken BurnsDavid McMahon en Sarah Burns de zaak door, die kan worden gezien als de culminatie van raciale spanningen in het door een misdaadgolf en de crackepidemie overspoelde New York van de jaren zeventig en tachtig.

Het vergrijp speelde destijds perfect in op latent racisme. Een blanke vrouw verkracht? Daar kón alleen een zwart roofdier achter zitten. Vijf nog wel. Zelfs in 2016, toen de zaak al lang en breed was opgelost en de onschuldige verdachten allang op vrije voeten waren, bleef een zekere New Yorkse vastgoedman, die ook al eens een advertentie in de krant had geplaatst om de doodstraf te bepleiten voor de vijf, volhouden dat de jongens in wezen schuldig waren.

De uitspraken van deze Donald Trump geven dit dramatische verhaal over stuitend onrecht, dat door Burn, McMahon en Burns zonder effectbejag is opgetekend, een actuele draai. Datzelfde racisme steekt nog altijd de kop op in het hedendaagse Amerika, dat lang niet zo kleurenblind is als je zou hopen.

Bij een zaak met zulke grote maatschappelijke implicaties zou je bijna vergeten dat de gewelddadige verkrachting in eerste en laatste instantie een vrouwelijk slachtoffer had. Trisha Meili maakte zich in 2003 met een boek bekend als de Central Park-jogger, geeft zo nu en dan haar mening over de zaak rond de vijf ten onrechte veroordeelde jongens en schijnt tegenwoordig met andere slachtoffers van seksueel geweld te werken.

The Clinton Affair

A&E

Via het verleden kun je het heden begrijpen. Zo maakte de Oscar-winnende documentaireserie O.J.:Made In America enkele jaren geleden de historische context van de Black Lives Matter-beweging inzichtelijk. De zesdelige serie The Clinton Affair (300 min.), over de buitenechtelijke relatie die de Amerikaanse president Clinton halverwege de jaren negentig had met een Witte Huis-stagiaire, schildert al even overtuigend de voorgeschiedenis van het Trumpisme, #metoo en Russiagate.

Het is een klassieke scène geworden. Bill Clinton kijkt recht in de camera. ‘I did not have sexual relations with that woman’, klinkt het ferm. Hij neemt een korte pauze, alsof hij moeite moet doen om zich haar naam te herinneren, en dropt dan de naam die voor eeuwig aan hem verbonden zal blijven: ‘Miss Lewinsky’. Hij vervolgt: ‘I never told anybody to lie. Not a single time. Never! These allegations are false. And I need to go back to work for the American people.’

We weten allemaal hoe het verder zal lopen: Clinton moet toegeven dat hij er een geheel eigen definitie van een seksuele relatie op nahoudt en dat hij wel degelijk een verhouding heeft gehad met ‘that woman’. Het feit dat hij daarover heeft gelogen, en de suggestie dat hij ook Lewinsky zou hebben aangezet om te liegen, leidt tot een afzettingsprocedure. Van een impeachment van de populaire Democratische president zal het echter nooit komen.

Deze fascinerende serie van Blair Foster reconstrueert de seksuele en politieke affaire nauwgezet met enkele belangrijke spelers, zoals openbaar aanklager Ken Starr, Paula Jones (die Clinton eerder al beschuldigde van aanranding), de conservatieve literaire agent Lucianne Goldberg (die belastende telefoongesprekken van Lewinsky in de openbaarheid bracht) en – de grootste troef – Monica Lewinsky zelf. Een vrouw van halverwege veertig inmiddels, die openhartig en (zelf)kritisch terugkijkt op de kwestie die altijd aan haar zal blijven kleven.

In de aftiteling van The Clinton Affair schitteren twee namen vanzelfsprekend door afwezigheid: Bill en Hillary Clinton. Zij hebben niets te winnen bij het opnieuw oprakelen van een oud schandaal, dat volgens Hillary eerst en vooral ‘a vast right-wing conspiracy’ was. ‘Het probleem met het onderzoeken van de Clintons is dat ze zich gedragen alsof ze schuldig zijn’, stelt Solomon Wisenberg, een lid van Ken Starrs team dat het echtpaar destijds onder de loep nam. ‘Of ze nu schuldig zijn of niet.’

Ook Monica Lewinsky’s diabolische vertrouwelinge Linda Tripp ontbreekt helaas in de serie. Zij is het die Goldberg het geheim influistert van Lewinsky’s jurk, waarop een spermavlek van Clinton zou zitten. De literaire agent waarschuwt haar nog: ‘Je moet bereid zijn om haar te verliezen als vriendin.’ Tripp: ‘Dat besluit heb ik al genomen.’ Goldberg adviseert haar vervolgens om haar telefoontjes met Lewinsky op te nemen en speelt het verhaal daarna door aan een journalist van The Washington Post.

De opgenomen en uitgeschreven telefoongesprekken tussen Linda Tripp en Lucianne Goldberg getuigen van een enorm cynisme. Voor het beschadigen van ‘The Big Creep’ is alles geoorloofd, inclusief het misbruiken van het vertrouwen van Tripps naïeve vriendin Lewinsky, die vervolgens wordt blootgesteld aan slutshaming avant la lettre. Zij is de onbetwiste protagonist van deze serie. Dit is in essentie haar verhaal (en dat van haar ouders, die ook aan het woord komen), dat werd opgetekend tijdens twintig uur interview.

The Clinton Affair bevat bovendien een schat aan bijzonder archiefmateriaal, bijvoorbeeld van een bezoekje van Monica en haar vader en stiefmoeder aan Clinton in het Witte Huis, inclusief het maken van de verplichte groepsfoto. Of beelden van een jonge versie van Trump-medewerker Kellyanne Conway, die als opiniemaker van Fox News de regering Clinton ervan beschuldigt dat ze alles ontkent en criticasters belastert. Ook dat oogt onwerkelijk. Het is immers Conway die bijna twintig jaar later hoogstpersoonlijk de term ‘alternative facts’ zal munten.

Deze zesdelige televisiedocu is duidelijk meer dan een naargeestige trip nostalgia. De parallellen met het tijdperk Trump zijn talrijk. De ‘unfortunate encounters’ die Clinton zou hebben gehad met meerdere vrouwen doen bijvoorbeeld denken aan allerlei #metoo-kwesties, waaronder die rond de huidige president. Die wacht op zijn beurt misschien eveneens een impeachmentprocedure als het Russiagate-onderzoek tot dwingende conclusies leidt. En wie zou één van de ‘elves’ zijn geweest, die Hillary’s rechtse samenzwering in stilte juridisch heeft gefaciliteerd? Juist: een man die onlangs het middelpunt was van een gigantisch politiek moddergevecht.

De laag bij de grondse manier waarop de strijd tussen de Democratische president en zijn Republikeinse opponenten wordt uitgevochten en geëxploiteerd lijkt tegenwoordig bovendien gemeengoed te zijn in de (Amerikaanse) politiek. Op een verwrongen manier herhaalt dus ook deze geschiedenis zich.

The Vietnam War

PBS

In de epische documentaireserie The Vietnam War (990 min.) vertellen Ken Burns en Lynn Novick, het definitieve verhaal van Amerika’s meest traumatische oorlog.

Ken Burns is een levende legende binnen de Amerikaanse filmwereld. Als een soort filmende evenknie van Geert Mak heeft hij de recente historie van de Verenigde Staten toegankelijk gemaakt voor een breed publiek; van grote politieke thema’s als The Civil War, de drooglegging en de Amerikaanse bijdrage aan de Tweede Wereldoorlog tot de geschiedenis van honkbal, jazz en de Amerikaanse natuurparken.

The Vietnam War is de nieuwste loot aan de boom. In tien afgewogen afleveringen van in totaal zo’n 16,5 uur (!) diepen Burns en zijn vaste partner in crime, producer/regisseur Lynn Novick, werkelijk alle aspecten van ‘Nam uit. Ze laveren daarbij duivels knap tussen het grote, geopolitieke verhaal en de ‘kleine’ menselijke verhalen van gewone Amerikanen en Vietnamezen, zowel Vietcong-strijders als handlangers van de Verenigde Staten.

Acteur Peter Coyote fungeert intussen als alwetende verteller die de kijker met zijn pregnante stem majestueus door ruim vijftien jaar dood en verderf loodst. The Vietnam War is sneller gemonteerd en moderner vormgegeven dan Burnes’ oude werk, waarbij met name de spannende soundtrack van Atticus Ross en Trent Reznor (van de industrial metalband Nine Inch Nails) echt iets toevoegt aan toch wat uitgekauwde Vietnam-evergreens als Paint It, Black, Bad Moon Rising en The “Fish” Cheer / I-Feel-Like-I’m-Fixin’-To-Die-Rag.

Het hart van The Vietnam War wordt echter als vanouds gevormd door een indrukwekkende verzameling bijzonder archiefmateriaal, gestut door krachtige, verhelderende en ontroerende getuigenissen van direct betrokkenen. Zodat die oorlog waarvan je alles wel dacht te weten toch nog onvermoede kanten blijkt te hebben.

Je kunt overigens nóg verder inzoomen op de oorlog in Vietnam. De televisiedocumentaire My Lai belicht bijvoorbeeld de oorlogsmisdaden die een groepje Amerikaanse militairen in 1969 beging bij het gelijknamige Vietnamese dorp, terwijl Last Days In Vietnam van Rory Kennedy, dat voor een Oscar werd genomineerd, zich volledig concentreert op de smadelijke aftocht van de Amerikanen en het verpletterde land dat ze achterlieten.