Het Dinsdagavondgevoel

Marlou van den Berge

Volgens dirigent Paul Valk hebben ze geen moment overwogen om het niet te doen. ‘Kijk, nu vind ik het heel normaal dat er dingen geannuleerd worden, maar dat had je toch helemaal niet?’ zegt hij over de tijd dat Corona zich voor het eerst meldde in ons leven. ‘Dus je gaat door. Jongens, come on, the show must go on en ga ervoor!’ En dus vertolkte het Amsterdams Gemengd Koor op 8 maart 2020, een maand voor Pasen, gewoon de Johannes Passie in het Concertgebouw. COVID-19 had zich toen al in hun midden genesteld.

Van de 130 koorleden zouden er uiteindelijk maar liefst 102 het Coronavirus krijgen. Één lid overleed, evenals drie partners. Als het koor enige tijd later de draad weer wil oppakken, gaat dat dan ook niet vanzelf. Sommige leden durven nog niet, anderen merken dat ze oefening missen of kortademig zijn. Onder leiding van Valk zullen ze gezamenlijk hun stem weer moeten vinden, om de traumatische ervaring van die eerste Coronagolf achter zich te laten en gewoon weer lekker samen te kunnen zingen.

In Het Dinsdagavondgevoel (60 min.) volgt Marlou van den Berge enkele leden van het koor tijdens de pandemie, die hen het repeteren en optreden bijna onmogelijk maakt. Kan dat eigenlijk wel op anderhalve meter of met een mondkapje? Of moet het werkelijk via Zoom-sessies? ‘We glijden uit elkaar’, constateert bas Reitze de Graaf, die de online-repetities aan zich voorbij laat gaan. ‘Ik voel de band niet meer zo. Dus ik zit een beetje met het idee te spelen om er gewoon maar helemaal mee te stoppen.’

Van den Berge structureert de verwikkelingen bij het Amsterdams Gemengd Koor, die op microniveau laten zien hoe COVID-19 het complete land in zijn greep krijgt en op allerlei plekken tweespalt veroorzaakt, aan de hand van de diverse Corona-persconferenties van Mark Rutte en lardeert de vertelling bovendien met enkele treffende zangstukken. ‘Waar is iedereen gebleven?’ zingt het koor bijvoorbeeld ten tijde van de lockdown van eind 2020. ‘Het beeldscherm lijst me in. Dit is hoe donker klinkt.‘

Het Dinsdagavondgevoel brengt zo treffend in beeld hoe het hoofdstedelijke koor probeert om de boel bij elkaar te houden, in een tijd waarin er verschillende eilandjes dreigen te ontstaan. Het is een uitdagende tijd die hen stuk voor stuk met de neus op de feiten drukt: hoeveel sterker ze samen zijn, als al die verschillende stemmen samenkomen, dan ieder in z’n eentje. Intussen blijft de herinnering aan betere tijden – en de hoop dat die, liefst snel, weer zullen terugkeren.

Fanny: The Right To Rock

Ze repeteerden op dezelfde plek als The Band, rookten een jointje met The Rolling Stones en werden vergeleken met The Beatles. Zulke roem zou echter nooit zijn weggelegd voor Fanny. Hoewel er geen enkele twijfel was over dat ‘ze’ konden spelen, bleven het natuurlijk wel meiden. Elk interview ging daar ook over: hoe was dat nou, zo tussen al die mannen?

Als eerste Amerikaanse rockgroep met een platencontract én louter vrouwelijke leden, waarvan er ook nog een paar lesbisch en van Filipijnse afkomst waren, plaveiden ze de weg voor (succesvollere) geestverwanten als Cherie Curry (The Runaways), Kathy Valentine (The GoGo’s) en Kate Pierson (The B52’s) die hen in de documentaire Fanny: The Right To Rock (96 min.) ook alle eer bewijzen.

Fanny had één klein hitje, Butter Boy, een nummer dat zou zijn geïnspireerd door de affaire van bassiste Jean Millington met hun bekende fan David Bowie. ‘He was hard as a rock’, zongen ze daarin. ‘But I was ready to roll. What a shock to find out. I was in control.’ Toen het ondeugende nummer in 1975 de hitlijsten beklom, was de verantwoordelijke band alleen al uit elkaar.

Fanny, opgekomen ten tijde van de eerste feministische golf, gaf er voortijdig de brui aan. En nu, voor het oog van de camera van documentairemaakster Bobbi Jo Hart, willen ze dat alsnog proberen te repareren. Een reünie met vrijwel alle oud-bandleden, waarbij natuurlijk ook een nieuw album hoort. En jawel, het zal niemand verbazen: ‘ze’ kunnen het nog.

Voordat ze op tournee kunnen gaan om hun comeback kracht bij te zetten, slaat het noodlot echter toe en moet Fanny in deze eikenhouten muziekfilm opnieuw alle zeilen bijzetten.

I’m Wanita

Even voorstellen: ‘I’m Wanita (87 min.). Ik ben de Australische koningin van de honky tonk. Ik ben een bingedrinker. Ik rook sigaretten. Ik heb één kind, ben twee keer getrouwd geweest en ik was achttien jaar prostituee. En ik hou van God.’

Was getekend, de 47-jarige country & western-zangeres Wanita Bahtiyar, de hoofdpersoon van deze kostelijke documentaire van Matthew Walker. Wanita, die al haar hele leven vastzit in het onbeduidende Australische stadje Tamworth, heeft één grote droom: ze wil haar grote heldin Loretta Lynn naar de kroon steken en doorbreken in de countryhoofdstad van de wereld, Nashville – al zou een héél klein beetje meer erkenning in eigen land ook al helpen.

Haar veel oudere Turkse echtgenoot Baba, met wie ze gedurig kibbelt, heeft er eerlijk gezegd weinig fiducie in. Die reis kost bovendien een smak geld! En wie gaat er voor eten op tafel zorgen als zij haar droom najaagt in Amerika? Terwijl Wanita midden in opnames in de legendarische Sun Studio te Memphis zit, gaat het geruzie met Baba over de reparatie van hun auto in elk geval gewoon door. Waarna zij direct haar toevlucht neemt tot een andere liefde, Bacardi.

Haar trip door het land van de onbegrensde dromen is net onderweg. En het is Wanita’s nieuwe manager Gleny Rae Virus al zwaar te moede. Als haar protegé heeft gedronken, is er echt geen land mee te bezeilen. In New Orleans speelt Wanita bijvoorbeeld voor de verschoppelingen op straat, met wie ze zich duidelijk verbonden voelt. Al snel zet ze het zelf echter ook op een zuipen. ‘De dronken Maria Theresa’, constateert haar begeleidingsmuzikant Archer grinnikend.

Wanita is misschien het prototype ‘ongeleid projectiel’ – en niet zonder reden, zo wordt gaandeweg duidelijk – maar ze lijkt ook gewoon stiknerveus voor haar opnames met Nashville-producer Billy Yates, de apotheose van dit hartverwarmende portret van ‘Australia’s Queen of Honky Tonk’. Kan de vrouw die tot dusver een ideale stoorzender binnen haar eigen carrière is gebleken dan boven zichzelf uitstijgen? Of zakt ze definitief door haar hoeven?

I Get Knocked Down

Sheffield Doc

Terwijl hij als de eerste de beste burgerlul van 59 zijn hond uitlaat – en als de eerste de beste burgerlul ook diens drol in een zakje deponeert en meeneemt – mijmert Dunstan Bruce over het verleden. Is alles dan voor niets geweest? vraagt hij zich tijdens deze (zoveelste?) midlifecrisis af. Ooit behoorde hij met zijn band Chumbawamba, een stelletje rechtgeaarde anarchisten, toch tot de linkse voorhoede? Nu heeft ook hij zich gewoon overgeleverd aan een wereld met Trump, Brexit en politiegeweld.

I Get Knocked Down (87 min.) zongen Dunstan en zijn rebellenclub uit een kraakpand in de arbeidersstad Leeds ooit in Chumbawamba’s enige echte hit Tubthumping (1997). Gevolgd door de fiere zinsneden: ‘But I get up again. You are never gonna keep me down.’ En dat is precies wat Dunstan nu van plan is in deze documentaire van Sophie Robinson: door met zijn voormalige groepsgenoten het idealistische verleden op rakelen wil hij op de één of andere manier het vuur (terug)vinden voor een strijdbare toekomst.

Dunstan Bruce speelt in zekere zin zichzelf in deze joyeuze film en doet met veel theater en (zelf)spot het verhaal van zijn band, die gaandeweg van anarchopunk opschoof naar salonfähige pop. Hij voert daarbij een interne dialoog met Babyhead, een alter ego met een sardonisch lachend poppenmasker op. ‘Ik wil geen beroemdheid zijn, ik wil het verschil maken’, zegt die bijvoorbeeld als Bruce na een interview in het televisieprogramma Democracy Now! voor een foto poseert met presentatrice Amy Goodman. Babyhead laat vervolgens een korte, theatrale stilte vallen. ‘Lady Gaga zei dat ooit.’

Zo sluit de ‘tone of voice’ van deze docu lekker aan op de modus operandi van de tegendraadse groep, die van ontregelen z’n handelsmerk had gemaakt. ‘Het was altijd veel interessanter om rotzooi te trappen dan binnen de lijntjes te kleuren’, constateert Dunstan Bruce daarover, niet zonder tevredenheid. Zo verkocht Chumbawamba ooit voor grof geld een nummer aan General Motors voor een commercial. Dat bedrag ging vervolgens rechtstreeks naar activisten die campagne voerden tegen de autofabrikant vanwege slechte arbeidsomstandigheden.

Toch wordt Dunstan Bruce – in elk geval voor de film – geplaagd door twijfel: heeft al dat activisme ook maar iets opgeleverd? En zo nee, heeft hij dan al die tijd een leugen geleefd? Hij legt de vragen in deze scherpe, geinige en soms ook bespiegelende documentaire ook voor aan de punky historica Lucy Robinson, linkse filmmaker Ken Loach en activistische band Dream Nails en begint weer een toekomst voor zichzelf te zien als man van middelbare leeftijd. Met zowaar ook een nieuw bandje: Interrobang!?, dat toch ook wel weer aan Chumbawamba doet denken.

A-ha The Movie

Eerst wilden ze koste wat het kost beroemd worden. En toen ze dat eenmaal waren, nadat de met een kekke videoclip opgeluisterde single Take On Me een wereldhit was geworden, ontstond de behoefte om serieus genomen te worden. Géén tienerbandje, met louter mooie jongens. Maar volbloed muzikanten die iets hebben te vertellen. En daarbij liep het dan weer spaak. Als het beeld van een band – bandje, in dit geval – zich eenmaal heeft gezet, laat zich dat verdomd moeilijk bijstellen.

Toch bestaat A-ha nog steeds. Het Noorse tienertrio dat perfect paste in de gladde jaren tachtig gaat, na enkele tussenstops, alweer zo’n veertig jaar mee. En dus is het zo langzamerhand tijd voor A-ha The Movie (90 min.). Dat is zo’n typische bandjesdocu geworden, waarin chronologisch de groepshistorie wordt doorgenomen en intussen aandacht wordt besteed aan de huidige activiteiten van de helden. Daarin zit meestal ook een mooie spanning: in hoeverre kunnen zij zichzelf ervan (blijven) overtuigen dat ze niet alleen bestaan uit verleden, waaraan in het nostalgiecircuit natuurlijk altijd behoefte is, maar ook serieus moeten blijven werken aan het heden en de toekomst?

Vanzelf gaat dat bij dit drietal in elk geval nooit. Tussen zanger Morten, gitarist Pål en toetsenist Magne is er voortdurend frictie. Alles bij A-ha eindigt ‘met getouwtrek en een rotsfeer’, zegt de laatste in deze documentaire van Thomas Robsahm, waarin het feit dat het lang niet altijd gezellig is in de band bepaald niet wordt verbloemd. Magne wil bijvoorbeeld best optreden met zijn oude maten, maar niet meer met hen de studio in. Dat loopt toch altijd op een enorme teleurstelling uit. Gedoe over rechten en geld ook. ‘Het voelt alsof ik dan een kamer inloop, waarin ik me vreselijk heb gevoeld’, zegt hij treffend.

Het is wel verfrissend dat daarover zo open en onbezwaard wordt verteld in deze vermakelijke bandfilm, die verder precies biedt waarop het publiek zit te wachten. En dat telt – als we tenminste de albumverkoopcijfers van A-ha mogen geloven – in potentie enkele tientallen miljoenen zielen.

Crazy Days

Docmakers

Hij moet zich soms als de kapitein van de Titanic voelen: terwijl de tweede Coronagolf Nederland in zijn greep krijgt probeert Riccardo Minasi zijn project bij het Nationale Opera & Ballet drijvende te houden. Samen met een jonge internationale cast bereidt de Italiaanse dirigent zich voor op enkele uitverkochte uitvoeringen van Mozarts fameuze opera Le Nozze De Figaro. Met angst en beven kijken ze uit naar de dinsdagen, naar weer een nieuwe persconferentie die roet in het eten kan gooien.

Intussen ontsmetten ze consciëntieus hun handen en proberen ze ondanks de anderhalve meter afstand gezamenlijk scènes in te studeren. Terwijl ze hun concentratie en enthousiasme proberen vast te houden, kijkt regisseur Sanne Rovers mee tijdens deze Crazy Days (65 min.). Ze laat haar camera door de lege gangen van het operagebouw dwalen, houdt zo nu en dan halt voor een repetitie of fraai gestileerde passage uit de opera en spreekt met de voornaamste spelers.

Corona blijft alomtegenwoordig. Het maakt immers nogal een verschil of je toewerkt naar een serie voorstellingen of naar een livestream (en deze documentaire, die waarschijnlijk door meer mensen zal worden gezien dan de uitvoeringen). De magie van het moment zal in dat laatste geval in het luchtledige, zonder interactie met het publiek, tot stand gebracht moeten worden. En de complete onderneming kan natuurlijk ook nog van het ene op het andere moment worden stopgezet.

Het werken aan Le Nozze De Figaro wordt daarmee een allegorie voor hoe het de kunstensector sowieso is vergaan tijdens de Coronacrisis: ze is volledig overgeleverd aan de grillen van het virus en een overheid die daarop probeert te anticiperen. Dat zorgt voor twijfel, frustratie én teleurstelling. Voor een streamuitvoering is bijvoorbeeld niet de gehele cast nodig. Naarmate de pay-off van hun inspanningen – of het uitblijven daarvan – in zicht komt begint het water hen echt aan de lippen te staan.

Iedereen weet nochtans: wat er ook gebeurt, het orkest speelt door.

The Sparks Brothers

allsparks.com

De stem van de één – vaak ergens tussen lyrisch en hysterisch – werkt bij menigeen gigantisch op de zenuwen. De aanblik van de ander – ondoorgrondelijk gezicht, met Hitler/Charlie Chaplin-snor – kan voor echt ongemak zorgen. Samen vormen de Amerikaanse broers Russell en Ron Mael al ruim een halve eeuw de band Sparks. Ze begonnen met een soort over the top-glamrock, plaveiden daarna de weg voor Kraftwerks elektromuziek, snoepten even van punk, inspireerden de synthpop van de eighties, verloren zich in disco, sloten aan bij dance, probeerden uit hoe Queen in het kwadraat zou klinken en versmolten even letterlijk met Franz Ferdinand. Enzovoorts.

Altijd in beweging. Excentriek. Filmisch. Potsierlijk. Hyperactief. Grappig. Excessief. Creatief. Provocerend. Grillig. Bloedirritant. Net als deze voluptueuze documentaire van Edgar WrightThe Spark Brothers (141 min.), waarin de complete carrière van de gebroeders wordt doorlopen met de freaks zelf, hun voormalige bandleden, medewerkers, fans en een hele stoet hele en halve beroemdheden die gezamenlijk zo’n beetje de complete Sparks-invloedssfeer belichamen: comedian Mike Myers, presentator Jonathan Ross, producer Giorgio Moroder, lolbroek Weird Al Yankovic, supergroupie Pamela des Barres en schrijver Neil Gaiman.

En natuurlijk ontbreken de acts die op de één of andere verwrongen manier schatplichtig zijn aan de flamboyante frontman/mooibooi Russell en sociaal onhandige songschrijver Ron ook niet. Beck en leden van New Order, Sex Pistols, Erasure, Franz Ferdinand, Faith No More, Human League, Red Hot Chili Peppers, Heaven 17, Suede, The Go-Go’s, Sonic Youth en Duran Duran bewijzen het volstrekt eigenzinnige duo alle eer. De documentaire is met bijna tweeënhalf uur speeltijd al net zo overdadig als de gastenlijst en eclectisch van opzet bovendien: een bijzonder vermakelijke potpourri van videoclips, animatie, filmfragmenten, beeldgrapjes, concertbeelden en al wat ze verder nog konden bedenken.

Daarvan kun je zeggen: het had allemaal wel een tandje minder gekund, maar dan zou deze film eigenlijk geen recht hebben gedaan aan Sparks, een muzikale exploratie van zowat alle uithoeken van de popmuziek. Waarin spot en zelfspot gelukkig nooit hebben ontbroken. In die categorie behoren vast ook de weetjes, stuk voor stuk ‘honderd procent waar’, waarop de gebroeders hun publiek nog vergasten tijdens de aftiteling. ‘Russell heeft als anonieme stemacteur aan meegewerkt aan 27 animatiefilms uit Hollywood’, beweert Ron. ’26 Dagen voor elke tour begint Ron aan het alfabet-dieet’, stelt Russell op zijn beurt. ‘Hij eet dan gerechten op alfabetische volgorde. Van avocado op de eerste dag tot zucchini op de laatste.‘ Waarvan akte.