It’s Never Over, Jeff Buckley

Piece Of Magic / vanaf donderdag 8 januari in de bioscoop

Op z’n 29e verjaardag zegt Jeff tegen z’n vriendin Rebecca: ik ben nu ouder dan mijn vader. De befaamde singer-songwriter Tim Buckley was in 1975 bezweken aan een overdosis heroïne. Zijn zoon, voor wie hij nooit een echte vader zou worden, zal alleen niet héél veel ouder worden. Jeff Buckley gaat op 27 mei 1997 zwemmen in de Mississippi-rivier in Memphis en komt nooit meer uit het water. Hij is slechts dertig jaar oud. Kort daarvoor heeft hij nog vol overtuiging verklaard: ik ga niet eindigen zoals mijn vader, met een label aan mijn teen.

Bij leven en welzijn wil ie alles zijn, behalve ‘de zoon van Tim Buckley’. Want aan de bijbehorende verwachtingen kan hij als kind toch nooit voldoen. Zo lijkt ‘t tenminste. In werkelijkheid zal Jeff zijn illustere vader al snel overvleugelen. Als een interviewer hem vraagt wat hij heeft geërfd van zijn vader, heeft hij dat alleen nog niet door. ‘Mensen die zich mijn vader herinneren’, antwoordt de jonge zanger resoluut. ‘Volgende vraag.’ Buckley zal altijd een moederskind blijven. Net voor zijn dood spreekt hij nog een liefdevolle boodschap in op haar voicemail.

Mary Guibert heeft die ongetwijfeld vaker terug gehoord. Toch raakt ze in de documentaire It’s Never Over, Jeff Buckley (106 min.) weer geëmotioneerd als ze de laatste woorden beluistert van haar zoon, de jongen die zij als tiener op de wereld zette en vervolgens grotendeels alleen opvoedde. Zoals ook die andere vrouwen in zijn leven, Jeffs ex-vriendin Rebecca Moore en zijn verloofde Joan Wasser, bijna dertig jaar na zijn plotselinge overlijden nog altijd bevangen raken door emoties als ze die even kwetsbare als krachtige jongen weer voor hun geestesoog zien.

Met dit postume portret tilt de gelauwerde Amerikaanse documentairemaakster Amy Berg (West Of MemphisThe Case Against Adnan Syed en Phoenix Rising) Buckley weer in het hier en nu. Voorbij Hallelujah, de Leonard Cohen-song waarvan hij uiteindelijk een echte evergreen maakte. Voorbij zijn gelauwerde debuut Grace (1994), het enige album dat hij bij leven uitbracht en dat inmiddels als een klassieker wordt beschouwd. En voorbij het iconische beeld van de ongrijpbare zanger met het enorme bereik, die zich in ieders ziel etste en onderweg menig hart stal en brak.

Jeff wordt weer de jongen die op de middelbare school flink werd gepest. De muzikale veelvraat, die net zo gemakkelijk Edith Piaf als Sjostakovitsj, Nina Simone, Nusrat Fateh Ali Khan of Led Zeppelin verorberde. En de kunstenaar die gedurig twijfelde aan zichzelf. Of Grace toch geen toevalstreffer was en hijzelf een bedrieger? Amy Berg roept hem op met een veelheid aan archiefbeelden en geluidsopnames, animaties die z’n gemoedstoestand verbeelden en – natuurlijk – ’s mans tijdloze composities, waarvan de teksten voor de gelegenheid ook zijn ondertiteld. Zodat eenieder recht in zijn ziel kan kijken.

Deze stemmige, geladen film blijft in elk geval ver uit de buurt van gemakzuchtige popbio’s, waarin willekeurige concullega’s superlatieven uitstrooien over de held van dienst. Berg beperkt zich tot intimi, die daadwerkelijk een kijkje achter het gordijn hebben gekregen bij Buckley en die hem als mens, kunstenaar en artiest kunnen duiden. It’s Never Over, Jeff Buckley wordt daarmee het gelaagde psychologische portret, dat je zowel de hoofdpersoon zelf als zijn achterban, gehoor en muziekliefhebbers toewenst.

Dig! XX

Oscilloscope Laboratories

Hij wordt ingeleid door Dave Grohl (Nirvana/Foo Fighters), deze jubileumeditie van ‘de ultieme rock & roll-documentaire’ Dig! (2004), waarvoor documentairemaakster Ondi Timoner en haar broer David zeven jaar lang de Amerikaanse rockbands The Brian Jonestown Massacre en The Dandy Warhols volgden op hun onnavolgbare queeste naar eeuwige roem.

Van de tien bandjes die de Timoners oorspronkelijk in de jaren negentig wilden portretteren, voor een nooit verschenen film genaamd The Cut, waren er twee overgebleven die ‘t echt wel eens zouden kunnen gaan maken. The Brian Jonestown Massacre, de psychedelische rockband rond frontman en enfant terrible Anton Newcombe, was voorbestemd om wereldberoemd te worden, maar bleef door onmogelijk gedrag in de underground steken. Intussen werd hun ogenschijnlijk minder getalenteerde zustergroep The Dandy Warhols wel degelijk ‘the next big thing’.

In de oorspronkelijke versie van de rockdocu fungeert alleen Dandy-voorman Courtney Taylor-Taylor als verteller. In Dig! XX (147 min.), verrijkt met 35 extra minuten speeltijd, krijgt hij gezelschap van Joel Gion, de tamboerijnspeler en zonnebrildrager van zijn concullega’s. Met een puntige voice-over voegt hij inkijkjes, context en humor toe aan de uitzinnige strapatsen van zijn band, die tijdens een concert in de Viper Room in Los Angeles, voor het oog van een geïnteresseerde platenmaatschappij, bijvoorbeeld onderling op de vuist gaat. This band will selfdestruct, zoveel is duidelijk. Steeds weer.

‘We are a lucky band’, concludeert Dandys-gitarist Peter Holmström over de twee rivaliserende groepen. ‘And they are a not-lucky band.’ Terwijl Anton Newcombe en zijn alsmaar wisselende begeleiders steeds verder afglijden op het pad van seks, drugs & rock n’ roll, leidt diezelfde weg de aanmerkelijk meer geciviliseerde Dandy Warhols via Europa, waar bijvoorbeeld een Pinkpop-interview met Dolf Jansen op hen wacht, naar volgepakte concertzalen en festivalweides. Tot grote frustratie van de getormenteerde Newcombe, die geen kans onbenut laat om zijn vrienden/vijanden te bespotten.

Dig! XX bevat tevens een korte update van de twintig jaar na het verschijnen van de originele film, inclusief een recente vechtpartij op het podium in Melbourne. Drie keer raden van welke band. De geheel gereviseerde documentaire roept tegelijkertijd nostalgische gevoelens op, naar een tijd waarin rockbandjes in busjes de wereld, stad voor stad, zaal voor zaal, concertganger voor concertganger, moesten veroveren – tenzij die wereld met één verdwaalde hit, de Vodafone-reclamesingle en Dandy-hit Bohemian Like You bijvoorbeeld, natuurlijk tóch op een andere manier kon worden opengebroken.

Becoming Madonna

Sky

Achteraf lijkt het logisch, voorbestemd bijna, dat Madonna de grootste popster van haar tijd zou worden. Toen ze in 1978 van Michigan naar New York vertrok, lag dat echter nog in de toekomst verscholen. Madonna, dochter van zeer katholieke Italiaanse immigranten, had niet veel meer in haar plunjezak dan geldingsdrang en ambitie. Twaalf jaar later, in 1992, was ze een gearriveerde ster die de ene na de andere hit had gescoord, continu in het middelpunt van de belangstelling stond en net de immens succesvolle Blond Ambition-tour had afgerond. Dat was niet vanzelf gegaan. Falen was geen optie, zegt ze er zelf over.

In Becoming Madonna (92 min.) documenteert Michael Ogden de tussenliggende periode, waarin de gedreven vrouw die is vernoemd naar haar jong overleden moeder haar weg zoekt in de muziekbusiness: als drummer in haar eerste bandje The Breakfast Club, frontvrouw van de Blondie-achtige groep Emma & The Emmy’s en als veilige Pat Benatar-kloon. Totdat ze de juiste mensen tegen het lijf loopt, niet geheel toevallig, en langzaam maar zeker de Madonna wordt die zich enkele decennia zal weten te handhaven in de absolute voorhoede van de popmuziek. Heeft ze ondertussen haar ziel aan de duivel verkocht? vragen mensen uit haar vroegere leven zich dan af.

Ogden reconstrueert de formatieve jaren van deze toonaangevende en beeldbepalende artiest met louter archiefmateriaal, dat buiten beeld wordt ingekaderd door Madonna zelf en intimi zoals haar broer Christopher Ciccone, ex-vriend Dan Gilroy, eerste manager Camille Barbone, clipregisseur Mary Lambert, producer Stephen Bray, videoproducer Sharon Oreck, choreograaf Vincent Paterson en danser Carlton Wilborn. De geschiedenis wordt verder ingekleurd met een soundtrack die behalve uit Madonna-hits zoals Borderline, Like A Virgin, Material Girl, Holiday en Like A Prayer ook uit underground-klassiekers van Talking Heads, The Runaways en Bikini Kill bestaat.

Zo ontstaat niet alleen een compleet overzicht van de wording van het fenomeen Madonna – inclusief haar worsteling met het alomtegenwoordige seksisme in de pers en muziekwereld, turbulente huwelijk met acteur Sean Penn en relatie met de gayscene, die zeker na de AIDS-crisis steeds inniger wordt – maar ook een treffend tijdsbeeld van de jaren tachtig, het decennium waarvan zij een perfecte representant is. Ze topt die onstuimige periode begin jaren negentig af met het scandaleuze boek Sex, misschien wel de ultieme Madonna-productie.

Over Madonna’s Blond Ambition-tour werd in 1991 overigens al de klassieker Madonna: Truth Or Dare uitgebracht. Later volgde de Nederlandse documentaire Strike A Pose (2016), waarin Madonna’s dansers de balans opmaken van hun periode in de entourage van de eigenzinnige wereldster.

The Tuba Thieves

SFFILM

Hoe ’t is om slechthorend (of doof) te zijn? De Amerikaanse kunstenares Alison O’Daniel wil de ervaring delen. Hoe geluid alomtegenwoordig kan zijn – of niet. En hoe het samensmelt met beelden, er juist keihard tegenaan botst of gedachteloos langs dendert. In haar eerste film The Tuba Thieves (90 min.), een hybride van docu en drama, zoekt O’Daniel die zintuiglijke, wonderlijke en soms ook vervreemdende ervaring doelbewust op, zodat die ook voor horenden beter invoelbaar wordt.

Ze dwingt haar kijkers om voortdurend af te stemmen: waar kijk/luister ik naar, hoe moet ik dit interpreteren en waar moet ik ’t plaatsen in de rest van de vertelling? De diefstal van tuba’s van middelbare scholen in Los Angeles, in de periode 2011-2013, fungeert daarbij als startpunt. Maar wat dit nu betekent? Jonge muzikanten en hun orkesten die beroofd worden van hun meest dominante en voelbare instrument? De daders worden aan het eind in elk geval niet in de kraag gevat. Daar gaat ’t duidelijk niet om.

The Tuba Thieves is een exploratie van de (niet-)horende wereld. Waar laag over LA heen scherende vliegtuigen en helikopters elk gesprek onmogelijk maken – tenzij het met gebarentaal wordt gevoerd, natuurlijk – en de wereld regelmatig even stilleggen. Waar bezoekers van het laatste concert in The Deaf Club – of een re-enactment daarvan – tijdens het optreden gewoon rustig kunnen bijpraten of discussiëren. En waar Prince tijdens de Purple Rain-tour van 1984 een gratis concert geeft op de dovenschool Gallaudet College.

De hele film is ondertiteld. Fout: de geluiden of muziek zijn via teksten in beeld beschreven. Dat betekent iets wezenlijk anders: een helikopter scheert bijvoorbeeld over de snelweg tussen de bergen door. Het beeld lijkt op z’n kop. En intussen kun je [BEATING HELICOPTER BLADES] horen of lezen. De camera houdt daarna halt bij enkele middelbare scholen, begeleid door [TUBA NOTES…]. Bij de John C. Fremont School, ‘Home of the Pathfinders’, bezweert een elektronisch bord vervolgens: ‘All is not lost’.

[ONE TUBA NOTE PLAYED FOR THIS LONG…] staat er vervolgens bij het exterieur van de South Gate High School, terwijl er vanuit dat gebouw een monotone tuba klinkt. En dan is het, inderdaad, precies op tijd stil. Al die beelden en (uitgeschreven) geluiden, het is een onwerkelijke ervaring. Het is ook moeilijk om vat te krijgen op wat McDaniel er precies mee wil. Behalve een zintuiglijke ervaring bewerkstelligen en nieuwe verbanden in het brein leggen tussen kijken en horen, op het snijvlak tussen fictie en non-fictie bovendien.

Een geënsceneerd verhaal over de dove Afro-Amerikaanse vrouw Nyke, met een voorliefde voor drummen, en haar eveneens dove vader en geliefde Nature Boy vormt het hart van de film. Waarbij het de vraag blijft of de dove acteurs (een versie van) zichzelf spelen. Helder is dat ook niet/slecht horende mensen zich moeten verhouden tot geluid. Zoals ook géén geluid geluid is. Een idee dat is vervat in 4’33”, het ‘silent piece’ van John Cage. Ruim vier minuten gecomponeerde stilte, nu gereconstrueerd.

Met al die los-vast verbonden verhaalelementen en de voortdurende afwisseling van geluid, stilte, lawaai en muziek groeit The Tuba Thieves uit tot een even intrigerend als ongrijpbaar pleidooi voor inclusiviteit.

Vietnam: The War That Changed America

Apple TV+

Of er na The Vietnam War, de epische reeks van Ken Burns uit 2017, werkelijk behoefte is aan een nieuwe docuserie over de oorlog die de Verenigde Staten in de jaren zeventig nagenoeg in het stof deed bijten? Op voorhand lijkt het antwoord: nee. Burns heeft tien afleveringen – en in totaal zestien en een half uur – de tijd genomen om ogenschijnlijk elk afzonderlijk aspect van ‘Nam uit te diepen. Van het grotere geopolitieke verhaal tot de kleine menselijke verhalen van Amerikanen en Vietnamezen.

Toch is er nu, een halve eeuw na het einde van die oorlog, Vietnam: The War That Changed America (255 min.). Bescheidener van opzet (zes afleveringen), maar toch nog dik vier uur kijkmateriaal. Met een duidelijke afbakening, dat wel: de mannen en vrouwen aan het front. De Amerikanen, welteverstaan – al komen er, eerlijk is eerlijk, zo nu en dan ook Vietnamezen aan het woord. ‘This is the real story’, declameert verteller Ethan Hawke ferm bij de start van de serie. ‘Told only by those who were there.’

Aan de hand van een aantal goed gekozen hoofdpersonen belicht regisseur Rob Coldstream vervolgens het verloop van de oorlog in Vietnam, terwijl Hawke de verbinding blijft leggen met politieke ontwikkelingen en gebeurtenissen in eigen land. Zo stuurt de miniserie soepel door een verleden, dat nog altijd een schaduw werpt over het heden. Toen ‘Vietnam’ begon kenden veel jonge Amerikanen oorlog alleen van John Wayne-films. Zo’n tien jaar later was een hele generatie getekend door ‘Vietnam’.

Hun persoonlijke verhalen raken en brengen toch ook weer onbekende – of simpelweg vergeten – delen van die oorlog in beeld. C.W. Bowman en Gary Heeter verkenden bijvoorbeeld samen het ondergrondse tunnelstelsel van de Vietcong. De Afro-Amerikaan Melvin Pender, die een eenheid leidde in de Mekong-delta, werd teruggeroepen om deel te nemen aan de Olympische Spelen in Mexico. En Malik Edwards, een andere zwarte Amerikaan, verliet de Mariniers en voegde zich bij de Black Panthers.

Ook in Vietnam zelf dreigde tweespalt. Bill Broyles studeerde in Oxford en leek de dienstplicht te ontlopen, maar meldde zich zelf voor Vietnam. Daar werd hij, als groentje, commandant van een door en door cynische eenheid en dreigde het slachtoffer te worden van ‘fragging’, een doelbewuste poging om een meerdere uit te schakelen. Scott Camil kwam intussen recht tegenover zijn boezemvriend Jim Fife te staan, toen hij na zijn ‘tour of duty’ actief werd voor Vietnam Veterans Against The War.

Deze serie vertelt hun individuele verhalen, maar brengt hen soms ook bij elkaar. Als de ‘brothers in arms’, die ze, wat er destijds ook is gebeurd, altijd blijven. Ook het relaas van Marty Halyburton blijft bijzonder. Toen hun dochtertje vijf dagen oud was, werd haar echtgenoot Porter naar Vietnam uitgezonden. Niet veel later volgde een tragisch bericht: killed in action. In werkelijkheid was Porter gevangen genomen en afgevoerd naar het Hanoi Hilton, waar Amerikaanse krijgsgevangenen vaak jaren vast werden gehouden.

Met die menselijke insteek voegt Vietnam: The War That Changed America toch weer nieuwe dimensies toe aan het verhaal van de oorlog, die al in zoveel boeken, films en series is belicht. Óók als het gaat om gebeurtenissen die allang op ieders netvlies staan gebrand. Huan Nguyen geeft bijvoorbeeld een andere draai aan de wereldberoemde foto van de Vietnamese man die bruut wordt geliquideerd op straat. Hij behoorde tot de Vietcong-eenheid, die Nguyens complete familie uitmoordde toen hij nog maar een jongetje was.

Zijn relaas legt de verraderlijkheid bloot van ‘Vietnam’ en elke andere oorlog. Huan Nguyen zou als volwassene overigens carrière maken in het leger van… de Verenigde Staten. Niet alle Vietnamezen bleven dus achter met haat tegenover ‘Merica. En veel Amerikaanse veteranen keken met tegenstrijdige gevoelens terug op hun tijd in Vietnam. ‘Ik ben niet trots op de oorlog waarin we vochten’, zegt Bill Broyles bijvoorbeeld treffend, ‘maar ik ben trots op de mensen met wie ik heb gediend.’

Merckx

Gusto Entertainment

‘Op de fiets was hij net als zijn vader Jules: serieus, koppig en vasthoudend’, vertelt wielerjournalist Rodrigo Beenkens in deze archieffilm over de grootste wielrenner aller tijden. ‘Maar eenmaal van de fiets af was hij net als zijn moeder Jenny: emotioneel, melancholiek en vrijgevig. De ambivalentie van Eddy Merckx.’

In de documentaire Merckx (83 min.) richten Christophe Hermans en Boris Tilquin zich op de hoogtijdagen van de Belgische wielrenner die, bijvoorbeeld, vijf keer de Tour de France won, eveneens vijfmaal zegevierde in de Ronde van Italië, de Vuelta één keer won en nog eens drie keer wereldkampioen werd. Tussendoor schreef hij ook nog zo ongeveer alle wielerklassiekers op zijn naam. Nee, voor andere wielrenners was er van pakweg 1967 tot 1975 doorgaans héél weinig aan.

Eddy Merckx was een echte vechter die nooit van opgeven wilde weten, stelt zijn Nederlandse coureur Joop Zoetemelk, die mede door de verrichtingen van zijn Belgische rivaal de bijnaam ‘de eeuwige tweede’ verwierf. Verder komen in deze documentaire ook Merckx’s zus Micheline en broer Michel, zijn biograaf Johny Vansevenant, soigneur Guillaume Michiels en zijn concurrenten Jan Janssen, Felice Gimondi, Lucien van Impe, Cyrille Guimard en Bernard Thévenet aan het woord.

Zij blijven buiten beeld. En ook in het fraaie archiefmateriaal is vooral Eddy Merckx zelf te zien: demarrerend, terughalend, klimmend, tijdrijdend en sprintend. Winnend, dat vooral. Een tijd was hij de wielervariant op Duitsland in de boutade ‘voetbal is een eenvoudig spelletje, waarbij 22 mannen negentig minuten achter een bal aanrennen en op het einde Duitsland altijd wint’. Iedere coureur reed zich het snot voor ogen en moest daarna aanzien hoe hij toch weer als eerste de meet passeerde.

De Merckx van na de finish, toen hij zijn fiets definitief in het vet had gezet, bestaat in deze film niet. En zijn jeugd, met een moeder die in eerste instantie weinig fiducie had in de wielercarrière van haar kind en een vader die hardhandig ingreep als het joch weer eens nauwelijks te hanteren was, wordt in tamelijk ruwe pennenstreken afgedaan. Heden ten dage zou Eddy waarschijnlijk met ADHD worden gediagnosticeerd, toentertijd probeerden ze hem gewoon in het gareel te houden.

Hoe hij daar zelf naar kijkt, daarnaar blijft ’t overigens gissen in deze film. De man zelf – en ook zijn echtgenote Claudine, eerder wel prominent aanwezig in Joël Santoni’s Eddy Merckx: La Course En Tête uit 1973 – komen alleen aan bod in archiefinterviews en -reportages. Eddy mag eeuwig jong blijven, de man die Vlamingen en Walen voor de verandering eens trots maakte dat ze Belg waren – al werden wielerfans van buiten de landsgrenzen allengs strontziek van Merckx’s dominantie.

De bijnaam ‘De Kannibaal’ geldt als een weerslag van die weerzin. Merckx was er zelf naar verluidt niet blij mee. Bij de Tour de France van 1975 zou hij de eerste renner in de geschiedenis gaan worden die de ronde zes keer had gewonnen. Een chauvinistische Franse fan kon dat echter niet verkroppen en bracht de Belgische favoriet een slag toe. Merckx reed zich daarna volgens eigen zeggen helemaal kapot. Hij heeft na deze tour ook nauwelijks nog een overwinning van betekenis geboekt. 

Een geboren winnaar was een gewezen winnaar geworden – en Eddy, die enigszins verlegen Belgische jongen, niet langer Merckx, de beste wielrenner van zijn (en wellicht elke) tijd.

Road Diary: Bruce Springsteen & The E Street Band

Disney+

Hoewel Thom Zimny ook documentaires heeft gemaakt over Johnny Cash, Sylvester Stallone en The Beach Boys, geldt hij toch eerst en vooral als huisfilmer van Bruce Springsteen. In de afgelopen twintig jaar verscheen er geen clip, special of docu van de Amerikaanse rocker of Zimny was erbij betrokken als regisseur, editor of producer. Ook bij Road Diary: Bruce Springsteen & The E Street Band (99 min.) zit hij weer aan de knoppen – al blijft het de vraag hoeveel ruimte The Boss zelf en zijn manager Jon Landau claimen.

Bruce Springsteen lijkt er de man niet naar om de teugels al te veel te laten vieren. Zo stuurt hij deze film, over de eerste tour in zes jaar met zijn befaamde E Street Band, weer aan met zijn welbekende, licht gezwollen voice-over, waarin de zegeningen van rock & soul en zijn band worden geteld, twee gestorven groepsleden worden geëerd (saxofonist Clarence Clemons en toetsenist Danny Federici, vervangen door respectievelijk neefje Jake Clemons en oudgediende Charles Giordano) en het verhaal dat hij ditmaal wilde vertellen met zijn concerten: over ‘leven en dood, en alles er tussenin’.

Aan een interview waagt hij zich verder niet. Alle andere leden van de aangeklede E Street Band, ditmaal met blazerssectie en achtergrondkoor, nemen wel de gelegenheid om hun zegje te doen en herinneringen op te halen aan de ‘glory days’ van de muzikale onderneming die ook hun leven domineert. Zoals er tevens ruimte is voor Springsteens wereldwijde aanhang, om nog maar eens uitbundig de loftrompet te steken over hun held en de bijna religieuze ervaringen die zijn concerten ook deze tournee, die nadrukkelijker dan ooit wordt beschouwd als mogelijk de allerlaatste, weer zijn geworden.

Vanzelfsprekend is dat in eerste instantie niet, getuige deze tourdocu. Bruce lijkt ditmaal niet zo’n zin te hebben in uitgebreid en alles tot in detail repeteren, constateert Jon Landau. Springsteens rechterhand, Steven Van Zandt, vindt zelfs dat de teugels moeten worden aangetrokken en begint daarom extra te oefenen met de band, voor het eerst in de historie zónder de grote baas zelf erbij. Van Zandt krijgt zelfs een officiële titel van zijn bloedsbroeder: music director. ‘Leuk hoor’, zegt ‘Little Steven’ grinnikend en laat vervolgens een korte stilte vallen. ‘Maar wel veertig jaar te laat.’

Met zulke aardige inkijkjes bij het groots opgezette rock & roll-circus waarmee Springsteen wederom de wereld rond is gegaan, gepaard aan hoogtepunten uit zijn vurige concerten met een excellerende E Street Band, voldoet Road Diary precies aan de verwachtingen. Die worden alleen ook niet overtroffen. Daarbij wreekt zich toch dat Springsteen en Landau de controle nooit helemaal uit handen lijken te geven. Als er zich ‘on the road’ al onverwachte, gênante of pijnlijke zaken hebben voorgedaan, dan zijn die waarschijnlijk nooit gefilmd of in elk geval in de montage gesneuveld.

Het maakt eerlijk gezegd benieuwd naar een Bruce-docu zónder Thom Zimny –  of Springsteen zelf – aan de knoppen. De ongefilterde Springsteen, dát zou pas wat zijn.

Soundtrack To A Coup D’Etat

Imagine

Drie dagen voordat de onafhankelijkheid van de Belgische kolonie Congo wordt uitgeroepen op 30 juni 1960, privatiseert België nog gauw Union Minière, het mijnbedrijf dat wordt beschouwd als de motor van Congo’s economie. Patrice Lumumba, de eerste premier van het Afrikaanse land, houdt bij de officiële onafhankelijkheidsceremonie, ten overstaan van de Belgische koning Boudewijn, een vlammende speech over de spot, beledigingen en slaag die zijn volk heeft moeten doorstaan. ‘Omdat we n***** waren.’ Ruim een half jaar later is hij dood, vermoord onder nooit helemaal opgehelderde omstandigheden.

Om westerse economische belangen, in de vorm van Congo’s grondstoffen, te beschermen en geen land te verliezen in de Koude Oorlog met de communistische aartsrivaal, de Sovjet-Unie, probeert de Amerikaanse buitenlandse veiligheidsdienst CIA dan al enige tijd de onafhankelijkheidsstrijd van Congo te beïnvloeden. De Amerikanen willen de lastpost Lumumba neutraliseren en sluiten daarom al snel een geheime alliantie met zijn rivaal Joseph-Désiré Mobutu. Die zal vanaf 1965 ruim dertig jaar aan de macht zijn in het Afrikaanse land, dat dan op zijn gezag voortaan Zaïre wordt genoemd.

In Soundtrack To A Coup D’Etat (150 min.) paart documentairemaker Johan Grimonprez deze onverkwikkelijke geschiedenis aan de muziek van Amerikaanse jazzgrootheden zoals Dizzy Gillespie, Louis Armstrong, Duke Ellington, Nina Simone en Thelonious Monk. Zij vormen een brug naar de strijd die Malcolm X in die tijd voert om de maatschappelijke positie van Afro-Amerikanen te verbeteren. Die voelen zich op hun beurt gesteund door de ontwikkelingen in Afrika, dat zich lijkt te ontwikkelen tot een United States Of Africa waar zwarte mensen over hun eigen lot mogen beschikken.

Intussen worden Armstrong en zijn muzikale begeleiders in 1960 letterlijk op tournee naar Congo gestuurd als de spanningen daar hoog oplopen. Louis Armstrong voelt zich naderhand misbruikt in de strategische oorlogsvoering om Congo. Hij is ingezet als een bliksemafleider, om de aandacht weg te houden bij de machinaties van de Amerikaanse veiligheidsdiensten en om de Congolese bevolking gunstig te stemmen over de Verenigde Staten. Na afloop dreigt de vermaarde zanger, trompettist en bandleider zelfs om zijn Amerikaans staatsburgerschap in te leveren en te emigreren naar Ghana.

Grimonprez vervat al deze verwikkelingen in een soepele stroom van krantenkoppen, nieuwsbeelden, interviewfragmenten en citaten, waaronder voorgelezen fragmenten uit de boeken My Country, Africa van de Afrikaanse feministe Andrée Blouin, Congo Inc. van de Congolese schrijver In Koli Jean Bofane en To Katanga And Back van de speciale afgevaardigde van de Verenigde Naties voor Congo, Conor Cruise O’Brien. Zo ontstaat een uitstekend gedocumenteerde reconstructie van een staatsgreep, die ruim zestig jaar later nog altijd doorwerkt in het hedendaagse Congo.

Dampende jazzperformances geven de film een emotionele onderlaag, zorgen voor een soms broodnodig intermezzo of fungeren als slagroom op de lang niet altijd smakelijke taart in deze lange, maar zeer knap gemaakte film over een cruciale gebeurtenis in de recente Afrikaanse historie, die één van de lelijkste kanten van de Koude Oorlog blootlegt.

Tom Petty: Heartbreakers Beach Party

Piece Of Magic

Toen de verloren gewaande docu Tom Petty: Heartbreakers Beach Party (65 min.) oorspronkelijk werd uitgebracht in 1983, golfden de Amerikaanse rocker en z’n band nog op het succes van hun derde album Damn The Torpedoes. Hun muziek paste perfect bij de rock van Bruce Springsteen, John Mellencamp en Little Steven, die begin jaren tachtig immens populair werd in de Verenigde Staten. En Petty en de zijnen wilden maar al te graag hun nieuwe elpee Long After Dark (1982) aan de man gaan brengen.

Vandaar ook die film. En de regisseur (en presentator) daarvan, Cameron Crowe, was in die jaren nog een jonge en springerige popjournalist. Pas later zou hij zich manifesteren als volwaardige cineast en zijn eigen herinneringen als jeugdige medewerker van Rolling Stone verfilmen onder de noemer Almost Famous (2000), de ultieme grunge-film Singles (1992) maken en één van de toonaangevende bands van dat rockgenre portretteren in de documentaire Pearl Jam Twenty (2011).

Toen Crowe met Tom Petty filmde, konden ze geen van tweeën vermoeden wat de toekomst nog in petto zou hebben voor de zanger/gitarist. Dat hij met Bob Dylan, Roy Orbison, Jeff Lynne en George Harrison de supergroep Traveling Wilburys zou vormen. Dat hij met The Heartbreakers nog veel grotere successen zou smaken. En dat in 2017 een hartstilstand een einde zou maken aan het leven van hem en van zijn groep, die toen net uitbundig z’n veertigjarige jubileum had gevierd.

Dat Petty nog veel meer van zichzelf zou gaan laten zien in z’n liedjes, vermoedde Cameron Crowe al in 1983. In de outtakes die aan deze heruitgave van de docu uit 1983 zijn toegevoegd, vertelt hij dat de persoonlijke insteek van pareltjes zoals Kings HighwayLearning To Fly en I Won’t Back Down zich toen al aandiende. Samen met een korte vooraankondiging geven zulke deleted scenes, inclusief een gesprekje met Petty’s dochter Adria (in totaal: 19 min.), Crowes oorspronkelijke film extra context.

Het interview dat Petty, met zonnebril, gaf in een limousine valt daardoor beter op z’n plek. Die setting was bedoeld als commentaar op de karikaturale rocksterrenattitude. ‘Ja, ik rol altijd m’n eigen sigaretten’, grapt hij voor het officiële interview begint. Tegelijkertijd zitten zulke clichés soms ook gewoon in die film. Waar denk je aan tijdens het drummen? vraagt een jonge Crowe bijvoorbeeld aan drummer Stan Lynch. ‘Wil je het eerlijke antwoord?’ vraagt die. ‘Ik denk aan…’ De rest is weg gebliept.

Verder is het ‘business as usual’ in deze docu: live-uitvoeringen van enkele bekende hits (American GirlRefugee en Listen To Her Heart), een interview bij Petty thuis, studiobeelden met Fleetwood Mac-zangeres Stevie Nicks, een Q&A met fans én een officiële gelegenheid in Petty’s geboorteplek Gainesville, waarbij hij van de burgemeester de sleutel van de stad krijgt overhandigd. Het is weer eens wat anders dan moeten verschijnen voor de jeugdrechtbank, reageert de rocker droog.

Deze documentaire toont Tom Petty in zijn jonge jaren als artiest, op een moment dat hij nog zo’n 35 jaar leven en carrière voor de boeg heeft, een toekomst die inmiddels alweer enkele jaren achter hem ligt.

Blur: To The End

Altitude / Piece Of Magic

Halverwege de jaren negentig, in de hoogtijdagen van Britpop, worden Engelse muziekliefhebbers voor een eenvoudige keuze gesteld: Blur of Oasis? Het is een even opzichtige als succesvolle poging om de rivaliteit tussen The Beatles en The Stones, die dertig jaar eerder ook al zo werd opgeklopt, te laten herleven. En net als in de sixties lijkt de tweestrijd een duidelijke winnaar te krijgen: in navolging van de ‘fab four’ beslist nu Oasis het pleit in z’n voordeel.

Net als The Rolling Stones blijkt Blur echter over een lange adem te beschikken. Damon Albarn (zang), Graham Coxon (gitaar), Alex James (bas) en Dave Rowntree (drums) zijn inmiddels toch echt op middelbare leeftijd aanbeland, maar maken zich opnieuw op voor een nieuw album, het eerste in acht jaar. The Ballad Of Darren wordt opgenomen bij de frontman thuis, op het Britse platteland waar ze inmiddels alle vier zijn neergestreken. Albarn woont tegenwoordig overigens alleen, bekent hij terloops. Een man zonder kader, op zoek naar een nieuwe missie, zo lijkt het.

En dus gaat de frontman, voor wie (zelf)spot een tweede natuur lijkt, ook weer touren met z’n ouwe maatjes. Met als climax een show in het Wembley-stadion, die tevens dienst doet als eindstation voor de documentaire Blur: To The End (104 min.). Want deze magische plek in Londen ontbrak nog op de Blur-erelijst. Eerder waren ze simpelweg niet populair genoeg, bekent drummer Dave Rowntree grinnikend. ‘Hoe minder we doen, hoe groter we worden.’ Net als enkele van zijn kameraden krijgt hij onderweg naar Londen met lichamelijke ongemakken te maken.

Documentairemaker Toby L. sluit aan als de jeugdvrienden de plaatsen en steden van hun beginperiode aandoen, onderweg oude vrienden ontmoeten en dan – natuurlijk – bekende hits zoals Popscene, Song 2 en Parklife spelen. Het resulteert in enkele aardige scènes, bijvoorbeeld als de uitgesproken zanger/songschrijver Damon Albarn en zijn vaste partner in crime, de nerdy gitarist Graham Coxon, de plek bezoeken waar het ooit begon voor hen: The Stanway School in Colchester. Tegenwoordig is daar een heus Albarn & Coxon-lokaal ingericht.

Intussen blikken de vier bandleden terug op hun carrière en zoomen ze in op de onderlinge verhoudingen en hoe die onder druk kwamen te staan door overmatig drank- en drugsgebruik. Want, zo weten ze inmiddels: ‘Succes bezorgt je veel meer problemen dan mislukking.’ In een band zitten en vrienden blijven is in elk geval bepaald geen sinecure – al lijkt hen dat tegenwoordig beter af te gaan dan vroeger. Dat verleden wordt verder niet uitgebreid behandeld, maar meldt zich zo nu en dan via vluchtige flashbacks, al dan niet opgeroepen door een gebeurtenis in het heden.

To The End, documentaire 4 over Blur, is daarmee geen definitief carrièreoverzicht geworden, maar een in het hier en nu gesitueerde trip nostalgia – soms intiem en grappig, dan weer tamelijk gratuit en landerig – voor zowel de band zelf als hun fanschare. Waarin de naam Oasis overigens geen enkele keer valt.

Inmiddels heeft de band van de ruziënde broers Gallagher trouwens ook een reünietournee aangekondigd.

Eddy Merckx: La Course En Tête

Elan Film

De Nederlandse wielrenner Rini Wagtmans reed ooit negentig kilometer in de gele trui. Hij had maar één opdracht: de eerste plaats in de Tour de France van 1971 weer afstaan. Aan zijn Belgische kopman Eddy Merckx, welteverstaan. ‘De Kannibaal’ wilde altijd alles winnen en had zich voor dat jaar voorgenomen om de volledige Ronde van Frankrijk in het geel te rijden. Door een vreemde speling van het lot was echter zijn meesterknecht Wagtmans in de leiderstrui beland. Die maakte nog dezelfde dag, tijdens een volgende korte etappe, plaats voor de toonaangevende coureur van zijn tijd.

Twee jaar later wordt de Belgische kampioen geportretteerd in Eddy Merckx: La Course En Tête (101 min.), een wat opmerkelijke film van Joël Santoni. Hij volgt Merckx gedurende 1973 zowel thuis als tijdens wielerkoersen, maar laat de renner helemaal niet aan het woord. Terwijl manlief Eddy onder de douche staat, zijn kinderen te eten geeft of met z’n gezin naar de kermis gaat is het wel zijn echtgenote Claudine die vertelt hoe haar Eddy soms bijvoorbeeld kampt met de hoge verwachtingen. ‘Als hij verliest, is ‘t altijd hetzelfde liedje’, zegt zij. ’Dit is het begin van het einde.’

Rond wielerwedstrijden kijkt Santoni als een vlieg op de muur mee. Voor de start en na de finish is er simpelweg het geluid ter plaatse en wil Merckx nog wel eens een interview geven of keuvelen met een verzorger of één van zijn ploeggenoten. Eenmaal op de fiets weerklinkt echter de barokke klassieke soundtrack van de Britse muzikant David Munrow, die je toch eerder bij een film over de middeleeuwse koningen Arthur of Richard Leeuwenhart zou verwachten. Of het moet de bedoeling zijn geweest om Eddy Merckx te portretteren als de koene ridder van de wielersport…

Daarmee wordt La Course En Tête zowel een collageachtig portret van de beste wielrenner aller tijden als een lyrische ode aan de wielersport, compleet met de onvermijdelijke valpartijen, pitstops en bevoorradingsmomenten. En bij de prijsuitreiking is het dan meestal Eddy Merckx, een man met een schier oneindige ambitie, die een bos bloemen in de lucht houdt. Zijn palmares is nog altijd onovertroffen: van vijf eindoverwinningen in de Tour de France en Giro d’Italia tot drie wereldkampioenschappen, zeges in zo’n beetje alle belangrijke klassiekers en verbetering van het werelduurrecord.

Een kannibaal, kortom, die een ander hooguit negentig kilometer in het geel gunt. Voordat ie ‘m met huid en haar opvreet.

This Is My Moment

Gruber Images

Hij komt in 2019 als negentienjarige jongen van Eritrea naar Europa. Niet op de vlucht voor oorlog of armoede, maar na een uitnodiging van de UCI. De internationale wielerfederatie heeft Biniam Girmay, samen met enkele andere getalenteerde renners, over laten komen voor een trainingsstage in Zwitserland. ‘Bini’ hoopt daar een profcontract in de wacht te slepen en dan te kunnen gaan werken aan het verwezenlijken van zijn grote droom: deelnemen aan de Tour de France.

De Belgische documentairemaker Lieven Corthouts bivakkeert dan al aan z’n zijde. Samen met Biniam Girmay zelf documenteert hij in This Is My Moment (106 min.) de weg die de Afrikaanse wielrenner in de navolgende jaren moet afleggen van Asmara in Eritrea, waar elke zondag een wielerkoers wordt verreden, naar de belangrijkste wedstrijd van de wereld, de Ronde van Frankrijk. Vóór Biniam hebben daaraan pas vier zwarte renners deelgenomen. Om over overwinningen nog maar te zwijgen.

Onderweg moet hij de nodige klimmetjes nemen en door een aantal dalen heen. De tocht begint met een pikstart: een contract bij de Belko-ploeg. Daarna volgt echter tegenslag in de vorm van het Coronavirus en het ontmantelen van diezelfde ploeg. Intussen zit Bini vast in Frankrijk, ver weg van Saliem, die eerst nog z’n verloofde is en daarna zijn vrouw en de moeder van z’n dochter wordt. Rechtvaardigt de droom – zegevieren, ergens op de weg naar Parijs – zulke persoonlijke offers?

Corthouts toont z’n protagonist op zulke kwetsbare momenten, reist met hem mee naar huis en registreert ondertussen zijn progressie als wielrenner. Want Biniam Girmay begint zichzelf in de navolgende jaren de geschiedenisboeken in te rijden. Van een rariteit in het peloton ontwikkelt hij zich tot een coureur om rekening mee te houden, die aan de meet de strijd kan aanbinden met cracks zoals Mathieu van der Poel. Op z’n wielertenue verschijnt zelfs een slogan: Veni, Vidi, Bini!.

This Is My Moment is de weerslag van die opmars, afgezet tegen het leven dat hij tijdelijk aan de kant van de weg heeft moeten parkeren in Eritrea. Een film die, afhankelijk van het verdere verloop van Biniam Girmays loopbaan, nog aan waarde zou kunnen winnen. Als hij ooit toch eens de regenboog- of gele trui zou veroveren…. Bij de Tour van 2024 bijvoorbeeld, waar de Eritrese held aan de start verschijnt.

Cocksucker Blues

Robert Frank

Het moest een soort All Access Areas-pas worden. Een ongefilterde blik achter de schermen bij de Amerikaanse tournee van The Rolling Stones in 1972, waarbij de Britse rockband z’n nieuwe dubbelalbum Exile On Main Street ging promoten. Het eindresultaat bleek echter zo 18+ dat Mick Jagger en consorten het toch maar niet met de wereld wilden delen.

En dat was weer tegen het zere been van Robert Frank, de maker van Cocksucker Blues (95 min.). De Zwitsers-Amerikaanse fotograaf, die eerder het artwork voor de veel geprezen dubbelaar had gemaakt, verzette zich met hand en tand. The Stones hadden hem zelf gevraagd. En hij had precies geleverd wat er was afgesproken: een ruige direct cinema-film over het leven ‘on the road’. Een soort ‘flies on the wall’-docu, afwisselend in zwartwit en kleur, waarvoor Mick en alleman een camera ter hand mocht nemen, om ‘slices of tour life’ te vangen.

Enkele jaren eerder waren The Stones ook al het onderwerp geweest van een observerende documentaire, Gimme Shelter (1970). Dat was de band uiteindelijk niet al te best bekomen. In deze klassieke popdocu van de gebroeders Maysles en Charlotte Zwerin was te zien hoe Hells Angels een concertganger om het leven brachten tijdens het Stones-concert op het Altamont-festival – en hoe Mick Jagger dat huiveringwekkende tafereel voor het eerst terugzag in de montageruimte. ‘Altamont’ werd een dramatisch uitroepteken achter de jaren zestig. 

Toch was dat voor de band blijkbaar geen beletsel om opnieuw een cameraploeg – behalve Frank was ook z’n protegé Daniel Seymour van de partij – toe te laten bij hun terugkeer naar de Verenigde Staten. Voor wat een typische tourfilm over ‘the greatest rock & roll band on earth, voor het eerst voorzien van dat overbekende tonglogo, zou worden. Live-uitvoeringen van Brown Sugar, Midnight Rambler, Street Fighting Man en een mash-up van Uptight en (I Can’t Get No) Satisfaction met Stevie Wonder, vermengd met alle mogelijke ongein.

Met hedendaagse ogen zie je dan – op z’n best – jochies, kwajongens, doerakken, die zich te buiten gaan aan alles wat God verboden heeft – en de Duivel hen blijkbaar heeft opgedragen. Een neukpartij in het tourvliegtuig. De televisie die gitarist Keith Richards met saxofonist Bobby Keys uit een hotelraam kiepert. Een jonge groupie die een heroïnespuit zet. De verplichte spelletjes biljart en kaart onderweg. Vluchtige ontmoetingen met kunstenaar Andy Warhol, schrijver Truman Capote en zangeres Tina Turner. En Jagger die een mespuntje coke snuift. 

Het is de leegte van het rock & roll-bestaan, in al z’n decadentie, lamlendigheid en hedonisme vereeuwigd voor het nageslacht. Rommelig, ranzig en op z’n eigen manier ook weer saai en routinematig. On the road to nowhere, zoiets. Door Robert Frank tamelijk chaotisch vastgelegd en voorzien van een collageachtige geluidstrack. Waarbij de focus net zo goed ligt op de entourage van The Rolling Stones als op de bandleden zelf, die alle actie meestal eerder bezien – of van een soundtrack voorzien – dan er voluit in participeren.

Mick Jagger en de zijnen zaten nochtans niet te wachten op zo’n ruige registratie van hun tournee en schakelden de rechter in. Na een rechtsgang van ruim vier jaar werd in 1977 bepaald dat Cocksucker Blues voortaan slechts enkele malen per jaar mocht worden vertoond, in het kader van een soort retrospectief van Robert Frank en liefst ook in zijn aanwezigheid. Intussen groeide de morsige documentaire in de beleving van veel rockfans uit tot een cultfilm, een ultieme uiting van – maakt uit duizenden herkenbaar handgebaar – rock & roll.

Lil Nas X: Long Live Montero

HBO

Terwijl binnen, in het Fox Theatre in Detroit, bij de Amerikaanse zanger, rapper en influencer Lil Nas X en zijn entourage de spanning oploopt voor het eerste concert van de Long Live Montero-tour, vormt zich buiten een enorme rij concertgangers. ‘Hij is zo sexy’, zegt een Afro-Amerikaanse jongen met een zwarte cowboyhoed en stralende glimlach over zijn idool. ‘Hij is de eerste mannelijke bekendheid die ik tegelijkertijd wil neuken en wil zijn.’

Sinds hij enkele jaren geleden publiekelijk uit de kast kwam, geldt Lil Nas X (echte naam: Montero Lamarr Hill) als een icoon van de Amerikaanse LHBTIQ+-gemeenschap. Zijn eerste tournee, in het najaar van 2022, wordt dan ook een groots opgezette, buitengewoon extravagante en zeer sexy viering van diversiteit. Vanzelfsprekend was dat niet, volgens de hoofdpersoon. Hij wilde zijn eigen vrouwelijke kant eigenlijk helemaal niet laten zien en ook geen andere homoseksuele mannen op het podium, zegt hij in Lil Nas X: Long Live Montero (95 min.). ‘In eerste instantie wilde ik de acceptabele homo blijven, degene die je zijn geaardheid niet door de strot duwt en het bij zichzelf houdt.’

Nu het toch totaal anders is uitgepakt – to say the least – geniet Nas er ook wel van. Hij is nu bovendien in de gelegenheid om op te trekken met andere zwarte homoseksuele mannen, zoals de dansers die hem terzijde staan in zijn show. Die zouden overigens rechtstreeks afkomstig kunnen zijn uit Madonna’s Blond Ambition Tour (en daarmee ook een hoofdrol krijgen in Madonna: Truth Or Dare en daarop dan weer in terugblikken in Strike A Pose). En wie staat er backstage te wachten op een knuffel en is dan natuurlijk ook niet te beroerd om even met Nas te poseren voor de verzamelde fotografen? Inderdaad: de inmiddels toch wel behoorlijk belegen Queen Of Pop, Madonna.

Tegelijkertijd bekent Lil Nas X – geïnterviewd terwijl hij, heel kwetsbaar, in z’n eigen bed ligt – dat hij soms ook bang is dat hij met zijn ‘coming out’ zijn eerste fan, z’n kleine neefje Chase, van zich heeft vervreemd. De rest van z’n familie is inmiddels helemaal binnenboord, maar moest in eerste instantie wel even schakelen toen hij, net doorgebroken, ervoor uitkwam dat hij gay is. Was het misschien een verleidingstruc van de Duivel? vroeg zijn vader zich bijvoorbeeld af. De suggestie dat hij met Satan in de weer is heeft Nas zelf ook aangewakkerd met de zogenaamde Satan Shoes, een diepzwarte sportschoen met bloedrode letters en een pentagram erop. Die heeft hij samen met Nike uitgebracht.

En dus kan er overal waar hij komt zomaar ineens commotie ontstaan. In Boston wordt zijn show bijvoorbeeld opgewacht door conservatieve demonstranten, die ervan overtuigd zijn dat hij Amerika’s jeugd volledig ten gronde zal richten. Deze wervelende film van Carlos López Estrada en Zac Manuel, waarvan de première op het filmfestival van Toronto vanwege een vermeende bommelding een half uur moest worden uitgesteld, schakelt voortdurend tussen zulke achter de schermen-beelden, concertimpressies en Montero’s levensverhaal en laat ondertussen ook zijn fans aan het woord, voor wie hij een inspiratiebron is. Een toonbeeld van iemand die zichzelf durft te zijn.

Intussen fantaseert Lil Nas X zelf er al weer over hoe hij, voor een nieuw album of de volgende tour, een nieuw iemand kan worden.

Outreau: Un Cauchemar Français

Netflix

Als een rij vallende dominostenen. De één na de ander. Het begint met de bekentenis van Myriam Badaoui, een morsige vrouw uit de Tour du Renard-flat in het Noord-Franse stadje Outreau. En daarna gaan allerlei mensen uit haar directe omgeving, waaronder haar verdorven echtgenoot Thierry Delay, door de knieën en biechten gruwelijk misbruik van kinderen op. Totdat er in totaal zeventien verdachten zijn. Hun verklaringen worden bevestigd door de jeugdige slachtoffertjes. Het kan niet anders of de jonge onderzoeksrechter Fabrice Burgaud is in 2001 gestuit op een pedoschandaal van epische proporties, al snel De Zaak Outreau genaamd, waarbij ook nog een vijfjarig Belgisch meisje lijkt te zijn vermoord. Het is onvermijdelijk dat daarbij ook de link tussen Outreau en Dutroux, de beruchte pedoseksueel die in dezelfde regio actief was, wordt gelegd.

Binnen de mediahype die zo ontstaat blijkt het verdomd lastig om het kaf van het koren te scheiden en kritische vragen te stellen. Bestaat er bijvoorbeeld bewijsmateriaal van kindermisbruik en bestialiteit dat de onthutsende verklaringen en (zelf)beschuldigingen ondersteunt? En hebben de ondervragers hun gesprekspartners, waaronder dus hele jonge kinderen, wellicht woorden in de mond gelegd? Zulke vragen zijn sindsdien natuurlijk regelmatig gesteld. Zoals onlangs nog in de magnifieke docuserie L’Affaire D’Outreau (2023), waarin Olivier Ayache-Vidal en Agnès Pizzini de geruchtmakende zaak bijzonder grondig en ingenieus ontleden – met nagespeelde politieverhoren en rechtbankzittingen, waarbij er een wisselwerking ontstaat tussen de acteurs en de echte mensen die zij vertolken – en ook de emotionele impact op alle betrokkenen zeer overtuigend overbrengen.

Zo bezien komt Outreau: Un Cauchemar Français (182 min.) echt als mosterd na de maaltijd – al zorgt de release op Netflix er ongetwijfeld voor dat deze productie veel meer bekijks trekt dan z’n tegenganger. De vierdelige serie van Marika MathieuCamille Le PomellecAnna Kwak en Oron Adar beschikt ook over een uitgesproken troef: de man die ruim twintig jaar geleden de drijvende kracht achter De Zaak Outreau was, Fabrice Burgaud. Hij wordt terzijde gestaan door magistraten van de rechtbank in Boulogne-sur-Mer en krijgt uitgebreid weerwoord van de advocaten van de verdachten. Terwijl in L’Affaire D’Outreau vier van de zeventien verdachten, waaronder deurwaarder Alain Marécaux, aan het woord komen, beperkt deze serie zich tot Marécaux’s ex-vrouw Odile Polvèche. ‘Hij wilde onze onschuld niet bewijzen, zegt zij over onderzoeksrechter Burgaud. ‘Maar alleen onze schuld.’

Deze nieuwe miniserie richt zich ook minder op de individuele verhalen en betrokken mensen – al is slachtoffer Jonathan Delay, die nog altijd vasthoudt aan de belastende verklaringen die hij als kind aflegde, ook nu weer present. Outreau: Un Cauchemar Français – aangekleed met een maquette van het Tour du Renard-flatgebouw, rechtbanktekeningen en een visualisatie van Burgauds computer, met daarin de complete mappenstructuur van het strafdossier – focust zich vooral op het metaverhaal: hoe het Franse justitiële systeem zo opzichtig de fout kon ingaan. De verpersoonlijking daarvan denkt nog vaak terug aan de zaak. ‘Gelukkig heb je verdedigingsmechanismes’, zegt Fabrice Burgaud bedachtzaam in deze kritische, maar beslist niet hijgerige ontleding van de zaak die Frankrijk op z’n grondvesten deed schudden en nog altijd tot verbeelding spreekt. ‘Anders was ik gek geworden.’

Ook hij zal soms afvragen wie nu precies het duwtje tegen de eerste dominosteen heeft gegeven en waarom daarna niemand de tegenwoordigheid van geest had om het vallen, al was het maar voor even, tot staan te brengen?

The Last Rider

Laurent Fignon (l) & Greg LeMond (r) / Offside / L’Equipe / Dogwoof

In de veelbewogen geschiedenis van ‘s werelds belangrijkste wielerwedstrijd de Tour de France heeft er zelden een heroïscher tweegevecht plaatsgevonden dan in 1989. Thuisfavoriet Laurent Fignon en zijn Amerikaanse concurrent Greg LeMond strijden gedurende drie weken op het scherpst van de snede om de eindoverwinning. Tijdens de afsluitende tijdrit wordt ‘t op de Champs Élysées in Parijs letterlijk secondenwerk. LeMond is aan zet: hij moet vijftig tellen goedmaken op klassementsleider Fignon. Dat lijkt een onmogelijke opdracht.

Het wordt de zinderende apotheose van Greg LeMonds carrière die, natuurlijk, al over hoge toppen en door diepe dalen is gegaan. In The Last Rider (97 min.), een documentaire van Alex Holmes (Stop At Nothing: The Lance Armstrong Story / Maiden), blikken de wielrenner en zijn vrouw Kathy terug op die turbulente jaren en de persoonlijke dilemma’s die hem daarbij parten spelen. LeMond is in 1981 door het wielerpeloton binnengehaald als ‘de nieuwe Bernard Hinault’, de Franse renner die de Ronde van Frankrijk dan al vier keer heeft gewonnen.

Greg LeMond wordt Hinaults rechterhand en moet hem in 1985 aan zijn vijfde Tour-overwinning helpen. Als wederdienst belooft de Breton zijn Amerikaanse teamgenoot dat hij het volgende jaar voor hem zal rijden. Tegen die tijd besluit de eerzuchtige Hinault, die niet aan het woord komt in deze film, echter om toch weer voor eigen succes te gaan. LeMond voelt zich verraden. Intussen worstelt hij ook met een bijzonder delicaat geheim. Als de Amerikaan enkele maanden later bovendien ernstig gewond raakt bij een jachtongeluk lijkt zijn loopbaan definitief voorbij.

Na het verplichte vallen en opstaan – dit is immers een heldenverhaal – volgt de onvermijdelijke comeback die Greg LeMond in 1989 terug naar de Tour leidt, voor het duel van zijn leven met z’n hautaine rivaal Laurent Fignon. De enerverende strijd tussen de twee matadoren, die met hulp van Fignons ploegleider Cyrille Guimard en hun Spaanse concurrent Pedro Delgado overtuigend wordt opgeroepen, vormt vanzelfsprekend het hart van deze enerverende sportfilm, waarbij het wel jammer is dat het perspectief van Fignon (1960-2010) ontbreekt.

Hoe zou de tweevoudige Tour-winnaar er nu op terugkijken dat hij LeMond, die dan een kleine minuut op hem achterstaat in de strijd om de gele trui, tijdens één van de laatste etappes alvast heeft ‘gefeliciteerd’ met zijn tweede plaats? Ligt daar misschien de sleutel voor één van de meest iconische sportmomenten van de twintigste eeuw, dat in The Last Rider in volle glorie herleeft? Het wordt erop of eronder voor de twee wielertoppers, waarbij de één de ander vernedert en zo tot op het bot motiveert. En, zoals al vaker is aangetoond, er bestaat nauwelijks een betere drijfveer voor een sporter dan rancune.

Mark Cavendish: Never Enough

Netflix

‘Cavs identiteit is wielerwedstrijden winnen’, stelt zijn vriend en oud-collega Peter Kennaugh in het portret Mark Cavendish: Never Enough (92 min.). ‘Dat is wie hij is. Daarvoor staat hij ’s ochtends op. Wat is het leven zonder dat?’

Mark Cavendish houdt zijn kaarten echter het liefst tegen zijn borst. Hoe hij zich voelt is zijn eigen zaak. Dat merkt ook David Spindler als hij in 2019 wordt afgestuurd op de Britse topsprinter, die al een hele tijd onder de maat presteert en er ook gewoon geen zin meer in lijkt te hebben, wordt afgestuurd. Cavendish moet weinig hebben van sportpsychologen. Hij heeft altijd zijn eigen zaakjes geregeld. Met vrijwel ongekend succes. Jarenlang is hij bijvoorbeeld gestaag op weg geweest om Eddy Merckx’ record van 34 gewonnen Tour de France-etappes uit de boeken te rijden.

Sinds kort is ‘The Manx Missile’ echter niet meer vooruit te branden. Is het die ene valpartij geweest? Zijn eetprobleem? Dat verraderlijke Epstein-Barr virus? Of toch – Cav is zelf eigenlijk wars van dat soort verklaringen – een depressie? Heeft de druk die hij zichzelf al sinds jaar en dag oplegt zich nu dan tegen hem gekeerd? Spindler gaat met hem terug naar de bron van zijn onvrede en hoopt daar – bij de tienjarige Mark, te zien in een aandoenlijk interview – ook de liefde voor de fiets weer te vinden bij de horkerige streber, die volgens zijn vrouw Peta thuis al even lastig is als voor zijn eigen teamgenoten en de rest van het peloton.

‘Ik had zoveel zelfmedelijden dat het me niet boeide wie om mij gaf’ vertelt Cavendish daar zelf over. Hij maakt soms nog altijd een getormenteerde indruk in deze typische sportfilm, waarin regisseur Alex Kiehl, begeleid door een dikke soundtrack, langs de heroïsche overwinningen en dieptepunten in zijn lange loopbaan koerst. Een man die alles aan de kant schuift voor de winst, maar zich het zoet van de overwinning nooit lang kan laten smaken. Een man ook die uiteindelijk gewoon niet meer weet wat winnen is – of wat daarvoor moet worden gedaan en gelaten.

Als hij zelf eigenlijk al zover is om in de remmen te knijpen en voor de allerlaatste maal af te stappen, meldt zich echter zijn voormalige ploegleider Patrick Lefevere, de Vlaamse houwdegen met wie hij in het verleden grote successen vierde – en krijgt dit klassieke heldenepos zijn derde akte. Waarin Mark Cavendish na enkele vruchteloze jaren de Rocky Balboa in zichzelf (terug)vindt, de verplichte onverwachte remonte doormaakt en dan, natuurlijk, ook weer gaat jagen op Eddy Merckx.

L’Affaire D’Outreau

L’ AFFAIRE D’ OUTREAU

Alleen het drinken van het bloed van hun slachtoffers ontbreekt. Verder zou het pedonetwerk dat aan het begin van de 21e eeuw in de Noord-Franse gemeente Outreau wordt opgerold zomaar afkomstig kunnen zijn uit de eerste de beste complottheorie. Ga maar na: een gewelddadig en geperverteerd echtpaar uit een grauwe achterstandsflat, een hele stoet doortrapte handlangers uit de bijbehorende probleemwijk Tour du Renard, volledig ontsporende ‘feestjes’, concrete verklaringen over stuitend misbruik door hun eigen (stief)zoons en talloze andere kinderen uit de directe omgeving én internationale verspreiding van het beeldmateriaal daarvan. En dan blijkt er ook nog een onbekend vijfjarig meisje te zijn vermoord, afkomstig uit het België van Dutroux.

De jonge onderzoeksrechter Fabrice Burgaud lijkt op ‘de zaak van de eeuw’ te zijn gestuit en laat in totaal zeventien mensen vastzetten. Maar zijn ze wel schuldig? Wat is er werkelijk gebeurd? Is er überhaupt iets gebeurd? Olivier Ayache-Vidal en Agnès Pizzini trekken L’Affaire D’Outreau (198 min.) in deze vierdelige hybride van docu en drama helemaal leeg met een paar slachtoffers, enkele verdachten, hun advocaten, politiemensen en journalisten. De geruchtmakende zaak staat of valt bij de bloemrijke verklaringen van Myriam Badaoui, de moeder van het probleemgezin. Die beginnen met beschuldigingen tegen haar echtgenoot Thierry Delay, een dronkelap met perverse neigingen, en zullen gaandeweg steeds meer mensen uit hun directe omgeving gaan bevatten.

Als die tijdens uitgebreide politieverhoren ook zelf belastende verklaringen afleggen, die bovendien lijken te worden bevestigd door allerlei kinderen, is het spel op de wagen. Ayache-Vidal en Pizzini brengen dit bijzonder ingenieus in beeld met nagespeelde politieverhoren en rechtbankzittingen, gebaseerd op de officiële verslagen daarvan. In een slim geconstrueerd decor, dat vreemd genoeg aan zowel The Garry Shandling Show als Lars von Triers Dogville doet denken, worden niet alleen cruciale gebeurtenissen gereconstrueerd met acteurs, maar lopen ook de echte personen rond. Zij geven hun alter ego’s tips over wie zij destijds waren en hoe ze zich toen voelden en leveren commentaar op de scènes die zich voor hun ogen afspelen.

Die artistieke keuze zorgt voor een onweerstaanbaar Droste-effect en geeft de verhoren, waarin tunnelvisie en suggestie echte waarheidsvinding in de weg lijken te hebben gestaan en verdachten slim tegen elkaar worden uitgespeeld, tegelijkertijd extra authenticiteit. Gewone mannen worden plotseling behandeld als kinderverkrachter. ‘De politie was erop gericht om je te laten bekennen’, vertelt Alain Marécaux, een plaatselijke deurwaarder die door diepe dalen gaat. ‘Op een gegeven moment staan er dan vijf of zes van hen tegen je te gillen, krijsen en schreeuwen. Ze willen dat je zegt wat zij willen horen.’ Voor Marécaux is de zaak extra pijnlijk: hij is in de problemen gekomen door een verklaring van zijn eigen zoon François-Xavier. En die heeft daarover een enorm schuldgevoel.

Met zulke schrijnende verhalen, geïllustreerd met archiefmateriaal van de gigantische mediahype rond het pedofielennetwerk en dramatische beelden van de definitieve ontmanteling van de Tour du Renard-flatgebouwen in latere jaren, maakt deze superieur vertelde miniserie tastbaar hoeveel leed L’Affaire D’Outreau heeft veroorzaakt. Bij mannen die verdacht werden van zo’n beetje het ergst denkbare misdrijf en in de gevangenis letterlijk werden bespuugd. Bij advocaten die machteloos moesten toezien hoe hun cliënten – soms tegen elke logica in en meestal zonder enig fysiek bewijs – werden veroordeeld. En bij de betrokken kinderen, die het contact met hun ouder(s) verloren, verdwenen naar pleeggezinnen en/of zich soms nog altijd niet gehoord voelen.

Want ook dat lijkt een onvermijdelijk gevolg van ‘Outreau’: als alle rook is opgetrokken overheerst niet alleen het gevoel dat deze zaak wel héél veel verliezers kent, maar ook dat er nog altijd vragen onbeantwoord zijn gebleven. En zoals dat gaat bij kwesties die een heel volk in beroering brengen, kunnen die zomaar een voedingsbodem vormen voor nieuwe verhalen.

Begin 2024 verscheen er op Netflix nog een serie over De Zaak Outreau: Outreau: Un Cauchemar Français.

Wolfpack

Prime Video

Waar de één wint, verliest de ander. Nadat onlangs in All-In: Team Jumbo-Visma het succesjaar 2022 van de wielerploeg rond Tom Dumoulin, Wout van Aert en Tour de France-winnaar Jonas Vingegaard werd gedocumenteerd, volgt nu hetzelfde seizoen vanuit het perspectief van concurrent Quick-Step Alpha Vinyl. En dat begint ronduit beroerd. De ene na de andere voorjaarsklassieker eindigt in een deceptie voor de ploeg die in de voorgaande jaren zo vaak succesvol was.

Volgens de Belgische ploegleider Patrick Lefevere zit er te weinig ‘grinta’ in de ploeg. ‘Een coureur is als een jong hondje’, legt de uitgesproken wielerprominent even later uit in de zesdelige serie Wolfpack (270 min.), waarvan ik nu drie afleveringen heb gezien. ‘Als je op zijn schouder klopt dat hij het goed gedaan heeft, dan gaat hij liggen op zijn rug met zijn pootjes omhoog en hoopt hij dat je ook op zijn buik wrijft. Als je dat te veel doet, dan gaat het winnen automatisch stoppen.’

Lefevere is meer het type dat zijn pupillen zo nu en dan een schop onder hun kont verkoopt, al is daar naarmate het seizoen vordert steeds minder aanleiding toe. Zijn renners beginnen te winnen. Dat leidt tot emotionele taferelen. Van de Belgische renner Yves Lampaert bijvoorbeeld, die na zijn onverwachte winst in de proloog van de Tour de France, overmand raakt door emoties en een zin uitspreekt die in eigen land een cultheld van hem maakt. ‘Ik ben maar een boerenzoon uit België.’

Ook fraai: de weggeslikte tranen van Florian Sénéchal als zijn ploeggenoot Fabio Jakobsen, een sprinter die anderhalf jaar eerder nog een doodsmak maakte, tijdens een bergetappe nét op tijd binnen komt. ‘Hij is mijn vriend.’ En de constatering van Tim Declercq na alwéér een overwinning van kopman Remco Evenepoel: ‘Op de basisschool zeiden ze: Jezus heeft de talenten allemaal evenredig verdeeld. Maar als je iemand ziet als Remco, dan merk je dat dat eigenlijk niet altijd waar is.’

Vergeleken met All-In is Wolfpack, vernoemd naar de geuzennaam die de ploeg koestert, wat minder gelikt. Ruwer ook. Met volop lekke banden,  teleurstellingen en valpartijen, bijvoorbeeld van wereldkampioen Julian Alaphilippe. Vakkundig dichtgesmeerd bovendien met een synth-soundtrack. Alleen de wel erg brave, wat uitleggerige voice-over valt een beetje uit de toon. Daar was een volkse verteller, die zich in plat Vlaams bedient van onnavolgbaar wielerjargon, beter op zijn plek geweest.

Voormalige wielervedetten zoals Tom Boonen, Alberto Contador en Philippe Gilbert trappen verder nog wat open deuren in, maar moeten op dat gebied zonder enige twijfel hun meerdere erkennen in de continu oneliners ophoestende commentator van Eurosport, Rob Hatch, een Britse erfgenaam van Theo Koomen die zelfs in een zielige klim, val of ontsnapping tijdens de eerste de beste kermiskoers nog een gebeurtenis van epische proporties ziet die de heroïek van de sport onderstreept.

Dat is ook tegen de serie in te brengen: alleen de hoogte- en dieptepunten lijken te tellen. Het gewone, ongetwijfeld vaak ook oersaaie wielerleven ontbreekt. Het routineuze gemopper over arbeidsvoorwaarden, de keuvelgesprekjes onderweg (hedde gij ook zo’n zin in patatten? Ja, houdt je vader van postzegels? Oké, nu weer even aanhaken, maat) en de eindeloze ritten door Niemandsland waarbij niks te winnen of verliezen valt, maar die natuurlijk wel gewoon uitgereden moeten worden.

Dat gezegd hebbende – en daarbij ook het promotionele karakter van de serie in ogenschouw genomen – is Wolfpack eigenlijk verrassend vermakelijk. En dan moet Evenepoel nog echt op gang komen…

All-In: Team Jumbo-Visma

Prime Video

Hoewel ze de beste wielerploeg van de wereld vormen, winnen ze nog altijd vaker niet dan wel. De verwachtingen bij Jumbo-Visma zijn niettemin hooggespannen voor 2022: enkele klassiekers willen sportief directeur Merijn Zeeman en zijn team winnen, net als de Giro d’Italia en zowel de gele als de groene trui in Tour de France. Ze hebben daarvoor meerdere ijzers in het vuur: de kopmannen Wout van Aert, Tom Dumoulin, Primoz Roglic en Jonas Vingegaard.

In de traditie van Nederlandse wielerfilms als De Tour Van BaukeNieuwe Helden: In Het Hart Van De Tour en Code Geel laat de zesdelige serie All-In: Team Jumbo-Visma (300 min.) van Job van der Zon van binnenuit zien wat er van die ambities terechtkomt. Dat betekent dus wederom: teambesprekingen, trainingskampen, hotelkamers, massagetafels én peptalkende, juichende en teleurgestelde taferelen in de ploegleiderswagen, die steevast als de machinekamer van de koers fungeert. Één van de machinekamers van de koers, welteverstaan. Want elke ploeg beleeft immers zijn eigen race, viert uitbundig zijn eigen overwinningen en likt stiekem z’n wonden.

Dit is wel duidelijk een Jumbo-Visma productie, waarbij Van der Zon veel kan laten zien, maar ongetwijfeld ook regelmatig rekening heeft moeten houden met de wensen van de ploegleiding. Zoals dat gaat in een tijd waarin pak ‘m beet celebrities, bands en sportteams een documentaire(serie) als een probaat promotiemiddel beschouwen. Bezien vanuit die context bevat de serie overigens best aardige elementen, zoals de gesproken columns van schrijver Frank Heinen over de wielersport, z’n helden en hun mythologie – al blijven die miniatuurtjes ook wel fremdkörpers binnen een verder tamelijk conventioneel opgezette en strak afgewerkte productie.

Behalve fly on the wall-materiaal bij diverse wielerwedstrijden en interviews met de renners en teamleiding bevat All-In ook bijdragen van oud-wielercrack Tom Boonen en sportjournalisten zoals Thijs Zonneveld, Raymond Kerkhoffs en Diana Kuip. Zij moeten voor onafhankelijke duiding zorgen bij de verschillende gebeurtenissen. Daarbij is opnieuw een bijzondere rol weggelegd voor de (voormalige) klasbak Tom Dumoulin, die ook in de eerdere wielerdocu’s al voor het nodige drama zorgde. Gedurende de serie wordt steeds duidelijker dat een definitief afscheid van de sportcarrière, die hij eerder al eens op pauze heeft gezet, nu echt onvermijdelijk wordt voor Dumoulin.

De flegmatieke renner die zich steeds nadrukkelijker naar de finish moet worstelen, waar hij zo vaak met bloemen is opgewacht, slaat vermoedelijk de spijker op z’n kop als hij stelt dat hij weliswaar de benen heeft van een topper, maar zich ongemakkelijk voelt bij de bijbehorende positie. Dat pleit tegelijkertijd ook voor hem en leidt bovendien tot één van de mooiste verhaallijnen in deze miniserie (waarvan ik tot dusver drie afleveringen heb gezien), als hij zijn maatje Koen Bouwman aan een etappeoverwinning helpt. ‘Koen is gewoon een schat van een jongen’, zegt Dumoulin, na de koers liggend op de massagetafel. ‘Die ene rit in de Giro gaat voor mij – dat is misschien cru om te zeggen – het verschil niet meer maken. En voor hem is dit gewoon de mooiste wielerdag uit zijn leven.’

Daarmee geeft Dumoulin zowel uitdrukking aan wie hij is als mens en als (voormalige) toprenner, maar ook als lid van een ploeg die zichzelf voorhoudt dat niemand groter is dan het team. En daar zit ongetwijfeld ook, doelbewust, de voornaamste boodschap van All-In: Team Jumbo-Visma, waarin de totstandkoming van een ongekend succesverhaal van binnenuit wordt belicht.

Inmiddels is er ook over het wielerseizoen 2022 van Jumbo-Visma’s concurrent Quick-Steph Alpha Vinyl een documentaireserie gemaakt: Wolfpack.