George Carlin’s American Dream

HBO

Zijn haar was langer geworden, hij had zijn baard laten staan en uit zijn mond kwam ineens subversieve humor, maatschappijkritiek en schuttingtaal. Eind jaren zestig draaide George Carlin (1937-2008) zijn carrière als salonfähige tv-ster rigoureus de nek om. De New Yorkse stand-upcomedian begon te zeggen wat hij écht op zijn lever had en werd zo een controversieel uitgangbord van de tegencultuur. Volgens Stephen Colbert ontwikkelde Carlin zich tot niets minder dan ‘the Beatles van comedy’. En toen moest hij nog beginnen met cocaïne….

Die voorliefde voor coke werd op een gegeven moment wel een probleem in Huize Carlin, vertelt zijn dochter Kelly in het tweedelige portret George Carlin’s American Dream (217 min.) van Judd Apatow en Michael Bonfiglio. Zeker omdat haar moeder Brenda tegelijkertijd een fikse alcoholverslaving had opgebouwd. Tegen de tijd dat alles weer min of meer onder controle werd Carlin bovendien alweer beschouwd als ‘yesterday’s news’, een relikwie van de swingende jaren zestig. Het zou hem vele jaren – en enkele hartaanvallen – kosten voordat hij weer op de bok zat.

Dat welbekende verhaal van opkomst, ondergang en wederopstanding van een gevierde held wordt hier opgedist met oude interviews met de man zelf, zijn veelvuldige bezoekjes aan talkshows en – natuurlijk – talloze bikkelharde, scherpzinnige en grappige fragmenten uit zijn shows. ‘s Mans broer Patrick, jeugdvriend Randy Jurgensen, enkele vaste medewerkers en collega’s zoals Jerry Seinfeld, Chris Rock, Bette Midler, Kevin Smith, Patton Oswalt en Jon Stewart zetten de vertelling luister bij met persoonlijke herinneringen, fijne observaties en kostelijke anekdotes.

Rechttoe rechtaan – maar daarmee niet minder doeltreffend – schetsen Apatow en Bonfiglio hoe Carlin zichzelf steeds opnieuw uitvindt als comedian en uiteindelijk een tamelijk donkere afslag neemt. Hij gaat steeds feller tekeer tegen alles en iedereen, de kerk en conservatieve politici in het bijzonder. Een vlijmscherpe man, moe van de mens, maar desondanks altijd op zoek naar een diepere waarheid. ‘Ze zeggen soms tegen mij: jij probeert mensen aan het denken te zetten’, vertelde hij daar zelf eens over. ‘En dan zeg ik: nee, dat zou de dood in de pot zijn. Ik laat ze zien dat ík denk.’

Een kleine vijftien jaar na zijn dood staat George Carlins zwartgeblakerde visie op Amerika nog steeds recht overeind, getuige een urgente slotsequentie waarin zijn genadeloze ‘rants’ over het land van de hoop en dromen perfect blijken te matchen met actuele nieuwsgebeurtenissen. ‘Het wordt de Amerikaanse Droom genoemd’, sneert die welbekende messcherpe stem, terwijl de film maar een climax toewerkt. ‘Want je moet wel flink zitten te slapen om hem te kunnen geloven.’

Point Of Order!

‘Have you no sense of decency, sir?’ Die vraag van Joseph Welch aan senator Joe McCarthy zou de geschiedenisboeken ingaan. Vrij vertaald: hebt u dan geen enkel fatsoen, meneer? De klassiek geworden zinsnede van de professorale advocaat van het Amerikaanse leger aan het adres van de populistische politicus die overal communisten meende te zien, vormt ook de apotheose van deze gortdroge en toch fascinerende documentaire van Emile de Antonio uit 1964.

Point Of Order! (97 min.) volgt chronologisch – in zwart-wit, zonder interviews of toegevoegde muziek – de hoorzittingen van een senaatscommissie in de lente van 1954 rond beschuldigingen tegen McCarthy en zijn meedogenloze rechterhand Roy Cohn, een ploert die later te boek zou komen te staan als één van de gevaarlijkste advocaten van de twintigste eeuw. Zij worden ervan beticht dat ze de Amerikaanse minister van Defensie ernstig onder druk hebben gezet ten faveure van een willekeurige dienstplichtige soldaat. Deze G. David Schine zou Cohns stiekeme geliefde zijn geweest – een suggestie die tijdens het juridische steekspel overigens nooit direct onder woorden wordt gebracht.

De Kwestie Schine lijkt vooral te dienen om de raspopulist McCarthy, die in de voorgaande jaren een heksenjacht op Amerikaanse communisten heeft ontketend, kalt te stellen. De wilde beschuldigingen waarmee de Republikeinse senator uit Wisconsin complete levens ruïneert, moeten koste wat het kost worden gestopt. En dat titanengevecht mondt uit in een wirwar van verbale schermutselingen, juridische haarkloverij en talloze puntjes van orde, die uiteindelijk op maar liefst 187 uur film wordt vastgelegd. De afgewogen selectie die De Antonio daaruit heeft gemaakt werkt soepeltjes toe naar het moment waarop McCarthy, die tijdens de zittingen flink onder vuur heeft gelegen, besluit om terug te slaan.

Hij haalt een jonge kantoorgenoot van Joseph Welch, die communistische sympathieën zou hebben, door het slijk. En leidt daarmee zijn eigen ondergang in. Als Welch klaar is, rest er van de haatzaaier pur sang nog slechts een boer met kiespijn, die zijn ‘beste’ dagen inmiddels achter zich heeft liggen. Joe McCarthy zal drie jaar later op slechts 48-jarige leeftijd overlijden. Een gebroken man, die het collectieve geheugen ingaat als zijn eigen politieke vernietigingsstrategie: het McCarthyisme.

The Long Game: Bigger Than Basketball

Apple TV+

Na de gewelddadige dood van George Floyd en de navolgende Black Lives Matters-demonstraties zet het basketbaltalent Makur Maker in de zomer van 2020 een bijzondere stap: hij kiest niet voor een school met een erkend topteam, maar besluit om te verkassen naar Howard University in Washington, D.C., een zwarte school waar ook kopstukken als Kamala Harris, Thurgood Marshall en Toni Morrison ooit studeerden.

Daar wordt hij geconfronteerd met een zieltogende basketbalploeg. En dat heeft meteen gevolgen voor zijn eigen marktwaarde. Over driehonderd dagen vindt echter de volgende NBA-draft plaats, het richtpunt van deze vijfdelige docuserie van Seth Gordon (The King Of Kong). Dan hoopt de gedreven jongeling te worden geselecteerd door een gerenommeerd profteam. Hij zal dus ongenadig aan de bak moeten, binnen lastige omstandigheden.

Makur Maker is overigens niet zomaar een Afro-Amerikaanse jongen die droomt van een lucratieve topsportcarrière. Hij werd geboren in het door oorlog verscheurde Afrikaanse land Zuid-Soedan, groeide op in Australië en volgde van daaruit zijn eveneens basketballende neef Thon Maker naar de Verenigde Staten, om daar zijn grote droom na te jagen. Makurs ouders zijn ‘down under’ achtergebleven.

De Afrikaanse jongen wordt opgevangen in het gastgezin Smith, dat hem naar een carrière als professional hoopt te begeleiden. Want Makur Maker wil duidelijk The Long Game: Bigger Than Basketball (256 min.) spelen. Howard University’s hoekige coach Kenny Blakeney moet hem, midden in de Coronacrisis, veilig naar zijn volgende tussenstation begeleiden. Voor hem is de boomlange speler alleen écht niet groter dan het team.

Zo ontspint zich een typisch Amerikaanse sportdocu, in de traditie van de basketbalklassieker Hoop Dreams, waarin Makur op alle mogelijke manieren wordt uitgedaagd om boven zichzelf uit te stijgen. Intussen dreigt de carrière van zijn oudere neef Thon voortijdig te stranden. En dat is een flink probleem want Edward Smith, de omstreden Amerikaanse gastvader van de Makers, heeft flink geleend om de carrière van de jongens op gang te helpen.

The Long Game bevat allerlei interessante verhaalelementen voor een meeslepende vertelling over winnen en verliezen in de sport – en daarmee het leven – maar neemt wel flink de tijd om die uit te serveren. Sommige zijlijntjes zouden best kunnen worden gekortwiekt of helemaal weggesneden. En dat roept dan meteen de vraag op of deze docuserie als één enkele documentaire niet beter tot zijn recht zou zijn gekomen.

George Wallace: Settin’ The Woods On Fire

PBS

‘Segregation now, segregation tomorrow, segregation forever!’ Met die controversiële slogan, uitgesproken tijdens zijn inauguratiespeech in 1963, nestelde gouverneur George Wallace (1919-1998) zich in Amerikaanse geschiedenisboeken. Op een zwartgerande bladzijde, dat wel. Als de verpersoonlijking van giftige ‘southern pride’.

Die malicieuze woorden waren echter niet zozeer de uiting van een diepgewortelde overtuiging als wel van een politieke keuze van de gouverneur van Alabama, één van de frontlinies in de strijd om burgerrechten voor zwarte Amerikanen. Wallace, die zijn publieke carrière was begonnen als een progressieve politicus, had een pact met de Duivel gesloten. Nadat hij ten onder was gegaan tijdens zijn eerste campagne om het gouverneurschap van de oerconservatieve zuidelijke staat, wist de rasopportunist één ding zeker: hij zou nooit meer ‘outniggered’ worden.

Alleen als spreekbuis van ‘Apartheid’ had Wallace politieke toekomst in Alabama. En daarmee zou hij in de jaren zestig zelfs een landelijke bekende politicus worden, een geduchte outsider bij presidentsverkiezingen. Totdat de loner Arthur Bremer tijdens een campagnebijeenkomst in 1972, voor het oog van de camera, vijf kogels in zijn lijf joeg. George Wallace raakte verlamd en was de rest van zijn leven veroordeeld tot een rolstoel. Hij zou er uiteindelijk een ander mens door worden. Een man die publiekelijk boete wilde doen voor zijn zonden.

Die persoonlijke ontwikkeling – van een positie als spreekbuis van de gewone werkeman via een langgerekte periode als Amerika’s opper-redneck tot een onverwachte remonte als bekeerling – wordt uitputtend, goed gedocumenteerd en afgewogen geboekstaafd in de biografie George Wallace: Settin’ The Woods On Fire (160 min.). Acteur Randy Quaid fungeert als de nuchtere verteller van Wallace’s tumultueuze levensverhaal. Zijn tweede vrouw, zoon George Jr., medewerkers en politieke mede- en tegenstanders zorgen voor de bijbehorende herinneringen. En Hank Williams levert het treffende titelnummer.

George Wallace oogt in deze gelauwerde postume biografie van Daniel McCabe en Paul Stekler uit 2000 toch eerst en vooral als een tragische figuur: een ontzettend begaafde politicus die ten prooi valt aan ongebreidelde machtshonger en daardoor zijn eigen idealen verkwanselt. Hij neemt zijn toevlucht tot de volksmennerspraktijken, die ook moeiteloos zijn te herkennen bij hedendaagse populisten. In wezen heeft elk volk, elk land, elk tijdsgewricht zijn eigen George Wallaces, mannen die feilloos herkennen waar het wringt en dat vervolgens, soms zelfs ondanks henzelf, zonder scrupules exploiteren.

Mijn God, Wat Hebben We Gedaan?

VPRO

Elke drie jaar is er een reünie van de mannen van het ‘509th’. In tegenstelling tot wat er soms is beweerd lijken ze niet te worden geteisterd door verpletterende schuldgevoelens en hebben ze ook geen last van gruwelijke lichamelijke plagen. Zij maakten die ene kolossale gebeurtenis op 6 augustus 1945 mogelijk: de atoombom op Hiroshima. Tijdens hun gezamenlijke bijeenkomst bekijken ze beelden van hun historische werk terug. Trots, zo lijkt het.

Toch is het opvallend dat enkele sleutelfiguren – gezagvoerder Paul Tibbets, bommenrichter Thomas Ferebee en copiloot Robert Lewis – ontbreken op de reünie, constateert de Nederlandse filmmaker Roelof Kiers in de documentaire Mijn God, Wat Hebben We Gedaan? (71 min.) uit 1981. En tussen die mannen is er ook nog eens kinnesinne. Over de naam van het B-29 vliegtuig bijvoorbeeld – Enola Gay, vernoemd naar Tibbets’ moeder – en wie dat nu echt zou hebben gevlogen.

Kiers laat zijn camera dwalen over het beruchte toestel, dat op de reünie dienst doet als nostalgisch decorstuk voor foto’s van de aanwezige veteranen. Hij reconstrueert met hen de beruchte vlucht die het einde van de Tweede Wereldoorlog zou inluiden. Radarspecialist Jacob Beser deed op weg naar het doelwit nog lekker een tukje, vertelt hij. De anderen hadden er lol in om hem wakker te maken. De sfeer aan boord was duidelijk ontspannen. Tot het moment suprême aanbrak.

‘En toen drukte u op een knop’, zegt Kiers tegen bommenrichter Thomas Ferebee. ‘Niet echt op een knop, maar ik liet de bom los, ja’, antwoordt die 35 jaar later zonder ook maar een spoor van emotie. Daarna keerden ze om, herinnert hij zich. ‘Tegen die tijd was de paddenstoel al tot onze hoogte gestegen’, klinkt het nog altijd buitengewoon nuchter. ‘Dus we vlogen erlangs en keken ernaar en zetten koers naar huis.’

En daar leefden ze – is nu heel verleidelijk om te zeggen – nog lang en gelukkig. Toch is dat niet eens zo ver bezijden de waarheid. Dat is wellicht ook het meest schokkende aan deze boeiende interviewfilm: ook al lieten ze uiteindelijk een kleine 150.000 doden achter in Hiroshima – en drie dagen later nog eens 40.000 in Nagasaki – tot wroeging leidde dat nauwelijks bij de mannen van het 509th. Ze deden gewoon, zoals dat dan heet, hun plicht.

Mijn God, Wat Hebben We Gedaan? is hier te bekijken.

Cuban Dancer

VPRO

Op het vliegveld danst Alexis Valdes voor de allerlaatste keer met zijn vaste partner en geliefde Yelenia. Daarna krijgt ze een hartstochtelijke zoen. En weg is-ie, naar het beloofde land. De tiener laat Cuba achter zich, het eiland waar hij de laatste jaren aan de Nationale balletschool in Havana studeerde. Het is geen vrijwillig vertrek: Alexis moet simpelweg met de rest van het gezin mee, naar zijn oudere zus die al enkele jaren in de Verenigde Staten verblijft.

Als hij in 2016 in Florida arriveert, begint de Cuban Dancer (97 min.) weer op nul. Alexis spreekt nauwelijks Engels en is aangewezen op de enige taal die hij echt machtig is: die van de dans. De jongen belandt op de prestigieuze HARID Conservatory in Boca Raton, waar hij een professionele balletopleiding krijgt. Terwijl hij daar met harde hand de wetten van het vak krijgt bijgebracht, begint de charismatische balletdanser zich steeds meer thuis te voelen in zijn vaderland. En hij krijgt ook weer een vaste danspartner.

Gedurende vier jaar volgt Roberto Salinas de Cubaanse tiener en zijn familie. Op de achtergrond speelt de eerst ontdooiende en daarna toch weer bevriezende relatie tussen Cuba en de Verenigde Staten, maar die lijkt nauwelijks vat te krijgen op Alexis en zijn familie. Grote drama’s blijven uit. Cuban Dancer richt zich vooral op de ontwikkeling van de jonge danser, die nog eens wordt geaccentueerd met fraai gestileerde dansscènes in zijn directe leef- of leeromgeving.

Als hij na enkele jaren opnieuw voet zet op zijn geboortegrond – en ook weer oog in oog komt te staan met de bevallige Yelenia – is hij niet meer de jongen die hij ooit was en al een heel eind de danser die hij toen wilde worden.

An Irish Story: This Is My Home

Netflix

Het wereldrecord staat nu op vijftig optredens in vijftig Amerikaanse staten in vijftig dagen. Dat kunnen The Black Donnellys beter. Slogan: ‘60 shows, 50 states, 40 days’. De Ieren weten waarover ze spreken: zanger/songschrijver Dave Rooney en gitarist/mandolinespeler Dave Browne waren tevens betrokken bij het langste optreden aller tijden: 372 uur. En Browne is ook in zijn eentje al eens doorgedrongen tot het Guinness World Records-boek. Hij speelde ooit 114 uur aaneengesloten gitaar.

Daarmee zijn de hoofdrolspelers geïntroduceerd voor een als leutige roadmovie vermomde recordpoging: An Irish Story: This Is My Home(90 min.) van Karl Nickoley. Waarbij de kijker op voorhand al weet: over welke hobbel de mannen zich ook moeten slepen en welke tegenslag ze ook krijgen te verwerken, aan het eind van de rit staat (er) Guinness klaar. Toch? Nádat De Twee Daves, die er allebei smakelijk over kunnen vertellen in de pub, nog een laatste horde hebben genomen, welteverstaan.

Vermindert die voorspelbare afloop – terwijl ik dit typ, is de film pas twintig minuten onderweg – het kijkplezier onderweg? Dat lijkt me een vraag om over een uurtje te beantwoorden. [Uurtje on the road: geen camper, gebroken teen, vulkaanuitbarsting, stemmingswisselingen, geldtekort, een GoFundMe-campagne, toch camperproblemen, tornado, bevlogen ode aan een overleden nicht, opnieuw camperproblemen en geldtekort, andere camper en – altijd en overal – optreden]. Komt ie: niet echt.

Zolang diezelfde kijker – buiten tamelijk obligate bespiegelingen over het muzikantenbestaan, The American Dream en de plek van (Ierse) immigranten in het land van hoop en dromen – geen al te hoge eisen stelt aan zoiets arbitrairs als dieperliggende thematiek en bestand is tegen de Bassie & Adriaan-dynamiek van Rooney en Browne. Dan is An Irish Story gewoon een aardig verhaaltje over getapte jongens die lekker(e) muziek maken en wel/niet (ik weet ‘t inmiddels!) een nieuw wereldrecord vestigen.

Generation Columbine

Hoewel er zeker eerder schietpartijen zijn geweest op Amerikaanse scholen – in 1966 bij de Universiteit van Texas bijvoorbeeld, opnieuw opgeroepen in de bloedstollende, deels geanimeerde documentaire Tower – geldt het bloedbad dat Eric Harris en Dylan Klebold in 1999 aanrichtten in de Columbine High School als de officieuze start van een eindeloze stroom ‘school shootings’ in de Verenigde Staten.

Behalve Columbine zijn ook plaatsnamen zoals Red Lake, Newtown en Parkland daarbij ernstig besmet geraakt. In Generation Columbine (89 min.) laat Matt McDonough overlevenden, nabestaanden en direct betrokkenen van deze school shootings aan het woord. Waarbij het meteen de vraag is of de leerlingen van de Marjory Stoneman Douglas High School in Parkland, die in 2018 het doelwit werden van een ontspoorde schutter en daarna nadrukkelijk het politieke debat probeerden te beïnvloeden, de ommekeer kunnen bewerkstelligen die zelfs na de twintig vermoorde basisschoolkinderen van ‘Sandy Hook’ in 2012 uitbleef?

Aan al die afzonderlijke ‘school shootings’ zijn zo ongeveer documentaires gewijd. Michael Moores Bowling For Columbine, natuurlijk. Het zielstriemende Newtown. Of Us Kids, over de Parkland-jongeren die hun gezamenlijke trauma omzetten in actie, met de succesvolle March Of Our Lives als voorlopig hoogtepunt. Verder belicht een film als Raising A School Shooter het vuurwapengeweld vanuit het perspectief van de ouders van daders en schetst Bulletproof op kille wijze de bizarre industrie die is ontstaan rond school shootings.

Wat heeft het traditioneel opgezette Generation Columbine daar nog aan toe te voegen? Wellicht oog voor de effecten op lange termijn voor mensen die waren betrokken bij een schietpartij, zoals bijvoorbeeld verslavingsproblematiek en zelfdoding. Verder schenkt de documentaire ook aandacht aan initiatieven om het leven van overlevenden draaglijk te maken en het wapenbezit in de Verenigde Staten, ondanks de bezwaren van The National Rifle Association, eindelijk – nu echt! – aan banden te leggen.

Intussen zijn de school shooters voorlopig nog niet te stoppen: gemiddeld eenmaal per twaalf dagen loopt er iemand gewapend een nietsvermoedende school binnen. De gevolgen daarvan worden treffend zichtbaar gemaakt in de lange en tragische slotsequentie van deze degelijke film.

The Unknown Known

De verbeelding had in zijn ogen gefaald. Ze hadden moeten imagineren wat er zou kunnen gebeuren. Dan waren de terroristische aanslagen van 11 september 2001 wellicht voorkomen. En Donald Rumsfeld had zich bij het begin van zijn ambtstermijn als Amerikaans minister van defensie, acht maanden eerder, nog voorgenomen om nooit in een soort post-Pearl Harbor hoorzitting terecht te komen, waarin hij zou worden doorgezaagd over waarom er wanneer door wie niet was ingegrepen.

De man die als de architect van de navolgende Amerikaanse inval in Irak te boek is komen te staan, heeft in deze intrigerende interviewfilm van Errol Morris uit 2013 ook allerlei theorieën opgebouwd rond geheel eigen constructies zoals ‘known knowns’, ‘known unknowns’, ‘unknown unknowns en ‘unknown knowns’. Als Donald op zijn praatstoel zit, is het sowieso altijd genieten geblazen – ook al gruw je misschien van wat hij zegt. De man is een begenadigd denker en spreker en bovendien niet bang om de degens te kruisen met een opponent.

The Unknown Known (102 min.) ontwikkelt zich dan ook tot een heerlijk verbaal steekspel, door Morris aangekleed met strategisch geplaatste archiefbeelden en dwingende muziek, waarbij alle retorische middelen geoorloofd zijn. Nadat hij in alle toonaarden heeft ontkend dat iemand van de Amerikaanse regering heeft gesuggereerd dat Iraks leider Saddam Hoessein iets met 11 september had te maken, laat Morris bijvoorbeeld doodleuk archiefbeelden zien waarin ‘Rummy’ precies dat doet. Zonder het letterlijk te zeggen, dat wel.

‘Geloof in de onvermijdelijkheid van conflict kan één van de oorzaken van een conflict worden’, citeert Rumsfeld even later één van de vele memoranda uit zijn eigen archief, vervat in het boek Rumsfeld’s Rules. ‘Dat is echt zo. En dan heb je de andere kant van de medaille, die al even waar is: als je vrede wenst, bereid je dan voor op oorlog.’ Op dat moment grijpt Morris in: ‘Als die uitgangspunten allebei waar zijn, kun je zo’n beetje alles rechtvaardigen.’ Rumsfeld begint te glimlachen: ‘Alle generalisaties zijn vals’, zegt hij en laat een korte stilte vallen. ‘Ook deze.’

Gedurende zijn lange loopbaan werkte Donald Rumsfeld nauw samen met de Republikeinse presidenten Nixon, Ford en Reagan. Die laatste koos hem bijna, bijna!, als vicepresident. Als dat was gebeurd, zou waarschijnlijk de rode loper voor hem zijn uitgelegd als presidentskandidaat. George H. Bush, de man die ’t wél werd, belandde in 1989 inderdaad in het Witte Huis. De twee zouden nooit vrienden worden. Toch vroeg Bush’s oudste zoon George, de 43e president van de Verenigde Staten, Rumsfeld als minister. Lachend: ‘Ik denk niet dat George W’s vader mij heeft voorgedragen.’

Als diens minister van defensie zou hij definitief in de geschiedenisboeken belanden. Geassocieerd met schandvlekken als het illegale gevangenenkamp Guantanamo Bay, ‘verbeterde ondervragingstechnieken’ en die ene desastreuze poging om Irak te ontdoen van massavernietigingswapens die uiteindelijk nooit werden gevonden, maar altijd strijdbaar en vol (zelf)spot.

Obama: In Pursuit Of A More Perfect Union

HBO

‘Veel geluk bij alles wat je doet en haal dat diploma rechten,‘ leest Anthony Peterson de boodschap voor die klasgenoot Barry ooit in zijn jaarboek schreef. ‘Want ooit, als ik een beroemde basketballer ben, wil ik vast mijn team onder druk zetten voor meer geld.’

Peterson zou later nog wel eens de boer opgaan met het jaarboek en vroeg dan steeds: denken jullie dat deze gast echt basketballer is geworden? Het antwoord was doorgaans ‘nee’. Dat is immers voor weinigen weggelegd. Maar wat zou er dan met hem zijn gebeurd? Vaak opperde er dan iemand dat Petersons klasgenoot waarschijnlijk in de gevangenis zou zitten of al dood was.

Niemand had tenslotte kunnen bedenken dat Barry president van de Verenigde Staten zou worden, de eerste zwarte.

‘Race doesn’t matter’, scandeerden zijn supporters nadat Barack Obama begin 2008 de primary van de Amerikaanse staat South Carolina had gewonnen. Ze hielden zichzelf een beetje voor de gek: zijn ras was én is precies wat Obama definieert als politicus. Was hij bijvoorbeeld wel zwart genoeg? Kon een Afro-Amerikaan überhaupt president van de Verenigde Staten worden? En hoe zwart kon zo’n leider zijn en was hij dan daadwerkelijk in staat om het lot van al die zwarte Amerikanen ten positieve te beïnvloeden?

Obama’s identiteit als zwarte man en Amerika’s uiterst moeizame verhouding daartoe vormt ook het hart van de doeltreffende driedelige serie Obama: In Pursuit Of A More Perfect Union (306 min) van Peter Kunhardt, die eerder films maakte over de Amerikaanse presidenten Abraham Lincoln en Richard Nixon en ook Obama’s opponent bij de presidentsverkiezingen van 2018, John McCain, portretteerde. Hij gaat met Obama-insiders (spin doctor David Axelrod, adviseur Valerie Jarrett en speechschrijver John Favreau), burgerrechtenleiders (John Lewis, Al Sharpton en Jesse Jackson) en prominente Afro-Amerikaanse denkers (Cornel West, Jelani Cobb en Ta-Nehisi Coates) op zoek naar de essentie van de man en zijn missie.

De vertelling is chronologisch opgebouwd: de eerste aflevering concentreert zich op Obama’s jonge jaren, het tweede deel behandelt de baanbrekende campagne die hem in het Witte Huis zou brengen en het even lijvige als krachtige slot omvat ‘s mans complete presidentschap. De toonzetting is positief-kritisch en Kunhardt houdt zijn ogen consequent op de bal: Obama en Amerika’s giftige rassenrelaties, op gezette momenten ingekleurd met beelden uit de (inkt)zwarte historie.

Andere deelthema’s komen slechts zijdelings aan bod. Échte opponenten krijgen geen spreektijd en er is ook nauwelijks aandacht voor het politieke theater en de bijbehorende straatgevechten. Daardoor oogt dit drieluik in eerste instantie wat braaf. Gaandeweg betaalt die keuze voor het grotere, symbolische verhaal – waarin bijvoorbeeld de controverse rond Obama’s uitgesproken pastor Jeremiah Wright, de van racisme doortrokken complottheorie over zijn geboorteakte en het ontstaan van de Black Lives Matters-beweging logisch op hun plek vallen – zich echter onmiskenbaar uit.

Kunhardts reconstructie van het raciale mijnenveld dat Obama uiteindelijk tamelijk ongeschonden door is gekomen culmineert in een diep ontroerende scène van de uitvaart van een vermoorde zwarte dominee te Charleston. Als ‘the chosen one’ even alle reserve laat varen, de hymne Amazing Grace aanheft en alle aanwezigen tranen in de ogen zingt.

Na acht tropenjaren in het Witte Huis, die waren gestoeld op de hoop dat de Verenigde Staten een post-raciale natie was geworden, wordt de eerste zwarte Amerikaanse president opgevolgd door een soort anti-Obama, de verpersoonlijking van alles waar hij zich als mens, politicus en symbool tegen heeft verzet en een man die hem in de voorgaande jaren hoogstpersoonlijk heeft zwartgemaakt: Donald Trump.

Helaas: race does matter.

9/11: One Day In America

National Geographic

‘Één van de brandweerlieden keek ons aan en zei: het zou zomaar kunnen dat we vandaag niet overleven’, vertelt kapitein Jay Jonas van de Fire Department New York. ‘We stopten even en namen de tijd om elkaar de hand te schudden en veel geluk te wensen: ik ben blij dat ik je heb gekend, hopelijk zien we elkaar later.’ Jonas laat een minieme stilte vallen. ‘Van alle aanwezigen ben ik als enige nog in leven.’

Terwijl de brandweerlui beneden in één van de torens van het World Trade Center staan te wachten totdat ze in actie kunnen komen, horen ze het huiveringwekkende geluid van lichamen die te pletter vallen. Het zijn mensen die zich van een toren naar beneden hebben geworpen. Weg van het vuur, hun einde tegemoet. De gezichten van de brandweerlieden staan strak. Dit hebben ook zij nog niet eerder gehoord. Het sterkt hen alleen maar in hun missie: redden wie/wat er te redden valt, met gevaar voor eigen leven.

Het is alweer twintig jaar geleden: dinsdag 11 september 2001, de dag waarop de wereld van na de Koude Oorlog gestalte kreeg. Oorlogen in Irak en Afghanistan, verdere destabilisering van het Midden-Oosten en talloze botsingen tussen het westen en de radicale Islam zouden volgen. 9/11: One Day In America (294 min.) concentreert zich echter alleen op de dag zelf. En op enkele gewone mensen – géén beslissers – die zich tijdens dat apocalyptische etmaal staande probeerden te houden: overlevenden, nabestaanden, hulpverleners, politieagenten, journalisten en militairen. Heldhaftige Amerikanen, dat wel. Géén zak-en-as types.

Hun persoonlijke getuigenissen, krachtig en aangrijpend, zijn omkleed met een ontzaglijke collectie archiefmateriaal, die verder slechts wordt begeleid door verklarende teksten in beeld en onheilszwangere muziek. Zo ontstaat een even minutieuze als monumentale reconstructie van een ijkpunt in de Amerikaanse historie en wereldgeschiedenis, gemaakt in samenwerking met The 9/11 Memorial & Museum. Deze zesdelige docuserie brengt de verpletterende gebeurtenissen van deze cruciale dag niettemin terug tot menselijke proporties.

‘Jeff, dank je’, richt advocaat Frank Razzano zich geëmotioneerd tot Jeff Johnson, de man die hem het leven redde in het World Trade Center. Dankzij hem kon Razzano de bruiloft van zijn dochter bijwonen. ‘Dank je voor dat moment. En voor alle tijd die ik heb gehad met haar jongens en mijn andere kleinkinderen. Ontzettend bedankt.’ Het is slechts één van de vele indringende scènes in deze epische productie van regisseur Daniel Bogado en de executive producers Dan Lindsay en T.J. Martin, het team achter het thematisch en stilistisch verwante LA 92.

Met een beperkt aantal persoonlijke verhalen vangt deze serie de collectieve ervaring van 9/11: de hectiek, paniek en heroïek van ‘die ene dag in Amerika’.

Men At Lunch

Rustig werken ze hun bammetjes weg. Netjes op een rijtje. Elf staalwerkers tijdens hun lunchpauze, zittend op een balk. Even rust, even ontspannen. Achter hen is het New York van de jaren dertig te ontwaren, met de Hudson-rivier en het Central Park. Ruim tweehonderd meter beneden hen, welteverstaan. De mannen bevinden zich op een wolkenkrabber in aanbouw. Van hoogtevrees hebben ze ogenschijnlijk geen last. Die is gereserveerd voor de nietsvermoedende kijker. Die ziet de peilloze diepte.

Wie ze waren? Daarover is meer dan genoeg gespeculeerd, maar ergens onderweg zijn hun namen verloren gegaan – of ze zijn, omdat die er eigenlijk niet toe deden, gewoon nooit genoteerd. Wat is gebleven, is die ene iconische foto. Die nog altijd tot de verbeelding spreekt en overal opduikt: als een toonbeeld van de onverzettelijkheid van gewone werkemannen ten tijde van De Grote Depressie. Het waren de jaren van honkbalheld Babe Ruth, de drooglegging van de Verenigde Staten en Franklin Delano Roosevelts ‘new deal’ die het land er weer bovenop zou helpen.

Niet alleen de identiteit van de Men At Lunch (65 min.) is altijd onbekend gebleven. Ook naar de fotograaf van Lunch Atop A Skyscraper is het nog altijd gissen. Alleen de datum waarop hij het adembenemende tafereel op de RCA-wolkenkrabber op Rockefeller Plaza arrangeerde voor zijn fotocamera staat vast: 20 september 1932. En met die informatie gaat regisseur Seán Ó. Cualáin in deze verzorgde film uit 2012, waarvoor actrice Fionulla Flanagan de voice-over verzorgt, op onderzoek uit. Het spoor leidt naar het Ierse platteland, waar de wortels van in elk geval twee van de elf mannen zouden liggen.

Zij staan model voor de miljoenen immigranten, die aan het begin van de twintigste eeuw hun eigen geboortegrond ontvluchtten, hun geluk in het Land van Hoop en Dromen gingen beproeven en daar bijvoorbeeld de gevaarlijke klusjes zouden opknappen bij de opbouw van het moderne New York. Jaarlijks stierf twee proces van de staalwerkers tijdens het bouwen van wolkenkrabbers. Nog eens twee procent raakte invalide. Volgens de overlevering hielden de werkers er daarom een naargeestig motto op na: wij gaan niet dood, wij worden vermoord.

Wat er verder ook van hen is geworden, door die ene foto leven ze voort en fungeren ze bovendien als inspiratiebron voor bouwvakkers die, voor het oog van fotograaf Joe Woolhead, het New York van na 11 september 2001 weer proberen op te bouwen.

Sigrid Kaag: Van Beiroet Tot Binnenhof

Hans Fels / VPRO

Onderhandelaar In Oorlogstijd, de aflevering van Tegenlicht die Shuchen Tan in 2015 maakte, heeft ongetwijfeld bijgedragen aan het imago van Sigrid Kaag als topdiplomaat, een vrouw die in de helleholen van de wereld strijdende partijen uit elkaar houdt of zelfs tot elkaar probeert te brengen. Het was moeilijk om níet onder de indruk te raken van de VN-gezant Kaag, die bijvoorbeeld het hoofd koel en hart kloppende hield tijdens de oorlog in Syrië en de vluchtelingenstroom die daardoor op gang kwam.

Die bewondering voelde Shuchen Tan zelf vermoedelijk ook. In de navolgende jaren bleef ze haar hoofdpersoon volgen. Het kwam desondanks als een verrassing toen die het steven wendde richting Nederland, om in eigen land minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking te worden in het kabinet Rutte III. Wat had de vaak kleine vaderlandse politiek te bieden aan deze vrouw van de wereld? En hoe zou die gedijen in een context, waarin er vaker vliegen werden afgevangen dan mensenlevens gered?

Die vraag ligt ten grondslag aan de documentaire Sigrid Kaag: Van Beiroet Tot Binnenhof (76 min.) en heeft alleen maar meer lading gekregen doordat de hoofdpersoon sindsdien ook nog politiek leider is geworden van haar partij D66 en de komende maanden dus als lijsttrekker campagne moet gaan voeren voor de Tweede Kamerverkiezingen. Moet gaan voeren, omdat het getuige deze film nog maar de vraag is of ze zich daarbij senang zal voelen. En, eerlijk gezegd, ook of ze daarin op haar best zal zijn.

‘Het is een totaal onbeschermde tak van sport, met een niveau van gemeenheid en laagte dat ongekend is’, zegt Sigrid Kaag zelf met een zeker dedain over de vaderlandse politiek, waarin ze desondanks ook de komende jaren een prominente rol wil spelen. Vanaf haar terugkeer naar Nederland is ze, mede vanwege haar Palestijnse echtgenoot die ooit actief was binnen de PLO, onderdeel geweest van een (online) lastercampagne. Tegelijkertijd is er de voortdurende druk om de persoon achter de politicus centraal te stellen. Dat gaat eveneens tegen haar natuur in. ‘Je moet weten of ze capabel zijn, of ze betrouwbaar zijn’, doceert ze. ‘En kunnen ze het aan?’

Al het andere is nodeloze ballast, wil Kaag maar zeggen. Maar of ze zich met die attitude staande zal kunnen houden in de slangenkuil die ook de Nederlandse politiek kan zijn? En waarom wil ze dat eigenlijk? Is het werkelijk alleen plichtsbetrachting? Het zijn vragen die ook Shuchen Tan zichzelf stelt in de voice-over waarmee ze de verschillende elementen van deze film, die geregeld schakelt tussen het huidige en vroegere leven van haar protagonist ‘Sigrid’, bij elkaar houdt. 

Dat is geen ongebreidelde lofzang geworden, zoals critici lijken te suggereren, die met het oog op de aanstaande verkiezingen de timing van de documentaire betwisten. En ook geen meeslepende film over een politieke buitenstaander die brandschoon probeert te blijven terwijl ze in een modderpoel duikt. Sigrid Kaag: Van Beiroet Tot Binnenhof is eerst en vooral, opnieuw, een portret van een diplomaat aan het werk. Waarbij het internationale decor van die eerdere film zeker zo interessant is als de Haagse kaasstolp waarbinnen ze tegenwoordig moet zien te blijven ademen.

Eind juni 2021 is deze documentaire onder vuur komen te liggen omdat de makers D66 de ruimte zouden hebben gegeven om de inhoud en uitzenddatum van de film te beïnvloeden. Zie hieronder het item van Nieuwsuur daarover:

Totally Under Control

‘We have it totally under control’, beweerde president Donald Trump op 22 januari 2020, toen de eerste Amerikaanse besmetting met het Coronavirus werd vastgesteld. ‘It’s one person, coming in from China. And we have it under control. It’s gonna be just fine.’

Dat zou consequent Trumps boodschap rond COVID-19 blijven: doorlopen, niks aan de hand, het gaat hier geweldig! Totdat meer dan 200.000 Amerikanen aan het virus waren bezweken – bijna een kwart van het totale aantal slachtoffers, op een bevolking die slechts vier procent van de wereldpopulatie uitmaakt – en de Amerikaanse economie bovendien in een ernstige crisis terecht was gekomen. Niet dat Trump daarvan een toontje lager ging zingen, natuurlijk. Zelfs niet toen hij onlangs zelf, net als een deel van zijn directe entourage, besmet raakte met het Coronavirus. 

In deze ontluisterende documentaire, in het geheim gemaakt tijdens het afgelopen half jaar, reconstrueren Alex Gibney, Ophelia Harutyunyan en Suzanne Hillinger met wetenschappers, virologen, medici, klokkenluiders en voormalige overheidsfunctionarissen hoe de Corona-crisis zo gigantisch uit de hand kon lopen in the land of hope and dreams. Het Amerikaanse getalm en gestuntel wordt bovendien afgezet tegen de daadkrachtige respons van Zuid-Korea, dat ongeveer op hetzelfde moment met het virus werd geconfronteerd en het al snel behoorlijk onder controle kreeg.

In de Verenigde Staten leek de wet van Murphy – of laten we het beestje gewoon bij zijn naam noemen: de wet van Trump – van kracht: de lessen van een grootscheepse pandemie-simulatie (Crimson Contagion, 2019) werden compleet genegeerd, met de ontmanteling van het Global Health Security Team ging tegelijkertijd enorm veel expertise verloren en de totale minachting voor wetenschap in het algemeen was ronduit stuitend. Intussen waren er natuurlijk ook lieden en bedrijven die een slaatje uit de situatie konden/mochten slaan. Never waste a good crisis, tenslotte.

En daarbovenop was er dan nog de man zelf en zijn onwezenlijke statements over COVID-19, de gevolgen van het virus en volledig onbewezen en toch enthousiast aangeprezen behandelingen. Als er niet zoveel slachtoffers waren gevallen, veelal binnen sowieso al kwetsbare bevolkingsgroepen, zou je er smakelijk om lachen. Om dat bezoek aan een mondkapjesfabriek in Arizona bijvoorbeeld, waarbij Trump categorisch weigerde om zelf een mondkapje te dragen en iemand toen maar, uit arren moede?, muziek aanzette: Live And Let Die van Guns N’ Roses.

Het zijn dergelijke smeuïge scènes die deze horrordocu over een gigantische leiderschapscrisis en systemisch falen, door Gibney met gevoel voor drama en suspense aan elkaar gesmeed en gepraat, lucht en zelfs een absurdistisch randje geven. Alsof die Coronacrisis zich in een parallel universum voltrekt, waar feiten er niet toe doen, en, geheel naar de wet van Trump, alles draait om beeldvorming. Dus ja, inderdaad, vanuit die optiek bezien hebben ze ‘t daar nog altijd Totally Under Control (124 min.).

Immigration Nation

Netflix

Voordat Donald Trump aan het begin van zijn presidentschap de immigratiedienst van tienduizend extra manschappen voorzag en een zero tolerance-beleid afkondigde, richtte The US Immigration and Customs Enforcement (ICE) zich vooral op illegalen met een strafblad. Nu moest de jacht worden geopend op álle mensen zonder verblijfsvergunning in de Verenigde Staten.

Sindsdien kan er bij iemand die al jarenlang in het land van de onbegrensde dromen woont zomaar ineens een geharnast team deportatie-agenten voor de deur staan met een uitzettingsbevel. Hij of zij krijgt dan nog nét de tijd om afscheid te nemen van z’n directe familie en wordt daarna, in de verplichte handboeien, afgevoerd naar een cellencomplex. Van daaruit wordt het gedwongen vertrek naar het land van herkomst, ook als de persoon in kwestie daar in werkelijkheid nooit heeft gewoond, in gang gezet.

En als de ICE-medewerkers tijdens de operatie toevallig andere illegalen aantreffen worden ook die direct ingerekend. Voor deze ‘collaterals’ mogen ze zelfs op een complimentje rekenen van hun directe collega’s. Die krikken de cijfers zo lekker op. ‘De wet is de wet’, dreunt een Homeland Security-functionaris trouw één van de dogma’s van zijn job op in de schrijnende docuserie Immigration Nation (373 min.). Ze zijn tenslotte niet voor niets ‘wetshandhavers’ en ‘doen ook maar gewoon hun werk’.

Zelfs als dat betekent dat ze daarbij ouders en kinderen van elkaar moeten scheiden. Een paardenmiddel dat een afschrikwekkend effect moet hebben en dat regelmatig resulteert in onmenselijke toestanden. ‘Haar moeder is vermoord’, zegt gedetineerde Erin Ramos bijvoorbeeld geëmotioneerd nadat zijn dochtertje elders, op een voor hem onbekende plek, is ondergebracht. ‘Ze zag alles wat er gebeurde. Wat haar moeder overkwam… En het doet pijn dat ik nu niet weet wat er met m’n dochter gebeurt.’

Net als enkele andere illegale ouders bivakkeert Ramos al enkele maanden in een soort niemandsland, waarbij zowel terugkeer naar z’n geboorteland als hereniging met zijn kind uitblijft. Die hardvochtige aanpak zorgt voor gewetensnood bij enkele van de wat meer empathische immigratiemedewerkers, die door Christina Clusiau en Shaul Schwartz in deze zesdelige serie van zeer dichtbij worden gevolgd, blijkbaar met toestemming van hun werkgever.

Anderen, de hardliners, varen wel bij de omstreden nieuwe koers. ‘Er is een bepaalde… ik noem het geen blijheid maar… voldoening in het uitzetten van mensen die hier niet thuishoren’, zegt een deportatie-supervisor zelfs zonder enige gêne. De rechter heeft zijn beslissing genomen. Hijzelf is nu niet meer dan ‘de taxichauffeur die ze van A naar B brengt’. En dat doet de man dus met liefde en plezier. It’s all in a day’s work for ICE-man, zullen we maar zeggen.

In wezen zijn alle casussen in Immigration Nation – of het nu gaat om uitgebuite illegale werkkrachten, de tienduizenden wachtende asielzoekers in de Mexicaanse grensplaats Ciudad Juárez of uitgezette Amerikaanse oorlogsveteranen – pijnlijke varianten op één en hetzelfde thema, dat in deze heftige, soms ook wat fragmentarische miniserie van alle kanten wordt belicht: hoe, waar en waarom begrenzen we elkaar? En wie heeft daarbij de overhand?

Het draait uiteindelijk om gewone mensen in de knel die de gok hebben gewaagd en hun geluk elders zijn gaan beproeven. In een land dat in wezen vrijwel volledig uit immigranten bestaat en dat zich tóch met vrijwel alle middelen te weer stelt tegen hun komst. Dat grimmige en aangrijpende uitgangspunt wordt vertaald in een vlijmscherpe aanklacht tegen de (virtuele) muur die Trump, net als overigens veel van zijn voorgangers, rond Amerika heeft opgetrokken.

Hillary

VPRO

‘Mensen hebben altijd een mening over mij, positief dan wel negatief’, zegt de hoofdpersoon zelf. ‘Ik heb eens tegen iemand gezegd die me vroeg wat ik op mijn grafsteen wilde: ze was lang niet zo goed of slecht als mensen zeggen dat ze was.’ Hillary (257 min.), achternaam overbodig, lacht erbij. Professioneel. Zoals ze de anekdote vast ook wel eens vaker zal hebben verteld. Als onderdeel van haar standaardrepertoire als politicus.

En dat is natuurlijk precies het beeld wat kleeft aan mevrouw Clinton, een achternaam die ze overigens pas enkele jaren ná haar huwelijk met Bill en puur vanuit politieke overwegingen aannam. Van de vrouw die zegt wat ze denkt dat je wilt horen óf de vrouw die je voor de gek houdt waar je bij staat. Geen authentiek mens. Laat staan: iemand van wie je zou kunnen houden. Het is natuurlijk maar de vraag of zij, de eerste vrouw die een serieuze gooi naar het Amerikaanse presidentschap deed, daarmee recht wordt gedaan.

Een persoonlijk zitinterview met diezelfde wegbereider, dat zich over maar liefst zeven dagen heeft uitgestrekt, vormt het hart van deze vierdelige documentaireserie, waarin Hillarys turbulente bestaan grondig wordt doorlopen. Met bijdragen van echtgenoot Bill en dochter Chelsea, haar vaste getrouwen en journalisten. Regisseur Nanette Burstein wisselt dit levensverhaal af met een afgewogen selectie uit duizenden uren backstage-beelden die Team Clinton zelf maakte van de dramatisch verlopen presidentscampagne van 2016, waarbij Hillary het onderspit zou delven tegen Donald Trump.

Dat levert bijzondere inzichten op. Al in oktober 2016, een dikke maand voor die fatale verkiezingsdag, voorspelt Clinton in zekere zin de ongemakkelijke verhouding van Trump tot Poetin én de Oekraïne, die onlangs tot een impeachmentproces tegen de zittende Amerikaanse president heeft geleid. Ze reageert op dat moment op haar vicepresidentskandidaat Tim Kaine die door Trumps voorganger Barack Obama, in het openbaar altijd erg diplomatiek over Donald Trump, zou zijn aangespoord om er alles aan te doen om ‘een fascist uit het Witte Huis te houden’.

Zo biedt deze groots opgezette miniserie een fascinerende inkijk in een halve eeuw Amerikaanse politiek en wordt de heldin van vrouwelijk Amerika/Crooked Hillary (doorhalen wat niet van toepassing is) in die periode meteen op een geloofwaardige manier gehumaniseerd. Als in: een gewoon mens, met opmerkelijke talenten en enkele opzichtige karakterzwaktes. Een gewoon mens, dat de belichaming werd van de (vooralsnog gefnuikte) vrouwelijke emancipatiestrijd in de Verenigde Staten werd, dat wel.

Cold Case Hammarskjöld

‘Om eerlijk te zijn ben ik nooit echt geïnteresseerd geweest in de nalatenschap van Dag Hammarskjöld’, bekent filmmaker Mads Brügger halverwege zijn film over de mysterieuze dood van de secretaris-generaal van de Verenigde Naties, bij een vliegtuigongeluk in 1961 in de voormalige Britse kolonie Noord-Rhodesië. ‘Omdat de meeste mensen nooit van hem hebben gehoord. En als je hem ziet komt hij over als een sullig personage uit een romantische komedie.’

Hij vervolgt: ‘Voor mij was Dag Hammarskjöld vooral een vrijbrief om alle dingen te doen die ik leuk vind: Belgische huurlingen opsporen, verhalen vertellen over volledig in wit geklede slechteriken, een schoppenaaskaart die wordt gevonden op plaatsen delict, geruchten over geheime Afrikaanse organisaties… Daarom ben ik op deze trein gesprongen, niet wetende waarheen die me zou leiden.’

Die bekentenis is Brügger ten voeten uit. Terwijl hij samen met onderzoeker Göran Björkdahl Hammarskjölds dood (was het moord? Een samenzwering misschien?) helemaal uitpluist, toont hij regelmatig zijn absurde gevoel voor humor. Als ze bijvoorbeeld met een metaaldetector op zoek willen gaan naar het wrak van Hammarskjölds neergestorte vliegtuig, legt hij alvast twee sigaren klaar. Voor het geval dat ze dat vliegtuigwrak nog zouden vinden ook.

Cold Case Hammarskjöld (127 min.) is sowieso een bijzondere film: een verdomd knap staaltje onderzoeksjournalistiek, op een speelse en avontuurlijke wijze vormgegeven. Zo kiest Brügger niet voor een reguliere voice-over om zijn vertelling te structureren, maar dicteert hij zijn verbindende teksten aan twee donkere secretaresses, die deze braaf uittypen. Waarom twee en niet één secretaresse? Dat weet de filmmaker zelf ook niet, bekent Brügger in een soort meta-voice-over waarin hij zijn eigen rol tijdens het maken van de documentaire belicht.

Gaandeweg komen Brügger en Björndahl in Zuid-Afrika een huiveringwekkend complot van witte nationalisten op het spoor, waarmee deze fascinerende documentaire tot een krachtige climax wordt gebracht. Waarbij Dag Hammarskjöld inderdaad niet meer dan een begin- en eindpunt is voor het ‘stranger than fiction’-verhaal dat Mads Brügger hier op onnavolgbare wijze vertelt.