West Of Memphis

Sony Pictures Classics / Netflix

Al snel gaat het verhaal met de feiten op de loop. Die zijn ook zo gruwelijk dat het niet vreemd is dat ze een kleine schokgolf te weeg brengen: op 6 mei 1993 worden in een greppel nabij West Memphis in Arkansas de levenloze lichamen van drie achtjarige jongetjes aangetroffen. Vastgebonden, misbruikt. Al snel worden er drie plaatselijke tieners gearresteerd. Metalfans, ideale doelwitten voor de dan welig tierende Satanic Panic. De kwetsbaarste van de drie, een zwakbegaafde zeventienjarige jongen genaamd Jessie Misskelley Jr., legt al snel een bekentenis af en beschuldigt meteen ook de andere twee: de rustige tiener Jason Baldwin en een dwarse jongeling die met enige goede wil een diabolische persoonlijkheid is toe te dichten, Damien Echols.

En dan strijkt er een cameraploeg neer in Arkansas, die van het gruwelijke misdrijf in het Amerikaanse zuiden een zaak maakt die internationaal tot de verbeelding spreekt. Met de documentaires Paradise Lost: The Child Murders At Robin Hood Hills (1996), opvolger Paradise Lost 2: Revelations (2000) en sluitstuk Paradise Lost 3: Purgatory (2011) leveren Joe Berlinger en Bruce Sinofsky een onvervalste true crime-klassieker in drie bedrijven af: de Paradise Lost-trilogie. Hun conclusie is dat de drie jonge mannen, die inmiddels al jaren in een cel zitten, niet verantwoordelijk kunnen zijn voor de gewelddadige dood van de kleine Stevie Branch, Michael Moore en Christopher Byers.

Intussen is er een typische true crime-dynamiek op gang gekomen, die tegenwoordig vanzelfsprekend lijkt in dit soort geruchtmakende zaken. Echols, Baldwin en Misskelley krijgen bekendheid als The West Memphis Three. Amateurdetectives (waaronder Lorri Davis, die een relatie krijgt met hoofdverdachte Damien Echols) bijten zich vast in de zaak, bekendheden (Eddie Vedder, Henry Rollins en Natalie Maines) beginnen zich ermee te bemoeien en er komt een serieuze stroom boeken op gang. Overal steken intussen ‘Free The West Memphis Three’-initiatieven de kop op. De documentaire West Of Memphis (147 min.), geproduceerd door Lord Of The Rings-regisseur Peter Jackson en zijn vrouw Fran Walsh uit Nieuw-Zeeland (!), past in die ontwikkeling.

De patente documentaire van Amy Berg, die een jaar na het laatste Paradise Lost-deel wordt uitgebracht, is de weerslag van al die verschillende inspanningen, loopt de zaak nog eens zorgvuldig door en richt zich dan op een nieuwe verdachte. Nadat in het tweede deel van de trilogie van Berlinger en Sinofsky het onvergetelijke larger than life-personage John Mark Byers, de stiefvader van één van de slachtoffertjes, nadrukkelijk naar voren is geschoven als de mogelijke moordenaar – een suggestie die later overigens ook weer is ontkracht – zetten de zelfbenoemde speurders Berg en co. nadrukkelijk in op een andere stiefvader: Terry Hobbs. Na afloop zullen veel kijkers waarschijnlijk niet begrijpen waarom de man, die een relatie heeft gehad met de moeder van Stevie Branch, niet allang achter slot en grendel zit.

Typisch true crime, zou je kunnen zeggen. Het genre bestaat bij de gratie van zulke verontwaardiging. Sinds de film in 2012 is uitgebracht lijkt er alleen geen wezenlijke vooruitgang te zijn geboekt. The West Memphis Three hebben weliswaar een Pyrrusoverwinning geboekt – door een Alford Plea te accepteren, waarbij je formeel verklaart dat je schuldig bent en ondertussen staande houdt dat je onschuldig bent – en verkeren sinds 2011 op vrije voeten. Over wie op 5 mei 1993 die drie onschuldige jongetjes heeft vermoord, is echter nog altijd geen definitief uitsluitsel – al heeft Terry Hobbs, die in 2019 zijn memoires Boxful Of Nightmares uitbracht, voor menigeen nog steeds de schijn tegen.

Stamped From The Beginning

Netflix

Het is een ongelijke strijd. Zwarte Amerikanen zijn Stamped From The Beginning (91 min.), volgens schrijver en historicus Ibram X. Kendi in zijn gelijknamige bestseller, die nu door de toonaangevende Afro-Amerikaanse documentairemaker Roger Ross Williams op virtuoze wijze is verfilmd. Ze zijn vanaf hun aankomst in de Verenigde Staten, op één van die vermaledijde slavenschepen op de Transatlantische route, geframed als nauwelijks te onderscheiden van beesten.

In die periode is volgens Kendi sowieso het concept ‘zwart’ ontstaan. Van tevoren beschouwden de tot slaaf gemaakten zichzelf nog gewoon als lid van een bepaalde Afrikaanse stam. Zij voelden zich helemaal geen onderdeel van één en hetzelfde ras. Hun slavenhouder kon zijn handel, naar zichzelf en de rest van de wereld, echter alleen verantwoorden als hij aannemelijk kon maken dat het om een minderwaardige mensensoort ging. Zwart dus. Als roet, de nacht en al wat sowieso het daglicht niet kan velen. En al die verschillende mensen hadden zich maar naar dat idee te voegen.

Het concept ‘wit’, zo betogen Kendi en de andere zwarte denkers die Williams in zijn puntige filmessay aan het woord laat, stamt zelfs van nog later datum. Toen ze zich wilden onderscheiden van arbeiders met een kleurtje konden Polen, Italianen en Ieren lekker schuilen onder wat activiste Brittany Packett Cunningham ‘een paraplu van witheid’ noemt. De twee bevolkingsgroepen zaten allebei onder de knoet bij een kleine, natuurlijk witte, elite en werden daardoor lekker tegen elkaar uitgespeeld. Drie keer raden welke groep zich uiteindelijk van dit juk wist te bevrijden.

Zulke inzichten hadden gemakkelijk tot een dor en tamelijk breedsprakig vertoog kunnen leiden waarin de witmens met allerlei, nauwelijks te betwisten, feiten om de oren wordt geslagen en intussen ook de ‘Black is beautiful’-gedachte wordt uitgedragen. Roger Ross Williams richt zich echter vooral op het wild kloppende hart uit Kendi’s boek en dient dit nu op met een caleidoscopische mixture van speelfilmfragmenten, animatie, nieuwsreportages, literatuur en kunst, waarbij een stuwende soundtrack er wel voor zorgt dat het tempo en de schwung erin blijven.

Te midden van Afro-Amerikaanse iconen zoals Frederick Douglass, Maya Angelou en Barack Obama houdt Williams echt even halt bij de baanbrekende vrouwen Harriet Jacobs (die als eerste haar eigen slavenverhaal op papier zette), Ida B. Wells (een burgerrechtenactiviste die het aantal lynchpartijen in kaart bracht) en Phillis Wheatley (de eerste zwarte vrouw met een dichtbundel). Na de publicatie van Wheatleys boek werd er overigens een commissie van wijze mannen – herstel: witte mannen – ingesteld. Want zulke poëzie kon toch niet zijn geschreven door ‘slechts een zwarte vrouw’? 

Zwierig slalomt Roger Ross Williams, aan de hand van het onderzoek van Dr. Ibram X. Kendi, zo door de historie van Zwart Amerika. Met prominente vertegenwoordigers als schrijfster Angela Davis, influencer Lynae Vanee en congreslid Cori Bush, langs de pijnlijke symbolen Willie Horton, Rodney King en King Kong (!), via zwarte hyperseksualiteit en -criminaliteit, dwars door witte iconen zoals Thomas Jefferson, Jefferson Davis en ‘white savior’ Abraham Lincoln, op weg naar George Floyd. Want Black Lives Matter blijkbaar nog altijd niet evenveel als die van witte Amerikanen.

Er is niets mis met zwarte mensen, concludeert Kendi. Maar alles met hoe we naar zwarte mensen kijken.

JFK: One Day In America

Disney+ / National Geographic

Straks is er alleen nog de Zapruder-film, de gruwelijke weerslag van de moord op president John F. Kennedy op 22 november 1963. Luttele seconden beeldmateriaal, geschoten door de amateurfilmer Abraham Zapruder, dat sindsdien door Jan en alleman kapot is geanalyseerd en onderdeel is geworden van talloze complottheorieën. Kan uit die schokkende filmframes worden afgeleid dat Lee Harvey Oswald, die twee dagen later werd geliquideerd door de maffiose nachtclubeigenaar Jack Ruby, toch had geopereerd als een ‘lone shooter’? Of volgt daaruit juist dat er sprake moet zijn geweest van een samenzwering, mét of zelfs zónder betrokkenheid van Oswald?

Zestig jaar na dato zijn er nog maar weinig mensen die er daadwerkelijk bij waren, op de dag dat er zeker drie schoten klonken op Dealey Plaza in Dallas, Texas. In JFK: One Day In America (132 min.) komen enkele van deze laatste ooggetuigen aan het woord. De geheimagenten Clint Hill en Paul Landis bijvoorbeeld, belast met de beveiliging van de president en zijn echtgenote Jackie. Zij zouden de rest van hun leven last houden van schuldgevoelens. Of Buell Frazier, een collega van Lee Harvey Oswald bij het Texas School Book Depository, van waaruit hij ook zou hebben geschoten. Hij had Oswald die dag nog een lift gegeven. Frazier zou nooit meer dezelfde worden. De jongen die ‘s ochtends van huis vertrok is nooit meer thuisgekomen, vertelt hij. In plaats daarvan meldde zich een man die nog vrijwel dagelijks in gedachten terug in de tijd reist naar vrijdag 22 november.

In deze driedelige serie van Ella Wright schetsen diverse direct betrokkenen de achterkant van gebeurtenissen die allang tot de geschiedenisboeken zijn doorgedrongen: Gayle en Bill Newman (echtelieden uit Dallas, die na de aanslag hun kinderen met hun eigen lijf beschermden), Sid Davis (correspondent uit Washington, getuige van het inzweren van Kennedy’s opvolger Lyndon Johnson), John Brewer (eigenaar van de schoenenwinkel, waar Lee Harvey Oswald werd gearresteerd), Bill Mercer (lokale nieuwspresentator, die Oswald vertelde dat hij werd verdacht van de moord op de president), Rusty Robbins (politieagent te Dallas en een bekende van Oswald-killer Jack Ruby), Peggy Simpson (een journaliste, die erbij was toen diezelfde Ruby JFK’s vermeende moordenaar doodschoot op het politiebureau) en Ruth Paine (een vriendin van Oswalds Russische vrouw Marina).

Behalve deze laatste overlevenden van het weekend waarin Amerika zogezegd zijn onschuld verloor, beschikt deze miniserie over nóg een uitgesproken troef: niet eerder vertoonde – en voor het eerst ingekleurde – beelden van de gebeurtenissen voor en na de aanslag. Zeker die inkleuring heeft gebeurtenissen, die eigenlijk allang tot het grijze of zwart-witte verleden behoren, ineens weer de tegenwoordige tijd ingetrokken. In combinatie met een indringende soundtrack wordt die moord op John F. Kennedy plotseling weer actueel en urgent. Dat is de voornaamste winst van deze straffe historische serie, die zich verder niet bezondigt aan de eindeloze speculaties en uitzinnige complottheorieën waarin de Zapruder-film zo’n essentiële rol is gaan spelen.

Right To Fight

SkyShowtime

Vrouwen zijn er niet voor gebouwd. Het zijn onderdanige wezens. Die laat je dus niet boksen. Ze kunnen sowieso geen klappen op de borst krijgen, stelt de bekendste vechter ter wereld, Muhammad Ali. Vrouwen denken dat ze dezelfde dingen kunnen als mannen, constateert Ali’s grote rivaal Joe Frazier misprijzend. Nee, de Amerikaanse bokswereld zit begin jaren zeventig bepaald niet te wachten op vrouwelijke vechters. Er bestaat alleen zoiets als ‘apartment boxing’, vertelt boksjournalist Mike Silver. Flatboksen. Videobanden van boksende vrouwen, liefst topless.

Dat is echter buiten geëmancipeerde vrouwen zoals Cathy ‘Cat’ Davis, Lady Tyger en Killer Diane gerekend. Zij willen koste wat het kost de ring in. De officiële bokscommissie wil alleen geen vergunningen afgeven aan vrouwen. Ze zullen hun Right To Fight (89 min.) dus moeten opeisen. Het is een aansprekend verhaal, dat volgens bokshistorica en oud-vechter Sue ‘Tiger Lilly’ Fox desondanks nooit de officiële geschiedschrijving van de sport heeft bereikt. Want die wordt nu eenmaal vooral opgetekend door mannen, die vast weinig van het feminisme moe(s)ten hebben.

Het gaat er stevig aan toe, in de beginjaren van het vrouwenboksen. In de sportschool waar Pat ‘Liberation’ Pineda traint breekt bijvoorbeeld brand uit, toevallig op de plek waar haar spullen liggen. Pat heeft echter iets te bewijzen – vooral naar zichzelf – en laat zich dus door niets of niemand van de wijs brengen. Vanwege alle bedreigingen heeft ze wel een politie-escorte nodig voor haar tweekamp met Kim Maybee. Pat Pineda heeft ondertussen ook iets te verbergen, vertelt ze in deze doeltreffende docu van Georgina Camnalleri. Iets wat een mannelijke bokser nooit zal overkomen.

De vrouwelijke atleten krijgen verder gedurig te maken met seksisme. Ze moeten zich de mannen soms letterlijk van het lijf houden. Als ‘sexy’ vrouwen, die vreemd genoeg toch vaak voor manwijf of lesbienne worden versleten, zijn ze volgens officials ook slecht voor het imago van de sport (waarbij mannen elkaar dus tot moes proberen te slaan). En als de bobo’s dan toch overstag moeten, gedwongen door de rechter, tonen ze een ander kwalijk trekje: good ol’ racisme. Want als er dan toch zo nodig vrouwelijke boksers moeten komen, dan liefst wel witte vrouwelijke boksers.

De roomblanke ‘Cat’ Davis, binnengehaald als The Great White Hope, krijgt dus de prijsgevechten toebedeeld die haar zwarte opponent Marian ‘Lady Tyger Trimiar worden onthouden. En Cats manager Sal Algieri blijkt ook nog wat slinkse trucs achter de hand te hebben. Kordaat diept de eerste generatie vrouwelijke boksers, die in het geladen eind van Ready To Fight nog eens samenkomt om ervaringen uit te wisselen, een onvermoede kant op van de tweede feministische golf waarbinnen ook zij, vooral buiten de boksring, flink strijd hebben moeten leveren.

2nd Chance

Showtime

Hij stopt de kogels demonstratief één voor één in de 44. Magnum-revolver en geeft dan zijn autosleutels af. Voor het geval dat er onverhoopt toch iets misgaat. Daarna demonstreert Richard Davis nog even achteloos hoe handig hij is met de blaffer die we vooral associëren met Dirty Harry en stroopt zijn mouwen op. ‘Veel mensen denken dat het ontzettend dom is wat ik nu ga doen’, zegt hij in de camera. ‘Maar als dit ook maar voor één domoor het verschil maakt…. Als die dit ziet en denkt: “ja zo’n ding wil ik ook”, dan is ’t het waard geweest.’ Davis pakt de revolver nog eens goed vast en richt hem dan… op zichzelf. Hij zucht diep en haalt de trekker over. ‘Makkelijk zat!’

Het is Richard Davis, de bedenker van nauwelijks zichtbare en gemakkelijk te dragen kogelwerende vesten, ten voeten uit. Een vlotte prater, een gladde verkoper én een slimme filmmaker. In zijn leven als het boegbeeld van Second Chance heeft hij zichzelf in totaal bijna tweehonderd keer beschoten en – nog veel belangrijker, vindt hij zelf – honderden Amerikaanse agenten en soldaten het leven gered. In deze film van Ramin Bahrani slaat hij zichzelf daarvoor regelmatig opzichtig op de borst. Zoals hij, nooit vies van een spraakmakende reclametruc, politiemannen die iemand hebben neergeknald die het vuur op hen had geopend ook regelmatig een wapen cadeau heeft gedaan.

De slimmerik heeft de vuurgevechten van zijn helden tevens verfilmd, als een gewiekste mixture tussen reconstructie en commercial. Één van de hoofdpersonen van die films, politieagent Aaron Westrick, vertelt in 2nd Chance (89 min.) hoe een kogelvrij vest zijn leven heeft gered tijdens een schietpartij. Westrick zal zich ontwikkelen tot een trouwe secondant van Davis én aan de basis staan van diens ondergang. Want als de nieuwe vesten die Davis’ bedrijf vanaf 1998 begint te verkopen niet blijken te deugen, daardoor mannen om het leven komen en de professionele bullshitter desondanks aan zijn vaste promoverhaal vasthoudt, begint Westricks geweten duchtig op te spelen.

De rechtschapen oud-politieman komt recht tegenover de praatjesmaker te staan. En die blijkt nog wel meer lijken in de kast te hebben liggen, ontdekt Ramin Bahrani in dit wat grillige portret van Richard Davis. De voormalige eigenaar van een pizzeria probeert in die gevallen recht te praten wat toch echt krom lijkt en de filmmaker laat hem daar in zekere zin ook mee wegkomen. Hij zorgt weliswaar voor bewijsmateriaal en verklaringen van direct betrokkenen, waaronder twee ex-vrouwen, die ’s mans lezing van de feiten ondergraven, maar legt hem voor de camera nooit écht het vuur aan de schenen. Davis zou zich er vermoedelijk, ongetwijfeld met de nodige bravoure, toch uit hebben gekletst.

Elke aanval op zijn integriteit ketst af op de ‘body armor’ waarmee Richard Davis zichzelf, zijn zelfbeeld en de zijnen, waaronder een WOII-veteraan als geadoreerde vader en zijn zoon Matt die met de onderneming Armor Express in papa’s voetsporen treedt, probeert te beschermen. Die onverzettelijkheid maakt van hem tegelijkertijd een onweerstaanbaar documentairepersonage. 

Kim Novak: Hollywood’s Golden Age Rebel

Arte

Als een klassieke ‘blonde bombshell’, aan de man gebracht onder de noemer ‘The Lavender Blonde’, werd Kim Novak begin jaren vijftig door Hollywood in de markt gezet. Als de opvolgster bij filmstudio Columbia Pictures van Rita Hayworth en een geduchte rivale van Marilyn Monroe, de ster van de concurrerende studio 20th Century Fox. In Alfred Hitchcocks klassieker Vertigo (1958) zou de Amerikaanse actrice tot grote hoogte stijgen met een ijzingwekkende dubbelrol.

Tegelijkertijd werd ze behandeld zoals vrouwen nu eenmaal werden behandeld in het mannenbolwerk dat Hollywood zeker in die tijd was. Haar schoonheid voelde daardoor eerder als een juk dan als een zegen. ‘Ik herinner me nog goed dat het hoofd publiciteit van een filmstudio ooit tegen me zei: vergeet nooit dat je niet meer bent dan een stuk vlees’, stelde ze toentertijd verontwaardigd tijdens een tv-interview. ‘Net als in een slagerij. En het erge is: zo word je ook behandeld.’

Daarmee slaat Kim Novak: Hollywood’s Golden Age Rebel (52 min.) een vergelijkbare toon aan als de recente portretten van klassieke ‘sekssymbolen’ zoals Mae West, Marilyn Monroe en Anita Ekberg. Zij mochten stuk voor stuk nooit meer worden dan de vleesgeworden mannelijke fantasie. Novak voelde zich bepaald niet senang bij deze rol, die haar automatisch was toebedeeld. ‘Ik wilde mijn ziel laten zien op het scherm’, vertelde ze op latere leeftijd. ‘Niet mijn borsten.’

Volgens dit klassiek gemaakte portret van Jessica Menéndez was zij sowieso een ster tegen wil en dank. Novak wilde eigenlijk kunstenares worden en liep voortdurend tegen de beperkingen op die ze als eigenzinnige vrouw kreeg opgelegd. Dat werd nog eens pijnlijk duidelijk toen in de media het verhaal rondging dat ze een relatie had met Sammy Davis Jr. Een witte ster die zich inliet met een zwarte man. Dat was vragen om problemen in de oerconservatieve filmindustrie.

Bezien vanuit het #metoo-tijdperk lijkt het Hollywood uit deze degelijke tv-docu, waarin een verteller de kijker langs allerlei filmfragmenten, archiefmateriaal en enkele filmhistorici loodst, één grote vleesfabriek en ‘casting couch’. Zo bekeken is het helemaal niet vreemd dat één van de grootste sterren van de fifties al na een kleine vijftien jaar besloot om zich voortaan vooral op schilderen te gaan richten.

STILL: A Michael J. Fox Movie

Apple TV+

Dit verhaal heeft alles wat een ouderwetse ‘tearjerker’ nodig heeft. Een voormalige schlemiel wordt tegen alle verwachtingen in een immens populaire televisie- en filmster en krijgt dan, eind twintig pas, een ongenadige onheilstijding: de ziekte van Parkinson.

In andere handen, een minder creatieve filmmaker en een minder lichtvoetige hoofdpersoon, zou het dat ook vast zijn geworden: zo’n documentaire die langzaam ieders keel dichtknijpt, waarna de kijker happend naar adem het aangrijpende dan wel sentimentele einde bereikt. En terwijl de allerlaatste traan over diens wang biggelt, wil de steen in zijn maag maar van geen wijken weten.

Dat is niet deze film. Omdat Davis Guggenheim over veel te veel verbeeldingskracht, makerslol en durf beschikt om zo’n rechttoe rechtaan drama te maken. En acteur Michael J. Fox in één (trillende) vinger meer humor en zelfspot heeft dan de gemiddelde comedian en bovendien consequent weigert om zijn leven te laten reduceren tot een zorgvuldig gecomponeerd hoopje ellende.

Wat is STILL: A Michael J. Fox Movie (95 min.) dan wel? Een ontzettend, ja, levenslustige film. Over een man die al als jong en (veel te klein) kind leerde dat het leven hem voor de keuze zette: funny or fight. Fox koos natuurlijk voor het eerste. Na talloze kinderrollen, die hij vanwege zijn geringe lengte als volwassene best nog kon spelen, volgde zijn doorbraak in de cheesy sitcom Family Ties.

Als Alex P. Keaton, de conservatieve oudste zoon van een hippiestel, stal hij ieders hart. Niet in het minst van de bevallige Tracy Pollan, die ook in het echte leven zijn geliefde – en de moeder van hun vier kinderen – zou worden. En kort daarna volgde zijn definitieve doorbraak in Hollywood met de eerste Back To The Future-film en was de ster Michael J. Fox (voorheen Mikey Fox) geboren.

Guggenheim dist het verhaal, dat Fox van zijn leven heeft gemaakt en eerder al in enkele boeken verwerkte, met ongelooflijk veel bravoure en schwung op. Daarbij maakt hij zeer ingenieus gebruik van scènes uit het omvangrijke oeuvre van zijn protagonist, vermengt die met gereconstrueerde kerngebeurtenissen uit diens leven en saust er enkele lekkere pophits doorheen. Dat werkt wonderwel.

STILL vangt zo ook de losse ‘tone of voice’ van Michael J. Fox, een man die beweert dat geen drank, drugs of vrouw op kan tegen dat gevoel als er om je wordt gelachen. Dit is dus geen topzware film – ook al wordt het Zwaard van Damocles dat permanent boven de hoofdpersoon hangt zeker niet buiten beeld gehouden. Het krijgt alleen tegenwicht met humor en (zelf)relativering.

En ook als zijn verhaal definitief aanbelandt bij de trillende vinger, die al aan het begin van dit (zelf)portret is geïntroduceerd, blijft Guggenheim stijl- en toonvast. Want Fox mag dan een ziekte hebben die ‘progressief, degeneratief en ongeneeslijk’ is – iets wat hij jarenlang verborgen hield, ook al is het met de wijsheid van nu gemakkelijk te spotten in beelden uit die tijd – die kan zijn kern niet raken.

De aandoening is natuurlijk ook zichtbaar in de centrale interviews voor deze, vreemd genoeg, héérlijke film, die werkelijk op alle niveaus werkt. Als Fox’s tremoren zich bijvoorbeeld even niet meer laten controleren of maskeren en hij nodig zijn medicatie moet innemen. ‘Je krijgt weer de vorm van jezelf’, zegt hij dan, zodra de rust in zijn binnenste is teruggekeerd. ‘Je wordt weer met jezelf gevuld.’

In de beperking toont zich zo wederom de meester. Tegelijkertijd slaagt Davis Guggenheim erin om voorbij die beperking te komen. Met een meesterlijke documentaire tot gevolg: een typische Michael J. Fox-film.

Hearts And Minds

Military Report

Als er één land met zelfvertrouwen uit de Tweede Wereldoorlog is gekomen, dan moet het de Verenigde Staten zijn. Het idee van Amerika als politieagent van de wereld heeft zich dan stevig in het collectieve zelfbeeld vastgezet. Een militaire kracht ten positieve. Onoverwinnelijk. En voortgedreven door hoogdravende idealen.

Deze Oscar-winnende anti-oorlogsfilm uit 1974, waarin Amerika’s tragische exercitie in Vietnam wordt belicht, maakt voor eens en altijd korte metten met dat idee. Het superioriteitsgevoel van de VS – op een treffende manier belichaamd door fier zingende soldaten uit de musical This Is The Army, die beweren dat ze ‘dressed up for victory’ zijn en beslist ‘won’t stop winning’ – wordt door regisseur Peter Davis op alle mogelijke manieren uitgekleed. Tot er niet veel meer rest dan militair jargon als ‘kill ratio’, ‘free fire zones’ en ‘search & destroy’. Of, zoals Amerikaanse Vietnam-veteranen hun modus operandi tegenover elkaar kortweg samenvatten: ‘kill some gooks’.

Davis start bij het begin. ‘Ons idee over vooruitgang beperkt zich niet tot ons eigen land’, zegt de Amerikaanse president Harry Truman (1945-1953), met gevoel voor understatement. ‘Dat delen we met mensen in de hele wereld.’ Zijn woorden worden direct gevolgd door bombardementen en beschietingen in Vietnam. Die beelden zijn een logisch gevolg van de acties van Trumans opvolgers. Van Eisenhouwers domino-theorie, dat de hele wereld direct communistisch wordt als ze Vietnam laten vallen, via Kennedy’s eenzijdige blik op het licht aan het eind van de tunnel tot Johnsons larmoyante betoog dat ze de Hearts And Minds (112 min.) van de plaatselijke bevolking moeten winnen.

Tegenover verdedigers van die doctrine, zoals ideoloog Walt Rostow, generaal William Westmoreland en de voormalige krijgsgevangene George Coker, plaatst Davis enkele landgenoten met gewetensbezwaren, een dienstweigeraar én defensieanalist Daniel Ellsberg, die geheime documenten over de oorlog lekte, de Pentagon Papers. Ellsberg windt er geen doekjes om: ‘We willen er niet aan dat dit onze oorlog is, want dat zou inhouden dat we moeten erkennen dat de slachtoffers die aan beide zijden zijn gevallen een gevolg zijn van ons eigen beleid en dat we misschien aan de verkeerde kant vechten. Wij vechten niet alleen aan de verkeerde kant, wij zíjn de verkeerde kant.’

Voor die stelling is zonder al te veel moeite bewijs te vinden. Davis laat vaak eerst de arrogante onwetendheid van Amerikaanse beslissers zien en daarna de dood en destructie die zij aan het andere eind van de wereld zaaien. Gewone Vietnamezen tonen vervolgens wat er werkelijk in hun harten en hoofden omgaat en hoe ze kapot gaan van verdriet om wat er bij hen, in hun familie of onder hun volk is aangericht. ‘De Oriëntaal hecht nu eenmaal niet zoveel waarde aan het leven’, bestaat William Westmoreland, die vier jaar lang bevelhebber van de Amerikaanse troepen in Vietnam was, ‘t desondanks te zeggen. ‘Het leven is overvloedig en goedkoop in de Oriënt.’

Intussen blijft de Amerikaanse generaal ziende blind en horende doof voor de rol die hij en de zijnen daarin hebben gespeeld – en die glashelder is voor iedereen die dit krachtige schotschrift tegen Amerika’s brute oorlogsdrift heeft gezien.

The Mission

Autlook

Het is een soort dienstplicht. Geen militaire of maatschappelijke, maar een religieuze dienstplicht. Alle jongeren van de Amerikaanse Church Of Jesus Christ Of Latter-Day Saints (LDS) moeten eraan geloven. Ze moeten zich minimaal achttien maanden vrijmaken om de heilige boodschap van The Book Of Mormon te verspreiden.

Deze documentaire van Tania Anderson volgt de Elders Pauole en Davis en de Sisters Field en Bills – ze mogen elkaar niet bij hun voornaam aanspreken – tijdens The Mission (95 min.), die hun jonge levens moet vormen. Ze worden naar het andere eind van de wereld gezonden: Finland. De Missie Helsinki is een behoorlijke uitdaging: van de ruim vijfeneenhalf miljoen Finnen zijn er nog geen vijfduizend lid van de Mormoonse kerk.

Eerst gaan ze echter naar het Missionary Training Center in Utah, waar ze elkaar leren kennen en een stoomcursus Fins krijgen. Eenmaal in Scandinavië worden de missionarissen geïnstrueerd over de regels (hooguit eenmaal per week contact met familie) en krijgen ze een partner toegewezen. Alleen vanwege ‘redenen van persoonlijke hygiëne’ mogen ze elkaar de komende tijd uit het oog verliezen. Na negen weken krijgen ze een andere Elder Of Sister toegewezen.

Het wordt een periode die hun geloof versterkt of hen juist aan het twijfelen brengt. Want die Finnen zitten niet bepaald op hen te wachten. ‘Get a fucking life’, roept een jongen met opgestoken middelvinger twee Elders toe, als ze in hun nette pak en met hun stichtelijke boodschap op pad zijn. Het serieuze gesprek over religie en zingeving van twee Sisters bij een aardige familie thuis levert uiteindelijk al even weinig op: géén bekeerde zielen.

Anderson observeert de LDS-jongeren zonder te oordelen en kan zo diep doordringen in hun (belevings)wereld. Daarin speelt niet alleen geloof een belangrijke rol, maar ook hoe ze zich in den vreemde, zonder hun ouders en vrienden, staande houden. Als één van hen psychische problemen begint te ontwikkelen, dringt de vraag zich op of de missionaris moet worden teruggeroepen naar huis. Want dat voelt als immens persoonlijk falen.

En als de Missie Helsinki er dan officieel opzit en Kai Pauole, Tyler Davis, Mckenna Field en Megan Bills gelouterd naar huis zijn teruggekeerd, het vanzelfsprekende eindstation van deze serene film, wacht het volwassen bestaan: trouwen en kinderen krijgen? Of toch een ander leven, al dan niet in dienst van de Heer?

Subject

Autlook

‘Did he do it?’ schreeuwt een enorm billboard aan de overkant van de straat. Margie Ratliff schrikt ervan als ze haar auto parkeert. ‘De oude poster is terug om ons te achtervolgen’, zegt ze beduusd.

Met het bord kondigt Netflix de re-release aan van The Staircase, een true crime-serie uit 2004 over de moord op Margies moeder Kathleen. Haar vader Michael Peterson geldt daarvoor als verdachte. De oorspronkelijke documentaireserie wordt, samen met het driedelige vervolgseizoen uit 2018, in bijna tweehonderd landen opnieuw uitgebracht. Margie kijkt met gemengde gevoelens terug op haar deelname aan de serie. Alsof ze als tiener permanent onder de microscoop lag – en, ongewild, nog altijd ligt. Haar vader heeft daar veel minder moeite mee. Michael Peterson beschouwt de camera als een probaat middel om zijn verhaal te doen en zijn onschuld te bepleiten.

Ieder taxeert z’n rol in een iconische documentaireproductie op zijn eigen manier. Dat is een terugkerend element in wat gerust een Droste-docu mag worden genoemd: Subject (96 min.), een intrigerende documentaire van Jennifer Tiexiera en Camilla Hall over de hoofdpersonen van documentaires: hoe kijken zij daarop terug en wat heeft die hen gekost en opgeleverd? De één ziet vooral voordelen (zoals voormalig basketbaltalent Arthur Agee uit Hoop Dreams, die bijvoorbeeld, niet onomstreden, heeft meegedeeld in de opbrengsten van de film), een ander is met name negatief (Elaine Friedman, die er als moeder van een getroebleerd gezin zeker niet schadevrij vanaf komt in Capturing The Friedmans).

De meeste personages hebben beide kanten van de medaille leren kennen. ‘Ik was heel erg blij dat ik werd gezien’, vertelt Jesse Friedman bijvoorbeeld, die (onschuldig) in de gevangenis zat vanwege seksueel misbruik van buurtkinderen. ‘Ik was een hele lange tijd onzichtbaar geweest.’ Hij heeft ook zijn latere vrouw ontmoet door de film. Zij zag hem voor het eerst in de documentaire van Andrew Jarecki, begon daarna zijn zaak actief te ondersteunen en legde ook persoonlijk contact. Tegelijkertijd definieert Capturing The Friedmans nog altijd Friedmans leven, hoewel de film gebeurtenissen van tientallen jaren geleden behandelt en nauwelijks iets met zijn huidige bestaan van doen heeft.

Ahmed Hassan is door The Square (2013) één van dé gezichten geworden van het protest op het Egyptische Tahrirplein tijdens de Arabische Lente van 2011. Die bekendheid heeft echter verstrekkende gevolgen voor zijn persoonlijke veiligheid. Susan Reisenbichler, de moeder van The Wolfpack (2015), realiseerde zich door de film over haar getroebleerde gezin pas echt hoe mis het was bij haar thuis. Haar zoon Mukunda Angulo kreeg door de release van de docu dan weer de kans om de wereld te zien die hem jarenlang was onthouden. Hij wil filmmaker worden, maar schat de kans dat hij zich ooit aan een documentaire waagt als bijzonder klein in.

Documentaires zijn een ‘ethische jungle’, constateert regisseur Bing Liu, die in zijn persoonlijke film Minding The Gap de confrontatie met zijn moeder is aangegaan. Dat is ten koste gegaan van hun relatie. Tiexiera en Hall laten ook andere makers zoals Davis Guggenheim, Assia Boundaoui en Evgeny Afineevsky reflecteren op hoe ’t is om met échte personages te werken en hoe je daarvan nooit ‘subjecten’ mag maken. De makers van de documentaires waarvan de hoofdpersonen aan het woord komen in Subject krijgen overigens géén gelegenheid om daarop te reageren. Zij hebben hun kans al gehad bij het maken van hun film. Nu hebben hun protagonisten zelf de regie.

De rollen zijn dus omgedraaid in deze doc², waarin alle ethische aspecten van het vertellen van verhalen over echte mensen aan de orde komen. Als die verhalen eenmaal de wereld in zijn geholpen, is er in elk geval geen weg terug meer, toont de casus van The Staircase. Afgelopen jaar verscheen de dramaserie The Staircase met acteur Colin Firth als Michael Peterson. Sophie Turner – alias Sansa Stark uit Game Of Thrones – speelt daarin Margaret Ratliff. Om deze rol voor te bereiken had de Britse actrice graag willen spreken met de vrouw die ‘tientallen jaren traumatherapie’ nodig heeft gehad om het overlijden van haar moeder en de verwikkelingen daaromheen een plek te geven.

Body Parts

Frazer Bradshaw / NTR

Sinds jaar en dag vertellen films en televisie ons hoe te leven én hoe te vrijen. In het fascinerende filmessay Body Parts (86 min.), dat qua opzet en toonzetting doet denken aan The Celluloid Closet (over homoseksualiteit in film), Disclosure (over transmensen in film) en Brainwashed: Sex-Camera-Power (over de vrouw en haar lichaam als object), bekijkt Kristy Guevara-Flanagan met actrices, regisseurs, historici en een imposante hoeveelheid prikkelende film-, televisie- en seriefragmenten hoe Hollywood zich van die taak kwijt – en welke rol en positie seksscènes in het roemruchte verleden hadden.

Ooit, in de beginjaren van de filmindustrie, speelden vrouwen daarbij bijvoorbeeld wel degelijk een vooraanstaande rol. Met allerlei vrouwelijke schrijvers en bekende actrices zoals Betty DavisMae West en Greta Garbo die zowaar spannend of ondeugend mochten zijn en hun eigen seksualiteit gerust konden inzetten. Daarna kwam er, onder druk van de filmkeuring, een nieuwe preutsheid over Hollywood. Vrouwen werden vervolgens lang gereduceerd tot eendimensionale objecten: de liefde van je leven. Moeder de vrouw. Of, voor zwarte actrices, de ideale hulp in huis. Liefst mollig en met een naam als Mammi of Millie.

En toen raakte ook de filmwereld langzaam in de greep van de sixties. Seks keerde in volle glorie terug op het witte doek, vaak ontdaan van elke vorm van romantiek. Wat al die tijd gelijk bleef: mannen zetten de toon. En vrouwen hadden zich daar maar naar te schikken, vertellen bekende actrices zoals Jane Fonda (die als/in Barbarella zou uitgroeien tot een sekssymbool), Rosanna Arquette (die zich als jong meisje een topless-scène liet aanpraten door regisseur Blake Edwards) en Rose McGowan (die met beschuldigingen tegen filmproducent Harvey Weinstein mede aan de basis zou staan van de #metoo-beweging).

‘Film is altijd geweest: mannen die andere mannen laten zien wat zij zien’, zegt regisseur Joey Soloway, die de inclusieve tv-serie Transparent creëerde, over de traditionele ‘male gaze’ van Hollywood. ‘We moeten goed voor ogen houden dat de censoren witte, cisgender, heteronormatieve mannen zijn’, vult Transparents transactrice Alexandra Billings aan over LHBTI-seks in films. ‘Die zeggen: als we dan toch naakt krijgen te zien dan het liefst twee vrouwen samen, want dat is kunst. Penissen zijn pornografie en tieten kunst.’ Én, ook dat was van meet af aan duidelijk, mensen met overgewicht of een (lichamelijke) beperking hebben sowieso geen seks. Tenminste, niet op camera.

Body Parts laat ook zien hoe ’t er praktisch aan toegaat op de filmset, met Hollywood-medewerkers waarvan niet iedereen het bestaan zal kennen: ‘body doubles’ die de naaktscènes van de grote sterren doorgaans overnemen (waaronder Marli Renfro, die zegt dat zij degene is die vooral in beeld is bij de legendarische douchescène uit Hitchcocks Psycho). Of de visual effects-maker die er een dagtaak aan heeft om de moedervlekken, buikjes of sproeten van wereldberoemde ‘hunks’ en femme fatales weg te retoucheren. En dan hebben we ’t niet eens over de ‘nudity rider’, schaamhaarpruiken en ‘Bikini Day’ (ofwel: audities voor jonge actrices).

Bij een beetje bijdetijdse productie loopt sinds The Deuce, David Simons serie over de erotische industrie van New York in de jaren zeventig en tachtig, ook een sekschoreograaf en intimiteitscoördinator rond. Actrice Emily Meade, die daarin de pornoster Lori Madison vertolkte, voelde zich toentertijd niet meer gemakkelijk tijdens naaktscènes en heeft nu weer het gevoel dat ze tijdens opnames de regie heeft over haar eigen lichaam. Het is illustratief voor de ontwikkeling die Hollywood heeft doorgemaakt en – getuige deze scherpzinnige, entertainende en zo nu en dan wrange film – ook móest doormaken om aansluiting te houden met de wereld van nu.

Trainwreck: Woodstock ’99

Netflix

Het had een reprise moeten worden van de peace, love & music van het oorspronkelijke festival uit 1969, maar draaide dertig jaar later uit op een orgie van frustratie, chaos en (seksueel) geweld. Hoewel organisator Michael Lang en zijn nieuwe partner, muziekpromotor John Scher, het oorspronkelijke Woodstock-sfeertje wilden laten herleven, werd het festival dat ze in 1999 op een luchtmachtbasis bij Rome, New York, organiseerden zowat het tegendeel van een relaxte hippiehappening.

De driedelige serie Trainwreck: Woodstock ‘99 (142 min.) reconstrueert hoe het festival uitgroeit tot een nineties-variant op Altamont, het naargeestige festival van The Rolling Stones dat helemaal verkeerd afliep en werd vereeuwigd in de documentaire Gimme Shelter. Regisseur Jamie Crawford ontleedt met de organisatoren, hun medewerkers, enkele bezoekers en een handvol optredende artiesten, zoals Korn-voorman Jonathan Davis, deejay Fatboy Slim en singer-songwriter Jewel wat er zoal misging in dat oververhitte juliweekend.

De start van deze miniserie zet meteen de toon: de plaatselijke burgemeester krijgt de champagnefles om het podium in te wijden maar niet kapotgeslagen, openingsact James Brown wil pas optreden als hij (meer) geld krijgt en zijn vrouwelijke collega Sheryl Crow krijgt vervolgens telkenmale te horen dat ze haar tieten moet laten zien. De sfeer zit er, kortom, direct goed in en laat het dan maar aan hyperagressieve nu-metalbands als Korn en Limp Bizkit over om de kwart miljoen bezoekers helemaal over de flos te krijgen.

Crawford belicht in de drie afleveringen vervolgens simpelweg de verschillende festivaldagen: de vrijdag (als duidelijk wordt dat deze versie van Woodstock bijzonder commercieel is opgezet en bovendien abominabel blijkt te zijn georganiseerd, de zaterdag (waarop het festival, mede door toedoen van Bizkit-voorman Fred Durst, compleet ontspoort) en tot slot de zondag (wanneer Woodstock ‘99 begint te lijken op een wel erg realistische re-enactment van William Goldings onrustbarende vertelling Lord Of The Flies).

Uiteindelijk komt alle baldadigheid, frust en agressie na slotact The Red Hot Chili Peppers samen in een boze meute die zich de lijfspreuk van een andere optredende act, Rage Against The Machine, volledig eigen heeft gemaakt: Fuck You, I Won’t Do What You Tell Me. Als een horde orks razen ze over het festivalterrein. Dan is ook allang duidelijk dat er nooit meer een Woodstock zal komen – en dat de geest van de sixties allang is gesmoord in een onuitstaanbare combi van egoïsme, machismo en hedonisme.

In dat opzicht slaat deze gedegen reconstructie, van een ongeluk dat wel móest gebeuren, tevens een brug tussen de oorspronkelijke Woodstock-docu, nog altijd de ultieme festivalfilm, en de recente terugblikken op het frauduleuze Fyre-festival in 2017, dat was opgezet als een soort Woodstock voor millennials en eveneens een gigantisch fiasco werd.

The Reagans

Showtime

Het was destijds voor veel Nederlanders waarschijnlijk nauwelijks voor te stellen dat de figuur Ronald Reagan, een voormalige acteur die nooit president van de Verenigde Staten (1981-1989) had mogen worden, ooit nostalgische gevoelens zou kunnen oproepen. Nooit meer zou een man immers zo evident ongeschikt zijn voor het ambt dat hij mocht bekleden. En toen, een kleine dertig jaar later, werd Donald Trump gekozen tot president en begon het Republikeinse icoon Reagan steeds meer te lijken op een adequate vertegenwoordiger van betere tijden.

Deze vierdelige docuserie van Matt Tyrnauer heet echter niet voor niets The Reagans (218 min.). Meervoud. Want achter deze ‘all American hero’ staat niet zomaar een representatieve echtgenote of glamoureus fotomodel, maar een kleine, vinnige dame: Nancy Davis, een voormalige actrice die haar ‘Ronnie’ naar grote hoogten zou dirigeren en – ondanks een aanzienlijke collectie charmante mantelpakjes – thuis stevig de broek aanhad. Zonder Nancy is Reagans opmars van verdienstelijke bijrolspeler, voorzitter van de acteursvakbond en rondreizend uithangbord voor General Electric tot eerst gouverneur van de staat Californië en daarna Amerikaans president volstrekt ondenkbaar.

Die heldhaftige klim naar ‘this shining city upon a hill’, waarbij Reagan en zijn echtgenote de mythe van Amerika consequent verkozen boven de soms barre realiteit, wordt in deze gedegen dubbelbiografie met een karrenvracht aan fraai archiefmateriaal en een keur aan bronnen gereconstrueerd. Van de onvermijdelijke biografen, journalisten en historici tot insiders zoals James Baker, George Shultz en Stu Spencer. Zij aanschouwden van spuugafstand hoe de Reagans opereerden als politiek tweemanschap.

De teneur van de serie is opvallend kritisch. Tyrnauer zoomt bijvoorbeeld in op hoe Ronald een ommezwaai van links naar rechts maakte, waarbij hij slim inspeelde op ressentiment bij witte Amerikanen, zijn eigen (fictieve) ‘welfare queen’ introduceerde en nauwelijks begrip toonde voor bevolkingsgroepen die zich niet thuis voelden in zijn geïdealiseerde versie van Amerika. Was zijn vader misschien een racist? Zoon Ron Jr, die zich al vaker kritisch heeft uitgelaten over de verrichtingen van zijn ouders, vindt het een lastige vraag. Ook al kan hij zich niet herinneren dat thuis ooit het N-woord werd gebezigd.

Junior kreeg zijn vader in elk geval niet aan z’n verstand gepeuterd dat alleen de rijken profiteerden van Reaganomics en dat zijn rigoureuze bezuinigingen juist de kwetsbaarste Amerikanen troffen. Intussen liet zijn moeder Het Witte Huis opnieuw decoreren en kreeg ze aan de lopende band nieuwe designerjurkjes aangemeten. Zulke kritiek – en die weerklinkt volop in deze soms ronduit ontluisterende reeks – werd door de twee volleerde acteurs gepareerd met een kundig uitgeserveerde grap, een vleugje zelfspot of een aantrekkelijk fotomomentje. The Reagan Show, zoals vervat in de gelijknamige documentaire.

Hoe hard zijn beleid ook uitpakte, bijvoorbeeld voor homoseksuelen met AIDS, Ronald bleef ogen als een goeiige grootvader des vaderlands. En die roestvrijstalen glimlach verliet nooit Nancy’s gezicht. Beiden speelden immers de rol van hun leven. ‘Laat ons naar elkaar uitspreken’, speechte Reagan bijvoorbeeld bij het Amerikaanse vrijheidsbeeld tijdens de presidentscampagne van 1980, ‘dat we in staat zijn om en – als God het ons toestaat – daadwerkelijk “make America great again”.’ Niet voor niets zou die slogan later geleend worden door die andere Republikeinse president, een man die op min of meer dezelfde grondslagen zou gaan regeren. De toon was alleen volledig anders.

3 1/2 Minutes, 10 Bullets

Was het de loop van een geweer? Of toch een loden pijp? Of, zoals de vrienden van Jordan Davis beweren, niet meer dan wat uitdagende woorden? Feit is dat Michael Dunn, een 45-jarige witte Amerikaan, op 23 november 2012 bij een tankstation het vuur opende op de zwarte tiener. 3 ½ Seconds, Ten Bullets (98 min.).

Of ging het toch gewoon om te harde muziek? Klotemuziek, dat wel. Gangsterrap. ‘Rapcrap’, aldus Dunn. ‘Kun je die muziek zachter zetten?’ zou hij hebben gevraagd. ‘Ik kan mezelf niet eens horen denken.’ En Jordan reageerde naar zijn maten in de trant van: ‘Fuck dat, zet die muziek weer aan!’ Net iets te agressief. Waarna Michael Dunn zijn pistool pakte, het wapen opzichtig doorlaadde en de trekker overhaalde. Tien maal dus. Uit zelfbescherming, beweert hij. Hij voelde zich bedreigd. Maar rechtvaardigt dat zulke drastische maatregelen? Zeker als dat wapen van de zeventienjarige jongen nooit wordt gevonden.

Marc Silver onderzoekt in deze stemmige documentaire uit 2015 wat er daadwerkelijk is gebeurd op die dramatische Black Friday in Jacksonville, Florida. Hij laat in dat kader ooggetuigen aan het woord, toont beeldmateriaal van beveiligingscamera’s en de politieverhoren van Michael Dunn en laat telefoongesprekken horen die deze na afloop met zijn verloofde Rhonda Rouer voerde. Intussen volgt Silver via Davis’ ouders de rechtszaak tegen Dunn. Die blijkt op de fatale dag naar de bruiloft van zijn zoon te zijn geweest. Had Michael Dunn daar misschien te veel gedronken? Of was hij soms geïrriteerd doordat de muziek op het feest hem niet aanstond? En hoe geloofwaardig is zijn verweer dat hij zich bedreigd voelde?

Het zijn vragen die in de rechtszaal tot in detail worden behandeld en ook in deze stevige film uitgebreid aan de orde komen. Die trekt daardoor soms een beetje. Tegelijkertijd zijn nuance en context wel degelijk van eminent belang om deze zaak in zijn volle omvang te begrijpen. De ‘loud music-shooting’ paste immers binnen een trend. Enkele dagen na de fatale schietpartij bij het benzinestation werd Jordans vader benaderd door de vader van Trayvon Martin, een zwarte tiener die negen maanden eerder was doodgeschoten door een witte man. ‘Welkom bij de club waarvan niemand lid wil zijn’, zei hij volgens Ron Davis. Een nieuwe hashtag zou opgeld doen en een begrip worden in het hedendaagse Amerika: #BlackLives Matter

Clive Davis: The Soundtrack Of Our Lives

IDFA

De ondertitel van dit portret van platenhoncho Clive Davis luidt: de soundtrack van onze levens. Dat lijkt een boude bewering. Totdat je een overzicht ziet van de acts die hij voor achtereenvolgens Columbia Records, zijn eigen Arista Records, allerlei afsplitsingen daarvan en platengigant BMG vastlegde:

Janis Joplin, Chicago, Santana, Bruce Springsteen, Simon & Garfunkel, Miles Davis, Aerosmith, Earth, Wind & Fire, Billy Joel, Barry Manilow, Alan Parson’s Project, Bay City Rollers, The Grateful Dead, Patti Smith, Aretha Franklin, Kenny G, Whitney Houston, Milli Vanilli, Eurythmics, Ace Of Base, Toni Braxton, Usher, The Notorious B.I.G., Alicia Keys, Busta Rhymes, Maroon 5 en – via American Idol – Kelly Clarkson.

Probeer dan nog maar eens te beweren dat die gewiekste gladjanus géén rol heeft gespeeld in jouw leven. Of je dat nu wilt of niet. Want hoewel Davis een goed stel oren aan zijn kale kop heeft zitten, is hij altijd heel nadrukkelijk op zoek geweest naar hits. Niet zozeer naar muziek die door merg en been gaat of de tijdgeest helemaal te pakken heeft. Nee: hits! Scoren!!

Clive Davis: The Soundtrack Of Our Lives (124 min.) is precies de documentaire die past bij zo’n carrière: een ongegeneerde lofzang op de man en zijn muziek. Met allerlei andere hotshots uit de muziekbusiness en een rode loper-lange stoet celebrities: Puff Daddy, Carlos Santana, Paul Simon, Patti Smith, Aretha Franklin en Alicia Keys. Waarbij een hele platenkast omvalt en de ene hyperbool de andere opvolgt. Totdat je er pijn in je oren van krijgt.

Het dramatische persoonlijke verhaal van de man (die op zeer jonge leeftijd beide ouders kwijtraakte), zijn turbulente relationele leven en de kritische vragen die óók bij zijn imposante loopbaan zijn te stellen, verdwijnen in de volledig plastic wereld die hij om zich heeft opgetrokken en die hier nog eens van alle kanten wordt uitgelicht. Alleen de vroegtijdige dood van de door hem gelanceerde zangeres Whitney Houston zorgt voor enig drama. Dat kan en mag evenwel niet verhullen dat Clive Davis letterlijk een halve eeuw toonaangevend was.

Murder In The Bayou

Ze gingen om met ‘the wrong crowd’, zeggen hun nabestaanden. Ze leefden een ‘high-risk lifestyle’, werpt de plaatselijke politiechef Ricky Edwards tegen. En dat komt hem op flinke kritiek te staan. Alsof de vrouwen, die verslaafd waren aan crack en hun lichaam verkochten, er zelf om hebben gevraagd om te worden vermoord en gedumpt in een plaatselijke ‘swamp’.

Acht prostituees werden er tussen 2005 en 2009 gedood in Jennings County, Louisiana. Ze staan inmiddels bekend als The Jeff Davis 8. En wie verantwoordelijk was voor hun tragische lot, is ruim tien jaar na dato nog altijd ongewis. Murder In The Bayou (269 min.), gebaseerd op het gelijknamige boek van onderzoeksjournalist Ethan Brown, zet opnieuw het mes in de lang slepende kwestie, die als inspiratie zou hebben gediend voor het eerste seizoen van de thrillerserie True Detective.

Het is in elk geval geen seriemoordenaar, volgens de ziedende moeder van slachtoffer Brittney Gary. Ze blijft het maar herhalen in deze vijfdelige documentaireserie van Matthew Galkin. Er. Is. Geen. Seriemoordenaar. En zeker geen ‘seriedumper’, ook al zo’n term waarmee de politiechef, die net als enkele andere sleutelfiguren schittert door afwezigheid in deze serie, de plaatselijke bevolking tegen zich in het harnas heeft gejaagd. Zou hij die term ook hebben gebruikt als de vrouwen niet afkomstig waren van de verkeerde kant van het spoor?

Behalve Ethan Brown en journalist Scott Lewis van de plaatselijke krant The Jennings Daily News, die als extern deskundigen enige klaarheid in de kwestie proberen te brengen, wordt deze serie vooral bevolkt door zogenaamde ‘deplorables’: verlopen mannen en vrouwen met de spreekwoordelijke vuile bek, een troebele oogopslag en die nietsontziende zucht om het complete bestaan te verdoven. Gezamenlijk vormen ze bovendien een potentiële goudmijn voor elke tandarts.

Onder hen zijn ook twee mogelijke verdachten: de schmutzige lokale dealer/pooier Frankie Richard en zijn nicht Hannah Conner. Hebben zij die acht moorden op hun geweten? Werden ze daarna door plaatselijke agenten uit de wind gehouden (of zijn die zelfs betrokken bij het mysterie van de gedode vrouwen)? En welke rol speelde het luizige motel The Boudreaux Inn, waar volgens direct betrokkenen heel wat werd ‘afgepartyd’ (maar het leven desondanks bepaald geen feest was)?

Zoals het een echte true crime-serie betaamt, duwt Murder In The Bayou een dossierkast met mogelijke scenario’s omver. Die worden door Galkin vervolgens met suggestieve beelden, dreigende muziek en de nodige cliffhangers smakelijk uitgeserveerd. Zo ontstaat een duistere, onheilszwangere wereld, waaruit steeds weer nieuwe verhalen kunnen worden opgediept die het daglicht eigenlijk niet kunnen velen.

Hoe die losse incidenten zich precies tot elkaar zouden verhouden en welke overkoepelende theorie daar dan uit voortvloeit, blijft tot het einde van deze beklemmende miniserie ongewis. En ook dan zijn er nog altijd meer vragen gesteld dan beantwoord. Een even onvermijdelijke als onbevredigende slotsom, die een vervolg, al dan niet in documentairevorm, onontkoombaar maakt.

Inside Bill’s Brain: Decoding Bill Gates

Netflix

Is het portret dat Davis Guggenheim in Inside Bill’s Brain: Decoding Bill Gates (157 min.) schildert van Microsoft-oprichter Bill Gates méér dan een alibi om de schijnwerper te zetten op enkele van ’s mans liefdadigheidsprojecten? Hij slaagt er weliswaar redelijk in om te vatten wat er omgaat in Gates’ hoofd, maar waar het hart van de oppernerd werkelijk van overslaat blijft ongewis.

Wat zijn zussen, echtgenote Melinda, vrienden, collega’s en mede-filantroop Warren Buffett in deze driedelige miniserie te berde brengen, komt in elk geval zelden écht onder de waterlijn. De hoofdpersoon zelf laat zich ook niet zomaar in z’n ziel kijken. En interviewer Guggenheim is er de man niet naar om met gestrekt been het gesprek in te gaan met Gates. Als hij met hem door het bos of de woestijn gaat wandelen, een terugkerend tafereel in de docu, houdt de filmmaker het vooral algemeen en gezellig. Met vragen die gemakkelijk zijn te omzeilen.

Tussendoor is er lekker veel ruimte – als je tenminste geïnteresseerd bent in ’s mans goede werken – voor enkele speerpunten van The Bill And Melinda Gates Foundation: schoon drinkwater en goede riolering in ontwikkelingslanden, een vaccin tegen polio, vrouwenrechten en de strijd tegen klimaatverandering. Loffelijke initiatieven, zonder twijfel, met ontegenzeggelijk ook maatschappelijke impact. Van een bolleboos die het hart (toch wel) op de goede plaats lijkt te hebben, dat ook. Maar niet per definitie het meest inspirerende basismateriaal voor een vlammende vertelling, die nog dagen nazindert.

Dat past ook wel bij de protagonist. Bill Gates is zonder twijfel een ontzettend gedreven vent, maar hij opereert tevens erg rationeel. Voor zijn huwelijk met Melinda streepte hij bijvoorbeeld op zijn slaapkamer de voor- en nadelen van trouwen tegen elkaar af op een whiteboard. Logisch, toch? Hij drukt zich in deze serie doorgaans ook weinig prikkelend uit. ‘Ongewoon’, noemt hij bijvoorbeeld de plotselinge dood van zijn jeugdvriend Kent Evans, die toch een vormende ervaring voor hem moet zijn geweest. En daarna is hij, wel zo praktisch, doorgegaan met zijn leven en carrière.

Ook opmerkelijk: over Bills geruchtmakende ruzie met mede-Microsoft-oprichter Paul Allen, die in 2018 overleed, komt zo ongeveer iedereen aan het woord. Behalve de hoofdpersoon zelf. Die houdt zijn kaken zoveel mogelijk op elkaar en laat zeker het achterste van zijn tong niet zien. Het is de makke van Inside Bill’s Brain dat hij daarmee wegkomt. Daardoor is dit drieluik, waarin Davis Guggenheim zelf als verteller alle zeilen moet bijzetten om de verschillende verhaallijnen te verbinden en zo nu en dan animaties gebruikt om delen van Gates’ leven te verbeelden, uiteindelijk een tamelijk zouteloze mixture van geautoriseerde biografie en op zichzelf best interessante goede doelen-televisie geworden.

Miles Davis: Birth Of The Cool

Van ‘de verpersoonlijking van cool’ tot volledig doorgesnoven weirdo, die zich heeft teruggetrokken in zijn flat en geen muziekinstrument meer aanraakt. De ‘ontwikkeling’ die Miles Davis in zijn volwassen leven doormaakte is terug te zien op de talloze zwart-wit foto’s die van hem zijn gemaakt. Gelukkig heeft de biografie Miles Davis: Birth Of The Cool (155 min.) een derde akte. Net als het leven van de legendarische jazztrompetist.

Met een overvloed aan fraai archiefmateriaal documenteert regisseur Stanley Nelson Davis’ leven en carrière, die een kickstart kregen toen hij in 1944 als tiener bij Billy Eckstine & His Orchestra Charlie Parker en Dizzy Gillespie tegen het lijf liep. ‘Het geweldigste gevoel dat ik ooit heb gehad in mijn leven’, aldus de man zelf (in een voice-over, die is ingesproken door acteur Carl Lumbly). ‘Althans met mijn kleren aan.’ Gezamenlijk zou het drietal de toekomst van de moderne jazz vormen.

Tijdens zijn eerste buitenlandse trip, in 1949 naar Parijs, voelde Davis zich echt serieus genomen als artiest. Hij ontmoette er de Spaanse kunstenaar Pablo Picasso en schrijver/filosoof Jean-Paul Sartre en werd voor het eerst in zijn leven niet meer behandeld als ‘zomaar een zwarte’. Hij werd er ook verliefd op de Franse zangeres Juliette Gréco. ‘Het was een wonder’, zegt ze nu met glinsterende ogen. ‘Het was wat je het wonder van de liefde kunt noemen.’

Waarom trouw je niet met Gréco, zou Sartre haar hebben gevraagd. Omdat ik verliefd op haar ben, had Miles volgens zijn geliefde toen geantwoord. ‘Ik hou van haar.’ Eenmaal thuis kwam de kater: hij was weer gewoon een neger, in een volledig gesegregeerd land. ‘Ik raakte op drift’, zegt hij zelf. En voor hij het goed en wel in de gaten had, was Miles volledig verslingerd geraakt aan heroïne. Het lijkt nu, zeventig jaar later, een keerpunt in zijn leven. Het moment waarop hij verknoopt raakte in zichzelf – en, dat ook, zijn beste muziek ging maken: de langspeler Kind Of Blue (1959).

De kunst van Davis wordt door filmmaker Nelson prachtig in de verf gezet. De gehele film is doordrenkt met zijn expressieve trompet. Daarnaast laat hij z’n kinderen, zijn voormalige muze Frances Taylor (van die, zoals ze zelf gedurig zegt, geweldige benen, die Miles regelmatig, althans figuurlijk, probeerde te breken), jeugdvrienden, collega’s en historici aan het woord. Zij vervolmaken dit intieme portret van een even getalenteerde als getroebleerde man, die zichzelf uiteindelijk toch nog een derde akte toestond.

Blue Note Records: Beyond The Notes

Een Duitse leeuw en wolf stonden ooit aan de basis van het vermaarde Amerikaanse platenlabel Blue Note Records. De jeugdvrienden Alfred Lion en Francis Wolff ontvluchtten in de jaren dertig de Jodenvervolging in nazi-Duitsland. In hun nieuwe vaderland focusten de twee outsiders zich op hun grote passie, jazz, en richtten in 1939 Blue Note op, een onderneming waarmee waarschijnlijk geen rooie rotcent was te verdienen. Een grotendeels zwart label bovendien, in een veelal witte industrie. Het zou niettemin een groot succes worden.

In Blue Note Records: Beyond The Notes (54 min.) blikken kopstukken als Herbie Hancock, Terrace Martin, Derrick Hodge en de huidige directeur van Blue Note, Don Was, terug op de hoogtijdagen van ‘de Cadillac onder de jazzlabels’, toen grootheden als Miles Davis, Thelonious Monk, John Coltrane, Art Blakey, Lee Morgan, Horace Silver en Sonny Rollins van Lion en Wolff volledige artistieke vrijheid kregen en met speels gemak muzikale grenzen verlegden. In een nieuwe studiosessie zoeken The Blue Note All-Stars intussen de magie van Blue Notes gouden jaren op.

Regisseur Sophie Huber richt zich in deze gedegen televisiedocumentaire compleet op de kunst: de muziek zelf natuurlijk, de bijbehorende coole zwart-wit foto’s en het stijlvolle artwork. Ze tekent ook de revival van het label in de tweede helft van de jaren tachtig op, als Blue Notes onmiskenbare sound wordt opgepikt door hiphoppers, opnieuw in de belangstelling komt te staan en nieuwe sterren als Norah Jones in de vaart der volkeren opstuwt.

Traffic Stop


De Oscar voor beste korte documentaire ging vorig weekend naar Heaven Is A Traffic Jam On The 405, een prachtig portret van de getroebleerde Amerikaanse kunstenares Mindy Alper. Traffic Stop (30 min.) moest het ‘slechts’ met een nominatie doen. Het is nochtans een aangrijpende film over een thema dat, zeker in de Verenigde Staten, nog altijd uiterst actueel is.

Het verhaal is even eenvoudig als raak: Breaion King, een Afro-Amerikaanse vrouw van 26 uit Texas, zou te hard hebben gereden op die onthutsende vijftiende juni in 2015. Verkeersagent Bryan Richter zet direct de achtervolging in. Een camera op zijn dashboard legt vast wat er vervolgens gebeurt; hoe een mogelijke bekeuring voor te hard rijden uitloopt op een bijzonder hardhandige arrestatie.

King belandt uiteindelijk op de achterbank van een politie-auto, helemaal over de zeik. In de boeien geslagen als de eerste de beste ‘black bitch’. Gedehumaniseerd, zou je kunnen zeggen. Regisseur Kate Davismaakt weer een mens van haar in deze korte documentaire: een gedreven lerares, die ermee moet leren leven dat ze op internet voortleeft als de zoveelste zwarte Amerikaan die werd ingerekend door de politie.