Oasis: Supersonic

Mint Pictures

Ze zijn weer uit de dood herrezen. Zoals dat nu eenmaal gaat met bands die ooit véél populairder waren dan de afzonderlijke leden daarna nog zijn geworden. Dan is de verleiding om dat verleden nog eens te bezoeken – en nog eens en nog eens en… – nauwelijks te weerstaan. Zeker omdat ook de portemonnee daar beslist niet leger van wordt.

En dus laat Oasis deze zomer weer ouderwets hits als Don’t Look Back In Anger, Champagne Supernova en Wonderwall herleven en bekvechten ook de gebroeders Gallagher, de Peppi en Kokki van de Britse popmuziek, weer ouderwets met elkaar. Gitarist en songschrijver Noel, het Beatlesque pophart van de groep uit Manchester, en zanger en frontman Liam, de soms onuitstaanbare blufkikker van dat gezelschap. Hoewel er onmiskenbaar ook chemie is tussen de twee broers, kunnen ze elkaar vaak nog altijd niet luchten of zien. ‘Noel heeft heel veel knopjes, zegt Christine Mary Biller van het management van de band daarover. ‘En Liam heeft heel veel vingers.’

In het typische bandjesportret Oasis: Supersonic (116 min.) uit 2016 loopt Matt Whitecross (Coldplay: A Head Full Of Dreams) de geschiedenis van de Britpopband netjes door met de bandleden en mensen uit hun directe entourage, waaronder Liam en Noels moeder Peggie, hun broer Paul en platenbaas Alan McGee. Zij geven, buiten beeld, commentaar bij de concertfragmenten, studio-opnames, interviews, tv-optredens en backstage-beelden, waarmee de stormachtige opkomst van Oasis en de beste jaren van de band, halverwege de jaren negentig, worden gereconstrueerd. Alle strapatsen van ná 1996, evenals de rivaliteit met grote concurrent Blur, blijven onbelicht.

Dat Oasis vroeger of later zal imploderen, staat vanaf het begin vast. Zoveel grootspraak, onderbroekenlol en drugsgebruik zet de interne verhoudingen nu eenmaal op scherp en eist vroeger of later zijn tol. Op dat niveau – van jongens die zich laven aan alle denkbare rock & roll-clichés – blijft de film ook wel een beetje steken. Héél veel dieper graaft Whitecross niet. Al wordt de problematische relatie van de Gallaghers met hun vader – Noel: ‘In zekere zin heeft mijn ouwe mijn talent in me geslagen – nog wel aangestipt. De charme van deze film is juist dat Noel en de vijf jaar jongere Liam, allebei dik in de veertig bij de release ervan, nog altijd ondubbelzinnig in hun eigen imago lijken te geloven.

En hun bandje, ooit het grootste van de héééle wereld, trekt bijna dertig jaar na hun glorieperiode dus nog altijd volle stadions. Oasis-fans blijken bereid om de absolute hoofdprijs te betalen voor de gewezen vaandeldragers van de Britpop.

Het Zwijgen Van Loe de Jong

Selfmade Films

In eigen kring zweeg Loe de Jong (1914-2005) doorgaans categorisch over de oorlog, waarvan hij zijn levenswerk had gemaakt. Als directeur van het Rijksinstituut voor Oorlogsdocumentatie groeide hij uit tot dé Nederlandse WOII-autoriteit. De Jong was het gezicht van het televisieprogramma De Bezetting (1960-1965) en schreeg de gezaghebbende boekenreeks Het Koninkrijk Der Nederlanden In De Tweede Wereldoorlog (1996-1994).

Als Abel en Daan, de zoons van zijn door de nazi’s vermoorde tweelingbroer Sally, vragen hadden over wat er was gebeurd met hun vader, wimpelde hij die echter resoluut af. ‘Jongen, je moet in het heden leven’, zei Loe dan. Hij zou zelfs eens hebben gezegd dat geschiedenis helemaal geen zin heeft. ‘Je moet je niet met het verleden bezighouden’. Toch is dat precies wat de broers, die de oorlog overleefden op een onderduikadres, gaan doen. En Loe’s kleindochter Simonka de Jong documenteert dat proces.

Na het overlijden van de toonaangevende historicus zijn er namelijk brieven gevonden van Sally de Jong, die zijn eeneiige tweelingbroer altijd achter had gehouden voor diens zoons. In Het Zwijgen Van Loe de Jong (55 min.) uit 2011 gaan zijn neven, die geen bewuste herinneringen hebben aan hun ouders, op zoek naar de reden. Die queeste begint in het Nederlands Instituut voor Oorlogsdocumentatie, waar in een kluis nog altijd Loe’s kenmerkende brillen, pacemaker en pijptabak worden bewaard.

Loe de Jong, kind van een Joods gezin in Amsterdam, vluchtte aan het begin van de Tweede Wereldoorlog naar Engeland. Het was de bedoeling geweest dat ook zijn ouders en jongere zusje zouden meegaan. Onderweg waren ze elkaar echter kwijtgeraakt. Sally was toen al gemobiliseerd als arts en niet meer bereikbaar. De eeneiige tweeling zou nooit herenigd worden. Toen Loe, nadat hij tijdens de oorlog voor Radio Oranje had gewerkt, terugkeerde in Nederland, was zijn gehele familie verdwenen.

Daan de Jong grijpt elke strohalm aan om meer te weten te komen over dat verleden en te ontdekken waarom Loe zo weinig over zijn broer wilde vertellen. Tegelijk ontstaat er verwijdering met zijn eigen broer Abel en onmin over het feit dat hij doorgaat met deze film over zo’n gevoelige familiekwestie. Die stelt echter niemand in een kwaad daglicht – al komt Loe de Jong er niet uit naar voren als een bijzonder invoelend mens – en laat vooral zien hoe het verleden ook Joodse families nog altijd verscheurt.

En Loe’s kleindochter Simonka leert tijdens een andere kant kennen van haar beroemde opa: de soms beste kleine man achter het levensgrote icoon.

Sean Penn: The Outsider

Terranoa / VPRO

Meer dan een figurantenrol zat er niet in. Het zou een ‘match made in Hell’ zijn geweest: de geboren rebel Sean Penn, later ook wel ‘de nieuwe James Dean’ gedubd, als vast onderdeel van de entourage van de Ingalls-familie in de zoetsappige Amerikaanse televisieserie Little House On The Prairie. Penns bijdrage bleef echter beperkt tot een te vergeten rolletje in een aflevering die was geregisseerd door zijn vader Leo.

Bij die man zat wat, betoogt France Swimberge in het tv-portret Sean Penn: The Outsider (52 min.). Leo Penn was een WOII-veteraan die later als filmmaker op de zwarte lijst van de communistenjager Joe McCarthy was beland. Dat maakte hem het werken – en leven – lang onmogelijk en ontstak in zijn zoon een links vuur, dat nog lang bleef smeulen in ‘Citizen Penn’ – óók op plekken waar hij zijn vingers eraan kon branden.

Ten tijde van dat Kleine Huis op de Prairie was Sean veertien, zomaar een ‘Dogtown-brat’. Zo’n Californische lefgozer, die zich onledig hield met surfen – een wereld die hij later nog eens zou bezoeken als verteller van de documentaire Dogtown And Z-Boys (2001). Nog lang niet ‘the handsome broken face of film’, zoals verteller David Gasman hem noemt, één van de vele benamingen waarmee hij de held van deze docu opzadelt.

‘Mr. Madonna’ is een andere. Toen Sean ’t in zijn hoofd had gehaald om de grootste popster van dat moment te trouwen. Aan de zijde van Madonna zou hij in de jaren tachtig al snel nóg een bijnaam verwerven: ‘bad boy’. Een kerel die zich kon verliezen in drank en losse handjes had. Dat explosieve imago vertaalde zich ook naar het filmscherm met prachtige rollen in kaskrakers als Carlito’s WayDead Man Walking en Mystic River.

Net nadat zijn broer Chris op veertigjarige leeftijd was overleden maakte Sean Penn als regisseur zijn beste film: Into The Wild (2007), een exploratie van hoe een jonge Amerikaan alles achter zich laat om de wildernis in te trekken – om nooit meer terug te keren. Penn zelf ging zich intussen meer en meer toeleggen op activistische activiteiten, waarvoor hij bij Fox News dan weer ‘enemy of the state’ werd genoemd.

Zo jaagt dit profiel, dat natuurlijk is opgeleukt met talloze filmfragmenten en (talkshow)interviews met ‘America’s trouble maker’, Penns leven en loopbaan erdoorheen, voortdurend laverend tussen zijn ontwikkeling als ongeleid links projectiel en ‘method actor’, die ook tussen de opnames door in zijn rol wil blijven. Een man die gaat voor risico en lol, een neiging heeft tot zelfdestructie en altijd en overal reuring veroorzaakt.

Trailer Sean Penn: The Outsider

Faderen, Sønnerne Og Helligånden

Christian Sønderby Jepsen

Een stevig fundament ontbreekt. En dus leiden de Deense broers Henrik en Christian Ernst een zeer wankel bestaan. Hun moeder Elisabeth had een serieus alcoholprobleem en overleed op jonge leeftijd. Vader Preben startte daarna een nieuw gezin met een Thaise vrouw en heeft elke vorm van contact met hen verbroken. En dan is er nog de nalatenschap van hun vermogende opa Hans Peter Ernst. Die overleed in 2010, maar daarvan hebben de broers nooit een cent gezien. Ze zijn ervan overtuigd dat de handtekening onder zijn testament is vervalst.

De Deense documentairemaker Christian Sønderby Jepsen volgt de gebroeders Ernst in Faderen, Sønnerne Og Helligånden (Engelse titel: The Father, The Sons And The Holy Trinity, 97 min.) gedurende een langere periode, waarin ze hun leven op orde proberen te krijgen. Henrik heeft in de voorgaande jaren weinig uitgevreten. Behalve gamen en blowen. En samen met zijn vrouw Ceci z’n gezin een beetje bij elkaar gehouden. Hij kan zich goed voorstellen dat mensen in hem, die kerel met dat lange haar en die cowboyhoed op, niet meer dan een luie loser zien.

Henriks broer Christian, met wie hij een tijd nauwelijks contact had, heeft een veelbewogen bestaan achter de rug. Als hij aan hun vader Preben denkt, kan Christian nog altijd zomaar in woede ontsteken. Hij oogt als een eeuwige jongen. Van het versleten soort, dat wel. En als een ruige kerel, dat ook, met z’n getatoeëerde handen en die tattoo op z’n linkeroor. Christian raakte op jonge leeftijd verslaafd aan heroïne, zat enkele jaren in de gevangenis en was ook een flinke tijd dakloos. Net als hij zijn leven enigszins op de rit lijkt te hebben, dient er zich een nieuwe ontwikkeling aan.

Christian sluit zich aan bij een orthodox-christelijke militie. Binnen de kortste keren heeft hij een leren clubjack met de tekst ‘Hellige Danmark’ aangetrokken, verklaart hij ferm dat Denemarken toch echt van en voor de Denen is en begint hij rond te hangen met lieden die heel fier op hun land zijn – waarbij het de vraag is of dat wederzijds is. In Servië zoekt Christian zielsverwanten van de Holy Europe-beweging op, kerels met gemillimeterd haar en een bomberjack. Bovendien plaatst hij ‘von’ voor zijn achternaam – vermoedelijk omdat het Germaanser klinkt. Christian Peter von Ernst.

Henrik ziet deze ontwikkeling met lede ogen aan. ‘Ik ga niet graag om met een Führer-achtig types en alle bijbehorende symbolen’, zegt hij ongemakkelijk lachend. ‘Ik weet niet waar hij mee bezig is.’ Hij richt zich naar de camera: ‘Weet ie dat zelf eigenlijk wel?’ Henrik besluit intussen te stoppen met blowen en zijn oude beroep van elektricien weer op te pakken. En hij houdt goed in de gaten hoe ’t gaat met zijn oudste zoon Alexander. Zou deze langharige tiener, een rasechte metalhead, in staat zijn om het familiesysteem te doorbreken en zowaar zijn school af te maken?

Via de getormenteerde broers Ernst en hun gezinnen laat Christian Sønderby Jepsen zien hoeveel moeite het kost om een leven dat al op jonge leeftijd is ontspoord weer op de rit te krijgen – áls dat al lukt. Zijn film- en montagestijl is al even ruw als de levens die zich voor zijn cameralens ontvouwen. Los van wat toegevoegde muziek permitteert hij zich geen enkele opsmuk. Ook geen spannende ontknoping overigens. Het spoor naar dat vervalste testament loopt al snel dood. Het leven gaat ondertussen gewoon door. Twee stappen vooruit en één weer terug, lijkt het parool.

En familie blijft familie – hoe verknipt die misschien ook is.

Ik Was Een Kind

Doxy / EO

‘Wat heb ik van die man gehouden!’ constateert Anneloes van ‘t Licht aan het einde van Geertjan Lassches indringende film Ik Was Een Kind (76 min.). Het is een bijzonder wrange conclusie. Diezelfde man – haar eigen vader, inmiddels overleden – heeft haar ook gesloopt.

Als zestienjarig meisje deed Anneloes aangifte tegen hem, een bekende SGP-politicus. Vanwege seksueel misbruik. Incest. Nu, 25 jaar later, overziet ze de schade die dat heeft veroorzaakt in haar leven. De manier waarop ze na die aangifte, ook tegen haar broer, werd behandeld vond ze nog erger dan het misbruik zelf. Ze werden bovendien niet veroordeeld – ook niet in hoger beroep. Het bewijs zou onrechtmatig zijn verkregen.

Voor deze documentaire heeft Anneloes brieven rondgestuurd, in de Gereformeerde gemeenschap waarbinnen ze opgroeide. De brief aan haar moeder heeft ze persoonlijk bezorgd. Slechts een enkeling – een broer van vader, een nicht, een gezinsverzorgster – blijkt bereid om met haar in gesprek te gaan. Net als tal van hulpverleners, die ze in die heftige periode en het van tragiek doortrokken leven daarna, op haar pad vond. 

Van ‘t Licht nodigt hen uit, om de maalstroom van gebeurtenissen die haar hebben getekend door te nemen, om er samen vat op te krijgen. Lassches camera is daarbij permanent gericht op de hoofdpersoon, die centraal in beeld zit. De anderen zijn niet meer dan passanten in haar schrijnende relaas. ‘Ik moet dit doen’, houdt ze zichzelf voor in dagboekfragmenten die de ontmoetingen inkaderen. ‘Voor mezelf, voor m’n kinderen.’

Met deze documentaire wil Anneloes zichzelf laten zien, ‘met alles wat er in mij zit’. Woede bijvoorbeeld. Over de ‘victim blaming’, verhalen over ‘seksueel wervend gedrag’. ‘Dat jullie ‘t in het verborgene willen houden, ergens snap ik het zelfs nog’, zegt ze boos tegen de camera. ‘Maar stóp met mij de schuld geven. Ík heb niet mezelf misbruikt.’ Ze laat een stilte vallen. ‘En ma, u weet, u wéét, dat ik de waarheid spreek. U wéét het.’

Ik Was Een Kind is echter niet zozeer een keiharde afrekening met haar familie als wel een poging om te begrijpen wat er is gebeurd, waarom haar dierbaren hebben gehandeld zoals ze deden en wat dit nu voor haar betekent. De film markeert wel het afscheid van een waardensysteem en de bijbehorende zwijgcultuur, waarvan Anneloes niet langer deel uit wil en kan maken – ook al zit dit, of ze nu wil of niet, diep in haar verankerd.

Die worsteling met het verleden, haar familie en zichzelf is pijnlijk om te zien. Een lijdensweg, een afspiegeling van de weg die ze daadwerkelijk heeft moeten afleggen, die in het hier en nu, voor de camera, nog eens wordt opgeroepen, om die dan, als ‘t enigszins kan, definitief achter zich te laten. Zodat de vrouw, die gedwongen door de omstandigheden altijd kind moest blijven, nu eindelijk in het heden kan gaan leven.

The Twister: Caught In The Storm

Netflix

Ze waren begonnen met het volgen van de storm. En toen begon die hen te volgen. Een groot eng monster, dat zich blijkbaar thuis voelde in het gebied dat niet voor niets ‘Tornado Alley’ wordt genoemd. ‘Er klonk gerommel’, herinnert Kaylee zich. ‘Alsof moeder natuur honger had.’ Samen met haar broer Eric en vriend Mac was ze een kijkje gaan nemen bij de tornado die Joplin, Missouri, zou gaan aandoen. De drie tieners moesten rennen voor hun leven.

In The Twister: Caught In The Storm (89 min.) reconstrueert Alexandra Lacey met Mac, Kaylee en andere overlevenden de wervelwind die op 22 mei 2011 ongenadig huishield in het hart van Amerika. Het was alsof de apocalyptische visioenen over het einde der tijden, waarover onheilspredikers al een tijd spraken in ‘de gesp van de biblebelt’, dan toch waren bewaarheid. Joplin werd volledig met de grond gelijk gemaakt. Wat restte was een soort slagveld, waar net de Derde Wereldoorlog leek te zijn uitgevochten.

Met een vloeiende combinatie van echte opnamen van de natuurramp en gedramatiseerde beelden – waarbij zeker niet altijd helder is waar het ene begint en het andere eindigt – wordt de ontwikkeling van de wervelwind opnieuw opgeroepen. Direct betrokkenen – een vanuit Californië ingevlogen aspirant-weerman van dertien, enkele rondrijdende tieners en een middelbare scholier die juist op die dag z’n diploma had gekregen bijvoorbeeld – vertellen hoe ze die ramp ternauwernood hebben overleefd.

The Twister beperkt zich tot de ontwrichtende gebeurtenissen op die ene meidag en de directe gevolgen daarvan – behalve ongelooflijke materiële schade zo’n 160 doden – en laat het grotere verhaal van de ramp links liggen. Daarmee wordt de documentaire een soort real life-variant op de ouderwetse rampenfilm uit de jaren zeventig, waarbij de kijker zich van een veilige afstand kan verlustigen aan uitzinnig natuurgeweld, zonder zich te hoeven bekommeren over de oorzaken en lange termijngevolgen daarvan.

De tornado van Joplin wordt vooral behandeld als een spannend verhaal, een levensveranderende gebeurtenis, met bovendien een wel erg Amerikaans einde. Want alle overlevenden zijn er natuurlijk beter uitgekomen en voelen zich dan verantwoordelijk voor de wederopbouw van de plaatselijke gemeenschap. Zodat al die angst, dat lijden en ook het verlies van 22 mei 2011 – de Dag des Oordeels, zou iemand die ’t achteraf altijd beter weet zeggen – misschien toch nog ergens goed voor zijn geweest.

Feis Forever

Yalla Docs

Feis, je weet toch? De Rotterdamse rapper, die op 1 januari 2019 na ‘een onbenullige woordenwisseling’ in een café werd vermoord op de Nieuwe Binnenweg. In de sfeervolle documentaire Feis Forever (49 min.) probeert Olivier S. Garcia met de mensen uit zijn directe omgeving te vatten waarom hij, de 32-jarige Faisal Mssyeh, meer was dan de zoveelste gangsterrapper die voortijdig aan zijn einde is gekomen door precies datgene waarover hij zijn hele carrière had gerapt.

Want daarover lijken alle sprekers in dit postume portret – broeders uit de vaderlandse hiphopscene zoals Hype, Winne, Millz, U-niq, Bri en Kees (de Koning, de grote roerganger van het platenlabel Top Notch – ‘t roerend eens: Feis was een bijzonder talent. Een stem van de straat, die het straatleven inmiddels achter zich had gelaten. Zijn muziek had gelijke tred gehouden. Die gaf hij alle gelegenheid om langzaam te rijpen. Ook op dat gebied was Faisal volwassen geworden.

Feis had zijn leven op orde, luidt het verhaal: een baan, eigen huis en vriendin (die, geanonimiseerd, eveneens participeert in deze film). Heel veel meer laat Feis Forever daarover overigens niet los. Zo rijk als de documentaire is aan emotie – het verdriet over Feis’ vroegtijdige dood is voelbaar – zo arm is die aan concrete informatie. Over zijn verleden als hosselaar, boefje en straatsoldaat kom je als buitenstaander heel weinig te weten. Hij heeft er zich van losgemaakt. Punt.

Faisal Mssyehs familie ontbreekt ook om de losse eindjes met elkaar te verbinden. Hoe hij, een allochtone jongen uit een gebroken gezin en een achterstandswijk, het pad richting volwassenheid bewandelde – en daarbij dus ook enkele dubieuze afslagen nam. Ook basale vragen over zijn gewelddadige dood (wie, hoe, waarom?) blijven onbeantwoord. En hoe het daarbij afliep met zijn broer Bilal, die zwaargewond raakte. Die richting wil Garcia duidelijk niet op.

Hij richt zich in Feis Forever, dat de sfeer van oudjaar in nachtelijk Rotterdam uitstekend te pakken krijgt, nadrukkelijk op de tragiek van Faisals veel te vroege dood en hoe hij na zijn overlijden alleen maar populairder is geworden. Zijn ‘flowers’ kreeg hij zogezegd pas na zijn dood. En het aantal ‘views’ dat zijn tracks sindsdien heeft gekregen, had hij zelf waarschijnlijk nooit kunnen vermoeden. Zo leeft hij door. Óók in de loffelijke initiatieven die z’n vrienden in zijn naam organiseren.

Feis Forever, je weet toch?

Citizen Ashe

Magnolia

Nog nooit had een zwarte tennisser Wimbledon gewonnen. Zelfs Arthur Ashe (1943-1993) niet, de eerste Afro-Amerikaanse topspeler. In 1975, op 31-jarige leeftijd, kwam alsnog zijn kans. Tegen zijn grote rivaal, nota bene: Jimmy Connors. Een man die Ashe waarschijnlijk bedoelde toen hij zei. ‘Winnaars zijn de mensen die op een bepaalde dag tegenstander verslaan.’ Voor zichzelf had Arthur iets anders voor ogen: ‘Maar kampioenen laten hun sport beter achter dan ze die hebben aangetroffen.’

Daar zag ’t overigens lang niet naar uit, laten Rex Miller en Sam Pollard zien in Citizen Ashe (94 min.). Terwijl de basketballer Kareem Abdul-Jabbar de Olympische Spelen van 1968 in Mexico-stad boycotte, zijn sprintende landgenoten Tommie Smith en John Carlos daar hun Black Power Salute maakten en Muhammad Ali weigerde om naar Vietnam te gaan en zo zijn eigen carrière helemaal ontregelde, hield de enige zwarte tennisser in een verder volledig wit circuit zich ogenschijnlijk geheel afzijdig bij de strijd van de Afro-Amerikaanse gemeenschap om burgerrechten.

Arthur Ass, noemde Abdul-Jabbar hem. De zwarte activist Harry Edwards vond Ashe niet meer dan een ‘Oom Tom’. En de man zelf voelde zich een lafaard. Hij was bang om de familienaam in diskrediet te brengen en zo zijn vader, bij wie hij stevig onder de plak zat, te bruuskeren. Ashe had bovendien een toernooi te winnen: de US Open van 1968, waar hij ’t in de finale opnam tegen de Nederlander Tom Okker. Ashe kon daar overigens alleen spelen doordat zijn broer Johnnie besloot om nog een extra ‘tour of duty’ in Vietnam te doen. Zodat Arthur kon tennissen en studeren.

Arthur Ashe wist dat hij in een door en door witte sport van onbesproken gedrag moest zijn. Hij mocht toernooidirecteuren geen excuus geven om hem uit te sluiten. Dat idee had hij grondig geïnternaliseerd. Ashe was opgegroeid in Richmond, Virginia, een geheel gesegregeerde wereld. Jongens zoals hij zaten achter in de bus en hielden zich koest. En anders… Net als andere zwarte Amerikanen had hij natuurlijk ook meegekregen wat er was gebeurd met Emmett Till. De 14-jarige zwarte jongen werd in 1955 bruut gelyncht nadat hij zou hebben geflirt met een wit meisje.

Op zijn eigen diplomatieke manier was Ashe zich later toch uit gaan spreken. Over Apartheid in Zuid-Afrika bijvoorbeeld. Zo won hij uiteindelijk het respect van zwarte activisten die eerder nog zo kritisch op hem waren geweest. Zij spreken in dit portret stuk voor stuk met respect over de man, die als captain van het Amerikaanse Davis Cup-team nog heel wat te stellen kreeg met het heethoofd John McEnroe. ‘Ik ergerde me dood en was tegelijkertijd jaloers op hem’, zei Ashe daarover in een tv-interview. ‘Want ik zou dat ook wel willen doen. Die luxe heb ik alleen niet.’

Want hoewel hij zou uitgroeien tot een voorbeeld voor al die Afro-Amerikaanse sporters die zich in het openbaar durven uit te spreken, zoals Colin Kaepernick, Lebron James en de tennissende zussen Williams, bleef Arthur Ashe zich er altijd van bewust dat hij een gewone zwarte jongen was in een wereld die nog altijd werd gedomineerd door witte mannen. En toen hij verzeild raakte in het laatste gevecht van zijn leven – misschien wel het meest heroïsche gevecht in dit fijne portret – toonde Arthur Ashe zich nog eenmaal een echte kampioen.

This Is Sparklehorse

Sparklehorse

Mark Linkous (1962-2010) stond te boek als een ‘muzikantenmuzikant’, een zanger en songschrijver die wel een potje kon breken bij collega’s. Op de gastenlijst van This Is Sparklehorse (91 min.) prijken dan ook talloze andere prominenten uit de indie-hoek: David Lowery (Cracker), Ed Harcourt, Jonathan Donahue (Mercury Rev), Gemma Hayes, Adrian Utley (Portishead), Jason Lytle (Grandaddy) en John Parish.

Acts voor fijnproevers die, net als Linkous’ artistieke alter ego Sparklehorse, nooit stadions konden vullen, maar zich wel in het hart van menige muziekliefhebber hebben gewurmd. De bekendste naam in deze DIY-film van Alex Crowton en Bobby Dass is zonder twijfel David Lynch. ‘Trieste schoonheid’, noemt de befaamde filmmaker Linkous’ muziek. John Carter (Phantogram) omschrijft die dan weer als ‘gothic country-muziek’.

Sparklehorse-albums klinken als een slecht afgestelde draagbare radio: te midden van ruis en gekraak doemt er ineens een vlijmscherpe rocksong op of meldt zich bijna ongemerkt een gefluisterd melancholiek liedje. Die fluistervorm ontdekte Linkous volgens David Lowery per ongeluk. Als hij ‘s nachts in zijn thuisstudio nieuwe liedjes wilde opnemen, lag zijn echtgenote vaak al te slapen en moest hij zacht te werk gaan.

Zij ontbreekt in dit postume portret. Net als Brian Burton (Danger Mouse), met wie Linkous een compleet album maakte. Zijn broer Matt is wel van de partij. En er is een prominente rol voor singer-songwriter Angela Faye Martin, die deze docu opzette en tevens dienst doet als verteller. In die hoedanigheid richt ze zich af en toe rechtstreeks tot de protagonist. Martin verschijnt soms ook in beeld en claimt zo wel erg veel ruimte.

Hun protagonist blijft intussen een enigma. En dat was vast de bedoeling: een held die net zo ongrijpbaar blijft als zijn muziek. Duidelijk is wel dat Linkous al jong worstelde met het leven. Met allerlei roesmiddelen probeerde hij de depressies op afstand te houden. Daar was soms ook alle reden toe. Nadat hij in 1995 ging touren met zijn debuutalbum Viadixiesubmarinetransmissionplot, sloeg in Londen bijvoorbeeld het noodlot toe.

In een hotel viel hij – beneveld? onder invloed van pijnstillers? – in slaap, met zijn benen onder zich bekneld. Uiteindelijk volgde een hartaanval. Linkous kwam er ernstig beschadigd uit. Een tijd leek ’t alsof hij de rest van zijn leven veroordeeld zou zijn tot een rolstoel. ‘Bij de eerste gelegenheid waarop we alleen waren zei hij: je moet me doden’, herinnert David Lowery zich die donkere periode. ‘Ik kan niet leven met deze pijn.’

Later, toen Mark Linkous met de nodige hulpmiddelen weer kon staan en lopen, bleven de donkere episoden – ook omdat zijn muziek nauwelijks genoeg geld binnen bracht om van te kunnen leven. Toen zijn vriend en collega Vic Chesnutt, daadwerkelijk veroordeeld tot een rolstoel, in 2009 de dood boven het leven verkoos, belandde ook Linkous in een niet meer te stoppen neerwaartse spiraal. Binnen drie maanden was hij eveneens dood.

Deze film veegt een flink aantal brokstukken van Mark Linkous’ leven bij elkaar, van een man zonder beschermingslaag, die ver van waar ’t in de muziekbusiness gebeurt, New York en Los Angeles, waar hij zelf nooit kon floreren, zijn eigen stem vond. Ruw, zacht en breekbaar – en nauwelijks te vatten. Zoals de onnavolgbare slogan van die schoorsteenveger op het T-shirt dat hij soms droeg: we may not be good, but we sure are slow.

The Kings Of Tupelo: A Southern Crime Saga

Netflix

‘Nu wordt alles duidelijk’, concludeert Kevin Curtis. ‘Denk erover na: Steve Holland, volksvertegenwoordiger, directeur van een uitvaartcentrum, orgaanoogsten, lijken…’ In het hoofd van Curtis worden ineens allerlei verbanden gelegd. De Elvis-imitator uit Tupelo, de geboorteplaats van ‘The King of rock & roll’, is al enige tijd bevangen door een complottheorie over de handel in lichaamsdelen op de zwarte markt en weet ‘t nu zeker: Holland, volksvertegenwoordiger in de Amerikaanse staat Mississippi, maakt zich daaraan schuldig en wordt door alles en iedereen in de rug gedekt.

Het zaadje voor deze steeds ingewikkeldere samenzweringstheorie is in Curtis’ hoofd geplant tijdens zijn werk als schoonmaker in het North Mississippi Medical Center. In het mortuarium van dat ziekenhuis zou hij in een vriezer het afgehakte hoofd hebben gevonden van een patiënt die twee dagen eerder nog gewoon in leven was. Kort daarna werd ‘KC’ ontslagen omdat hij zich op verboden terrein had begeven en begon hij via allerlei websites wilde complottheorieën over ‘orgaanoogsten’ te verspreiden. En zo dreef hij dan weer een wig tussen hemzelf en zijn broer, de verzekeringsagent Jack Curtis, met wie hij al enige tijd een act had als het Elvis-imitatieduo Double Trouble.

Volgt u ‘t nog? Ja, tis wel opletten geblazen in The Kings Of Tupelo: A Southern Crime Saga (193 min.), een driedelige serie van Chapman Way en Maclain Way (Wild Wild Country en de Untold-serie) over de doldwaze lotgevallen van de ‘crazy Southerner’ Kevin Curtis, die na ledematenhandel ook complotten rond ‘chem trails’, 9/11 én zijn eigen vervolging ontdekt. Hij duikt van het ene in het andere konijnenhol en wordt alsmaar meer paranoïde. Ten einde raad zou hij in 2013 vervolgens brieven hebben gestuurd aan een assistent-aanklager in Mississippi, rechter Sadie ‘moeder van Steve’ Holland, de Republikeinse senator Wicker en president ‘Barack Hussein Obama’. De enveloppen bevatten het dodelijke gif ricine.

‘I am KC and I approve this message’, stond er onder de bijbehorende dreigbrieven. Hoe heeft ’t zover kunnen komen? Dat is ook de vraag die deze miniserie probeert te beantwoorden. De gebroeders Way kiezen ervoor om deze kwestie met veel humor aan te vliegen, de sowieso al kleurrijke personages nog eens extra dik aan te zetten en Curtis zelf alle ruimte te geven. Samen met een volvette soundtrack, illustratieve tekeningen en een slicke verhaalopbouw zorgt dit voor een bijna campy vertelling, waarbinnen de ernst van ‘s mans mentale problemen en zijn afdaling in steeds uitzinnigere complotten vooral voer zijn voor verbazing en vermaak – niet voor serieuze ongerustheid. The Kings Of Tupelo maakt er liever een gimmick van dan een invoelbaar persoonlijk verhaal.

En dan – aflevering 3 van deze kluchtige serie is al begonnen – steekt er met de introductie van een ander larger than life-personage, J. Everett Dutschke, nog een andere vraag de kop op: is Kevin Curtis eigenlijk wel de (enige) afzender van die dodelijke brieven?

Paul En Paultje

Mooie Nel / BNNVARA

Binnen luttele minuten heeft zich in deze film een geheel eigen wereld geopend. Zomaar in een rijtjeshuis in Amsterdam-Noord, in zwart-wit vereeuwigd. Een wel heel bizar samengesteld gezin, vervat in pijnlijke scènes en sprekende shots en lekker aangezet met tragikomische muziek. Met twee onvergetelijke personages bovendien: Paul En Paultje (49 min.). Broers: Paul (79) en Paultje (61).

Dat verdient enige uitleg. Ze hebben dus dezelfde vader, maar een andere moeder. En dat klinkt dan weer eenvoudiger dan ’t is. Want Paultje is volgens eigen zeggen ‘een incestkindje’. Pauls zus is zijn moeder. Dat verdient natuurlijk nog veel meer uitleg. En die komt er ook in deze nieuwe versie van de docu waarmee Hugo Drechsler in 2023 is afgestudeerd aan de Filmacademie. Met frisse tegenzin en horten en stoten, dat wel.

Die film begint bij de gevangenis, als Paultje vrijkomt na een ongedefinieerde straf voor een vergrijp dat verder ook niet ter sprake komt. Het doet er blijkbaar niet toe. Paultje ziet geen andere mogelijkheid en reist af naar dat rijtjeshuis in Amsterdam-Noord, waar zijn nurkse oudere broer Paul en diens vrouw Jannie wonen. Paul zit alleen helemaal niet op hem te wachten. ‘Hier kun je ook niet terecht, jongen’, zegt hij bars. ‘Het spijt me voor je.’

Zijn vrouw wil nog wel een keer met de hand over het hart strijken, maar Paul is niet te vermurwen. Hij is vaak genoeg in de maling genomen. ‘Dus je moet maar kijken waar je kunt slapen. Het park is groot genoeg.’ En als hij dan toch, met gezonde tegenzin, overstag is gegaan, kijkt hij z’n broer ongegeneerd de deur uit. ‘Ga jij maar effe lekker boodschappen doen, jongen’, zegt hij dan bijvoorbeeld. ‘En blijf zo lang mogelijk weg.’

De twee broers kampen intussen allebei met ernstige gezondheidsproblemen. Daardoor zijn ze in zekere zin veroordeeld tot elkaar. En anders is er nog wel die gedeelde familiegeschiedenis: hun vader, die ‘teringlijer’. De man die zoveel kapot heeft gemaakt en hen heeft opgescheept met elkaar. Twee mannen die niet meer mét, maar uiteindelijk toch ook niet meer zónder elkaar blijken te kunnen. Broers, tegen wil en dank.

In een hartveroverend dubbelportret, dat een gulle lach oproept, soms verbazingwekkend grimmig wordt en uiteindelijk ook weer oprecht ontroert.

God, Ik Ben Gay

KRO-NCRV

In de kerk in Bergambacht, het zwaar gelovige Zuid-Hollandse dorp waar Robbert Rodenburg opgroeide, werd er soms gebeden voor mensen die psychisch lijden, een onzichtbaar kruis met zich meedragen of worstelen met hun geaardheid. Zijn jeugdvriend Nick van Herk herinnert dat zich hij daar als kind absoluut niet bij wilde horen. Robert hoorde er wel bij. Hij was homo. En alleen Nick, die zelf ook op jongens viel, wist daarvan. Van de dominee kregen ze te horen dat mensen zoals zij nooit ‘een praktiserende relatie’ mochten aangaan. Het leidde bij Rodenburg tot ‘heel erge bewijsdrang, omdat ik toch ergens heb gevoeld dat je toch de teleurstelling bent.’

Inmiddels is de influencer, presentator en acteur, die bekendheid verwierf met de online-serie Open Kaart, Expeditie Robinson en The Passion (!), uit de kast. In God, Ik Ben Gay (51 min.) deelt Robbert Rodenburg zijn worsteling met het geloof met Linda Hakeboom. Zij doet daarbij dienst als een soort biechtmoeder, die geduldig luistert, vragen stelt en ook voorstellen doet over wat hij zou kunnen doen. Samen duiken ze in zijn getroebleerde verleden met het geloof. Rodenburg herinnert zich bijvoorbeeld hoe hij als kind al verkikkerd raakte op een judoleraar. ‘Als ik een meisje was geweest, was ik echt op hem verliefd geworden’, zou hij toen, zich van geen kwaad bewust, hebben gezegd.

Heel pijnlijk is een ontmoeting met de directeur en staffunctionaris leerlingenzorg van zijn oude middelbare school Het Driestar College. Terwijl zij hem bij binnenkomst enthousiast oude schoolfoto’s laten zien, heeft Rodenburg vooral nare herinneringen. Het derde en vierde jaar noemt hij in hun bijzijn ‘de ongelukkigste jaren van mijn leven’. In boekjes hield hij bij hoeveel dagen hij nog moest ‘doorstaan’, voordat hij weg kon. Zijn ‘homofiele gerichtheid’ was er niet geoorloofd. Daardoor voelde hij zich absoluut niet veilig op school. Het leidt tot een ongemakkelijke, maar wel respectvolle uitwisseling van standpunten, waarbij elk van de betrokkenen zich kwetsbaar durft op te stellen.

Verder spreekt Robbert Rodenburg met zijn broers en zussen, voormalige klasgenoten en een voormalige docent. Zo stevent hij af op geladen ontmoetingen met zijn eigen ouders en de dominee van de kerkgemeenschap waarbinnen hij opgroeide. Het is geen gemakkelijk proces, bekent hij met een gepijnigde blik, die wel vaker zijn gezicht bepaalt. ‘Ik heb echt een zware error. In de zin van: waarom ben ik al deze lades van teleurstelling aan het opentrekken?’ Hij vraagt zich ook af: is er een uitweg uit deze impasse? Daarvoor belandt Rodenburg in deze treffende tv-docu bij de gay-voorganger van de Oranjekerk en een theoloog, in de hoop dat hij via hen weer vrede kan sluiten met het/zijn geloof.

My Sister / My Agent

Flanders Tax Shelter / Watertower TV

Bij toeval is Mélissa Onana in een wereld beland die haar ooit volledig vreemd was. Via haar jongere halfbroer Amadou – dezelfde vader, andere moeder – maakte ze enkele jaren geleden kennis met de internationale voetbalwereld. Toen hij werd uitgenodigd voor een trainingsstage bij Hoffenheim, ging zij mee om hem te begeleiden. Hij verdiende een contract bij de Bundesliga-club, dat zij professioneel uitonderhandelde.

Inmiddels speelt Amadou Onana in de Britse Premier League en het Belgische nationale elftal en is Mélissa, als zwarte vrouw, uitgegroeid tot een professionele spelersmakelaar, die samen met haar compagnon Geoffrey Hoogland een portfolio van ruim dertig betaalde voetballers van veelal Afrikaanse origine beheert. Ze behoort inmiddels tot de gevestigde namen in een business die verder vooral uit witte mannen bestaat.

Met de voetbalacademie IFA probeert Mélissa Onana bovendien nieuwe talenten in haar moederland Senegal te scouten en op te leiden. Ze gelooft daarbij in een ferme aanpak. Geef ze de juiste wapens voor de oorlog, zegt ze over die talenten in My Sister / My Agent (72 min.). Iedereen die zich niet volledig geeft moet direct keihard aangepakt worden. Als ze ’t straks willen redden in Europa, zijn er nu eenmaal geen excuses. Nooit.

Zulke ‘tough love’ geeft ze overigens ook aan zichzelf. Want deze documentaire van Gilles Simonet toont tevens Onana’s kwetsbare kant. Ze kampt al haar halve leven met ernstige gezondheidsproblemen. Als kind was ze bang dat ze vanwege sikkelcelziekte de 35 nooit zou halen. Als Mélissa vertelt hoe ze onlangs toch haar vijfendertigste verjaardag heeft mogen vieren, moet ze voor de camera even een traantje wegslikken.

Terwijl ze haar eigen gezondheid voortdurend in acht moet nemen, ontfermt ze zich als een moederkloek over haar broer en cliënt Amadou, die tussen de wedstrijden en trainingen voldoende rust moet nemen, ook best eens mag ontspannen met het opnemen van een rapnummer en tegelijkertijd nog altijd moet afstuderen (waarvoor zijn zus speciale afspraken probeert te maken met de Belgische voetbalbond).

En dan roept de business weer: spelers die aan een nieuw contract of een andere club moeten worden geholpen. Ogenschijnlijk zonder moeite houdt Mélissa Onana, getuige dit boeiende inkijkje dat ze zelf mede-produceerde, zich staande in de voetbalwereld. Zoals ze ook probleemloos schijnt te kunnen schakelen tussen haar verschillende rollen naar Amadou. Want diens zus mag natuurlijk nooit zijn zaakwaarnemer in de weg zitten.

En die laatste moet aan het eind van het seizoen 2023-2024 aan de slag als de Belgische voetballer – alwéér, na korte verblijven bij Hoffenheim, Hamburger SV, Lille en Everton –een nieuwe stap in zijn carrière wil zetten. Het is alleen de vraag of Mélissa ook nu een goede deal weet uit te onderhandelen.

The Flats

Films de Force Majeure

Die pleister over zijn neus, om de plek te camoufleren waar de kogel weer naar buiten was gekomen. Dat beeld is hij nooit kwijtgeraakt. Joe McNally was negen jaar oud toen zijn zeventienjarige oom Cocke, de jongste broer van zijn moeder, werd vermoord door The Shankill Butchers, een groep beroepsmoordenaars van The Ulster Volunteer Force. Die dag, 2 oktober 1975, zette Joe’s eigen betrokkenheid bij ‘The Troubles’ in Noord-Ierland in gang, vertelt hij aan zijn therapeute Rita Overend. Binnen een half jaar gooide hij, nog geen tien, z’n eerste benzinebom namens het beruchte Irish Republican Army.

Samen met buurtgenoten uit The Flats (15 min.), gesitueerd in de katholieke volkswijk New Lodge in Belfast, speelt McNally zulke formatieve ervaringen na. Deze re-enactments, gecombineerd met archiefbeelden van de traumatische periode die de getormenteerde Joe op zijn televisietoestel terugkijkt, illustreren hoe iedereen z’n eigen butsen en schrammen heeft opgelopen. Hun leefomgeving, bijgenaamd ‘murder mile’, wordt tegenwoordig geteisterd door drank- en drugsverslaving en zelfdodingen. Want praten, daar doen ze meestal niet aan. Opkroppen, wegdrukken, kapotgaan.

De Italiaanse regisseur Alessandra Celesia schakelt intussen voortdurend tussen heden en verleden, fictie en non-fictie, therapie en het echte leven en Joe en z’n buurtgenoten. Dat maakt haar film niet altijd even gemakkelijk te verhapstukken, maar draagt uiteindelijk wel bij aan het gevoel dat de desolate staat van New Lodge, waar McNally zich zo’n beetje dagelijks woest maakt over de handel in crack en cocaïne, niet los is te zien van die gewelddadige geschiedenis van de wijk – ook al behoren die Troubles dan officieel al zeker 25 jaar, sinds het Goedevrijdagakkoord van 1998, tot het verleden.

Jolene Burns, een jonge vrouw die al de nodige klappen heeft gekregen in het leven en in zingen een heerlijke uitlaatklep heeft gevonden, wil bijvoorbeeld zo graag dat licht aan het einde van de tunnel zien, maar ze gelooft er niet meer in. Elke dag ziet ze hoe haar zus lijdt. Sinds een overdosis, nu drie jaar geleden, ligt ze alleen nog maar in bed, als een hulpeloze volwassen baby, wachtend op genade. Die kan ook Jolene haar niet geven. Ze heeft alleen een lied, over toen ze als meisje een slipje van haar leende. Ze zingt ‘t vol overgave, in een heel pijnlijke scène, en vervolgt het nummer dan in de plaatselijke pub.

Zo bevatten The Flats tal van wrange verhalen. Over pijn, trauma en verlies – en het zoeken naar een heel klein beetje troost.

Blink

Disney+

Straks hebben ze de hele wereld gezien. En die beelden raken ze nooit meer kwijt. Edith wil het visuele geheugen van haar kinderen laden. Meer kan ze als moeder niet doen. En samen met haar echtgenoot Sebastien Pelletier wil ze zo graag iets doen. Konden ze hun aandoening maar ongedaan maken! Drie van hun vier kinderen lijden aan Retinitis Pigmentosa. Ze zullen steeds slechter gaan zien. Totdat, vroeger of later, hun blikveld drastisch is vernauwd – of het licht zelfs helemaal uitgaat.

Samen met Mia, Colin en Laurent – en Léo, hun enige kind dat verschoond is gebleven van de oogaandoening – stellen de Pelletiers een bucket list op. Tijdens een reis rond de wereld, vereeuwigd door Edmund Stenson en Daniel Roher in Blink (83 min.), gaat het Canadese gezin zoveel mogelijk afvinken. Op safari in Afrika. Voldaan! Paardrijden in Mongolië. Dikke V. En een kasteel bezoeken in Oman. Done that! Zo volgen ze het licht en houden ze de donkerte voorlopig op afstand.

Die meldt zich zo nu en dan toch, bijna terloops, bijvoorbeeld als het jongste kind Laurent aan z’n moeder vraagt wat ‘blind’ zijn eigenlijk betekent. Na het gesprek heeft Edith het gevoel dat ze het vijfjarige joch van z’n onschuld heeft ontdaan. Zoals ‘t een kind eigen is, lijkt Laurent er alleen weinig last van te hebben. Samen met zijn oudere broers en zus gaat hij elk avontuur onvervaard aan. Zij kijken niet naar de toekomst, maar zien wel wat er in het hier en nu op hen afkomt.

Zulke levenslessen zijn er natuurlijk in overvloed in deze inherent optimistische film over een levenslustig gezin, waarbij het gemakkelijk inleven en meevoelen is. En als de Pelletiers in Ecuador vast komen te zitten in een berglift, wordt deze fraaie en zoete documentaire, die duidelijk appelleert aan een groot publiek, zelfs nog even eng en spannend. Ook dan geven Edith en Sebastien echter het goede voorbeeld en houden ze als ouders het hoofd (ogenschijnlijk) koel.

En dan, na een jaar van de blik verruimen, komt onvermijdelijk het moment om, met een plunjezak aan levenservaringen en een vrijwel lege bucket list, het gewone bestaan weer op te pakken en een begin te maken met een ongewisse toekomst.

Los Niños Perdidos

Netflix

Op dag 16 wordt het neergestorte vliegtuig gevonden. De Cessna 206, met zeven passagiers aan boord, is op 1 mei 2023 plotseling uit de lucht gevallen boven het Colombiaanse Amazone-regenwoud. Ruim twee weken later treffen vrijwilligers van een zoekteam bij het vliegtuigje de levenloze lichamen van drie volwassenen aan. Onder hen is de 33-jarige inheemse vrouw Magdalena Mucutuy. Samen met haar vier kinderen was ze op weg naar haar echtgenoot Manuel Ranoque. Haar drie dochters en zoon zijn nu spoorloos.

De zaak van Los Niños Perdidos (Engelse titel: The Lost Children, 97 min.) was wereldnieuws in de zomer van 2023. Met beelden van het reddingsteam, de media en het Colombiaanse leger, aangevuld met archiefmateriaal en reconstructies, reconstrueren Orlando von EindsiedelLali Houghton en Jorge Durán ‘Operatie Hoop’, de gecoördineerde actie om de dertienjarige Lesly, haar zusje Soleiny van negen, hun vierjarige halfbroertje Tien Noriel en Cristin, een baby van slechts elf maanden oud, van een wisse dood te redden. Alle inspanningen worden voor deze film bovendien ingekaderd door reddingswerkers, militairen en familieleden van de kinderen.

Dat speciale eenheden van het Colombiaanse leger samenwerken met de inheemse bevolking, die zich thuis voelt in de jungle, blijkt na een halve eeuw burgeroorlog bepaald geen vanzelfsprekendheid in het Zuid-Amerikaanse land. Dit is FARC-gebied, waar de beruchte revolutionaire beweging, die in verband werd gebracht met geweld, intimidatie en drugshandel, heel lang de dienst uitmaakte. Voor de vermiste kinderen stappen de voormalige opponenten gaandeweg echter over hun eigen schaduw heen. Na 34 dagen staan ze alleen nog steeds met lege handen. Geen kinderen. De wanhoop slaat dan toe bij het reddingsteam, bekennen ze in deze terugblik.

De jungle en algehele ‘duende’, een magische duistere kracht die volgens de overlevering voor onheil kan zorgen, lijken hen te machtig. Ze zoeken ’t dus hogerop. Bij Yagé. Om hun geest te verruimen drinken de reddingswerkers de hallucinogene drank ayahuasca, in de hoop de kinderen zo alsnog te kunnen traceren. De filmmakers volgen hen ook op dit deel van hun queeste, die ze begeleiden met dikke muziek en fraaie beelden van het regenwoud – alsof ze uit een natuurfilm afkomstig zijn. Het gevaar van de jungle wordt zo enigszins karikaturaal benadrukt: daar glibbert weer een slang, loert een tijger naar z’n prooi en steekt een krokodil vervaarlijk zijn kop op.

Ook zonder die overdaad hebben Von Einsiedel, Houghton en Durán natuurlijk een buitengewoon verhaal in handen, dat enigszins doet denken aan de redding van een Thais jeugdvoetbalteam uit een ondergelopen grot (vereeuwigd in de bloedstollende documentaire The Rescue). Het is zo’n verhaal waardoor het leven bijna een sprookje lijkt, waarin wonderen wel degelijk blijken te bestaan. Totdat de tragiek van de situatie nog eens goed doordringt.

Op Disney+ is Lost In The Jungle, een andere sterke reconstructie van deze miraculeuze redding, te bekijken.

Nesjomme

Cinedeli

Via een inventieve combinatie van een fictief personage en non-fictie beelden wordt een verdwenen wereld toegankelijk gemaakt. Sandra Beerends deed het eerder in Ze Noemen Me Baboe (2019), waarin ze een kindermeisje, gebaseerd op getuigenissen van kinderen die in Nederlands Indië zo’n Baboe hadden, opvoert dat zich richt tot haar jong overleden moeder. Zo wordt met behulp van beeldmateriaal uit Nederlandse en Indonesische archieven een stuk koloniale geschiedenis in kaart gebracht.

In Nesjomme (Engelse titel: Neshoma, 87 min.) gaat Beerends op een vergelijkbare wijze te werk. Ditmaal is de plaats van handeling de Joodse buurt van Amsterdam, in de periode van grofweg het einde van de Eerste Wereldoorlog tot en met de Tweede Wereldoorlog. Als verteller fungeert het zeventienjarige meisje Rusha, dat is gebaseerd op getuigenissen over het leven in de Joodse gemeenschap. Zij schrijft daarover brieven, in de Nederlandse versie van de film ingesproken door de actrice Rifka Lodeizen, aan haar oudere broer Max. Hij is zijn geluk gaan beproeven in Indië.

Die persoonlijke, speciaal voor deze productie geschreven verhaallijn is knap aan de beelden gepaard (of andersom) en zorgt ook voor verbinding, maar de meerwaarde van deze collagefilm zit toch echt in het rijke beeldmateriaal, slim voorzien van geluid en muziek, waarmee een wereld kan worden getoond die allang is verdwenen. Impressies van het gewone (Joodse) leven worden daarbij gepaard aan registraties van grote gebeurtenissen zoals de wereldtitel schaken van Max Euwe, de opening van de bioscoop Tuschinski en de beladen voetbalwedstrijd Nederland – (nazi-)Duitsland.

Slechts twee jaar later vallen Duitse troepen Nederland binnen. Het land dat tijdens de vorige oorlog neutraal heeft kunnen blijven en het Interbellum zonder al te grote kleerscheuren is doorgekomen, raakt nu in de ban van de Tweede Wereldoorlog. De tijd dat één op de tien Amsterdammers, net als Rusha, Joods is behoort dan al snel tot het verleden.

The Imposter

A&E Indie Films

Drie jaar en vier maanden na de plotselinge verdwijning van Nicholas Barclay op 13 juni 1994, krijgt de familie van de dertienjarige Texaanse jongen bericht uit Spanje: hun zoon is gevonden.

Het is een daverende verrassing, voor alle betrokkenen. Het bericht zorgt ook direct voor wantrouwen. De inmiddels zestienjarige tiener blijkt helemaal geen blond haar en blauwe ogen te hebben. En de jongen spreekt met een vreemd buitenlands accent. Iedereen die ’t wíl zien, constateert direct: geen Nick, maar een oplichter. ‘Hij leek helemaal niet op mij’, bekent de man, die zich voordeed als het verdwenen kind, ‘eerlijk’ in The Imposter (98 min.). Hij kijkt recht in de camera. ‘Het enige dat we met elkaar gemeen hebben, is dat we allebei vijf vingers aan elke hand hebben.’

En toch stapt Nicks zus Carey direct in het vliegtuig naar Spanje, om hem als een verloren zoon binnen te gaan halen. Deception comes home, zoals in 2012 de smeuïge tagline luidde van deze onheilszwangere mix van docu en drama. Want enige tijd later – de Britse regisseur Bart Layton gebruikt de reis huiswaarts van ‘broer’ en zus als een vehikel om de spanning danig op te voeren – wordt de jongen omhelsd door zijn moeder Beverly Dollarhide en de rest van de familie. Hij is weer thuis – of zoals ie dat zelf ziet: eindelijk thuis. Ergens. Ook al is het dan in de Barclay-familie.

Nick is – vertelt hij aan de andere leden van het gezin, die zijn verhaal grif overnemen in deze film – ontvoerd door buitenlandse militairen. Samen met andere kinderen. Meegenomen naar een ander land. Bedwelmd met chloroform. En elke avond misbruikt door officieren. Z’n handen zijn gebroken met een honkbalknuppel. Hij moest insecten eten. Kreeg naalden in z’n ogen. Een koptelefoon op, met keihard geschreeuw in vreemde talen. En een stem bleef zeggen: jij bent niet jij. Engels spreken werd bestraft. En zijn identiteit gemanipuleerd door het veranderen van z’n haarkleur en oogkleur.

En toen kon Nicholas, als door een wonder, ontsnappen door een deur die niet bleek te zijn afgesloten en ontdekte hij volgens eigen zeggen pas dat ie in Spanje was beland. Hij zocht er een opvang op en kreeg van daaruit contact met thuis. Tot zover het verhaal dat de bedrieger zijn familie en een kritische FBI-agente op de mouw speldt. Maar waarom heeft hij zich eigenlijk een vreemd gezin binnen gewurmd en – een al even prikkelende vraag – waarom heeft dat gezin hem, de drieëntwintigjarige man die duidelijk hun verdwenen tienerzoon niet is, in vredesnaam omarmd?

Aan de hand van deze vragen bouwt Layton zijn film op als een slinkse thriller, waarbij niets is wat het lijkt en niets lijkt wat het is. Vanaf het begin is desondanks duidelijk dat we met een oplichter van doen hebben. Sterker: gaandeweg blijkt ’t om de Franse beroepsoplichter Frédéric Bourdin, bijgenaamd De Kameleon, te gaan. Hij lijkt ook graag te participeren in deze vertelling. Alsof die niet meer dan een viering van zijn bedriegerscapaciteiten is. Een gelegenheid om nog eens te zwelgen in zijn eigen meestertruc, waarvoor hij als een gewetenloze method actor elke rol naar z’n hand zet.

Tegelijk blijft natuurlijk de vraag opspelen wat er dan wél met Nicholas is gebeurd.

Bruin Jackson Superstar

NTR

Kunstenaar Bruin Parry heeft weer eens een onbezonnen idee. Als enorme fan van Michael Jackson heeft hij zich nu voorgenomen om diens opvolger te worden als ‘The King of Pop’: Bruin Jackson Superstar (50 min.). ‘Er zijn al te veel kunstenaars met het syndroom van Down’, zegt hij bij het ontbijt tegen zijn familieleden. ‘Maar muziek is mijn echte droom.’

Zijn broer Beau Parry heeft er z’n twijfels bij. ‘Ik vind dat Bruin geweldig veel talent heeft en dat ontzettend benut heeft in de afgelopen jaren’, zegt die. ‘Hij schildert, hij tekent, hij danst, hij kan heel goed fotograferen.’ Bruin is altijd creatief bezig en heeft daarmee ook veel succes. Zijn werk hangt in musea. En als ontwerper werkt hij voor bekende merken. Alleen bij dat zingen denkt Beau: is dat nou echt nodig? ‘Want ja, het is misschien niet zijn grootste talent.’

Zijn ouders Anja en Alain zijn vooral bang dat hun 24-jarige zoon straks op het podium zal worden uitgelachen. Bruin Parry’s vriend en werkgever, beeldend kunstenaar Jan Hoek, is ook niet zo overtuigd van zijn vocale talenten. Hij vindt wel dat Bruin die nauwelijks te definiëren ‘X-factor’ heeft. En Bruins tante Sandra Parry legt alle verwikkelingen rond haar neef, die inmiddels een manager, producer en choreograaf heeft gecharterd voor z’n muzikale carrière, vast op film.

Bruin wil daarnaast ook wel eens een vriendinnetje. Dat is bijna net zo belangrijk als de muzikale carrière, die in nauwe samenwerking met zijn ‘soulmate’ Hoek heel serieus in de steigers wordt gezet. Abel van Gijlswijk (Hang Youth) zegt z’n medewerking toe, Katja Schuurman draaft op in een videoclip en Stefano Keizers levert weer een alter ego (Donny Ronny). Met deze professionele entourage werkt Bruin Parry aan z’n officiële debuutalbum.

Naarmate de presentatie van Cowboy van de Jordaan in de Amsterdamse concertzaal de Melkweg dichterbij komt in de zomer van 2024, registreert tante Sandra echter hoe de spanning bij haar neef toeneemt. Is hij wel in de wieg gelegd voor het podium? En wat zou het meisje dat hij inmiddels op het oog heeft eigenlijk vinden van zijn muzikale verrichtingen? Zijn kompaan Jan Hoek maakt er echter een soort project van om Bruin naar de albumlancering te loodsen.

Dat is natuurlijk ook de vraag die boven deze film hangt: waar zou Bruin als kunstenaar zijn zonder de support van alle profi’s die hem volhartig ondersteunen? En wat is ‘t tegelijkertijd tof dat dat ene chromosoompje meer niet hoeft te betekenen dat je geen kunstenaar kunt worden – al gebiedt de eerlijkheid ook om te zeggen dat de Nederlandse King of Pop ’t inderdaad eerder van z’n creativiteit, charme en geestdrift moet hebben dan van zijn zangkwaliteiten.

Dat mag – en kan – de pret echter niet drukken.

Six Schizophrenic Brothers

Firecracker

In de eerste vijftien jaar na de Tweede Wereldoorlog kregen Don en Mimi Galvin maar liefst tien zoons. Begin jaren zestig werd het Amerikaanse gezin op de valreep ook nog verrijkt met twee meisjes: Margaret en Mary. En die laatste, de jongste dus van in totaal twaalf kinderen, fungeert nu als verteller voor het tragische verhaal van haar familie. Mary Galvin wordt daarbij in de rug gesteund door enkele broers: nummer drie (John), zes (Richard) en acht (Mark). Samen verhalen ze over hun Six Schizophrenic Brothers (168 min.).

Deze vierdelige serie van Lee Phillips is gebaseerd op het indringende boek Hidden Valley Road: Inside The Mind Of An American Family (2020) van Robert Kolker. Over een gezin met een onmogelijk kruis om te dragen. Als na oudste zoon Donald ook nummer twee (Jim) en vier (Brian) als jongvolwassene ernstig gestoord gedrag beginnen te vertonen, wordt duidelijk dat er een genetische kwetsbaarheid zit in de familie Galvin. Uiteindelijk zullen zes zoons ten prooi vallen aan schizofrenie. Ze krijgen last van hallucinaties, horen stemmen en verliezen zich in onwerkelijke angsten.

In de jaren zeventig escaleert de situatie volledig bij het gezin dat z’n intrek heeft genomen in een huis aan Hidden Valley Road in Colorado Springs. De ene na de andere zoon ontspoort, soms onder invloed van het gebruik van softdrugs. Don, docent op de luchtmachtacademie, en zijn zorgzame vrouw Mimi kunnen hun zoons al snel niet meer de baas. Ze worden steeds gewelddadiger, een gevaar voor zichzelf en hun directe omgeving. Totdat het komt tot enkele huiveringwekkende incidenten, die een spoor van verwarring, pijn en verdriet door de Galvin-familie trekken.

Er valt best het nodige aan te merken op Six Schizophrenic Brothers. De miniserie wordt bijvoorbeeld enigszins ontsierd door opzichtige true crime-clichés (cliffhangers, duistere reconstructiebeelden en een onheilspellende soundtrack) en platte horror-esthetiek (gebroken spiegels en brandende foto’s bijvoorbeeld). Ook het idee om de zieke broers Don (één), Matthew (negen) en Peter (tien) te interviewen in een soort duistere parkeergarage, waarmee ze in wezen worden gelijkgeschakeld aan de eerste de beste creep uit een trashy crimedocu, getuigt bepaald niet van goede smaak.

Phillips kijkt in eerste instantie ook nauwelijks over de persoonlijke verhalen van de broers heen. Geen aandacht dus voor de mogelijke (erfelijke) oorzaak van de Galvin-problematiek.  De filmmaker concentreert zich liever op de drama’s en excessen; van mishandeling en seksueel misbruik tot zelfdoding en moord. Methodisch werkt hij die individuele verhalen vervolgens uit tot een familieportret, dat zo schrijnend is dat het toch niemand koud zal laten. En uiteindelijk plaatst hij alle gebeurtenissen weer in hun context, waarbij tevens het grotere verhaal, schizofrenie, in beeld komt.

Hoe tragisch ook, de familie Galvin is een zeer geschikt onderzoeksobject om de wetenschappelijke kennis over deze verpletterende aandoening verder uit te diepen. En dat houdt natuurlijk ook niet op bij de kinderen die Don en Mimi tussen 1945 en 1965 op de wereld hebben gezet. Hoe vergaat ’t bijvoorbeeld hun nageslacht? Deze serie, die ondanks al z’n gebreken tóch een indringende kijkervaring wordt, eindigt dan ook bij Mary Galvins kinderen: wat betekent ‘t voor hen, en hun geestesgesteldheid, om Zes Schizofrene Ooms te hebben?

Mary Galvin was bij nader inzien, getuige dit interview, toch niet zo tevreden over de insteek, toon en de vormgeving van de serie.