Rowwen Hèze – Blieve Loepe

Tangerine Tree / NTR / vr 2 januari, om 20.25 uur, op NPO2

Al veertig jaar vormen ze samen Rowwen Hèze, de groep die gedurig de Peel in brand zet en nog altijd genoeg geduld heeft om rustig te wachten op ‘de dag dat heel Holland Limburgs lult’. Achter Limburgs trots, die met Bestel Mar zo’n beetje het ultieme feestnummer op z’n naam heeft staan en die elk jaar traditiegetrouw afsluit met een uitgelaten Slotconcert in thuisdorp America, gaan echter mannen met heel verschillende karakters en levens schuil.

Afgaande op de documentaire Rowwen Hèze – Blieve Loepe (56 min.) van Ruud Lenssen gaan die ook lang niet altijd even gemakkelijk samen. De band lijkt in elk geval geen traditionele vriendengroep. Natuurlijk, er waren tijden dat ze samen op vakantie gingen, maar ze lieten elkaar ook vaak links liggen en hebben elkaar vast ook wel eens de tent uitgevochten. ‘Het is niet altijd makkelijk geweest, nee’,  vertelt gitarist Theo Joosten. En dat wordt beaamd door zo’n beetje elk bandlid, ieder in z’n eigen woorden.

Daarmee wordt dit groepsportret niet de volautomatische lofzang die films over een jubilerende band soms kunnen worden – al blijken de verschillende leden, als puntje bij paaltje komt, toch ook wel weer verknocht aan elkaar. Lenssen portretteert hen los van elkaar en lijkt daarna toe te werken naar de speciale editie van hun Slotconcert, waarbij Limburgers van alle leeftijden zich kunnen uitleven op de soundtrack van hun bestaan die Rowwen Hèze nu al zo lang en voorlopig ook nog wel even vertolkt.

Totdat ook de band ooit, in navolging waarschijnlijk van het verscheiden van één van z’n kernleden, met De Neus Omhoeg gaat. Eerst heeft zanger Jack Poels, aangespoord door drummer Martîn Rongen, echter nog bitterzoete herinneringen aan zijn vader Jan, voor wie de lokale gemeenschap destijds insprong, te verwerken in een lied. Samen met Rowwen Hèzes accordeonist en producer Tren van Enckevort sleutelt hij aan een weemoedige Breef Aan Thoes, die daadwerkelijk de climax vormt van deze door en door Limburgse film.

Lomax: The Songhunter

MM Filmprodukties

John en Alan Lomax hebben zo’n tienduizend veldopnames op hun naam gezet, schat Michael Taft van de Library Of Congress, terwijl hij door het gigantische archief van Amerika’s centrale bibliotheek loopt. Vader en zoon Lomax reisden in de eerste helft van de twintigste eeuw stad en land af, om in elke uithoek van de Verenigde Staten volksliedjes vast te leggen.

Toen pa John besloot om af te gaan bouwen, sloeg Alan Lomax (1915-2002) zijn vleugels uit naar het buitenland en ontwikkelde zich tot een toonaangevende folklorist en etnomusicoloog. Hij wilde de traditionele volksmuziek vastleggen, vóórdat die definitief door de gulzige massacultuur zou worden opgeslokt. Met zijn bandrecorder vereeuwigde Lomax een wereld, eigen en aards, die inmiddels zowat lijkt te zijn weggevaagd.

Als Rogier Kappers hem aan het begin van de 21e eeuw opzoekt in Florida, is Alan Lomax door een hersenbloeding niet meer in staat om hem echt te woord te staan. Met zijn kinderen, medewerkers en muzikanten zoals Pete en Peggy Seeger, Henrietta Yurchenco en Shirley Collins vangt de Nederlandse filmmaker in Lomax – The Songhunter (92 min.) niettemin het leven en werk van de gepassioneerde Texaanse collectioneur.

In een busje reist Kappers bovendien in het spoor van Alan Lomax naar landelijke gebieden in Schotland, Spanje en Italië. Hij grijpt daarbij terug op diens oorspronkelijke dagboekaantekeningen en gaat op zoek naar lokale mensen die ooit door Lomax met zijn recorder werden vastgelegd. Dit resulteert in prachtige scénes van oudere mensen die zichzelf of een dierbare voor het eerst terug horen. Alsof de geesten van een ver verleden tot hen spreken.

De Nederlandse liedjesjager heeft deze innemende roaddocu uit 2004 bovendien verrijkt met prachtig archiefmateriaal. Van illustere singer-songwriters zoals Woody Guthrie en Pete Seeger, maar vooral van gewone (werke)mensen, die hun dagelijks bestaan inkleurden, opluisterden of simpelweg draaglijk maakten met traditionele liederen: wasvrouwen, schaapsherders, spoorweglui, gevangenen, mijnwerkers en vissers.

Voor Lomax had zijn levensmissie, waaronder z’n eigen familieleven overigens flink had te lijden, een enorm maatschappelijk belang. Het ging hem, vertelt hij gepassioneerd in een archiefinterview uit de tijd dat hij zijn ideeën nog heel krachtig kon formuleren, om niets minder dan de vrijheid voor een cultuur om zich uit te kunnen drukken. Deze film van Rogier Kappers, bekroond met een Gouden Kalf, is een weldadige weerslag van die gedachte.

Horen – en zien – is geloven.

Porcelain War

Picturehouse / Roco Films

‘Oekraïne is net porselein’, zegt Slava Leontyev. ‘Gemakkelijk te breken, maar onmogelijk te vernietigen.’ Samen met zijn geliefde Anya Stasenko is de Oekraïense kunstenaar dagelijks in de weer met porselein. Hij vormt dierfiguurtjes, bakt die in een oven en overhandigt ze daarna aan haar. En zij beschildert die ‘porcelain beasts’ dan, geïnspireerd door al wat leeft in de natuur, met gedetailleerde en kleurrijke taferelen.

De twee uit Kharkiv, zo’n veertig kilometer van de Russische grens, kennen elkaar al van kinds af aan, maar vormen sinds de kunstacademie echt een onafscheidelijk duo. In een andere tijd zou het Oekraïense stel zich ook alleen met hun kunst hebben beziggehouden. Sinds de Russische aanval in het begin van 2022 staat de wereld van Slava, Anya en hun hond Frodo echter helemaal in vuur en vlam.

Slava’s beste vriend, de schilder Andrey Stefanov, is enkele jaren geleden in Kharkiv komen wonen. Nadat de Russen in 2014 het Oekraïense schiereiland De Krim bezetten, zagen Andrey, zijn vrouw Lena en hun tienerdochters Anya en Sonya daar geen toekomst meer. Nu ’t enige tijd later ook in Kharkiv oorlog is, nemen de twee kameraden Slava en Andrey de camera ter hand om hun levens en land te filmen.

Dat beeldmateriaal heeft z’n weg gevonden naar Porcelain War (87 min.), waarmee Slava en zijn coregisseur Brendan Bellomo tonen hoe die oorlog gewone mensen dwingt om de wapens op te nemen. Slava behoort zelf al enkele jaren tot een speciale legereenheid en is nu ook begonnen met het trainen van burgers als militair. Want dat is de realiteit in Oekraïne: Ruslands beroepsleger staat tegenover vrijwilligers.

Slava’s collega’s in de zogenaamde Saigon-eenheid waren ooit melkveehouder, meubelverkoper, aannemer, grafisch ontwerper, wapenmaker of IT’er. Al die gewone Oekraïners, met hun eigen verhaal en achtergrond, zijn nu omgevormd tot een professionele militaire eenheid. En die wordt naar de frontlinie in Bakhmut gestuurd, een soort Armageddon, om daar ‘het kwaad’ een halt toe te roepen.

Deze meermaals bekroonde film, voor het leeuwendeel door de hoofdpersonen zelf gefilmd, toont echter niet alleen de schermutselingen, veelal met drones, aan het front, maar vangt ook hoe Skava en Anya thuis, in hun kapotgeschoten stad, mens en kunstenaar proberen te blijven. De creativiteit en liefde voor elkaar versus de rücksichtslos verstoorde vrede. Met kunst als probaat beschermingsmiddel.

In de porseleinen uilen, honden én slakken van Slava en Anya, geplaatst in de buitenwereld en virtuoos met animaties tot leven gebracht door BluBlu Studios, komen die conflicterende werelden samen. ‘Slakken reizen met hun huis op hun rug’, vertelt Slava. ‘Een vluchteling is net een naaktslak.’ Hij herkent ‘t bij z’n vriend Andrey, die z’n gezin bij de grens heeft afgeleverd. Hopelijk zijn ze elders veilig.

Slava Leontyev ziet ook een andere kant aan die oorlog. ‘Het is gewoon een kwestie van enorm geluk dat ik zulke bijzondere mensen ben tegengekomen in mijn leven’, stelt hij. ‘In zekere zin compenseert dat een deel van de ellende die zich rondom ons voltrekt.’ Anya vult aan: ‘De oorlog heeft me laten zien hoe goed mensen kunnen zijn. Van tevoren had ik alleen in boeken gelezen over mensen die van binnen schitteren.’

Het is de opmerkelijke slotsom van deze gekantelde ‘oorlogsfilm’ over de rol van verbeeldingskracht, zelfexpressie en vriendschap, nog eens kracht bijgezet overigens door de bezwerende soundtrack van het Oekraïense folkkwartet Dakhabrakha, in tijden van strijd, nood en patriotisme. Als uitdrukking van de, ondanks alles, liefde voor het leven en de vrijheid.

Joan Baez: I Am A Noise

Magnolia Pictures

In haar zat een tijdbom verstopt, die ooit moest afgaan. Het gebeurde pas rond haar vijftigste. Sinds haar jongste jeugdjaren had de Amerikaanse zangeres Joan Baez, die inmiddels de tachtig is gepasseerd, echt wel door dat er iets grondig mis was. Op haar achtste had ze al psychische problemen, later volgden fobieën en paniekaanvallen. Vanaf haar zestiende zat ze in therapie. En desondanks brak Baez eind jaren vijftig al op achttienjarige leeftijd door als folkartiest.

Die verhaallijn van Joan Baez: I Am A Noise (113 min.), de film die Karen O’Connor, Miri Navasky en Maeve O’Boyle hebben gemaakt over de zangeres, mag bekend worden verondersteld: ze vond een zielsverwant in de jonge Bob Dylan, werd geraakt door de strijd van de Amerikaanse burgerrechtenbeweging (Martin Luther Kings I Have A Dream-speech in het bijzonder, waarbij ze ‘t nog altijd niet droog houdt) en ontwikkelde zich vervolgens tot een belangrijk gezicht van het verzet tegen de oorlog in Vietnam. Op die kurk kon ze ruim een halve eeuw blijven drijven.

Daarachter bleef echter altijd die andere levenslijn verborgen: van een neurotische vrouw die al een leven lang lijdt aan slapeloosheid, zich maar heel moeilijk langdurig kan verbinden met andere mensen (ook niet met de vader van haar zoon, Gabe) en het gemakkelijkst contact legt met haar publiek, een gezichtsloze mensenmassa. Nu het einde van haar carrière en leven naderen, vertelt ze daar openhartig over. Baez’s intieme relaas wordt gestut met dagboekfragmenten, animaties, opnames van therapiesessies, tekeningen en brieven.

In de levensfase, waarin de populariteit die ze altijd als vanzelfsprekend had ervaren toch wat terug begon te lopen, kreeg Joan Baez wat ze zelf een ‘internal freak-out’ noemt. Ze wilde niet zijn wie en waar ze was. Er zat ‘iets monsterlijks’ in haar verstopt, constateerde haar moeder Joan. En toen die meer zicht kreeg op wat er aan de hand was, schreef ze in haar dagboek scherp over haar middelste dochter: ‘Ze heeft de normale wereld verlaten.’ Want haar ouders zaten bepaald niet te wachten op waarmee Joanie tijdens die crisis zoal op de proppen kwam.

Tijdens therapie had zij pijnlijke herinneringen hervonden – of zichzelf aangepraat, meenden anderen  – die bijvoorbeeld ook haar jongere zus Mimi parten hadden gespeeld. ‘Ik zou zijn gestorven als ik het eerder had gezien’, meent Joan Baez nu. In die realisatie zit ook het hart van dit uitstekende psychologische portret. Niet zozeer in haar persoonlijke inzichten over Dylan, King en Vietnam, maar in de geest van een gecompliceerde vrouw, die altijd iets ongemakkelijks heeft, ook in deze documentaire, en daarover nu ogenschijnlijk vrij lijkt te vertellen.

Ruthless Times – Songs Of Care

Human

Het is een bijzonder koor en dat is ‘t. De leden hebben hun blauwe werkkleding aan, staan netjes gegroepeerd in een non-descripte gang van een willekeurig zorgcentrum en kijken voor Ruthless Times – Songs Of Care (92 min.) recht in de camera. ‘Ik ben er regelmatig getuige van geweest dat er fouten werden gemaakt met medicatie’, zingt de groep verpleegkundigen bijvoorbeeld. ‘We mochten niet tegen de familie vertellen dat we onderbezet waren.’ Achter hen hangt, nét niet scherp, een klok. Die tegenwoordig de godganse dag aangeeft hoeveel tijd ze nog hebben, volgens het zorgsysteem.

En terwijl zij nog ‘ik ben doodmoe’ zingen, baant een zorgrobot zich een weg door een soortgelijke gang, op zoek naar klusjes om te klaren. Hij/zij is onderdeel van het Kustis Goes Digi-project, dat in het kader van ‘slimme oplossingen’ wordt ingezet in het Kustaankartano-verzorgingshuis te Helsinki. Elders videobelt een zorgmedewerker van het ’virtuele service centrum’, dat tussendoor ook nog zomaar als helpdesk van een willekeurige multinational zou kunnen fungeren, regelmatig in naar ouderen, om ze aan te sporen om vooral goed te eten en ook hun medicatie niet te vergeten of ‘samen’ enkele lichamelijke oefeningen te doen.

Het is moderne ouderenzorg, geavanceerd en scherp aan de prijs, waarmee de vergrijzing het hoofd moet worden geboden. Enkele ouderen in Kaavi, een kleine gemeenschap in Oost-Finland, hebben er desondanks weinig vertrouwen in. Als de gemeente in zee gaat met een private zorgaanbieder, spreken zij hun zorg uit over deze ‘gezichtsloze organisatie’, die bovendien een monopoliepositie heeft verworven. Dat doen ook zij veelal zingend. In weelderige nordic folk-composities die Anna-Mari Kähärä speciaal voor deze musicaldocu van Susanna Helke heeft geschreven, gebaseerd op anonieme mails die verpleegkundigen aan hun zorgmanagers stuurden.

De composities, in werkelijkheid ingezongen door het vrouwenkoor Philomela, fungeren als karkas voor een fikse aanklacht tegen de moderne gezondheidszorg, waarbij steeds minder mensen steeds meer patiënten moeten verzorgen en de techniek dan maar voor niets moet staan. Als contrast laat Helke verpleegkundige Tiina Mollberg zien. Terwijl zij rustig de tijd neemt voor de aan haar toevertrouwde ouderen, vertelt ze hoe ‘t bij een vorige werkgever helemaal spaak liep met die technocratische benadering. Zij belichaamt de menselijke zorg voor ouderen. Zoals hoogleraar Marja Vaarama de verpersoonlijking wordt van zorgen over de verzakelijking van die zorg.

Via de verschillende verhaallijnen zet Susanna Helke het contrast tussen wat we voor het gemak maar ouderwetse en nieuwerwetse zorg zullen noemen dik in de verf. En dat geheel krijgt dan nog eens een flinke vernislaag met straf geënsceneerde muziekscènes. Die tillen Ruthless Times naar aanzienlijke hoogte op en maken van deze activistische documentaire een onweerstaanbaar pleidooi voor menselijke zorg, waarover tegelijkertijd met een gerust hart kan worden gezegd: het is een bijzondere film en dat is ‘t.

Joni Mitchell – Lady Blue

Getty Images / NTR

Ze heeft dan misschien een klassiek lied gewijd aan Woodstock, maar zelf ontbreekt ze in de zomer van 1969 op het ultieme hippiefestival. Haar nieuwe manager David Geffen heeft de Canadese singer-songwriter Joni Mitchell ervan overtuigd dat ze moet kiezen voor een optreden in The Dick Cavett Show, een toentertijd toonaangevend televisieprogramma. Terwijl Jimi Hendrix, Janis Joplin en haar vrienden van Crosby, Stills, Nash & Young dus ten overstaan van zo’n 400.000 festivalgangers popgeschiedenis schrijven, is Mitchell voor het eerst in heel Amerika op televisie te zien.

Het zal haar definitieve doorbraak betekenen, op een moment dat de jaren zestig tot een climax komen. In de wat brave tv-docu Joni Mitchell – Lady Blue (53 min.) schetsen Julia en Clara Kuperberg vervolgens hoe dat gelukzalige hippiegevoel rigoureus de nek wordt omgedraaid door de moordlustige Manson Family en het volledig uit de hand gelopen Altamont-festival van The Rolling Stones, waarbij een concertganger de dood vindt. Terwijl het algehele gevoel van hoop vervliegt, haalt Joni Mitchell echter het beste uit zichzelf met heel persoonlijke en eigenzinnige muziek.

Met concertbeelden en ander archiefmateriaal, oude interviews met Mitchell zelf en (muzikale) partners zoals David Crosby en Graham Nash en een erg aanwezige verteller lopen de Kuperbergs netjes de lange carrière door van hun hoofdpersoon, die haar tijd tegenwoordig vooral besteedt aan familie en schilderen en onlangs voor het eerst in twintig jaar (!) optrad. In Joni Mitchell: Lady Blue krijgen haar kenmerkende folky stem, akoestische gitaar en maatschappijkritische songteksten de aandacht, die een toonaangevende (vrouwelijke) boomer nu eenmaal toekomt.

Een trailer van Joni Mitchell – Lady Blue is hier te bekijken.

Crock Of Gold – A Few Rounds With Shane MacGowan

Het goede nieuws: Crock Of Gold – A Few Rounds With Shane MacGowan (124 min.) is geen routineuze popdocu, waarin de held chronologisch zijn eigen carrière doorloopt, alle tijd wordt ingeruimd voor zijn beste songs en vakbroeders intussen ongegeneerd de loftrompet over hem en zijn oeuvre laten schallen.

Het slechte nieuws: Crock Of Gold – A Few Rounds With Shane MacGowan (124 min.) is geen routineuze popdocu, waarin de held chronologisch zijn eigen carrière doorloopt, alle tijd wordt ingeruimd voor zijn beste songs en vakbroeders intussen ongegeneerd de loftrompet over hem en zijn oeuvre laten schallen.

Ambivalente gevoelens dus. Over een film die méér wil zijn en daardoor soms te veel wordt. En te weinig, dat eveneens. En toch ook wel weer intrigeert. Zoiets. Terzake:

Regisseur Julien Temple (die met muziekfilms als The Filth And The Fury, Joe Strummer: The Future Is Unwritten en Oil City Confidential al een belangrijk deel van de Britse punkhistorie documenteerde) verbindt MacGowans levensverhaal nadrukkelijk met de getroebleerde relatie tussen Ierland – het land waar hij zijn wortels heeft – en Engeland – het land waar hij opgroeide en een iconisch gezicht van de eerste punkgolf werd. Zo bezien was het onvermijdelijk dat juist MacGowan, de buitenstaander, in de jaren tachtig de traditionele Ierse folk een punky zwieper gaf en zo de stem van een nieuwe generatie Ieren werd.

Die grootse benadering heeft alleen ook zijn keerzijde: Temple strooit bijvoorbeeld wel heel nadrukkelijk met clichématige beelden van de oude idylle Ierland. Met name het eerste deel van de film, als MacGowans band The Pogues nog toekomstmuziek is, heeft daaronder te lijden. Daarbij speelt ook het verteltempo Crock Of Gold parten; enerzijds neemt de documentairemaker wel erg ruim de tijd om met name MacGowans jeugd en achtergrond goed in de verf te zetten, anderzijds propt de filmer zoveel informatie in de docu dat die constant gejaagd voelt.

Een karrenvracht archiefmateriaal van MacGowan en zijn bands, uitbundige animaties en alles wat de tijdgeest maar kan weerspiegelen worden uitgestort over de kijker, die nauwelijks de tijd krijgt om in te laten dalen wat er allemaal voorbij komt. Zeker op het moment dat MacGowan als songschrijver goed op stoom komt, wordt dat echt een serieus minpunt: nooit neemt Temple eens rustig de tijd om die prachtige liedjes hun werk te laten doen. Het is altijd weer door: op naar het volgende punt dat blijkbaar gemaakt moet worden. En dat, om het helemaal verwarrend te maken, verveelt dan weer geen seconde.

Gedwongen door de omstandigheden – MacGowan is, zacht uitgedrukt, geen uitbundige gesprekspartner (meer) die duchtig met anekdotes strooit – kiest hij ook voor een opmerkelijke interviewvorm: de protagonist laat zich bevragen door acteur/vriend Johnny Depp, Primal Scream-voorman Bobby Gillespie, Sinn Fein/IRA-icoon Gerry Adams, biograaf Ann Scanlon en zijn eigen vrouw Victoria Clarke. Via deze terloopse gesprekjes en gedegen interviews met vader Maurice en vooral zus Siobhan wordt zo zijn opmerkelijke levenswandel en –wijze ingekleurd, compleet met debiliserende hoeveelheden drank en drugs.

Ergens in ’s mans pafferige kop, met ogen die wezenloos voor zich uit lijken te staren, zit nog altijd de enige echte Shane MacGowan verscholen: scherp als een mes, altijd in voor (zelf)spot en gezegend met een gggg-giechel die een ferme punt zet achter elke vorm van gepsychologiseer. Een man die zijn talent heeft verkwanseld of het beste heeft gehaald uit zijn gouden jaren, tis maar hoe je het bekijkt. Een fenomeen ook dat ruim dertig jaar later nog altijd tot de verbeelding spreekt.

Na The Great Hunger: The Life & Songs Of Shane MacGowan (1997) en If I Fall From Grace – The Shane MacGowan Story (2001) is Crock Of Gold, ondanks alle bedenkingen die je bij de film kunt hebben, de definitieve documentaire over één van de beste songschrijvers van zijn generatie. Dat die film er überhaupt is gekomen – want dat zal door MacGowans nurkse gedrag lang niet gemakkelijk zijn geweest – lijkt me uiteindelijk pure winst.

RK Veulpoepers BV, De Hippies Van Beek

‘De naam Veulpoepers?’ vraagt zanger Zjef Naaijkens met Brabantse tongval en kenmerkende humor. ‘Eigenlijk betekent dat de Veulneukers.’ Hij verduidelijkt: ‘Op z’n Bels.’ De hippiegroep uit Hilvarenbeek was volgens hem ‘absurdisties aktivisties.’ Eenvoudiger gesteld: ze wilden ‘de zaak opnaaien’. Voor een ‘socialistische samenleving’ die ze volgens Naaijkens mede mogelijk gingen maken. ‘Vooruit’, voegt hij met twinkelende oogjes aan dat ‘mede’ toe. ‘We gingen het niet alleen doen.’

In RK Veulpoepers BV, De Hippies Van Beek (75 min.) wordt de hele geschiedenis van de Brabantse rebellenclub, die met name in de jaren zeventig stad en land afreisde om op elke demonstratie of festival aan te treden, nog eens uitgebreid uit de doeken gedaan. Van het ontstaan als typische anarchistische folkband tot de verwording daarvan tot een heuse BV, met een eigen woongroep, café en drukkerij. Waarna de groep (natuurlijk) ten onder ging aan precies die dingen waar ze zich jarenlang in het openbaar, met veel bombarie en humor, tegen had verzet.

Deze documentaire van Joris Hendrix en Frank van Osch, die eerder een film maakte over de eveneens stijflinkse generatie- en provinciegenoot Bots, bevat een karrenvracht aan fraai archiefmateriaal (waaruit glashelder wordt hoe populair die Veulpoepers ooit waren), maar heeft wel een erg anekdotisch karakter (met veel heerlijke verhalen, dat wel). Het is en blijft een verzameling herinneringen van een specifieke groep mensen en wordt nooit meer dan dat. Een exposé van Neerlands linkse protestbands uit de jaren zeventig bijvoorbeeld.

Dat gezegd hebbende: het schelmenverhaal van De Veulpoepers, en het aan hen gelieerde ‘actieorkest’ Fanfare Van De Eeuwigdurende Bijstand, biedt ruim voldoende stof voor vijf kwartier vermaak, waarbij de spanningen tussen het ‘Politburo’ en de anderen de groep uiteindelijk op een opvallend kille wijze de das om zullen doen. Die verwijdering, tussen mensen die samen zijn opgegroeid en jarenlang in één huis hebben gewoond, wordt door de filmmakers slim vervat in een actuele uitvoering van de enige echte (bijna)hit die de Poepers ooit hadden: Café Den Egelantier.

Een nummer dat ze destijds, natuurlijk, niet op televisie wilden playbacken. ‘Ja, een tweede huis in Spanje’, grapt Zjef Naaijkens daarover, geheel in stijl. ‘Had-ie kunnen hebben, heeft-ie niet gedaan!’