Vendredi Noir

France TV

‘Zou je bereid zijn om de video te bekijken die ik op de avond van de aanval heb opgenomen?’ vraagt Daniel Psenny aan enkele overlevenden van de moordpartij in de Bataclan op 13 november 2015. Toen drie terroristen in de Parijse rockclub het vuur openden op fans van de Amerikaanse band Eagles Of Death Metal, pakte de Franse journalist, destijds werkzaam bij de krant Le Monde, zijn mobiele telefoon en registreerde vanuit zijn raam de paniek op straat.

Zeven mensen die hij toen filmde hebben nu tegenover hem plaatsgenomen. Ze zuchten eens, slikken hun emotie weg en halen nog een keer diep adem. Voordat ze inderdaad Psenny’s tablet aanpakken en de gruwelijke gebeurtenissen, die ze vast al zo vaak voor hun geestesoog hebben gezien, nog eens de revue laten passeren. 131 doden vielen er te betreuren na de aanslagen op deze klassieke vrijdag de 13e. En nog eens ruim 350 mensen raakten gewond.

Psenny’s huiveringwekkende beeldmateriaal woelt alle emoties van die fatale avond weer los. Vendredi Noir (53 min.), de indringende film die Daniel Psenny nu heeft gemaakt met Franck Zahler, gaat daarna terug naar het concert. Om 21.47 uur klinkt er ineens geweervuur in de Bataclan. De Eagles Of Death Metal verlaten daarna halsoverkop het podium. Hun publiek kijkt de dood echter in de ogen – al duurt het even voordat iedereen zich dat realiseert.

Stapsgewijs lopen de Bataclanners opnieuw de tragische gebeurtenissen langs op die inktzwarte vrijdag, waarop Psenny hen nog te hulp schoot en zelf ook ernstig gewond raakte. Ze zijn stuk voor stuk door het oog van de naald gekropen, realiseren ze zich, ontkomen aan de Kalasjnikovs van drie nietsontziende terroristen. Die hebben een drama veroorzaakt dat tien jaar na dato nog altijd voortleeft in de harten van de mensen die ze destijds niet raakten.

Vendredi Noir roept deze tragische avond waarop hun leven veranderde – en dat van anderen in een horrorverhaal eindigde – nog eens op alsof ’t dag van gisteren was.

Carol Doda: Topless At The Condor

Picturehouse

Op 19 juni 1964 wordt Carol Doda een bescheiden sensatie in San Francisco. Ze is net als altijd op de piano van de Condor Club gaan staan. Die wordt daarna vanaf het plafond naar beneden getakeld, de zaal in. De band van George & Teddy is al begonnen met spelen. Intussen start Carol met dansen. Dat heeft ze al veel vaker gedaan, maar nog nooit in een monokini. Ze is de eerste topless-danseres van het uitgaansdistrict North Beach. Kort daarna zijn er behalve talloze danseressen ook topless-schoenenpoetsers, -mannenkledingzaken en -bands.

Voor Carol Doda wordt het dan wel lastig om zich te onderscheiden. Zeker omdat ze geen indrukwekkende borstpartij heeft, vindt ze zelf. Carol strikt een arts, dokter Vincent Spano, die bereid is om haar te injecteren met siliconen. Zo verzekert zij zichzelf van permanente aandacht en het gezelschap van bekendheden zoals Andy Warhol en Frank Sinatra. Ze zet ook meteen de toon: pinups worden niet langer afgerekend op hun eindeloze benen, maar op de grootte van hun borsten. En ook ‘the summer of love’ staat op het punt van beginnen…

Via archiefinterviews met North Beachs voornaamste attractie en actuele gesprekken met andere insiders uit het topless-circuit van San Francisco tekenen Marlo McKenzie en Jonathan Parker de opkomst van het naaktentertainment op in de aardige documentaire Carol Doda: Topless At The Condor (100 min.). De hoofdpersoon vaart ogenschijnlijk wel bij haar sterrenstatus – al laat zij doorgaans weinig los over zichzelf en bindt ze zich aan niemand. ‘Als een man me uitvraagt’, zegt Doda daarover, lekker rolvast, ‘weet ik nooit of hij geïnteresseerd is in mij of in hen.’

Intussen verliest de business waarbinnen zij werkzaam is langzaam maar zeker z’n charme. De onderlinge concurrentie wordt harder, de klandizie minder en het aanbod platter. Er is steeds meer nodig om op te vallen. Net als haar concullega’s probeert Carol Doda mee te bewegen. Ze weigert in elk geval om te accepteren dat ook rondborstige blondines een houdbaarheidsdatum kunnen hebben – zeker als ze niet volledig door Moeder Natuur zijn geschapen – en blijft zoeken naar hoe ze ‘The Male Gaze’ kan blijven behagen en zichzelf vermarkten.

Waarbij het de vraag is of ze ooit méér kan worden dan ‘Carol on the piano’, de geuzennaam waarmee ze ooit in de Condor Club werd gepresenteerd.

Disco’s Revenge

Elevation Pictures / SkyShowtime

In de New Yorkse gayscene werden swingende huisfeestjes georganiseerd. Vanuit Philadelphia weerklonk de Philly Sound. En latino’s brachten hun Boogaloo-songs in. Daarmee waren begin jaren zeventig alle grondstoffen aanwezig voor het ontstaan van een inclusieve nieuwe muziekstroming: disco.

Bij een popup-disco in New York hoorde Nile Rodgers in 1977 voor het eerst de klassieke hit Love To Love You Baby van Donna Summer, vertelt hij in Disco’s Revenge (102. In.). ‘Voor een ‘brother’ zoals ik was dat als de eerste keer seks hebben en vliegen’, vertelt de slaggitarist, die met z’n muzikale partner Bernard Edwards (bas) een sleutelrol speelde in de ontwikkeling van de lekker gelikte discosound.

Binnen twee weken had hij zijn eerste hit voor z’n groep Chic geschreven, Everybody Dance. En weer enkele weken later werd hij gevraagd om naar de nachtclub The Night Owl te komen. ‘De deejay draaide ‘t – en ik zeg dit niet om dramatisch te doen – tenminste een uur achter elkaar.’ Het was een onvergelijkelijk gevoel, dat Rodgers volgens eigen zeggen z’n hele verdere muziekleven zou blijven najagen. 

Met Nile Rodgers en andere disco-kopstukken zoals Earl Young (The Trammps), Nona Hendryx (Labelle) en Kathy Sledge (Sister Sledge) en de essentiële deejays Nicky Siano en Jellybean Benitez belichten Peter Mishara en Omar Majeed in deze gedegen film de opkomst, glorieperiode en ondergang – toen op ‘disco’ automatisch ‘sucks’ leek te volgen – van de muziekstroming die aan z’n eigen succes ten onder ging.

Death to disco, kopte Punk Magazine, het tijdschrift waarin de tegenpool van disco, punk, werd bewierookt. Disco was toen al naar Jan Modaal gebracht met de film Saturday Night Fever. Iedere zichzelf respecterende artiest had z’n eigen discohit uitgebracht. En in de überhippe club Studio 54 was het zien en gezien worden met alleen de grootste sterren. Een beetje purist wilde daar niet bijhoren.

En ook Conservatief Amerika zette zich opzichtig af tegen disco. Zou die weerstand, vervat in de discoplatenverbranding van radiodeejay Steve Dahl in 1979, ook te maken met het feit dat disco in essentie de muziek van de zwarte- en homogemeenschap was? Daarover kan geen misverstand bestaan volgens de sprekers in Disco’s Revenge, voor wie de AIDS-crisis in de eighties de definitieve genadeklap vormde.

Al zou disco natuurlijk nooit echt sterven. Hiphop (hier vertegenwoordigd door Grandmaster Flash), house (licht pionier Kevin Saunderson toe) én het Coronavirus (getuige D-Nice’s Club Quarantine) zorgden elk voor hun eigen revival van die onweerstaanbare four-on-the-floor beat. En Nile Rodgers zou nog diverse keren héél dicht in de buurt komen van dat ene onvergetelijke gevoel…

Becoming Madonna

Sky

Achteraf lijkt het logisch, voorbestemd bijna, dat Madonna de grootste popster van haar tijd zou worden. Toen ze in 1978 van Michigan naar New York vertrok, lag dat echter nog in de toekomst verscholen. Madonna, dochter van zeer katholieke Italiaanse immigranten, had niet veel meer in haar plunjezak dan geldingsdrang en ambitie. Twaalf jaar later, in 1992, was ze een gearriveerde ster die de ene na de andere hit had gescoord, continu in het middelpunt van de belangstelling stond en net de immens succesvolle Blond Ambition-tour had afgerond. Dat was niet vanzelf gegaan. Falen was geen optie, zegt ze er zelf over.

In Becoming Madonna (92 min.) documenteert Michael Ogden de tussenliggende periode, waarin de gedreven vrouw die is vernoemd naar haar jong overleden moeder haar weg zoekt in de muziekbusiness: als drummer in haar eerste bandje The Breakfast Club, frontvrouw van de Blondie-achtige groep Emma & The Emmy’s en als veilige Pat Benatar-kloon. Totdat ze de juiste mensen tegen het lijf loopt, niet geheel toevallig, en langzaam maar zeker de Madonna wordt die zich enkele decennia zal weten te handhaven in de absolute voorhoede van de popmuziek. Heeft ze ondertussen haar ziel aan de duivel verkocht? vragen mensen uit haar vroegere leven zich dan af.

Ogden reconstrueert de formatieve jaren van deze toonaangevende en beeldbepalende artiest met louter archiefmateriaal, dat buiten beeld wordt ingekaderd door Madonna zelf en intimi zoals haar broer Christopher Ciccone, ex-vriend Dan Gilroy, eerste manager Camille Barbone, clipregisseur Mary Lambert, producer Stephen Bray, videoproducer Sharon Oreck, choreograaf Vincent Paterson en danser Carlton Wilborn. De geschiedenis wordt verder ingekleurd met een soundtrack die behalve uit Madonna-hits zoals Borderline, Like A Virgin, Material Girl, Holiday en Like A Prayer ook uit underground-klassiekers van Talking Heads, The Runaways en Bikini Kill bestaat.

Zo ontstaat niet alleen een compleet overzicht van de wording van het fenomeen Madonna – inclusief haar worsteling met het alomtegenwoordige seksisme in de pers en muziekwereld, turbulente huwelijk met acteur Sean Penn en relatie met de gayscene, die zeker na de AIDS-crisis steeds inniger wordt – maar ook een treffend tijdsbeeld van de jaren tachtig, het decennium waarvan zij een perfecte representant is. Ze topt die onstuimige periode begin jaren negentig af met het scandaleuze boek Sex, misschien wel de ultieme Madonna-productie.

Over Madonna’s Blond Ambition-tour werd in 1991 overigens al de klassieker Madonna: Truth Or Dare uitgebracht. Later volgde de Nederlandse documentaire Strike A Pose (2016), waarin Madonna’s dansers de balans opmaken van hun periode in de entourage van de eigenzinnige wereldster.

A King Like Me

Netflix

Net als voor alle andere inwoners van New Orleans is er voor de leden van de Zulu Social Aid & Pleasure Club een vóór en ná Katrina.

Een kleine honderd jaar vóórdat de orkaan Katrina de Afro-Caribische stad in de Amerikaanse staat Louisana bijna vernietigt, in het jaar 1909, richten enkele zwarte mannen hun eigen club op, een sociaal netwerk dat inspringt als de nood aan de man is en de eigen familie ’t even niet aankan, zoals bij een uitvaart. In diezelfde tijd wordt ook de racistische speelfilm The Birth Of A Nation uitgebracht, waarna de verderfelijke Ku Klux Klan een comeback maakt. Het ressentiment dat zo opnieuw opsteekt in het Amerikaanse zuiden, verdient een reactie, vindt de Zulu-club.

Met kleurrijke kostuums, versierde kokosnoten en swingende praalwagens steelt de zwarte ‘krewe’ sindsdien de show tijdens Mardi Gras, de plaatselijke variant op Carnaval. Het feit dat ze daarbij gebruik maken van (en ook de draak steken met) ‘blackface’, de controversiële make up waarmee Afro-Amerikanen worden geportretteerd door witte Amerikanen, is bepaald niet onomstreden. Jazzlegende Louis Armstrong is er bijvoorbeeld ooit flink door in de problemen gekomen. De discussie of blackface nu wel of niet gepast is wordt bij Zulu nog altijd regelmatig gevoerd.

In het groepsportret A King Like Me (89 min.), smakelijk aangelengd met jazz- en dixielandmuziek, zoomt Matthew Henderson in op deze zwarte herenclub en al z’n gebruiken en tradities. Zulu is in wezen een Afro-Amerikaanse variant op de Nederlandse verenigingen die toewerken naar Carnaval of een bloemencorso. En zij kiezen ook hun eigen variant op Prins Carnaval, King Zulu. Dat is een prestigieuze functie, in menig geval zelfs de vervulling van een jeugddroom. Deze sfeervolle film tekent deze wereld van binnenuit op en vangt en passant het gevoel van zwart zijn in Amerika.

De benarde positie van zwarte Amerikanen komt nog eens pijnlijk in beeld als de Orkaan Katrina in augustus 2005 New Orleans overspoelt. Ná die ramp speelt de Zulu-club naar verluidt een essentiële rol in de  wederopstanding van de stad, met een geladen parade tijdens de eerstvolgende editie van Mardi Gras.  ‘Iedereen in New Orleans moet komen en gewoon van Mardi Gras genieten’, herinnert Larry Hammond, de Zulu-koning van dat jaar, zich geëmotioneerd de woorden die hij toen uitsprak. ‘Er gaat niets boven kijken naar een Zulu-parade. En het publiek vergaapte zich eraan. Oh….!’

En dan, weer vijftien jaar later, slaat COVID-19 toe. Henderson is dan al aan het filmen voor deze film. New Orleans wordt opnieuw ernstig getroffen. De stad heeft zo’n beetje het hoogste sterftecijfer van het land. Zou Mardi Gras, dat elk voorjaar plaatsvindt, nog een rol hebben gespeeld in de verspreiding van het virus? Feit is dat ook de Zulu-club hard wordt geraakt en afscheid moet nemen van enkele prominente en geliefde leden. Ook dan biedt de cultuur, die ze in ruim een eeuw samen hebben opgebouwd, houvast voor de toekomst. Ze omarmen wie ze zijn en gaan door.

En deze film, meer sfeertekening dan narratief, toont hen voor wie ze (willen) zijn: zwarte mannen die trots zijn op wie ze waren, zijn en blijven.

Oranje Dromen – Alle Ogen Op De Bal

Human

Waar de droom lang was voorbehouden aan jongens, mijmeren nu ook Nederlandse meisjes over een leven als profvoetballer. In de driedelige serie Oranje Dromen – Alle Ogen Op De Bal (138 min.), het vervolg op Op Weg Naar De Top (2022), volgen Anouk Suntjens en Mildred Roethof ruim twee en een half jaar vier van zulke jonge talenten. Ze willen een contract bemachtigen, spelen bij een Betaald Voetbal Organisatie en liefst ook nog geselecteerd worden voor hun land, De Oranje Leeuwinnen.

Vlinder Ooijens wil bijvoorbeeld slagen bij haar favoriete club Ajax, maar ze heeft wel een extra uitdaging: een zeldzame groeistoornis. Dezelfde als Messi (!). Vlinder moet zichzelf elke dag prikken. Hopelijk lukt het zo nog om de 1.60 meter aan te tikken. Het Marokkaans-Nederlandse talent Aya el Benallali speelt vooral tussen de jongens. Haar vader Khalid heeft daar vanwege zijn geloof wel moeite mee. ‘Van mij mag het vandaag stoppen’, stelt hij onomwonden. ‘Maar ik zie haar niet stoppen.’

Loewé Boid (ADO Den Haag) komt uit een familie van bekende profvoetballers, zoals Sigi en Jeremain Lens. Als eerste meisje gaat zij nu ook proberen om de top te halen. Met haar team doet Loewé mee aan een internationaal toernooi, waarbij ze zich kan meten met de speelsters van Real Madrid en Aston Villa. Aanvaller Rose Ivens klopt intussen al flink aan de deur bij het eerste elftal van FC Twente, een toonaangevende club in het vrouwenvoetbal. Een profcontract lijkt binnen handbereik.

Net als talentvolle jongens hebben deze meisjes geen enkele garantie dat alle tijd en energie die ze nu in hun carrière steken zich straks ook zal uitbetalen. Suntjens en Roethof laten echter zien dat meisjes nog een aantal extra hobbels moeten nemen: ze worden bijvoorbeeld aangemoedigd om bij de jongens te blijven spelen, maar worden dan ook nog wel eens ten faveure van hen aan de kant geschoven. En ze moeten zich vaak zowel bij hun eigen amateurclub als bij een profclub en de KNVB bewijzen.

In dat kader komen ook allerlei insiders van het Nederlandse vrouwenvoetbal aan het woord. Suse van Kleef, de eerste vrouwelijke voetbalcommentator van Nederland, fungeert intussen als verteller en brengt alle verhaallijntjes bij elkaar. Haar teksten liggen er soms nogal dik bovenop en voelen ook wat gekunsteld, zeker als ze een soort live-verslag verzorgt bij de wedstrijden van de hoofdrolspeelsters. Dan gaat de serie nét iets te nadrukkelijk op z’n hurken voor het beoogde jonge publiek.

Oranje Dromen geeft desondanks een aardige inkijk bij een nieuwe generatie voetballende meisjes, voor wie de droom om later kampioen te worden, in de Champions League te spelen en op een groot toernooi uit te komen voor hun land inmiddels net zo vanzelfsprekend is als voor jongens.

The Home Game

VPRO

Al 25 jaar ligt het voetbalveld van Hellissandur er verweesd bij. Het werd halverwege de jaren negentig, op initiatief van trainer Vidar Gylfason, aangelegd op een lavaveld achter de gletsjer. De plaatselijke voetbalclub Reynir FC zou er zijn allereerste wedstrijd gaan spelen. Een belangrijke match, voor de IJslandse beker. De ploeg uit het westen van het land lootte alleen een uitduel. Het werd ook nog eens een smadelijke nederlaag: 10-0 tegen het altijd gevaarlijke Grindavik FC.

Sindsdien is het elftal nooit meer in de actie gekomen. De gemeenschap van nog geen vierhonderd inwoners smacht inmiddels naar eerherstel. Gylfasons zoon Kári Vidarsson wil het voetbalelftal dus nieuw leven inblazen en dan wederom inschrijven voor de IJslandse bekercompetitie, in de hoop dat de loting nu wel een thuisduel oplevert: The Home Game (79 min.), de ultieme gelegenheid om het veld nu eindelijk eens te dopen en zo meteen het leven in Hellissandur te vieren.

Voor het zover is moet de nieuwe kartrekker, in de rug gesteund door zijn altijd enthousiaste vader Vidar, nog wel enkele oude helden, nieuwe talenten én een voormalige bijna-international – van het vrouwenelftal, dat wel – zien op te trommelen voor de plaatselijke trots. Samen nemen ze zich in deze sympathieke kleine film van Smari Gunn en Logi Sigursveinsson één ding voor: we gaan er ditmaal niet met dubbele cijfers vanaf. Sterker: misschien kunnen we wel winnen.

Ze loten in elk geval een thuiswedstrijd. Op zaterdag 10 april 2021 moet Reynir FC ’t echter gaan opnemen tegen het nog véél gevaarlijkere Afturelding FC, één van de beste IJslandse teams. Voor het nieuw samengestelde elftal en hun supporters is het spel echter beslist belangrijker dan de knikkers. Geen overwinning kan op tegen lekker samen ballen. Voetbal is vooral een sociaal smeermiddel, om een kleine gemeenschap bij elkaar te brengen en houden.

En The Home Game is de vermakelijke weerslag daarvan, een feelgood-docu die zich volledig richt op de onweerstaanbare charme van de belangrijkste bijzaak in de wereld.

Join Or Die

Abramorama

Waarom slaagt de ene democratie wel en faalt de andere jammerlijk? Heeft het te maken met welvaart? Met technologische ontwikkeling? Of toch met opleidingsniveau? Nee, ontdekte de Amerikaanse politicoloog Robert Putnam. De succesfactor is gemeenschapszin. Om er een officiële term op te plakken: het sociale kapitaal van een samenleving. Halverwege de jaren negentig stelde Putnam in de Verenigde Staten een aanzienlijke afname daarvan vast. Een maatschappelijke crisis was onvermijdelijk.

Met het opiniestuk Bowling Alone: America’s Declining Social Capital gooide hij de knuppel in het hoenderhok. Herkenbaar, reageerde de één. Gezwets, vond een ander. Vijf jaar wetenschappelijk onderzoek later verscheen het boek Bowling Alone: The Collapse And Revival Of American Community (2000), waarmee Robert Putnam zijn stelling over de correlatie tussen burgerlijke betrokkenheid en een effectieve democratie en het belang van burgerbewegingen verder onderbouwde.

In Join Or Die (90 min.) nemen ‘s mans oud-student Pete Davis en diens zus Rebecca samen met Putnam en gelijkgestemde wetenschappers zijn voornaamste bevindingen nog eens door: er is een schrijnend tekort aan clubs, verenigingen, genootschappen, netwerken en broederschappen. Of beter: te weinig Amerikanen – lees: westerse burgers, Nederlanders, wij! – zijn actief lid van een club. Solidariteit is daardoor gaandeweg vervangen door individualisme.

‘We kijken nu naar Friends, in plaats van dat we vrienden hebben’, verpakt Putnam dit ogenschijnlijk nogal voor de hand liggende idee in een pakkende oneliner. En die ontwikkeling heeft bijvoorbeeld desastreuze gevolgen voor de criminaliteitscijfers, schoolprestaties en levensverwachting van Amerikanen – en Democratische kopstukken zoals Hillary Clinton en Pete Buttigieg vallen hem daarin bij. Het is geen fijne boodschap om te verkondigen, zeker voor een rasoptimist zoals Robert Putnam.

En dus is de Amerikaanse wetenschapper tevens op zoek gegaan naar de oorzaken voor dit sociale verval. Ook die bevindingen hebben natuurlijk hun plek gekregen in deze fijne film, die toegankelijk en op tempo wordt gehouden met een vlotte voice-over en is opgeleukt met kleurrijke animaties. Putnam ziet bijvoorbeeld parallellen met hoe de Verenigde Staten de donkere ‘Gilded Age’ achter zich wisten te laten. Daaruit volgt ook automatisch wat er nu kan worden gedaan. Herstel: wat wíj eraan kunnen doen.

Putnams boodschap is uiteindelijk bedrieglijk simpel: ga bowlen. Niet voor Columbine natuurlijk, maar samen. Of bedenk iets anders, zolang ’t maar met anderen is. Word, kortom, een joiner. Want anders gaan we met z’n allen naar de haaien.

Een Kano Naar Zee

Amstelfilm

‘Weinig mensen beseffen dat zij die in Rotterdam, het Rijnmondgebied of in het Westland wonen voortdurend de kans lopen om, ondanks alle veiligheidsmaatregelen, in één klap uitgerookt, vergiftigd of opgeblazen te worden’, stelt een stem op gezaghebbende toon bij beelden van zware industrie en een uitslaande brand in het Rotterdamse havengebied. ‘Men leeft hier in feite op een vulkaan die elk moment kan ontploffen, maar de bewoners en de overheid blijven toekijken hoe het waterweggebied zich ontwikkelt tot een gouden delta, terwijl ‘t in feite niet meer is dan een industrieel getto, waar iedereen die erin woont z’n leven ter beschikking stelt als offer aan wat wij welvaart noemen.’ De man laat een dramatische stilte vallen. ‘We stinken erin..!’

Het alarmistische filmpje – gericht tegen Shell in het bijzonder, waarbij de S consequent wordt weggelaten en de tweede l soms ook – markeert de ommekeer in het denken over de haven van Rotterdam. Van grote aanjager van werkgelegenheid en welvaart in de jaren na de Tweede Wereldoorlog naar steen des aanstoots voor eenieder die het milieu liefheeft. Die imagoverandering begint zich te voltrekken vanaf de jaren zeventig, vermoedelijk ook de periode dat het antifilmpje werd gemaakt, en is door regisseur André van der Hout zo’n beetje halverwege zijn erg lijvige documentaire Een Kano Naar Zee (135 min.) geplaatst. Als scharnierpunt in een groter verhaal over de ontwikkeling van het Rotterdamse havengebied in de afgelopen honderd jaar.

Met archiefquotes en nieuwsbeelden en -reportages, ingekaderd door interviews met allerlei deskundigen en direct betrokkenen, schetst hij eerst de ‘Polderconsensus’ die ervoor zorgt dat het havenbedrijf heel lang min of meer vrij spel krijgt. Daardoor moeten woon- en natuurgebieden bijna per definitie wijken voor de economische vooruitgang die de haven heeft te bieden. Daarna belicht Van der Hout de periode waarin, aangejaagd door de Club van Rome, de schaduwzijden van fossiele brandstoffen zoals kolen en olie steeds nadrukkelijker aan de orde worden gesteld. En dit zorgt voor een fundamentele discussie over de toekomst van ‘de meest gehavende stad van de wereld’. Kan die met enige aanpassingen op de oude voet verder?

Biedt technologie wellicht de oplossing? Of is toch een totaal andere manier van denken noodzakelijk? Daarover verschillen de meningen in deze helikopterview op de Rotterdamse haven, die te midden van alle uiteenlopende visies over hoe de levensader wel of niet de toekomst in moet wel wat sjeu en kleine individuele verhalen had kunnen gebruiken. De menselijke maat komt nu in de vorm van enkele fraaie muzikale intermezzo’s van Ferry Heine & De Kift, die lucht geven aan een documentaire die verder volledig op de inhoud zit.

The Tuba Thieves

SFFILM

Hoe ’t is om slechthorend (of doof) te zijn? De Amerikaanse kunstenares Alison O’Daniel wil de ervaring delen. Hoe geluid alomtegenwoordig kan zijn – of niet. En hoe het samensmelt met beelden, er juist keihard tegenaan botst of gedachteloos langs dendert. In haar eerste film The Tuba Thieves (90 min.), een hybride van docu en drama, zoekt O’Daniel die zintuiglijke, wonderlijke en soms ook vervreemdende ervaring doelbewust op, zodat die ook voor horenden beter invoelbaar wordt.

Ze dwingt haar kijkers om voortdurend af te stemmen: waar kijk/luister ik naar, hoe moet ik dit interpreteren en waar moet ik ’t plaatsen in de rest van de vertelling? De diefstal van tuba’s van middelbare scholen in Los Angeles, in de periode 2011-2013, fungeert daarbij als startpunt. Maar wat dit nu betekent? Jonge muzikanten en hun orkesten die beroofd worden van hun meest dominante en voelbare instrument? De daders worden aan het eind in elk geval niet in de kraag gevat. Daar gaat ’t duidelijk niet om.

The Tuba Thieves is een exploratie van de (niet-)horende wereld. Waar laag over LA heen scherende vliegtuigen en helikopters elk gesprek onmogelijk maken – tenzij het met gebarentaal wordt gevoerd, natuurlijk – en de wereld regelmatig even stilleggen. Waar bezoekers van het laatste concert in The Deaf Club – of een re-enactment daarvan – tijdens het optreden gewoon rustig kunnen bijpraten of discussiëren. En waar Prince tijdens de Purple Rain-tour van 1984 een gratis concert geeft op de dovenschool Gallaudet College.

De hele film is ondertiteld. Fout: de geluiden of muziek zijn via teksten in beeld beschreven. Dat betekent iets wezenlijk anders: een helikopter scheert bijvoorbeeld over de snelweg tussen de bergen door. Het beeld lijkt op z’n kop. En intussen kun je [BEATING HELICOPTER BLADES] horen of lezen. De camera houdt daarna halt bij enkele middelbare scholen, begeleid door [TUBA NOTES…]. Bij de John C. Fremont School, ‘Home of the Pathfinders’, bezweert een elektronisch bord vervolgens: ‘All is not lost’.

[ONE TUBA NOTE PLAYED FOR THIS LONG…] staat er vervolgens bij het exterieur van de South Gate High School, terwijl er vanuit dat gebouw een monotone tuba klinkt. En dan is het, inderdaad, precies op tijd stil. Al die beelden en (uitgeschreven) geluiden, het is een onwerkelijke ervaring. Het is ook moeilijk om vat te krijgen op wat McDaniel er precies mee wil. Behalve een zintuiglijke ervaring bewerkstelligen en nieuwe verbanden in het brein leggen tussen kijken en horen, op het snijvlak tussen fictie en non-fictie bovendien.

Een geënsceneerd verhaal over de dove Afro-Amerikaanse vrouw Nyke, met een voorliefde voor drummen, en haar eveneens dove vader en geliefde Nature Boy vormt het hart van de film. Waarbij het de vraag blijft of de dove acteurs (een versie van) zichzelf spelen. Helder is dat ook niet/slecht horende mensen zich moeten verhouden tot geluid. Zoals ook géén geluid geluid is. Een idee dat is vervat in 4’33”, het ‘silent piece’ van John Cage. Ruim vier minuten gecomponeerde stilte, nu gereconstrueerd.

Met al die los-vast verbonden verhaalelementen en de voortdurende afwisseling van geluid, stilte, lawaai en muziek groeit The Tuba Thieves uit tot een even intrigerend als ongrijpbaar pleidooi voor inclusiviteit.

Doubters To Believers – Liverpool FC: Klopp’s Era

Prime Video

Als Jürgen Klopp op 26 januari 2024 tijdens een speciale persconferentie zijn afscheid bij Liverpool aankondigt, is de Britse voetbalclub in rep en roer. Het tijdperk waarin de Duitse manager ‘The Reds’ grondig heeft vernieuwd nadert z’n einde. De grote vraag is: hoe moet Liverpool na negen jaar verder zonder z’n flamboyante boegbeeld? Ruim een jaar later staat Klopps Nederlandse opvolger Arne Slot fier bovenaan in de Premier League. Het kampioenschap, dat zijn voorganger Klopp in z’n allerlaatste seizoen nog ontglipte, lijkt Liverpool nu niet meer te kunnen ontgaan.

Je zou bijna vergeten hoe beeldbepalend Jürgen Klopp is geweest. De vierdelige docuserie Doubters To Believers – Liverpool FC: Klopp’s Era (207 min.) van showrunner Richard Cooke volgt hem in de laatste maanden van zijn dienstverband bij Liverpool en vertelt parallel daaraan het succesverhaal van zijn carrière als speler/trainer bij FSV Mainz 05, coach van Borussia Dortmund en onbetwist ‘Dreh & Angelpunkt’ op Anfield, als enige echte erfgenaam van Liverpools legendarische manager Bill Shankly. Bij zijn komst naar de kwakkelende Engelse club spreekt Klopp direct vol zelfvertrouwen: hij gaat weer ‘believers’ maken van al die ‘doubters’.

Aan die uitspraak ontleent deze productie z’n titel. Hij houdt woord. Jürgen Klopp is de man die de club weer zelfvertrouwen geeft, toekomstige clubiconen zoals Mohammed Salah en Virgil van Dijk contracteert en de beschadigde band met Liverpools supportersschare herstelt. Tijdens zijn bewind durft hij bovendien talenten van de Liverpool Academy, zoals Trent Alexander-Arnold, Curtis Jones, Harvey Elliott en Jayden Danns, in de hoofdmacht te laten debuteren. Aan die ‘eigen jongens’ en hun entourage besteedt deze stevige miniserie, die bedoeld is als een eerbetoon aan zowel de manager zelf als de legendarische club die hij zo lang heeft gediend, speciale aandacht.

Verder komen natuurlijk de hoogte- en dieptepunten uit ’s mans periode bij Liverpool langs. Die worden van commentaar voorzien door de mediagenieke Klopp zelf, die ook dan wordt gesecondeerd door zijn trouwe Nederlandse assistent Pepijn Lijnders (met wie hij tussendoor nog een fanatiek potje padel speelt). Andere bronnen omvatten zijn beste vriend David Wagner, clubman Jamie Carragher, eeuwige rivaal Pep Guardiola, enkele supporters en spelers zoals Virgil van Dijk, Adam Lallana en Andy Robertson. In die gesprekken valt natuurlijk geen onvertogen woord – deze miniserie is bedoeld als klein monumentje voor ‘the normal one’ – maar al te slijmerig wordt het ook niet.

Een blessuregolf en bijbehorend vormverlies zorgen ervoor dat Jürgen Klopp uiteindelijk geen uitroepteken kan zetten achter zijn glorieperiode bij Liverpool FC. Het blijft bij een bescheiden punt. Hij wordt niettemin met veel égards uitgezwaaid, in een treffende ‘I’ll Never Walk Alone’-sweater. ‘Ik kijk ’s ochtends echt niet naar mezelf in de spiegel’, zegt Klopp lachend over dat episch afscheid, als een man die weet wat hij bij dit soort gelegenheden moet zeggen, ‘en denk dan: jij bent een fucking legende.’ Tegelijkertijd weet hij wel degelijk: in Liverpool ben ik op z’n minst een halve heilige.

Brats

Hulu

De benaming ‘The Class Of 1985’ wilde maar niet blijven plakken. Toen journalist David Blum voor New York Magazine een profiel besloot te maken van Emilio Estevez, één van de jonge acteurs die in de jaren tachtig Hollywood veroverden, muntte hij echter een naam die wél vlam vatte: ‘The Brat Pack’, een vileine verwijzing naar The Rat Pack van Frank Sinatra, Dean Martin en Sammy Davis Jr., die rond 1960 helemaal bon ton was in Hollywood. Dit was de nieuwe generatie: niet meer dan een stel verwende nesten.

Andrew McCarthy, eind vijftig inmiddels, was één van die Brats (93 min.). Hij heeft er altijd een rotgevoel aan overgehouden. De benaming voelde als een diskwalificatie, een sneer ook richting ‘de gouden jaren van de tienerfilm’. De sterren van kaskrakers als The Breakfast Club, St. Elmo’s Fire en Pretty In Pink werden simpelweg weggezet als leeghoofden en lichtgewichten. Hij was lid gemaakt van een club, waarvan ie helemaal geen deel wilde uitmaken. En wie er verder nu precies lid waren, daarover verschilden de meningen: hoorde Tom Cruise er bijvoorbeeld bij? Sean Penn? Of Michael J. Fox?

Uiteindelijk bakent McCarthy de Pack af tot een illuster zevental: Emilio Estevez, Demi Moore, Rob Lowe, Judd Nelson, Ally Sheedy, Molly Ringwald en hijzelf. Terwijl ie met de anderen in contact probeert te komen, wil hij tevens dat tijdsgewricht in kaart brengen. McCarthy spreekt in dat kader af met generatiegenoten, zoals Timothy Hutton (Ordinary People) en actrice Lea Thompson (Back To The Future), die aan het Brat Pack-label ontsnapten, regisseur Howard Deutsch (Pretty In Pink), Susannah Gora (de schrijfster van een Brat Pack-boek) en Bret Easton Ellis (lid van de Literary Brat Pack).

De andere Brat Packers laten zich intussen niet zomaar verleiden om te participeren in zijn documentaire. Een groep waren ze sowieso nooit. Die vormden ze vooral in de ogen van de buitenwacht. En stuk voor stuk lijken ze ook last te hebben gehad van de vooroordelen die gepaard gingen met het Brat Pack-stempel: serieuze filmmakers wilden niet met hen in zee. Uiteindelijk zijn enkelen bereid om hun voormalige mede-tieneridool te ontvangen en ervaringen uit te wisselen. Anderen geven er de voorkeur aan om zich op de toekomst te richten of laten simpelweg niets van zich horen. 

Erg veel komt er niet uit de ontmoetingen die wél plaatsvinden. Ze leveren niet heel veel meer dan de constatering dat dat predicaat inderdaad heel bepalend was voor hun zelfbeeld, imago en toekomstperspectief – al blijft ‘t best aardig om al die oude vertrouwde gezichten, vergezeld van smakelijke filmfragmenten, weer eens te horen over hún jaren tachtig. McCarthy’s zoektocht door het verleden is bovendien opgeleukt met een toffe eighties-soundtrack, met treffende nummers van Joy Division (Love Will Tear Us Apart), Alphaville (Forever Young) en Simple Minds (Don’t You Forget About Me).

Scherpte krijgt Brats echter pas als Andrew McCarthy een afspraak weet te regelen met de man die The Brat Pack ooit van z’n geuzennaam voorzag en daarbij niet over iedereen even flatteus berichtte: journalist David Blum. En die heeft daarvan nog altijd geen spijt.

Black And White Stripes: The Juventus Story

Cargo

De Agnelli’s, die fortuin hebben gemaakt met Fiat-auto’s, houden er sinds 1923 nog een familiebedrijf op na: Juventus. De voetbalclub uit Turijn wordt nu al zo’n honderd jaar doorgegeven van de ene op de andere generatie. Spelers als Alessandro Del Piero, Pavel Nedved, Gianluigi Buffon, Andrea Pirlo en Giorgio Chiellini en de succescoaches Giovanni Trapattoni, Marcello Lippi en Fabio Capello zijn uiteindelijk niet meer dan voetnoten in hun familieverhaal.

En dat is precies het probleem van Black And White Stripes: The Juventus Story (107 min.), een film die van voetbal nooit meer maakt dan de belangrijkste bijzaak van de wereld. Het speeltje van een puissant rijke familie die de aanvallen op hun status van andere alfamannetjes, van Silvio Berlusconi’s AC Milan en het Inter Milan van oliebaron Massimo Moratti bijvoorbeeld, probeert af te slaan. De als verteller ingehuurde Amerikaanse acteur F. Murray Abraham praat de eindeloze rij successen van ‘Juve’, voor de vorm ook eens afgewisseld met een enkele deceptie, geroutineerd aan elkaar. ‘De titel afpakken van Inter in de laatste minuut?’ constateert hij bij de apotheose van alweer een seizoen. ‘Adembenemend.’ Het is dat ie ‘t erbij zegt. Want de dramatiek van de onverwachte wending is volledig verloren gegaan, gesmoord in een overdaad aan clichématige en overbodige woorden.

Deze ode aan ‘De Oude Dame’ van Marco en Mauro La Villa start in 1982, als Juventus een tweede gouden ster, de beloning voor twintig landskampioenschappen, aan z’n iconische zwart-wit gestreepte shirt wil toevoegen. In de beslissende wedstrijd komt de verantwoordelijkheid daarvoor op de schouders te liggen van Liam Brady. De Ierse spelmaker, die net te horen heeft gekregen dat hij wordt vervangen door de Franse wereldster Michel Platini, gaat de penalty nemen die voor Juve’s twintigste ‘scudetto’ moet zorgen. Hij scoort. Euforie. Vrijwel tegelijkertijd stelt een nieuwe generatie van de Agnelli-clan zich echter alweer ten doel om eerder een derde gouden ster te krijgen dan Inter en AC Milan hun tweede. Waarna de strijd om het Italiaanse kampioenschap elk jaar nog eens dunnetjes wordt overgedaan. Met nieuwe helden, een andere coach en om de zoveel tijd de volgende Agnelli.

Dat dertigste kampioenschap is ook het richtpunt voor deze eikenhouten sportfilm uit 2016, die wel erg vaak op foto’s moet teruggrijpen omdat bewegende (wedstrijd)beelden blijkbaar niet konden of mochten worden gebruikt. Onderweg krijgt de Agnelli-dynastie nog met een onverwachte hindernis te maken. In 2006 wordt de clubleiding beschuldigd van matchfixing. Juventus moet twee landstitels weer inleveren en wordt teruggezet naar de Serie B. Het zal uiteindelijk niet meer dan een hobbel op de weg naar (nog meer) succes blijken, die in Black And White Stripes, met behulp van een flink aantal topspelers en een Agnelli hier en daar, tamelijk plichtmatig wordt afgelopen. Intussen dreigt de belangrijkste bijzaak van de wereld een tamelijk bloedeloos tijdverdrijf te worden.

The Kid Stays In The Picture

USA Films

The Kid Stays In The Picture (94 min.), zou de legendarische filmproducent Darryl Zanuck hebben gezegd. Daarmee was de discussie over Robert Evans definitief beslecht. Eerder hadden schrijver Ernest Hemingway en de acteurs Tyrone Power, Ava Gardner en Eddie Albert nog een brief geschreven aan Zanuck: als Evans de rol van Pedro Romero speelt, wordt onze film The Sun Also Rises een gigantische flop. Alleen co-ster Errol Flynn had zich afzijdig gehouden. Die moest wel lachen om alle drukte.

Het joch blijft in de film, schreeuwde Zanuck dus door een megafoon, toen hij Robert Evans eenmaal aan het werk had gezien als de Spaanse stierenvechter. En iedereen die het daar niet mee eens is, voegde hij eraan toe, kan zelf vertrekken. Robert Evans wist het ondertussen zeker: dit wil ik ook. Vanaf dat moment was zijn acteercarrière ten dode opgeschreven. Een legendarische filmproducent werd daar, op die verdeelde filmset, geboren: Bob Evans (1930-2019), de man achter Hollywood-klassiekers als Rosemary’s Baby, Love Story, The Godfather, Chinatown en Serpico.

Althans, dat is de versie van zijn levensverhaal die Evans opdist in deze typische Hollywood-film van Brett Morgen en Nanette Burstein uit 2002, die weer is gebaseerd op zijn eigen gelijknamige autobiografie. Omdat een leven ook maar gewoon een leven is – en dus niet zomaar een verhaal wordt. Dat maakt de verteller er dus zelf van, met een oneliner van Darryl Zanuck – zou die daadwerkelijk ooit zo zijn uitgesproken? – als inciting incident. Waarna de gelikte vertelling die Evans van zijn eigen lotgevallen heeft gemaakt van start kan.

Via belangrijke plotpoints – ’s mans eerst contract bij Paramount Pictures, zijn Hollywood-huwelijk met Love Story-ster Ali McGraw (die hem uiteindelijk inruilde voor Steve McQueen), z’n partygedrag met elke keer een andere schone aan zijn arm, de onvermijdelijke megaflop (The Cotton Club) en het ontslag bij Paramount dat uiteindelijk het logische gevolg was – op weg naar een klassiek point of no return, geïllustreerd met klassieke scènes uit zijn eigen films, als hij in de jaren tachtig werkeloos, berooid en depressief zijn leven en loopbaan lijkt te moeten eindigen.

Hollywood zou echter Hollywood niet zijn – en Evans niet Evans – als er niet toch nog een happy end in het verschiet lag in dit vermakelijke, als een klassieke Hollywood-film opgebouwde en aangeklede portret van een man die als geen ander de gouden jaren van de Amerikaanse filmindustrie representeert.

Crime Scene Berlin: Nightlife Killer

Netflix

Wie deed wat met wie en waar, hoe en in welk kamertje? wil de Duitse recherche op 5 mei 2012 weten als ’s nachts het levenloze lichaam van de 32-jarige Nicky M. wordt aangetroffen in de Berlijnse gaybar Grosse Freiheit. Maar wie houdt er nu een overzicht bij van wie zich in welke darkroom heeft teruggetrokken? En waarom heeft niemand het slachtoffer gehoord toen hij van het leven werd beroofd? Duidelijk is dat Nicky’s creditcard vlak na zijn dood nog is gebruikt.

En dan dient zich nog een tweede slachtoffer aan in Crime Scène Berlin: Nightlife Killer (106 min.). Levend. Miroslaw Wawak kwam een uur na de moord op Nicky, rond vijf uur ’s nachts, in een trein een man tegen. Ze wisselden een flaconnetje sterke drank uit. Daarna is de jonge man kwijt wat er met hem is gebeurd. Miroslaw komt pas bij zijn positieven in het ziekenhuis. Hij blijkt ternauwernood een GHB-vergiftiging te hebben overleefd. Z’n creditcard en contant geld zijn wel ontvreemd.

Niet veel later komt in deze driedelige true crime-serie van Jan Zabeil en Caroline Schaper, onderdeel van Joe Berlingers Crime Scene-franchise, een dader in beeld. Deze man – vooralsnog blijft onbekend wie het is – vertelt over wat hem rond zijn misdaden bezig hield. Waarom hij precies tot zijn daden overging, blijft echter ongewis. Omdat het kon? ‘Ik weet dat ik iets doe wat verboden is, iets verkeerds’, stelt hij. ‘Bij ieder ander zou ik deze daden veroordelen. Maar het bevredigde iets in mij.’

Gaandeweg breidt de zaak zich uit naar mogelijke andere misdaden. Die zijn stuk voor stuk gesitueerd in de Duitse gayscene. Langzaam komt dan ook steeds nadrukkelijker de persoon in beeld achter de anonieme man, die eerder ook al met Miroslaw op beveiligingscamerabeelden van het Berlijnse station Ostbahnhof was te zien. Hij begint verdacht veel te lijken op een klassieke seriemoordenaar, inclusief de jeugdtrauma’s die wellicht ten grondslag hebben gelegen aan zijn drang om te doden.

De partyscene van de Duitse hoofdstad, waarin sowieso van alles gebeurt wat het daglicht niet kan verdragen, vormt een perfect jachtterrein voor deze ‘Koma-Killer’. Zabeil en Schaper nutten dit decor ook ten volle uit en geven de jacht op hem een naargeestig karakter met duistere reconstructiescènes en hectische dancemuziek. Enig effectbejag is hen daarbij niet vreemd. Het nachtelijke Berlijn wordt in hun handen geen plek om individuele vrijheid te beleven, maar een hedonistisch oord vol gevaren.

Uiteindelijk vallen alle puzzelstukjes in Crime Scene Berlin min of meer in elkaar – al blijven er, mede door de afloop van deze intrigerende casus, ook de nodige vragen onbeantwoord.

O Ninho: Futebol E Tragédia

Netflix

Zowel de ouders als hun kinderen zijn de koning te rijk. De jongens zijn geselecteerd door de jeugdopleiding van de Braziliaanse voetbalclub Flamengo. Een carrière als topspeler, waarvan de hele familie zou kunnen meeprofiteren, is weer een stapje dichterbij gekomen. Vooralsnog bivakkeren de talenten echter op Het Gierennest, het trainingscomplex van de volksclub uit Rio de Janeiro, waar ze worden ondergebracht in een slaapcontainer. En die blijkt niet brandveilig.

Op 8 februari 2019 ontstaat er, na enige dagen hevige regenval, kortsluiting in een airco in de container, waar de veelbelovende tieners (14-17 jaar) slapen in hun stapelbedden. ‘Toekomst onderbroken – tien eeuwige kampioenen sterven op trainingscomplex’, kopt een Braziliaanse krant naderhand. ‘Het grootste verdriet ter wereld’, staat elders te lezen. Marcos Marinho, de zaakwaarnemer van één van de gestorven jeugdspelers, Victor Isaias, kan er nog altijd niet over uit. Hij voelt zich schuldig. ‘Ik had de jongen uit z’n huis gehaald om een droom te verwezenlijken’, vertelt hij geëmotioneerd. ‘En bracht hem terug in een kist.’

In de driedelige serie O Ninho: Futebol E Tragédia (114 min.) reconstrueert Pedro Asbeg de ramp met twee voetballers die de brand overleefden, de ouders van enkele gestorven jeugdspelers, een beveiliger van de club, advocaten die bij de zaak betrokken raakten en journalisten die zich daarin vastbeten. Want de brand staat niet op zichzelf. Uit interne mails blijkt dat de club – hier vertegenwoordigd door oud-speler Zico en voormalig trainer Vanderlei Luxemburgo, die met de kwestie zelf niets van doen hebben – er allang op is gewezen dat de container gevaarlijk zou kunnen zijn. Met die kennis is echter nooit iets gedaan.

Al snel staan de nabestaanden van de spelers en hun belangenbehartigers recht tegenover de club Flamengo die opnieuw weigert om z’n verantwoordelijkheid te nemen – op een manier die enigszins doet denken aan De Zaak Nouri bij Ajax. Gedeeld verdriet maakt plaats voor nét iets te zakelijke onderhandelingen. Deze gedegen miniserie, waarvoor de fatale brand nog eens is gereconstrueerd, brengt haarfijn in beeld hoe het rouwproces van ouders, die afscheid hebben moeten nemen van zowel hun kind als hun gezamenlijke droom, daardoor volledig wordt ontregeld. Hun verdriet laat zich niet zomaar afkopen, maar is wel relatief gemakkelijk te verergeren.

Lastpak: Noa Lang

Prime Video

In zekere zin komt deze docuserie als mosterd na de maaltijd. Want als er nu één ding is verbeterd bij Noa Lang sinds hij bij PSV speelt, dan is het zijn imago. Daar is deze serie niet voor nodig.

De aanvaller die bij zijn terugkeer naar de Nederlandse Eredivisie in de zomer van 2023 nog een ‘milde TBS-patiënt’ werd genoemd, is sindsdien al getypeerd als iemand met een ‘grote bek, klein hartje’, nadat hij uitgebreid de tijd nam voor enkele fans met een verstandelijke beperking, en door zijn huidige trainer Peter Bosz zelfs bestempeld als leider, een potentiële aanvoerder. En dan ligt alsnog Lastpak: Noa Lang (150 min.) op de digitale deurmat en rakelt allerlei oude controverses op. Bovendien is Lang al enige tijd geblesseerd en nog enkele maanden uit de roulatie.

De vierdelige serie van Bart van den Aardweg start aan het begin van het seizoen 2022-2023 als Noa Lang na twee succesvolle seizoenen bij de Belgische topclub Club Brugge ondanks een enkelblessure geselecteerd hoopt te worden voor het wereldkampioenschap in Qatar, een toernooi dat in deze productie wordt teruggebracht tot de kwartfinale van het Nederlands elftal tegen Argentinië. Vanuit Nederland zien zijn zwangere vriendin Blossom, moeder Manon en een groep fanatiek meelevende vrienden hoe hun held zijn allereerste speelminuten maakt en vervolgens wordt uitgeschakeld.

Eenmaal terug in Europa gaat het bij Club Brugge allengs slechter en slechter, komt de geboorte van zijn eerste kind steeds dichterbij en begint Lang zich af te vragen waar hij zijn carrière wil vervolgen. Tegelijkertijd blikt Van den Aardweg samen met de hoofdpersoon, diens ‘tough love’-vader Jeffrey en zijn voormalige trainers Leen Boer (Feyenoord), Erik ten Hag (Ajax) en Alfred Schreuder (Club Brugge) terug op Langs roerige loopbaan, die natuurlijk wordt geïllustreerd met fraaie voetbalbeelden van de buitengewoon getalenteerde blonde krullenbol die gaandeweg uitgroeit tot een lefgozer pur sang.

Daarbij passeren de bekende verhalen de revue: dat zijn vader in de gevangenis zat toen hij nog maar een jongetje was, dat hij als speler van de jeugdopleiding van Feyenoord geen geheim maakte van zijn liefde voor Ajax en dat hij als jong broekie bij Ajax, voor de camera, zijn trainer Erik ten Hag en aanvoerder Dusan Tadic brutaal weerwoord gaf. Mensen op straat in België herkennen hem als ‘dat vervelende mannetje van de tv’, stelt Noa Lang zelf, die een onbegrensd zelfvertrouwen lijkt te hebben en, zo geeft ie grif toe, inderdaad het bloed onder iemands nagels vandaan kan halen.

Die Noa Lang doet zich ook in deze miniserie gelden. Op de parkeerplaats van zijn auto ligt een lege kartonnen doos met piepschuim. Hij weigert hem op te ruimen en parkeert steeds gewoon zijn auto overheen. Totdat hij er toch aan moet geloven. Lang bekvecht ook ongegeneerd voor de camera met Blossom en rijdt terwijl hij wordt gefilmd bovendien nog even zijn auto in de kreukels, nadat hij eerder al een rijverbod heeft gekregen in België. ‘Dit is zo lomp!’ zegt hij dan, enigszins ongemakkelijk kijkend. En maakt er daarna maar het beste van: ‘Het staat wel op camera. Dat is altijd lachen.’

In Lastpak doen ook de internationals Memphis Depay, Denzel Dumfries en Jurriën Timber hun zegje over hun collega met altijd, ook als het niet uitkomt, dat hart op de tong – al laat hij tegelijk zelden écht het achterste daarvan zien. Het blijft bij een enkele persoonlijke ontboezeming, bijvoorbeeld als hij net vader is geworden. ‘Ik denk dat ik oprecht pas echt gelukkig kan zijn als alles voorbij is en ik terugkijk op mijn carrière, echt trots kan zijn op wat ik heb bereikt en ik dan mijn rust heb’, zegt hij met z’n pasgeboren kind in zijn armen. ‘Maar tot die tijd heb ik geen reden om gelukkig te zijn.’

Ook hij, de ogenschijnlijk zo onverschillige handenbinder, worstelt soms met alle druk van die dekselse voetballerij. Dat wordt bijvoorbeeld zichtbaar tijdens zijn persoonlijke gesprekken met prestatiecoach Joost Leenders over de aanhoudende malheur bij Club Brugge. Of de ellenlange transferonderhandelingen tussen Club en PSV, waarvan hij volgens eigen zeggen ‘helemaal parra’ wordt. Dan laat Noa Lang even het schild zakken, dat hem in zijn loopbaan net zo vaak heeft gediend als dwarsgezeten, en wordt de man achter de voetballer zichtbaar, het joch achter de branieschopper.

Een typisch kind van een adorerende moeder en een vader die zijn gevoelens nauwelijks kan laten zien, zou je als buitenstaander op basis van deze aardige miniserie zeggen. Minder aaibaar dan de jongen die zoveel lof kreeg toegezwaaid omdat hij op de foto ging met fans met een beperking, maar ook minder onhandelbaar dan de al dan niet milde TBS-patiënt waarvoor hij regelmatig is versleten. Een lastpak, zoveel is zeker, die toevallig héél goed kan voetballen.

Larry Flynt: The Right To Be Left Alone

Midtown Films

Toen Larry Flynt (1942-2021) halverwege de jaren zestig een toplessclub opende in Dayton, Ohio, had niemand, ook hijzelf niet, kunnen vermoeden dat hij mede daardoor zou uitgroeien tot één van de belangrijkste strijders voor de vrijheid van meningsuiting in de Verenigde Staten. Want die club kreeg al gauw een eigen clubblad, Hustler. En dat blaadje groeide al even snel uit tot een ranzige concurrent voor de toonaangevende naaktbladen Playboy en Penthouse, met tegen porno aanschurkende blootrepotages en bijtende satire. Daarmee zou Flynt geregeld en heftig in aanvaring komen met Conservatief Amerika.

‘s Mans tumultueuze bestaan vormde al de basis voor Milos Formans messcherpe en dolkomische speelfilm The People Vs. Larry Flynt (1996), waarin acteur Woody Harrelson een onweerstaanbare Larry Flynt neerzette en zangeres/actrice Courtney Love een tamelijk ordinaire versie van diens vrouw Althea Leasure. In de documentaire Larry Flynt: The Right To Be Left Alone (74 min.) uit 2007 doet regisseur Joan Brooker-Marks dat nog eens dunnetjes over. Ze behandelt natuurlijk de schietpartij waardoor Larry Flynt in een rolstoel belandde, schetst de teloorgang van de aan drugs verslaafde Althea en loopt ook netjes alle controverses af waarbij Flynt gedurende de jaren betrokken raakte. En vergeleken met Forman heeft ze de beschikking over nóg eens elf doldwaze jaren met de man die door de één wordt beschouwd als een martelaar van het vrije woord en door een ander, feministe Gloria Steinem bijvoorbeeld, als een seksuele fascist.

De film is op zijn sterkst als die man, boerenslim en niet zonder zelfspot, op z’n praatstoel gaat zitten en al z’n streken nog eens de revue laat passeren. Over zijn epische clashes met televisiedominees zoals Jerry Falwell en Jimmy Swaggart bijvoorbeeld. ‘Het bevredigendste moment dat ik van al die evangelisten heb gekregen’, begint Flynt bijvoorbeeld, terwijl er een kenmerkende ondeugende glimlach op zijn gezicht verschijnt, ‘was toen Swaggart, net op het moment dat Swaggart Ministries op z’n hoogtepunt was, op een motelkamer in Baton Rouge werd betrapt met een hoer. Op die kamer bleek ook een Hustler te liggen.’

Ook zijn methoden als waarheidszoeker komen natuurlijk aan de orde. Die zijn, to say the least, bepaald niet onomstreden. Als de Democratische president Bill Clinton dreigt te worden afgezet vanwege een buitenechtelijke affaire, looft Larry Flynt bijvoorbeeld een miljoen dollar uit voor iedereen die bewijs kan leveren van seksuele escapades van Clintons criticasters. Niet veel later moeten enkele prominente Republikeinen de eer aan zichzelf houden. En als Flynt zelf voor de rechter moet verschijnen, doet hij dat rustig met een helm op, in een luier of met een ‘Fuck This Court’ T-shirt aan. Hij neemt ook dan bepaald geen blad voor de mond en blijft consequent voor zijn disciplines staan.

‘Ik zou niemand aanraden om zich in de rechtbank te gedragen zoals ik deed’, zegt hij daar zelf over in deze, ondanks die prikkelende hoofdpersoon, tamelijk degelijke docu. ‘Maar je moet goed begrijpen: ze dachten dat ik iemand was die je tot onderdanigheid kunt dwingen. En ze bleven maar terugkomen voor nóg een stukje van mij. En ik wilde heel duidelijk maken dat ze dat niet zouden krijgen. Fuck you! Gooi me maar in de cel!’

In 2021, het jaar van zijn dood, is overigens Larry Flynt For President verschenen, een archieffilm over zijn spraakmakende – en natuurlijk tot mislukken gedoemde – presidentscampagne van 1983. Daarmee verzette Flynt zich hevig tegen het Amerika van president Ronald Reagan. Zoals hij zich in de jaren voor zijn dood ook tegen één van diens Republikeinse opvolgers Donald Trump zou keren. Hij loofde tien miljoen dollar uit voor de tip die tot Trumps afzetting zou leiden. Dat geld heeft hij uiteindelijk op zak kunnen houden.

How To Create A Sex Scandal

HBO Max

Ze werden verkracht in ruil voor avondeten, vertellen Shelby, Hunter en Carly Mayo. In de parenclub van het Texaanse stadje Mineola, waar nette mensen wel uit de buurt bleven, moesten de kinderen voor geld optreden. Ze waren daarvoor klaargestoomd in een speciale ‘seks-crèche’ in de trailer van Booger Red, een vriend van hun moeder Shauntel. Om alles wat te vergemakkelijken kregen de kids ‘silly pills’ toegediend.

Geen wonder dat de lokale gemeenschap – conservatieve en zeer gelovige mensen – helemaal op zijn kop staat in 2004. Shauntel Mayo, de moeder van de drie kinderen, en hun stiefvader, oma, aangetrouwde opa en de illustere Booger Red, alias Patrick Kelly, moeten hangen – of gewoon het gevang in en dan de sleutel weggooien. De zaak is aanhangig gemaakt door Margie Cantrell, de vrouw die Shelby, Hunter en Carly had opgenomen als pleegkinderen. En zij heeft een bondgenoot gevonden in de Texas Ranger Phillip Kemp, die de getroebleerde kinderen, samen met haar, is gaan verhoren.

Ofwel: How To Create A Sex Scandal (121 min.), een driedelige docuserie waarin Julian P. Hobbs en Berndt Mader de afslag richting Trailerpark USA nemen. De beschuldigingen zijn nog niet geuit of de verdachten zitten achter slot en grendel in Smith County, dat niet voor niets te boek staat als Law & Order-land. Maar zoals dat gaat in dit soort true crime-series is toch niet alles wat het lijkt. Want zijn pleegmoeder Margie Cantrell en haar zwijgzame echtgenoot John zelf wel brandschoon? Hebben zij hun handen bijvoorbeeld thuis kunnen houden bij al die pleegkinderen?

Behoedzaam trekken Hobbs en Mader met de introductie van steeds weer nieuwe bronnen en informatie de verschillende poten onder het oorspronkelijke verhaal over een pedofielenkring in de Texaanse ‘swingers club’ vandaan. Totdat dit helemaal in elkaar dondert en de menselijke tol ervan kan worden opgemaakt. Deze straffe driedelige serie is dan op hetzelfde terrein beland als L’Affaire D’Outreau, een bijzonder ingenieuze productie over een soortgelijke zaak in Frankrijk. En zoals dat gaat met treurige geschiedenissen: naderhand zijn er vooral veel verliezers, die bovendien onnodig leed is toegebracht.

In dit geval lijkt er zowaar echter ook een winnaar.

Can You Feel It – How Dance Music Conquered The World

Clockwork Orange, Camden, London, 1995 / Clubbers Some thin-Else

Eerst is er de beat. Daarna volgen de clubs. En die geven deejays een platform om supersterren te worden. Dat is dan ook meteen de opzet van Can You Feel It – How Dance Music Conquered The World (178 min.)  een driedelige serie van Nico Wasserman en James Giles waarin verteller Rosalind Eleazar voorgaat door de historie van dancemuziek.

En die begint, in elk geval in deze versie van de gebeurtenissen, bij de Amerikaanse drummer Earl Young die in 1973 een discobeat introduceert in de single The Love I Lost van Harold Melvin & The Blue Notes. Zijn groove slaat aan en zorgt voor een nieuwe, uiterst dansbare muziekstroming die volgens menige oude rocker gigantisch ‘sucks’. Disco dus. Niet veel later zijn begrippen als ‘four to the floor’, remix en 12 inch (of maxi-single) volledig ingeburgerd. In Chicago ontstaat in de jaren tachtig vervolgens een eerste versie van housemuziek, terwijl Detroit zich min of meer tegelijkertijd opwerpt als onvervalste technostad. Deze nieuwe dansmuziek heeft alleen een gigantische U-bocht via Groot-Brittannië nodig, om echt de oversteek naar het grote publiek te maken.

Daarmee legt deze serie, met de muzikale pioniers die ertoe deden en doen, een gedegen fundament voor het volgende hoofdstuk. Over de plekken waar die nieuwe muziek en de bijbehorende cultuur een thuis zullen vinden: clubs en festivals. Ook daarvoor grijpen Wasserman en Giles een halve eeuw terug. Naar de feesten die deejay Dave Mancuso aan het begin van de seventies in New York begint te organiseren onder de noemer The Loft. Van daaruit is het dan weer een logische stap naar Studio 54, waar iedereen die gezien wil worden zich op de dansvloer meldt. Waarna Eleazar natuurlijk aanbeland in de raves van Manchesters Hacienda, uitgebreid verpoost op het ultieme pleziereiland Ibiza en uiteindelijk strandt in Las Vegas. Want daar eindigt uiteindelijk alles en iedereen.

Intussen valt bij herhaling de term ‘hedonisme’. Die vlag dekt blijkbaar de lading. Ook als dit straffe drieluik, waaraan allerlei kopstukken en insiders hun medewerking hebben verleend, aanbelandt bij de supersterren: deejays zoals Paul Oakenfold, Norman ‘Fatboy Slim’ Cook, Paul van Dyk, David Guetta en Steve Aoki die een mensenmenigte naar hun pijpen kunnen laten dansen met trance, EDM of dance-muziek voor mensen die daar eigenlijk niet van houden. De Nederlander Tijs Verwest, alias Tiësto, is in 2003 de eerste deejay die een stadionconcert geeft. Dat succes levert niet alleen geluk op, vertelt hij. De Bredanaar voelt zich regelmatig eenzaam en gedeprimeerd en merkt dat een automatische piloot zijn ooit zo geïnspireerde draaiwerk dreigt over te nemen.

Tiësto zal zichzelf helemaal hervinden en op zijn eigen voorwaarden onderdeel blijven van een wereld die steeds bigger business wordt – en daardoor zo nu en dan weer op zoek moet naar zijn ziel: de beat. En die gaat, in goed Nederland, on and on and on.