Rowwen Hèze – Blieve Loepe

Tangerine Tree / NTR / vr 2 januari, om 20.25 uur, op NPO2

Al veertig jaar vormen ze samen Rowwen Hèze, de groep die gedurig de Peel in brand zet en nog altijd genoeg geduld heeft om rustig te wachten op ‘de dag dat heel Holland Limburgs lult’. Achter Limburgs trots, die met Bestel Mar zo’n beetje het ultieme feestnummer op z’n naam heeft staan en die elk jaar traditiegetrouw afsluit met een uitgelaten Slotconcert in thuisdorp America, gaan echter mannen met heel verschillende karakters en levens schuil.

Afgaande op de documentaire Rowwen Hèze – Blieve Loepe (56 min.) van Ruud Lenssen gaan die ook lang niet altijd even gemakkelijk samen. De band lijkt in elk geval geen traditionele vriendengroep. Natuurlijk, er waren tijden dat ze samen op vakantie gingen, maar ze lieten elkaar ook vaak links liggen en hebben elkaar vast ook wel eens de tent uitgevochten. ‘Het is niet altijd makkelijk geweest, nee’,  vertelt gitarist Theo Joosten. En dat wordt beaamd door zo’n beetje elk bandlid, ieder in z’n eigen woorden.

Daarmee wordt dit groepsportret niet de volautomatische lofzang die films over een jubilerende band soms kunnen worden – al blijken de verschillende leden, als puntje bij paaltje komt, toch ook wel weer verknocht aan elkaar. Lenssen portretteert hen los van elkaar en lijkt daarna toe te werken naar de speciale editie van hun Slotconcert, waarbij Limburgers van alle leeftijden zich kunnen uitleven op de soundtrack van hun bestaan die Rowwen Hèze nu al zo lang en voorlopig ook nog wel even vertolkt.

Totdat ook de band ooit, in navolging waarschijnlijk van het verscheiden van één van z’n kernleden, met De Neus Omhoeg gaat. Eerst heeft zanger Jack Poels, aangespoord door drummer Martîn Rongen, echter nog bitterzoete herinneringen aan zijn vader Jan, voor wie de lokale gemeenschap destijds insprong, te verwerken in een lied. Samen met Rowwen Hèzes accordeonist en producer Tren van Enckevort sleutelt hij aan een weemoedige Breef Aan Thoes, die daadwerkelijk de climax vormt van deze door en door Limburgse film.

Selena Y Los Dinos

Netflix

Hoewel Spaans zijn eerste taal is, kent de Mexicaans-Amerikaanse zanger Abraham Quintanilla vrijwel alleen Engelstalige liedjes. Dat moet anders bij zijn kinderen, voor wie hij een soort Mexicaanse variant op The Jackson 5 in gedachten heeft: Los Dinos. Het stralende middelpunt daarvan, jongste dochter Selena, zal uitgroeien tot een absolute vedette. In 1997 wordt haar leven zelfs verwerkt tot een speelfilm, met die andere latino-superster Jennifer Lopez in de hoofdrol.

Samen met zijn echtgenote Marcella, hun andere kinderen en enkele medewerkers doet pater familias Abraham in deze documentaire nu het verhaal van Selena Y Los Dinos (117 min.), die in de jaren tachtig met hun Tejano-muziek – een mix van Mexicaanse cumbia’s en polka’s, vermengd met Amerikaanse pop, rock en country – doorbreken in de Verenigde Staten. In hun moederland Mexico kunnen ze in eerste instantie geen potten breken. Ook dat is echter een kwestie van een tijd.

De tintelfrisse Selena, vervat in fraaie jeugd-, backstage- en concertbeelden, blijkt een natuurtalent. Voor het prijsnummer Cré Creías laat ze bijvoorbeeld een man op het podium komen, liefst de plaatselijke playboy. Die mag dan het ex-vriendje spelen, voor wie ze het lied heeft bedoeld. Willekeurige mannen zingt Selena, uitdagend en nét iets te dichtbij, dan het schaamrood op de kaken. Een sterke latino-vrouw, die ogenschijnlijk elke vent aan kan – al houdt ze ‘t al snel bij haar gitarist Chris Pérez.

In eerste instantie ziet haar dominante vader niets in die relatie. Maar ook hem kan Selina aan. Als ze in 1993 een Grammy Award heeft gewonnen en zich opmaakt om ook de Engelstalige markt te gaan veroveren, slaat het noodlot echter toe en verschiet deze gedegen film van Isabel Castro ineens van kleur. Een beetje zoals ‘t echt is gegaan: zonder aankondiging of logische verklaring. De Zwarte Vrijdag van de Tejano-wereld wordt zonder uitleg afgewikkeld. Het is wat is. Een leven om te betreuren.

Deze documentaire is te vergelijken met het aan haar gewijde museum dat Selena’s familie sindsdien runt in hun uitvalsbasis Corpus Christi, Texas: een eerbetoon aan een jonge vrouw die nog zoveel had kunnen worden, maar die in nog geen 25 jaar toch ook al heel wat werd. Een latino-legende, om te beginnen.

Ozzy: No Escape from Now

SkyShowtime

Hij maakt enkele albums, wint daarmee zowaar twee Grammy Awards en wordt ook nog eens opgenomen in de Rock And Roll Hall Of Fame. Toch staan de laatste jaren van de onlangs overleden metalheld Ozzy Osbourne (1948-2025) vooral in het teken van zijn broze gezondheid, het cancelen van concerten en de twijfels, spijt en somberheid die daarmee gepaard gaan. Zijn vrouw en manager Sharon en hun kinderen Aimée, Kelly en Jack proberen hem daar, soms met de moed der wanhoop, doorheen te loodsen.

Voor Osbournes introductie in de Hall Of Fame wordt bijvoorbeeld een soort superband samengesteld met de vocalisten Billy Idol, Jelly Roll en Maynard James Keenan (Tool), gitarist Zakk Wylde (Black Label Society), bassist Robert Trujillo (Metallica) en drummer Chad Smith (Red Hot Chili Peppers). Ozzy kan het echter nauwelijks verkroppen dat hij zelf niet het podium op kan om te rocken. En aan gewoon speechen moet ie al helemaal niet denken. Als hij überhaupt in staat is, vanwege alweer nieuwe medische complicaties, om naar de officiële ceremonie af te reizen.

Uiteindelijk rest hem nog één enkel concert, op 5 juli 2025 in Villa Park in zijn geboortestad Birmingham, waar hij samen met zijn oude strijdmakkers van Black Sabbath afscheid wil nemen van een even succesvolle als tumultueuze carrière en de fans die hem ruim een halve eeuw trouw zijn gebleven. Dat is ook het vanzelfsprekende richtpunt van de documentaire Ozzy: No Escape from Now (123 min.) van Tania Alexander. De weg daarnaartoe is alleen behoorlijk soapy. Alsof de realityserie The Osbournes (2002-2005) een tamelijk zwaarmoedige reprise heeft gekregen.

Zelf twijfelt Osbourne namelijk of hij die afscheidsshow wel gaat halen – en ook zijn doorgaans onverzettelijke echtgenote Sharon zit soms in zak en as. Want onderweg dienen zich steeds weer nieuwe ongemakken aan. ‘Het is compleet ontmoedigend’, verzucht Ozzy, enkele maanden voor ‘Back To The Beginning’. ‘Maar ik moet daarheen. Ik moet er echt zijn!’ En hij zal er uiteindelijk toch komen eruit gaan met een grote knal. Te midden van metal-grootheden zoals Metallica, Slayer en Guns N’ Roses kan ‘The Prince Of Darkness’ nog eenmaal opdraven als de ongekroonde koning van de heavy metal.

En daarna wachten de eeuwige jachtvelden van de rock & roll.

It’s Never Over, Jeff Buckley

Piece Of Magic / vanaf donderdag 8 januari in de bioscoop

Op z’n 29e verjaardag zegt Jeff tegen z’n vriendin Rebecca: ik ben nu ouder dan mijn vader. De befaamde singer-songwriter Tim Buckley was in 1975 bezweken aan een overdosis heroïne. Zijn zoon, voor wie hij nooit een echte vader zou worden, zal alleen niet héél veel ouder worden. Jeff Buckley gaat op 27 mei 1997 zwemmen in de Mississippi-rivier in Memphis en komt nooit meer uit het water. Hij is slechts dertig jaar oud. Kort daarvoor heeft hij nog vol overtuiging verklaard: ik ga niet eindigen zoals mijn vader, met een label aan mijn teen.

Bij leven en welzijn wil ie alles zijn, behalve ‘de zoon van Tim Buckley’. Want aan de bijbehorende verwachtingen kan hij als kind toch nooit voldoen. Zo lijkt ‘t tenminste. In werkelijkheid zal Jeff zijn illustere vader al snel overvleugelen. Als een interviewer hem vraagt wat hij heeft geërfd van zijn vader, heeft hij dat alleen nog niet door. ‘Mensen die zich mijn vader herinneren’, antwoordt de jonge zanger resoluut. ‘Volgende vraag.’ Buckley zal altijd een moederskind blijven. Net voor zijn dood spreekt hij nog een liefdevolle boodschap in op haar voicemail.

Mary Guibert heeft die ongetwijfeld vaker terug gehoord. Toch raakt ze in de documentaire It’s Never Over, Jeff Buckley (106 min.) weer geëmotioneerd als ze de laatste woorden beluistert van haar zoon, de jongen die zij als tiener op de wereld zette en vervolgens grotendeels alleen opvoedde. Zoals ook die andere vrouwen in zijn leven, Jeffs ex-vriendin Rebecca Moore en zijn verloofde Joan Wasser, bijna dertig jaar na zijn plotselinge overlijden nog altijd bevangen raken door emoties als ze die even kwetsbare als krachtige jongen weer voor hun geestesoog zien.

Met dit postume portret tilt de gelauwerde Amerikaanse documentairemaakster Amy Berg (West Of MemphisThe Case Against Adnan Syed en Phoenix Rising) Buckley weer in het hier en nu. Voorbij Hallelujah, de Leonard Cohen-song waarvan hij uiteindelijk een echte evergreen maakte. Voorbij zijn gelauwerde debuut Grace (1994), het enige album dat hij bij leven uitbracht en dat inmiddels als een klassieker wordt beschouwd. En voorbij het iconische beeld van de ongrijpbare zanger met het enorme bereik, die zich in ieders ziel etste en onderweg menig hart stal en brak.

Jeff wordt weer de jongen die op de middelbare school flink werd gepest. De muzikale veelvraat, die net zo gemakkelijk Edith Piaf als Sjostakovitsj, Nina Simone, Nusrat Fateh Ali Khan of Led Zeppelin verorberde. En de kunstenaar die gedurig twijfelde aan zichzelf. Of Grace toch geen toevalstreffer was en hijzelf een bedrieger? Amy Berg roept hem op met een veelheid aan archiefbeelden en geluidsopnames, animaties die z’n gemoedstoestand verbeelden en – natuurlijk – ’s mans tijdloze composities, waarvan de teksten voor de gelegenheid ook zijn ondertiteld. Zodat eenieder recht in zijn ziel kan kijken.

Deze stemmige, geladen film blijft in elk geval ver uit de buurt van gemakzuchtige popbio’s, waarin willekeurige concullega’s superlatieven uitstrooien over de held van dienst. Berg beperkt zich tot intimi, die daadwerkelijk een kijkje achter het gordijn hebben gekregen bij Buckley en die hem als mens, kunstenaar en artiest kunnen duiden. It’s Never Over, Jeff Buckley wordt daarmee het gelaagde psychologische portret, dat je zowel de hoofdpersoon zelf als zijn achterban, gehoor en muziekliefhebbers toewenst.

Gimme Danger: The Story Of The Stooges

Amazon

‘Now I wanna be your dog’, sneert hij. Met ontbloot bovenlijf, in een uitdagende pose. James Osterberg oogt nog altijd als een eeuwige punk. Onder zijn geuzennaam ‘Iggy Pop’ laat de Amerikaanse rockzanger, die inmiddels toch echt tegen de tachtig loopt, nog altijd de opwinding herleven van The Stooges, het garagebandje uit Detroit waarmee hij eind jaren zestig alles en iedereen de gordijnen injoeg. No Fun, juist – of véél te véél.

Pop is natuurlijk ook het stralende middelpunt van de documentaire Gimme Danger: The Story Of The Stooges (107 min.) van Jim Jarmusch uit 2016. Stoer, uitgesproken en grappig. Entertainend, altijd. Met meer typische rock & roll-verhalen dan goed zijn voor één enkel mens. Tenminste, dat zou je verwachten. Iggy staat er echter nog steeds: als een ongenaakbare ‘bad boy’ op leeftijd, klaar om elk publiek bij de strot te grijpen.

Van de oorspronkelijke bezetting van The Stooges is hij de enige die nog in leven is. Gitarist Ron Asheton, diens drummende broer Scott ‘Rock Action’ Asheton en bassist Dave Alexander hebben het tijdelijke allang voor het eeuwige verwisseld. Samen opereerden zij ooit in de slipstream van hun broederband The MC5, één van de voorvaders van wat later punk werd, en zetten zo Detroit fier op de kaart als rockstad.

Na de albums The Stooges (1969) en Fun House (1970), die destijds slechts beperkt werden opgepikt maar tegenwoordig worden beschouwd als klassiekers, implodeerde de band, om enkele jaren later onder de noemer Iggy and The Stooges een doorstart te maken. Met derde plaat Raw Power (1973) als uitroepteken en eindstation. ‘We were left without adult supervision’, herinnert de latere gitarist James Williamson zich die tijd.

Jarmusch roept de turbulente geschiedenis van The Stooges op met een associatieve wirwar van muziek, concertbeelden, bandfoto’s, animaties en een hele zwik film- en televisiefragmenten, waaronder natuurlijk ook van het befaamde comedytrio The Three Stooges. De boodschap is duidelijk: waar Iggy en zijn ‘stromannen’ kwamen, kwam reuring. En alles moest kapot, zo leek ‘t. Want of dat nu de bedoeling was of niet, kapot ging ‘t.

De metafoor is onontkoombaar: The Stooges als een ongeluk in wording. Het is vervat in die ene anekdote, door Jarmusch opgeroepen met een geanimeerde scène: drummer Scott Asheton rijdt de tourbus onder een te lage brug door. Met donderend geraas komt die tot stilstand. Alles is kapot: de bus, hun instrumenten en de brug. En The Stooges gaan er ook aan, als slachtoffers van ‘hun eigen totale gebrek aan professionaliteit’.

Intussen hadden ze wel school gemaakt, toont Jarmusch met een compilatie van acts die The Stooges coveren: van logische navolgers zoals The Sex Pistols en The Damned tot de ‘high brow-acts’ Sonic Youth en David Bowie. Later werd de groep opgenomen in de Rock & Roll Hall Of Fame en volgden enkele herenigingen van de dan nog levende leden. Met het bereiken van de jaren des verstands bleken ze nauwelijks aan vuur te hebben ingeboet.

Gimme Danger vertelt het complete verhaal, zoals James Osterberg en enkele andere intimi zich dat herinneren, van een glorieuze mislukking die maar blijft nazinderen. Een kleine tien jaar later lijkt Iggy Pop nog altijd onverwoestbaar. Hij gaat door. Totdat ie ooit, hopelijk, in het zadel mag sterven.

Oasis: Supersonic

Mint Pictures

Ze zijn weer uit de dood herrezen. Zoals dat nu eenmaal gaat met bands die ooit véél populairder waren dan de afzonderlijke leden daarna nog zijn geworden. Dan is de verleiding om dat verleden nog eens te bezoeken – en nog eens en nog eens en… – nauwelijks te weerstaan. Zeker omdat ook de portemonnee daar beslist niet leger van wordt.

En dus laat Oasis deze zomer weer ouderwets hits als Don’t Look Back In Anger, Champagne Supernova en Wonderwall herleven en bekvechten ook de gebroeders Gallagher, de Peppi en Kokki van de Britse popmuziek, weer ouderwets met elkaar. Gitarist en songschrijver Noel, het Beatlesque pophart van de groep uit Manchester, en zanger en frontman Liam, de soms onuitstaanbare blufkikker van dat gezelschap. Hoewel er onmiskenbaar ook chemie is tussen de twee broers, kunnen ze elkaar vaak nog altijd niet luchten of zien. ‘Noel heeft heel veel knopjes, zegt Christine Mary Biller van het management van de band daarover. ‘En Liam heeft heel veel vingers.’

In het typische bandjesportret Oasis: Supersonic (116 min.) uit 2016 loopt Matt Whitecross (Coldplay: A Head Full Of Dreams) de geschiedenis van de Britpopband netjes door met de bandleden en mensen uit hun directe entourage, waaronder Liam en Noels moeder Peggie, hun broer Paul en platenbaas Alan McGee. Zij geven, buiten beeld, commentaar bij de concertfragmenten, studio-opnames, interviews, tv-optredens en backstage-beelden, waarmee de stormachtige opkomst van Oasis en de beste jaren van de band, halverwege de jaren negentig, worden gereconstrueerd. Alle strapatsen van ná 1996, evenals de rivaliteit met grote concurrent Blur, blijven onbelicht.

Dat Oasis vroeger of later zal imploderen, staat vanaf het begin vast. Zoveel grootspraak, onderbroekenlol en drugsgebruik zet de interne verhoudingen nu eenmaal op scherp en eist vroeger of later zijn tol. Op dat niveau – van jongens die zich laven aan alle denkbare rock & roll-clichés – blijft de film ook wel een beetje steken. Héél veel dieper graaft Whitecross niet. Al wordt de problematische relatie van de Gallaghers met hun vader – Noel: ‘In zekere zin heeft mijn ouwe mijn talent in me geslagen – nog wel aangestipt. De charme van deze film is juist dat Noel en de vijf jaar jongere Liam, allebei dik in de veertig bij de release ervan, nog altijd ondubbelzinnig in hun eigen imago lijken te geloven.

En hun bandje, ooit het grootste van de héééle wereld, trekt bijna dertig jaar na hun glorieperiode dus nog altijd volle stadions. Oasis-fans blijken bereid om de absolute hoofdprijs te betalen voor de gewezen vaandeldragers van de Britpop.

One To One: John & Yoko

Magnolia Pictures

Eind 1971 verhuizen John Lennon en Yoko Ono van Londen naar New York, waar ze anderhalf jaar lang in een klein appartement in Greenwich Valley wonen, kunstenaars en politieke activisten ontvangen en héél véél televisie kijken. Ze zijn zelf overigens ook vaak op de buis, getuige de documentaire One To One: John & Yoko (100 min.) van Kevin Macdonald en Sam Rice-Edwards, in één van de vele Amerikaanse nieuws-, entertainment- of praatprogramma’s.

Want dat kennen ze dan nog niet buiten de Verenigde Staten: de hele dag door televisie, een permanent venster op de wereld, gewoon in je eigen huiskamer. Waarop bijvoorbeeld is te zien hoe een lid van The Ray Conniff Singers in het Witte Huis de Amerikaanse president Richard Nixon de mantel uitveegt over de Vietnamoorlog, leden van de tegencultuur zoals Jerry Rubin ongegeneerd hun kans grijpen in talkshows en een opstand in de Attica-gevangenis met brute kracht wordt neergeslagen.

John en Yoko’s Greenwich-periode culmineert in One To One, het énige volledige optreden dat Lennon heeft gegeven ná het einde van The Beatles. Macdonald en Rice-Edwards matchen fragmenten van dit benefietconcert voor kinderen met een lichamelijke of verstandelijke beperking, op 30 augustus 1972 in Madison Square Garden, met andere activiteiten van de Britse zanger/gitarist en de Japanse kunstenares, die elkaar hebben gevonden in zowel de liefde als een alomvattend activisme.

Deze archieffilm bevat ook talloze telefoongesprekken van het tweetal. Met vrienden, managers, journalisten en allerlei andere lieden die iets van hen willen. Lennons echtgenote moet zich bijvoorbeeld de vele Yoko-haters van het lijf houden, die haar het einde van Johns eerste huwelijk en van The Beatles verwijten, en probeert zelf, ook via de televisie overigens, de relatie met Kyoko, de dochter uit haar relatie met kunstpromotor Anthony Cox, te herstellen. Haar ex is spoorloos verdwenen met het meisje.

Terwijl de camera zwerft over een replica van het voormalige appartement van Lennon en Ono, komt via de beeldbuis de rest van de wereld binnen. Zowel het segregatie-boegbeeld George Wallace als zijn absolute tegenpool, de zwarte vrouw Shirley Chisholm, stellen zich bijvoorbeeld namens de Democratische Partij kandidaat voor de presidentsverkiezingen van 1972. Het Watergateschandaal rond de Republikeinse president Nixon komt op gang. En intussen zijn er tv-reclames in alle soorten en maten.

Via het iconische duo John en Yoko – en hun optredens, opgenomen belletjes en televisietoestel – brengen Macdonald en Rice-Edwards haarscherp een getroebleerde natie in beeld. Een land dat aan het begin van de jaren zeventig wordt verscheurd door Vietnam, raciale spanningen en maatschappelijke tegenstellingen. Waar Richard Nixon in 1972 een gigantische verkiezingsoverwinning kan boeken, om nog geen twee jaar later, als gevolg van Watergate, roemloos af te druipen als niets meer dan een ‘crook’.

John Lennon en Yoko Ono zijn dan al enige tijd weg uit Greenwich Valley en hebben elders in New York een appartement betrokken.

Keith Richards: Under The Influence

Netflix

Hij klinkt nog altijd alsof hij flink in de olie of onwaarschijnlijk high is. En dan die lach: alsof er tegelijkertijd slijm en valse lucht uit lang vervlogen tijden mee naar buiten willen. Het is daarom wellicht verleidelijk om Rolling Stones-gitarist Keith Richards niet al te serieus te nemen. Als een oude vos die nu eenmaal zijn streken niet verleert.

Toch is ‘Keef’ allang niet meer de onbetwiste nummer één op rock & rolls te verwachten dodenlijst – al zou dat tegenwoordig, nu hij zowaar al even in de tachtig is, allang niet meer zo vreemd zijn als in pak ‘m beet de eerste vijftig jaar van zijn turbulente bestaan. Toen hij alles deed wat God verboden had. ‘Je bent pas volwassen op de dag dat ze je begraven’, zegt hij er zelf over, ook alweer tien jaar geleden overigens, in Morgan Neville’s documentaire Keith Richards: Under The Influence (82 min.) uit 2015.

Omdat The Rolling Stones weer even in de pauzestand staan, blaast hij dan met z’n vaste kompanen Waddy Wachtel (gitaar) en Steve Jordan (drummer/producer) zijn solocarrière nieuw leven in. De gitarist zingt en speelt enkele nieuwe songs, ontvangt muzikale gasten voor z’n derde album Crosseyed Heart en demonstreert en passant dat ie ook een lekker moppie piano kan spelen (iets wat hij volgens eigen zeggen leerde van Ian Stewart, de pianist die nooit echt tot The Rolling Stones mocht behoren).

Richards blikt verder terug op zijn jeugd in het Engelse Dartford, vertelt hoe de blues van Robert Johnson, Muddy Waters en Howlin’ Wolf zijn leven veranderde en zoomt dan in op de band die van daaruit ontstond – waarvan hij nu al dik zestig jaar het muzikale geweten is, terwijl Mick Jagger als blikvanger fungeert. Dit portret concentreert zich volledig op zijn onbegrensde liefde voor muziek. Seks en drugs, vaste bestanddelen van andere Stones-docu’s, geven ditmaal voorrang aan rock & roll. De muziek dus.

Achteraf bezien is ‘t een gotspe dat er een Brits bandje aan te pas moest komen om al die Amerikaanse blueshelden aan de vergetelheid te ontrukken. Het zorgde wel voor onvergetelijke momenten, die hij duidelijk koestert. En toen Richards’ relatie met Jagger, die in deze film nooit meer dan een onbeduidende figurant wordt, halverwege de jaren tachtig in de ‘Derde Wereldoorlog’ was beland, ontdekte hij via de docu Chuck Berry: Hail! Hail! Rock ‘N’ Roll (1987) dat er een muzikaal leven bestond buiten The Stones.

Want het podium en de studio beschouwt hij als zijn thuis. Verder bezoekt Keith Richards in dit sympathieke portret het Grand Ole Opry in countrymekka Nashville, zingt hij op tegen de dwarse crooner Tom Waits en speelt in Chicago, de bakermat van de elektrische blues, een partijtje biljart met Buddy Guy. Het is, kortom, de liefhebber in Keith Richards die alle aandacht krijgt in Under The Influence. De man ook, de zoon en de grootvader. Zij hebben in werkelijkheid allang de notoire veelgebruiker vervangen. 

‘Een imago dat ik niet kan afschudden’, zegt hij daarover berustend. ‘Het is geen schaduw want het is er de klok rond. Het verdwijnt niet als de zon ondergaat.’

Becoming Led Zeppelin

Piece Of Magic

Na bijna veertig minuten is het eindelijk zover: de vier mannen die eind jaren zestig onder de noemer Led Zeppelin een wereldberoemde rockband zullen gaan vormen, zijn voor het eerst samen in een oefenruimte beland.

De Britse stergitarist Jimmy Page, die z’n sporen heeft verdiend als studiomuzikant en al in The Yardbirds zat, is wel toe aan een eigen band. Sessiemuzikant en arrangeur John Paul Jones wil ‘t wel eens op bas proberen in die groep. En zanger Robert Plant, platzak en dakloos, kan inmiddels wel een project met enige potentie gebruiken. Alleen drummer John Bonham moet worden overgehaald. Die verdient toch al gauw veertig pond per week bij de begeleidingsband van de Amerikaanse zanger Tim Rose en moet dus nodig met zijn vrouw Pat overleggen.

‘Toen we uiteindelijk stopten, was ik ervan overtuigd dat iedereen wist dat onze levens voorgoed zouden veranderen’, herinnert Jimmy Page zich die eerste repetitie. Niet veel later staat ook Becoming Led Zeppelin (122 min.) in vuur en vlam, als dat viertal voor het eerst optreedt. Dat heeft de film van Bernard MacMahon ook wel nodig. Het eerste half uur van deze rockdoc is tamelijk routineus. Met archiefmateriaal, gecombineerd met zitinterviews met de drie nog levende bandleden en een geluidsopname van een gesprek met John Bonham (1948-1980), dat hier voor het eerst is te horen.

MacMahon ruimt vervolgens opmerkelijk veel tijd in voor Led Zeppelins opwindende live-performances, die dik een halve eeuw na dato nog niets aan kracht hebben ingeboet, en verbindt die via nieuwsbeelden weer met de gebeurtenissen van die tijd. Tussendoor blikken de drie bandleden en hun overleden maatje – andere sprekers kent deze docu niet – los van elkaar terug op de formatieve jaren van hun geesteskind. Zo nu en dan kijken Jimmy, Robert en John Paul ook naar een concertfragment van hun band of luisteren wat wijlen Bonham in dat overgeleverde interview had te melden.

En dan, na ruim twee uur speelduur, zijn de baanbrekende albums Led Zeppelin I en II, allebei uitgebracht in 1969, aan de wereld toevertrouwd, heeft de signatuursong Whole Lotta Love het levenslicht gezien en mag de band voor het eerst aantreden in de Londense Royal Albert Hall. Led Zeppelins beginperiode zit er dan op, evenals deze film – die dus ruimte laat voor mogelijke vervolgfilms (Being Led Zeppelin? Leaving Led Zeppelin?). De Led Zep-liefhebber zal geen buil vallen aan deze klassieke bandjesfilm, maar of de Britse rockgroep er ook nieuwe fans aan zal overhouden?

Daarvoor blijft Becoming Led Zeppelin toch te veel een ‘en toen en toen en toen’-docu, die bovendien wel erg netjes binnen de lijntjes kleurt.

The Beat Behind Golden Earring

NTR

‘We nemen ons niet echt voor om een afscheidsconcert of -tour te doen’, zegt bassist Rinus Gerritsen bij aanvang van The Beat Behind Golden Earring (53 min.) uit 2015. ‘Dat laten we aan anderen over, denk ik. Als ’t gebeurt, dan zullen ze achteraf denken: hee, ze spelen niet meer. Er zal wel iets gebeurd zijn.’ Drummer Cesar Zuiderwijk, de andere helft van de ritmesectie van de Haagse rockband, kan er wel om lachen.

En inderdaad: zo zal het gaan. Golden Earring geeft in november 2019 ongemerkt z’n allerlaatste concert. Omdat gitarist George Kooymans de slopende ziekte ALS blijkt te hebben, moet de band de handdoek in de ring gooien. Anderen – fans en liefhebbers – geven op 30 september 2024 vervolgens een afscheidsoptreden in Rotterdam Ahoy, een happening die is vereeuwigd in de hartveroverende registratie De Earring & Ik.

En daarmee lijkt het jongensboek van de Nederlandse rockgroep, die doorbrak in Amerika en tenminste één onvervalste klassieker (Radar Love) afleverde, definitief dicht te gaan. Totdat zanger Barry Hay begin 2025 aankondigt dat er toch nog een officieel afscheidsconcert komt: One Last Night, in januari 2026. Het wordt een serie concerten, natuurlijk, met Barry, Rinus, Cesar en hopelijk George – en allerlei muzikale gasten.

Een slordige tien jaar geleden konden Rinus Gerritsen en Cesar – echte naam: Cor – Gerritsen nog niet bevroeden dat het zo zou lopen met hun bandje. Voor deze tv-docu van Marcel de Vré nemen ze samen plaats aan een tafel en kletsen een eind weg over hun band, instrument en muziek. Muzikanten op leeftijd die zomaar hadden kunnen uitgroeien tot een Haagse variant op Waldorf & Statler, de twee mopperende Muppets.

In plaats daarvan zitten er twee eeuwige jongens naast elkaar, dollend en lachend. Absolute liefhebbers. De Amerikaanse meesterdrummer Terry Bozzio (Frank Zappa) is vol lof over zijn Nederlandse vakbroeder. Samen zijn Cesar en ‘Rainus’ net een trein, stelt John Waite (The Baby’s). De Britse zanger is duidelijk fan van de Earring, die zich dan, ter gelegenheid van z’n vijftigjarige bestaan, opmaakt voor een jubileumconcert.

Hun oprechte enthousiasme sluit uitstekend aan bij het ongecompliceerde karakter van Golden Earrings ritmetandem en deze film daarover van Marcel de Vré, die in 2021 ook het tweeluik That Day; Afscheid Van Golden Earring afleverde. Alleen de poëtische intermezzo’s van schrijver/columnist Thomas Verbogt blijven een Fremdkörper in deze vrolijke viering van het bandjesleven.

Rinus Gerritsen zou trouwens ook nog één van de hoofdrollen claimen in Tot De Laatste Snik?!, Marcel Goedharts groepsportret van enkele oudere wordende artiesten, zoals Angela Groothuizen, Loïs Lane en wijlen Jan Rot.

The Beat Behind Golden Earring is hier te bekijken.

Blood + Thunder: The Sound Of Alberts

Australia Broadcasting Corporation

In een directievergadering van de firma J. Albert & Son in 1963 bracht het nieuwste directielid, de 25-jarige Ted Albert, een onorthodox idee te berde: zullen we zelf platen gaan produceren en zo een eigen Australische sound creëren?

Ongeveer tegelijkertijd arriveerde er een Schotse arbeidersfamilie in Sydney, met drie geniale gitaristen en songschrijvers in de gelederen: George, Malcolm en Angus Young.

Getuige de tweedelige documentaire Blood + Thunder: The Sound Of Alberts (115 min.) uit 2015 was ‘t onvermijdelijk dat de wegen van Ted Albert en de Youngs elkaar zouden kruisen. Dat gebeurde via The Easybeats, het bandje dat George Young startte met de Nederlander Harry van den Berg, die hij al snel Harry Vanda begon te noemen. Met hits zoals Friday On My MindHello, How Are You en Good Times groeiden zij uit tot een soort Australische Beatles.

Intussen was het oog van de ogenschijnlijk zo nette zakenman Ted Albert ook gevallen op George’s jongere broertjes Malcolm en Angus. Onder de hoede van hun oudere broer en diens maatje Vanda startten zij met AC/DC de Australische rockmachine nog eens goed op. Samen ontwikkelden zij de poepruige pubrock-sound, waarmee de rockwereld een halve eeuw later nog altijd niet klaar is. Australische bands als The Angels en Rose Tattoo, eveneens onder contract bij Alberts, volgden in hun slipstream.

Deze gesmeerd lopende rockdocu van Paul Clarke, met verve aan elkaar gepraat door de Australische acteur David Field, schetst soepel wat de combi Albert-Youngs te weeg heeft gebracht met prachtig archiefmateriaal, enigszins misplaatste reconstructiescènes en terugblikinterviews met insiders en Alberts-artiesten zoals Harry Vanda, Gordon ‘Snowy’ Fleet (The Easybeats), Angus Young (AC/DC), Angry Anderson (Rose Tattoo), Stevie Wright en John Brewster (The Angels).

Het Australische label bleek overigens niet voor één gat te vangen en had bijvoorbeeld ook pop- en discohits met John Paul Young (Love Is In The Air) en Flash & The Pan (Midnight Man), een project dat de succesproducers Vanda en Young voor zichzelf uit de grond stampten. Zo bleven de Alberts-acts de successen aaneenrijgen. Toen Ted Albert in 1990, op slechts 53-jarige leeftijd, plotseling overleed, had hij Malcolm Young net per brief gecomplimenteerd voor het nieuwe AC/DC-album The Razors Edge.

Het is meteen een passend slotakkoord voor een fijne film die een welhaast vergeten rock & roll-akker nog eens lekker afploegt.

Inmiddels zijn overigens, behalve Ted Albert, ook George en Malcolm Young overleden.

De Earring & Ik

NTR

Toen gitarist George Kooymans werd gediagnosticeerd met de slopende ziekte ALS, viel plotseling het doek voor Golden Earring. Enkele jaren na dat gedwongen afscheid is er nog altijd geen definitieve documentaire over de grootste Nederlandse rockband. De Earring & Ik (55 min.) heeft die pretentie ook niet. De film van Yael Vinckx en Joris Postema beperkt zich tot het afscheidsconcert dat de fans onlangs voor de band gaven, omdat die zelf nooit een afscheidsoptreden heeft kunnen geven.

Dat idee van een fanconcert, uitgevoerd op 30 september 2024 in Rotterdam Ahoy, is natuurlijk geleend van Rockin’1000, een hartveroverend initiatief uit 2015 om met duizend muzikanten het Foo Fighters-liedje Learn To Fly uit te voeren en zo Dave Grohl en zijn band te verleiden om in de Italiaanse stad Cesena te komen optreden. Die actie vormde uiteindelijk de basis voor een nog altijd lopende concertreeks en de onweerstaanbare feel good-documentaire We Are The Thousand (2020).

Deze collageachtige docu over, voor en ook een beetje mét Golden Earring doet tevens denken aan de fanfilm Springsteen & I, waarin aanhangers van ‘The Boss’ verhalen over hun bijzondere band of ervaring met Bruce, en het ontstaan van The PoguestrA, een internationale tributeband voor de Ierse folkgroep The Pogues die in de Coronajaren via YouTube begon te musiceren. Zulke loffelijke initiatieven tonen nog maar eens, ten overvloede, de onverwoestbare verbindende kracht van muziek aan.

De Earring & Ik trekt die lijn moeiteloos door. Vader Harry en zoon Sydney gaan bijvoorbeeld samen hun liefde voor de Haagse rockband delen in Ahoy. Bassist Herbert heeft een ‘dikke connectie’ met zowel de Earring als ALS. En Noah speelt mee als eerbetoon aan zijn verongelukte vriend Haron, waarvan moeder Helma dan weer op de tribune zit. Daar neemt ook weduwnaar John plaats – tenminste, als hij niet gewoon gaat staan en in gedachten danst met z’n geliefde Judith.

Stuk voor stuk hebben ze hun eigen herinneringen aan Golden Earring. De zussen Winy en Yvonne kunnen zich bijvoorbeeld nog goed voor de geest halen hoe de band vroeger bij het café van hun ouders in Zoeterwoude repeteerde. Later verzorgde hun vader regelmatig de catering bij de groep. Toen hij na een lang ziekbed overleed, kwamen gitarist George Kooymans en bassist Rinus Gerritsen naar zijn begrafenis en lag er ook een enorm bloemstuk namens de band. ‘Dat was heel mooi en lief.’

In zekere zin wordt deze film van Yael Vinckx en Joris Postema zo wel degelijk de ultieme Golden Earring-docu. Want is, als puntje bij paaltje komt, wat muziek dóet niet veel belangrijker dan met welke single een groep doorbrak, wie wanneer en waar in en uit de band ging en – zeker – wie er welk lijntje snoof van de billen van een doorgedraaide groupie? Deze film is een eerbetoon aan de zeggingskracht van Golden Earring. En die heeft, ook na het einde van de band, nog niets aan kracht ingeboet.

Tom Petty: Heartbreakers Beach Party

Piece Of Magic

Toen de verloren gewaande docu Tom Petty: Heartbreakers Beach Party (65 min.) oorspronkelijk werd uitgebracht in 1983, golfden de Amerikaanse rocker en z’n band nog op het succes van hun derde album Damn The Torpedoes. Hun muziek paste perfect bij de rock van Bruce Springsteen, John Mellencamp en Little Steven, die begin jaren tachtig immens populair werd in de Verenigde Staten. En Petty en de zijnen wilden maar al te graag hun nieuwe elpee Long After Dark (1982) aan de man gaan brengen.

Vandaar ook die film. En de regisseur (en presentator) daarvan, Cameron Crowe, was in die jaren nog een jonge en springerige popjournalist. Pas later zou hij zich manifesteren als volwaardige cineast en zijn eigen herinneringen als jeugdige medewerker van Rolling Stone verfilmen onder de noemer Almost Famous (2000), de ultieme grunge-film Singles (1992) maken en één van de toonaangevende bands van dat rockgenre portretteren in de documentaire Pearl Jam Twenty (2011).

Toen Crowe met Tom Petty filmde, konden ze geen van tweeën vermoeden wat de toekomst nog in petto zou hebben voor de zanger/gitarist. Dat hij met Bob Dylan, Roy Orbison, Jeff Lynne en George Harrison de supergroep Traveling Wilburys zou vormen. Dat hij met The Heartbreakers nog veel grotere successen zou smaken. En dat in 2017 een hartstilstand een einde zou maken aan het leven van hem en van zijn groep, die toen net uitbundig z’n veertigjarige jubileum had gevierd.

Dat Petty nog veel meer van zichzelf zou gaan laten zien in z’n liedjes, vermoedde Cameron Crowe al in 1983. In de outtakes die aan deze heruitgave van de docu uit 1983 zijn toegevoegd, vertelt hij dat de persoonlijke insteek van pareltjes zoals Kings HighwayLearning To Fly en I Won’t Back Down zich toen al aandiende. Samen met een korte vooraankondiging geven zulke deleted scenes, inclusief een gesprekje met Petty’s dochter Adria (in totaal: 19 min.), Crowes oorspronkelijke film extra context.

Het interview dat Petty, met zonnebril, gaf in een limousine valt daardoor beter op z’n plek. Die setting was bedoeld als commentaar op de karikaturale rocksterrenattitude. ‘Ja, ik rol altijd m’n eigen sigaretten’, grapt hij voor het officiële interview begint. Tegelijkertijd zitten zulke clichés soms ook gewoon in die film. Waar denk je aan tijdens het drummen? vraagt een jonge Crowe bijvoorbeeld aan drummer Stan Lynch. ‘Wil je het eerlijke antwoord?’ vraagt die. ‘Ik denk aan…’ De rest is weg gebliept.

Verder is het ‘business as usual’ in deze docu: live-uitvoeringen van enkele bekende hits (American GirlRefugee en Listen To Her Heart), een interview bij Petty thuis, studiobeelden met Fleetwood Mac-zangeres Stevie Nicks, een Q&A met fans én een officiële gelegenheid in Petty’s geboorteplek Gainesville, waarbij hij van de burgemeester de sleutel van de stad krijgt overhandigd. Het is weer eens wat anders dan moeten verschijnen voor de jeugdrechtbank, reageert de rocker droog.

Deze documentaire toont Tom Petty in zijn jonge jaren als artiest, op een moment dat hij nog zo’n 35 jaar leven en carrière voor de boeg heeft, een toekomst die inmiddels alweer enkele jaren achter hem ligt.

The Tragically Hip: No Dress Rehearsal

Prime Video

Met de geladen tourdocu Long Time Running (2017) zet de Canadese rockband The Tragically Hip na ruim dertig jaar noodgedwongen een punt achter z’n carrière. Zanger Gordon Downie is twee jaar eerder gediagnosticeerd met een terminale hersentumor en wil in 2016 nog eenmaal met z’n maatjes een serie concerten geven. Het wordt een emotionele tournee en waardige afsluiting. Als ‘Gord’ vervolgens op slechts 53-jarige leeftijd z’n laatste adem uitblaast op 17 oktober 2017, houdt ook de groep automatisch op te bestaan. 

Zeven jaar later documenteert Gords oudere broer, documentairemaker Mike Downie, met de vierdelige serie The Tragically Hip: No Dress Rehearsal (261 min.) de carrière van de populairste band van Canada. Het is een archetypisch popverhaal, over vijf jongens uit Kingston, Ontario, die wereldberoemd worden in eigen land – en ook nog behoorlijk populair bij de grote onderbuur. Al wordt dat laatste wel een terugkerend thema, ook in deze productie: waarom zijn ze eigenlijk niet definitief doorgebroken in de Verenigde Staten? Is The Hip daar dan mislukt?

Met de nog levende leden – ondersteund door de entourage van de band, familieleden en Canadese prominenten zoals premier Justin Trudeau, acteur/komiek Dan Aykroyd en filmregisseur Atom Egoyan – loopt Downie hun carrière door. Na zes albums waarin The Tragically Hip als een gestaalde eenheid heeft gepresteerd, komt toch de klad erin en verwordt de groep vrinden tot een dysfunctionele familie, die nauwelijks meer in staat blijkt om normaal te communiceren. En daarover spreken ze nu, met de wijsheid van achteraf, zonder meel in de mond en zonder te zwarte pieten.

Gord Downie zelf vergroot soms, veelal onbedoeld, de verdeeldheid binnen de groep. Hij is een bevlogen zanger, uitgesproken poëet en theatrale performer die z’n hele hebben en houwen in de strijd gooit, maar ook de man die al snel alleen nog zijn eigen teksten wil zingen. Zo kortwiekt hij de andere songschrijvers in de band – al is Downie wel bereid om de inkomsten eerlijk te delen. Alle spanningen komen uiteindelijk tot een climax tijdens de opnames van het elfde studioalbum We Are The Same in 2009, waarbij de zanger los van de rest van de band komt te staan.

‘Gord is niet The Tragically Hip’, klaagt vaste technicus Dave Koster dan tegen producer Bob Rock, die Downie een status aparte geeft. ‘Gord is de zanger van The Tragically Hip. The Tragically Hip bestaat uit vijf gasten, die innig samenwerken en geweldige muziek maken.’ En uiteindelijk zullen die vijf, laat deze fijne miniserie eveneens overtuigend zien, de weg terug naar elkaar weer vinden. Zodat ze nog eenmaal samen, met een voorman die zijn eigen teksten en zanglijnen opnieuw moet leren, kunnen gloriëren als de band die ze ruim drie succesvolle decennia zijn geweest.

Intussen komt het einde steeds naderbij, van Gords leven en van die band. ‘Wie ben ik nu nog?’ vraagt gitarist Rob Baker zich af tijdens de aangrijpende apotheose van No Dress Rehearsal. Hij zal al snel in een neerwaartse spiraal terechtkomen. Zoals alle leden van The Hip op zichzelf worden teruggeworpen en los van elkaar afscheid moeten nemen van wie ze samen waren. Een complete natie, belichaamd door een geëmotioneerde premier Trudeau, rouwt met hen mee. Over het verlies van een groep die als geen ander verklankte wat het betekent om Canadees te zijn.

‘Ik zei tegen mezelf: je hebt al vaker tijden gehad waarin je hem weinig zag’, vertelt Gord Downies moeder Lorna tegen haar ene zoon Mike, die als filmmaker zoveel mogelijk buiten beeld blijft, over hoe zij het verlies van die andere zoon probeert te dragen. ‘Ik stel me gewoon voor dat hij op tournee is.’

Blur: To The End

Altitude / Piece Of Magic

Halverwege de jaren negentig, in de hoogtijdagen van Britpop, worden Engelse muziekliefhebbers voor een eenvoudige keuze gesteld: Blur of Oasis? Het is een even opzichtige als succesvolle poging om de rivaliteit tussen The Beatles en The Stones, die dertig jaar eerder ook al zo werd opgeklopt, te laten herleven. En net als in de sixties lijkt de tweestrijd een duidelijke winnaar te krijgen: in navolging van de ‘fab four’ beslist nu Oasis het pleit in z’n voordeel.

Net als The Rolling Stones blijkt Blur echter over een lange adem te beschikken. Damon Albarn (zang), Graham Coxon (gitaar), Alex James (bas) en Dave Rowntree (drums) zijn inmiddels toch echt op middelbare leeftijd aanbeland, maar maken zich opnieuw op voor een nieuw album, het eerste in acht jaar. The Ballad Of Darren wordt opgenomen bij de frontman thuis, op het Britse platteland waar ze inmiddels alle vier zijn neergestreken. Albarn woont tegenwoordig overigens alleen, bekent hij terloops. Een man zonder kader, op zoek naar een nieuwe missie, zo lijkt het.

En dus gaat de frontman, voor wie (zelf)spot een tweede natuur lijkt, ook weer touren met z’n ouwe maatjes. Met als climax een show in het Wembley-stadion, die tevens dienst doet als eindstation voor de documentaire Blur: To The End (104 min.). Want deze magische plek in Londen ontbrak nog op de Blur-erelijst. Eerder waren ze simpelweg niet populair genoeg, bekent drummer Dave Rowntree grinnikend. ‘Hoe minder we doen, hoe groter we worden.’ Net als enkele van zijn kameraden krijgt hij onderweg naar Londen met lichamelijke ongemakken te maken.

Documentairemaker Toby L. sluit aan als de jeugdvrienden de plaatsen en steden van hun beginperiode aandoen, onderweg oude vrienden ontmoeten en dan – natuurlijk – bekende hits zoals Popscene, Song 2 en Parklife spelen. Het resulteert in enkele aardige scènes, bijvoorbeeld als de uitgesproken zanger/songschrijver Damon Albarn en zijn vaste partner in crime, de nerdy gitarist Graham Coxon, de plek bezoeken waar het ooit begon voor hen: The Stanway School in Colchester. Tegenwoordig is daar een heus Albarn & Coxon-lokaal ingericht.

Intussen blikken de vier bandleden terug op hun carrière en zoomen ze in op de onderlinge verhoudingen en hoe die onder druk kwamen te staan door overmatig drank- en drugsgebruik. Want, zo weten ze inmiddels: ‘Succes bezorgt je veel meer problemen dan mislukking.’ In een band zitten en vrienden blijven is in elk geval bepaald geen sinecure – al lijkt hen dat tegenwoordig beter af te gaan dan vroeger. Dat verleden wordt verder niet uitgebreid behandeld, maar meldt zich zo nu en dan via vluchtige flashbacks, al dan niet opgeroepen door een gebeurtenis in het heden.

To The End, documentaire 4 over Blur, is daarmee geen definitief carrièreoverzicht geworden, maar een in het hier en nu gesitueerde trip nostalgia – soms intiem en grappig, dan weer tamelijk gratuit en landerig – voor zowel de band zelf als hun fanschare. Waarin de naam Oasis overigens geen enkele keer valt.

Inmiddels heeft de band van de ruziënde broers Gallagher trouwens ook een reünietournee aangekondigd.

Carlos

Sony Pictures Classics

In het tijdperk van de Grote Gitaargoden – Jimi Hendrix, Eric Clapton, Jimmy Page, Pete Townshend en Angus Young, om maar eens wat te noemen – voegt hij een onmiskenbaar Latijnse inslag toe: Carlos Santana. ‘Het perfecte kind van B.B. King en Tito Puente’, aldus zijn ontdekker Bill Graham, muziekpromoter bij de concertzaal Fillmore in San Francisco. Een jongen uit La Colonia Libertad, een getto in de Mexicaanse stad Tijuana. En de zoon van een sappelende (mariachi-) violist. Als jongen verhuist Carlos met z’n ouders naar de Verenigde Staten en vindt daar z’n bestemming als muzikant.

Op het legendarische Woodstock-festival in 1969 stijgt Santana naar grote hoogte. Volgens Carlos (88 min.) zelf is hij door Graham zorgvuldig opgetraind voor die bijzondere gelegenheid. Zijn band, die dan nog altijd geen plaat uitheeft, gaat geleidelijk op steeds grotere festivals spelen, zodat hij als frontman alvast aan een grote menigte kan wennen. ‘Hij zei: je moet weten dat je na dit festival nooit meer dezelfde zult zijn’, herinnert Santana zich in dit geslaagde portret van Rudy Valdez. ‘Ga naar huis, kijk in de spiegel naar die persoon, maar na Woodstock zal die persoon er niet meer zijn.’

Het is een treffende anekdote. Over een artiest en zijn entourage die hét moment herkennen. Of het echt zo is gegaan? Met de wijsheid van nu is de conclusie gemakkelijk te trekken dat het toen, op die uitgestrekte weide ten overstaan van zo’n 400.000 hippies, moest gebeuren. En dat deed ‘t: ‘s mans vertrokken kop, met de kin en geitensik omhoog, de boventanden blootgelegd door een extatische mond en de ogen stevig dichtgeknepen, heeft zich in het collectieve muzikale geheugen geëtst. Terwijl het zweet van zijn ranke lijf gutst, laat hij zijn gitaar vlammen, swingen en janken.

Na zijn hoogtijdagen in het begin jaren van de jaren zeventig gooit Santana ‘t over een andere boeg. Hij ‘omarmt’ een ‘spiritueel pad’ en volgt samen met zijn toenmalige vrouw Deborah van 1972 tot 1982 de ‘spirituele leider’ Sri Chinmoy, op zoek naar ‘de geur van de ziel’. Tot afgrijzen van zijn moeder, zo’n typische katholieke Mexicaanse matrone. ‘Hij stelt mijn geloof soms op de proef’, klaagde ze volgens Carlos’ zus Maria, die hier met enkele familieleden het levensverhaal van haar broer bekrachtigt. Intussen neemt die ook in zijn carrière minder voor de hand liggende afslagen.

Een volgend groot succes laat dus op zich wachten tot 1999, als hij zijn samenwerking met Clive Davis, de illustere platenbaas van Arista Records, hernieuwt en een commercieel album met allerlei gasten opneemt, Supernatural. De Gitaargod, begin vijftig inmiddels en volgens eigen zeggen spiritueel gegroeid, claimt daarmee zijn rechtmatige plek tussen hedendaagse pophelden en kan beginnen aan een tweede jeugd. ‘Ik ben niet wat ik doe’, zegt hij nochtans nuchter over zijn muziek, om vervolgens over zijn gezinsleven te beginnen. ‘Dit is wat ik doe, maar dit ben ik niet.’

Geen God dus, maar gewoon een man. Een man met een gitaar, dat wel.

Amazing Journey: The Story Of The Who

Spitfire Pictures

Een duivelse combinatie van hoogmoed, wedijver en alcohol- en drugsconsumptie draait uiteindelijk ook deze band de nek om. Totdat The Who nog maar een schim is van de groep die in de sixties My Generation afleverde, het themanummer van een, ja, generatie.

Amazing Journey: The Story Of The Who (119 min.), een klassieke rockdocu van Murray Lerner en Paul Crowder uit 2007, wordt afgesloten met het prijsnummer. De vertolkers ervan – zanger Roger Daltrey en gitarist Pete Townshend, omringd door nieuwe muzikale begeleiders – zijn inmiddels babyboomers en hebben hun eigen adagio ‘hope I die before I get old’ al dubbel en dwars gelogenstraft. Tijdens het nummer gaat de band terug in de tijd, naar eerdere uitvoeringen van hun lijflied. Daarbij verschijnt eerst bassist John Entwistle (1944-2002) weer ten tonele en later ook de legendarische drummer Keith Moon (1946-1978).

Daarmee is het oorspronkelijke viertal weer herenigd. De groep die Townshends rockopera’s Quadrophenia en Tommy naar het grote publiek bracht, daarvóór floreerde op de festivals Woodstock en Monterrey en samen met tijdgenoten als The Beatles, Rolling Stones en Kinks halverwege de jaren zestig, onder de noemer de Britse invasie, de rest van de wereld veroverde. Daltrey, de macho frontman met een gevoelige inborst. Townshend, erkend gitaarbespeler en -sloper. Entwistle, de archetypische stoïcijnse bassist. En niet te vergeten Moon, het losgeslagen drumbeest dat ooit model stond voor Animal van The Muppets.

Hun levensloop wordt in deze lijvige documentaire, dan weer in chronologische volgorde, adequaat uiteengezet door de nog twee levende bandleden Daltrey en Townshend, hun persoonlijke en professionele entourage en vakbroeders zoals Sting, Eddie Vedder (Pearl Jam) en The Edge (U2). Dat gaat natuurlijk gepaard met tv-optredens, oude interviews en concertbeelden. Zo ontstaat een grondig beeld van een band waarbinnen onderlinge competitie uiteindelijk voor chemie zorgde. Strijd fungeerde daarbij als verbrandingsmotor en stuwde eerst Townshend en later ook Daltrey, in de ogen van andere bandleden maar een dommekracht, naar aanzienlijke hoogte.

‘Sadder and wiser’ kijken ze daarop terug. Als twee mannen die door het lot bijeen zijn gebracht en uiteindelijk zichzelf en elkaar hebben gevonden, na een ‘geweldige reis’ van dik veertig jaar. Waarvan in deze bandbiografie uitgebreid verslag wordt gedaan.

Thank You, Goodnight: The Bon Jovi Story

Disney+

Aan het eind van aflevering 1 zit ie breed lachend klaar voor een interview: voormalig Bon Jovi-leadgitarist Richie Sambora. ‘Gaan we de waarheid vertellen of gaan we een potje liegen?’ zegt hij uitdagend. ‘Laten we dat samen proberen te ontdekken.’

De gitarist – die sinds hij in 2013 niet kwam opdagen bij een concert niet meer echt ‘on speaking terms’ is met de rest van de hardrockband – is dan net het verhaal binnengestapt van zanger John Bongiovi, de hoofdpersoon van deze vierdelige serie. Hij bereidt zich vanaf februari 2022 voor op een tournee met de huidige incarnatie van de band en vertelt intussen het verhaal van zijn muzikale carrière. Die begint al op de middelbare school in een coverbandje. Als dat in 1979 tijdens een optreden in thuisbasis New Jersey start met een cover van de plaatselijke held Bruce Springsteen, springt de man zelf het podium op om even mee te zingen. Dat is alles wat de streber Bongiovi nodig heeft. ‘Het overtuigde me er nog maar eens van dat het onmogelijke wel degelijk binnen bereik was.’

De zanger, die zich al snel Jon Bon Jovi begint te noemen, stopt met het spelen van andermans liedjes en begint zelf songs te schrijven. Als hij met Runaway een potentiële hit schrijft, moet er een groep komen. De lefgozer Sambora meldt zich, met de mededeling dat hij de nieuwe leadgitarist wordt. Het is de start van een zeer succesvolle samenwerking, die dertig jaar standhoudt en uiteindelijk tamelijk bitter eindigt. Voor dat verhaal, gelardeerd met de verplichte seks, drugs en rock & roll, neemt filmmaker Gotham Chopra ruim vijf uur de tijd: Thank You, Goodnight: The Bon Jovi Story (301 min.). Springsteen levert z’n bijdrage, net als die andere held uit New Jersey, Southside Johnny. En Bon Jovi’s vrouw Dorothea, andere bandleden, managers, producers, songschrijvers en dus Richie Sambora.

‘Wanneer realiseerde je je dat zijn vertrek definitief was?’ vraagt Chopra. ‘Dat is nog steeds niet gebeurd, nu tien jaar later’, antwoordt Jon Bon Jovi, gepijnigd lachend. ‘Ik heb er geen spijt van dat ik de situatie achter me heb gelaten’, reageert Sambora. ‘Maar wel van de manier waarop ik dat heb gedaan.’ En daarmee ligt er misschien toch weer een verzoening in het verschiet. Tegelijkertijd kampt Bon Jovi met een andere probleem: tijdens de voorjaarstournee van 2022 blijkt dat de stemproblemen, waarmee de frontman al langer kampt, nauwelijks meer zijn te verbergen. Jon maakt zich daar duidelijk zorgen over. Vertrouw me maar, zei hij vroeger tegen de anderen, ik neem ons mee naar we heen moeten. Dat gevoel is verdwenen, constateert hij nu geëmotioneerd.

De kwetsbare kant van een artiest die gewend is geraakt aan succes en nu aan alles begint te twijfelen, ook of die tournee ter gelegenheid van Bon Jovi’s veertigjarige jubileum er nog wel moet komen, vormt het interessantste deel van deze productie. Want die volgt verder trouw het geijkte pad dat is uitgelegd voor dit soort rockdocs: van de jonge hondenjaren via een schijnbaar onwankelbare positie aan de top en de dan eigenlijk verplichte identiteitscrisis naar een respectabele ouwe dag. En die moet, behalve met deze miniserie, natuurlijk worden geconsumeerd met een nieuwe plaat en liefst ook… juist.

Simple Minds: Everything Is Possible

Simple Minds

Alle verplichte elementen voor een popdocu zitten erin. Dat begint in Simple Minds: Everything Is Possible (87 min.) al direct met het decor: een grauwe arbeiderswijk in Glasgow, de ideale voedingsbodem voor jongens die méér willen van het leven. En daarmee zijn we meteen aanbeland bij de hoofdpersonen voor zo’n film: Jim Kerr en zijn maatje Charlie Burchill. Volgens de overlevering startte hun ‘bromance’ al in de zandbak bij de Toryglen-flat. ‘Voor sommige mensen houdt de wereld aan het einde van de straat op’, stelt Kerr. ‘Voor Charlie en mij als tieners begon de wereld daar pas.’

En dan begint ook die band, al gauw Simple Minds genaamd. In de jaren dat punk opkomt. Als iedereen denkt dat ie kan spelen en ook vindt dat ie dat moet gaan doen. ‘De barbaren rammelden aan de poort’, aldus Kerr, die wordt gebombardeerd tot zanger. Zijn maatje Charlie heeft zich dan al gemanifesteerd als een verdienstelijke gitarist. Ze gaan samen liedjes schrijven. De twee treden voor het eerst met hun bandje op in januari 1978. Aan zelfvertrouwen over hun ‘artrock’ bepaald geen gebrek. ‘We zijn te goed om genegeerd te worden’, beweren ze tegen de plaatselijke krant.

Na het beluisteren van Joy Division’s signatuuralbum Unknown Pleasures willen ze hun eigen, tamelijk gladde new wave-debuutalbum desondanks bijna in de vuilnisbak gooien. Veel te gepolijst! Een half jaar later al volgt elpee twee. Die hoeft van de band niet ‘commercieel’ te zijn of hits te bevatten. Dat lukt zonder al te veel problemen – tot grote frustratie van hun platenlabel. Zo moeten de Simple Minds – verplicht in dit soort docu’s – eerst de nodige zijpaden bewandelen om dan toch de weg naar de top te vinden. Dat ze die vinden staat overigens vast. Anders zou deze film er nooit zijn gekomen.

Hun lange weg naar de voetbalstadions, waar Kerr, Burchill en de hunnen (die ook hier slechts een bijrol krijgen toebedeeld) moeiteloos mensenmassa’s naar hun hand zetten, wordt in deze docu van Joss Crowley begeleid door oud-manager Bruce Findlay, lieden uit de bandomgeving en de sterproducers die eraan te pas kwamen (John Leckie, Jimmy Iovine en Trevor Horn). En natuurlijk zijn ook vakbroeders zoals Bobby Gillespie (Primal Scream), Bob Geldof (The Boomtown Rats) en Dave Gahan (Depeche Mode) bereid om de status van hun muzikale vrinden – en zichzelf – nog eens te bevestigen.

Na de gloriejaren, waarin de zanger nog een celebrity-huwelijk met Pretenders-boegbeeld Chrissie Hynde ziet floreren en stranden, volgt de onvermijdelijke teruggang – ook verplicht in dit soort bandjesportretten. Kerr en Burchill moeten zich ermee verzoenen dat ze zijn ingehaald door een nieuwe generatie acts, die te goed is om genegeerd te worden. Als rechtgeaarde stadionband zijn ze weer veroordeeld zijn tot gewone zalen. Dan komt onvermijdelijk ook de vraag op tafel: hebben de Simple Minds nog toekomst? Ja dus. Ze spelen nog altijd, in een steeds vernieuwende bezetting. 

‘We zeggen niet: we zijn terug, maar: dit hebben we met ons leven gedaan’, heeft Jim Kerr dan nog een oneliner paraat. ‘En als er zoveel op het spel staat, moet je wel elke avond alles geven.’ Zijn boezemvriend Charlie vult aan: ‘We waren tot het inzicht gekomen dat we net als oude blueszangers tot onze laatste snik door zouden gaan. Dat was ons statement.’ En dus maken ze zich op, het laatste elementaire element van dit type (leuke) popdocu, voor de grootste tournee in jaaaren.

Hate To Love: Nickelback

Nickelback

‘We zijn net The Beatles geproduceerd door Nickelback’, zegt Fred Savage stellig. ‘Het is muziek, maar die is wel kote!’

‘Nu is het genoeg!’, zegt zijn vriend die is verkleed als Spiderman. ‘Ik ben helemaal klaar met al dat Nickelback-gehaat. Denk je dat je daardoor cool overkomt bij de andere coole kids, Fred?

‘Nee’, antwoordt die zelfvoldaan. ‘Ik heb alleen wel gelijk.’

‘Nee, dat heb je niet’, reageert Spiderman fel.

‘Het is overgeproduceerde, formuleachtige oorrotzooi’, stelt Fred nog maar eens.

‘Oh, echt?’ sneert Spiderman, die zich naar de camera richt. ‘Dat staat dan wel op gespannen voet met de feiten. Vijftig miljoen verkochte albums. Nummer elf in de lijst van beste verkopende acts aller tijden. Billboard’s meest succesvolle groep van het afgelopen decennium. Zes Grammy-nominaties, twaalf Juno Awards…’ Hij werkt het lijstje nog even verder af, waarna de twee elkaar de hand geven en zacht Nickelbacks grootste hit How You Remind Me beginnen te zingen.

De scène uit de Hollywood-film Once Upon A Deadpool steekt op een aardige manier de draak met een opmerkelijk fenomeen: de alomtegenwoordige haat tegenover de Canadese band Nickelback, de risée van de internationale rockscene. Immens populair, maar geminacht door iedereen die zichzelf serieus neemt als muziekkenner. Een fenomeen waartoe ook acts als Bush, Kenny G en Limp Bizkit zich hebben te verhouden – of, in Nederland, Bløf en Kane.

Wat nu precies de reden is dat ’t, in vlogs, recensies en memes, zo gemakkelijk scoren lijkt tegen Nickelback? Ook de documentaire Hate To Love: Nickelback (101 min.) heeft het definitieve antwoord niet. Iets met gladgestreken gitaargeweld, platgetreden paden en pathos misschien? Zeker is dat ’t zo nu en dan nog steeds schrijnt en in het verleden ook écht pijn deed – zeker bij zanger Chad Kroeger, die samen met zijn broer Mike het hart van de groep vormt.

En dat is niet zo gek. ‘Ik heb geen identiteit zonder deze band’, zegt de frontman tijdens een partijtje pool met Mike. ‘We doen dit nu 22 jaar. De helft van mijn leven ben ik al die kerel die voor op het podium in een microfoon staat te schreeuwen. Dus ik weet helemaal niet wie ik ben als ik die vent niet zou zijn.’ Zijn moeder Debbie, begeleid door gedragen muziek, vult aan: ‘Hij is zeer zorgzaam en liefdevol en staat altijd open. Hij laat zich dus heel gemakkelijk pijn doen.’

Want Nickelback had al last van cancelcultuur, merkt iemand uit de entourage van de band op, voordat die term überhaupt bestond. Verder is deze muziekdocu van Leigh Brooks, die netjes de carrière van de band afloopt en daarbij even halthoudt bij het ontslag van enkele bandleden, lichamelijke ongemakken en het groepsgevoel, een beetje dertien in een dozijn. Met een nét iets te gladde climax. Net als …durf ’t bijna niet te zeggen… Nickelback.