Trump’s Power & The Rule Of Law

PBS

Zo ziet het Steve Bannon-adagium ‘flooding the zone with shit’ er in de praktijk uit. Vanaf de eerste dag van zijn tweede ambtstermijn, op 20 januari 2025, regeert Donald Trump per decreet. Hij ondertekent, liefst publiekelijk, méér ‘executive orders’ dan al z’n voorgangers. Zo maakt hij als zo’n beetje de eerste Amerikaanse president in de geschiedenis zijn verkiezingsbeloften waar, zeggen zijn medestanders – en draagt hij, volgens al zijn criticasters, de Amerikaanse democratie ten grave. Steve Bannon is vanzelfsprekend enthousiast in Trump’s Power & The Rule Of Law (82 min.). Trump trapt voor de verandering eens het gaspedaal in, zegt hij, in plaats van de rem. Actie!

Als de president ‘t doet, dan kan ‘t eenvoudigweg niet illegaal zijn, stelt Donald Trump zelf al tijdens z’n eerste termijn, in navolging van zijn Republikeinse voorgangers Richard Nixon, die net als Trump in ernstige juridische problemen verzeild raakte, en George W. Bush, die na de terroristische aanslagen van 11 september 2001 op zoek was naar meer armslag. En dit uitgangspunt wordt in 2024 nog eens bekrachtigd door het Amerikaanse hooggerechtshof, voor een belangrijk deel door Trump zelf benoemd, dat zijn grootste juridische problemen uit de weg ruimt en daarmee ook zijn herverkiezing als president van de Verenigde Staten in dat najaar mede mogelijk maakt.

Niet vreemd dus dat Donald Trump zich onaantastbaar waant bij de start van die tweede ambtsperiode. Hij verleent supporters, die zijn veroordeeld vanwege hun aandeel in de bestorming van het Capitool op 6 januari 2021, algehele amnestie en opent de jacht op iedereen die tegen hem is, was of zou kunnen zijn. Te beginnen met de medewerkers van het ministerie van Justitie, die ‘t ooit hebben gewaagd om strafzaken tegen hem te starten. Geheel terecht, stelt Trumps juridische adviseur Mike Davis in deze docu van Frontline-journalist Michael Kirk, waarin de machtsgreep van Trump 2 in de eerste helft van 2025 wordt gereconstrueerd. Ze hebben ‘t er zelf naar gemaakt.

Het nieuwe ministerie van Justitie, geleid door Trumps vertrouweling Pam Bondi, begint te functioneren als werktuig voor ‘s mans rancune en wraaklust. Daar mogen ze zijn vijandenlijst afwerken: de federale hulporganisatie USAID, eigenzinnige rechtbanken, prominente advocatenkantoren, kritische media, linkse universiteiten en het ministerie van Onderwijs. Trumps dadendrang is zonder precedent, constateren medestanders, journalisten en juristen in deze docu, en wordt niet of nauwelijks gecorrigeerd door de volksvertegenwoordiging en rechterlijke macht. Menigeen houdt z’n hart vast. Een enkeling komt in verzet, waaronder ook enkele oud-advocaten van Trump.

De tussenbalans is vooralsnog duidelijk, stelt Kirk aan het eind van deze grondige ontleding van ‘s mans eerste zes maanden: Donald Trump wint. Bigly.

Trump’s Comeback

Frontline / PBS

Elke keer als het boek Donald Trump definitief lijkt te worden gesloten – door huwelijkscrises, financiële problemen, Impeachment, een verkiezingsnederlaag, de bestorming van het Capitool, zijn veroordelingen of een moordaanslag, om maar enkele hoogte/dieptepunten te noemen – volgt er toch weer een nieuw hoofdstuk waarover we maar niet uitgepraat raken.

Letterlijk: nu Donald Trump opnieuw is gekozen tot president van de Verenigde Staten – en daarmee zonder enige twijfel tot de beeldbepalende figuren van de eerste 25 jaar van de 21e eeuw moet worden gerekend – kunnen ook alle Trump-kenners weer enkele zinnetjes toevoegen aan de eindeloze litanie van woorden die ze al hebben gewijd aan deze geboren winnaar die consequent weigert om te verliezen.

In de journalistiek docu Trump’s Comeback (52 min.), een nieuwe productie van Michael Kirk en het Frontline-team, draven ze dus weer trouw op: de Trumpografen Tony Schwartz, Gwenda Blair en Michael D’Antonio, kritische journalisten zoals Peter Baker, Megyn Kelly en Jane Mayer, en de oud-medewerkers Roger Stone, Steve Bannon, Kellyanne Conway, Brad Parscale en Anthony Scaramucci.

Met welbekende verhalen (en beelden) erbij over zijn bikkelharde vader Fred, oudere broer Freddy die onder diens druk bezweek (waarover zijn dochter Mary, die Donalds bloed wel kan drinken, dan weer vertelt), zijn meester-leerling verhouding met de diabolische advocaat Roy Cohn, z’n avonturen in onroerend goed, Trumps rol als superzakenman in de tv-show The Apprentice, grab ‘em by the pussy…

Trump’s Comeback is, kortom, oude wijn in nieuwe zakken. Voor wie er nooit genoeg van krijgt, nógmaals wil horen hoe ’t zover heeft kunnen komen of nog altijd niet kan geloven dat de komende vier jaar weer volledig in het teken van Donald J. Trump zullen staan.

Let’s Get Lost

Cherry Pickers

Op 13 mei 1988 viel Chet Baker uit het raam bij het Amsterdamse hotel Prins Hendrik. Zo kwam er op 58-jarige leeftijd een einde aan het veelbewogen leven van de Amerikaanse jazztrompettist. Zowel op Bakers kamer als in zijn lichaam werden sporen van heroïne en cocaïne aangetroffen.

De opnamen voor de documentaire Let’s Get Lost (120 min.) van Bruce Weber waren toen net afgerond. De film, volledig in zwart-wit, ging vier maanden na Bakers dood in première. Weber alterneert daarin tussen de laatste periode van Bakers leven, als de Amerikaanse trompettist en zanger een tamelijk uitgewoonde figuur is geworden, en ‘s mans doorbraak in de jaren vijftig, toen hij werd onthaald als de ‘bad boy’ van de Amerikaanse jazz, z’n opwachting maakte in films en op klassieke foto’s werd vereeuwigd door William Claxton. Het contrast is levensgroot: de muzikale equivalent van James Dean versus een oudere junk die oogt als een verlopen variant op Jack Palance en nét iets te vaak is afgekickt. Met overigens nog steeds permanent een bevallige dame aan z’n arm.

Één ding is in elk geval onveranderd gebleven: zodra Chet Baker z’n instrument ter hand neemt of plaatsneemt voor een microfoon, excelleert hij als geen ander. En daarvoor ruimt Bruce Weber, heel verstandig, meer dan genoeg tijd in. Het levert fraaie, sfeervol uitgelichte muzikale intermezzo’s op. Daarnaast krijgen de muzikant zelf, zijn moeder Vera, enkele (ex-)geliefden, z’n inmiddels volwassen kinderen, een paar collega’s en bekende fans de gelegenheid om herinneringen op te halen en een poging te doen om het enigma Baker te duiden. Voor zangeres Ruth Young was haar relatie met de jazzgigant bijvoorbeeld als ‘leven met Picasso’. Dichter bij grootheid zou ze in haar leven nooit meer komen. Volgens eigen zeggen was ze binnen twintig seconden volledig verslaafd aan hem.

Chet Baker is op dat moment alleen nog getrouwd met zijn derde echtgenote Carol. En die moet natuurlijk helemaal niks hebben van Ruth. Toen hij haar ontmoette is het volgens Carol definitief bergafwaarts gegaan met Chet, een kerel die ook weinig nodig leek te hebben om in de penarie terecht te komen. Weber ontwijkt zulke scherpe randjes – z’n periode in de gevangenis, die eruit geslagen voortanden en hoe hij het liefst high wordt bijvoorbeeld – ook niet in deze straffe film over de man, de muzikant en het fenomeen Chet Baker (1929-1988). En tilt hem zo moeiteloos uit boven het niveau van de gevallen jazzlegende die in Amsterdam roemloos aan zijn einde kwam.

The Tragically Hip: No Dress Rehearsal

Prime Video

Met de geladen tourdocu Long Time Running (2017) zet de Canadese rockband The Tragically Hip na ruim dertig jaar noodgedwongen een punt achter z’n carrière. Zanger Gordon Downie is twee jaar eerder gediagnosticeerd met een terminale hersentumor en wil in 2016 nog eenmaal met z’n maatjes een serie concerten geven. Het wordt een emotionele tournee en waardige afsluiting. Als ‘Gord’ vervolgens op slechts 53-jarige leeftijd z’n laatste adem uitblaast op 17 oktober 2017, houdt ook de groep automatisch op te bestaan. 

Zeven jaar later documenteert Gords oudere broer, documentairemaker Mike Downie, met de vierdelige serie The Tragically Hip: No Dress Rehearsal (261 min.) de carrière van de populairste band van Canada. Het is een archetypisch popverhaal, over vijf jongens uit Kingston, Ontario, die wereldberoemd worden in eigen land – en ook nog behoorlijk populair bij de grote onderbuur. Al wordt dat laatste wel een terugkerend thema, ook in deze productie: waarom zijn ze eigenlijk niet definitief doorgebroken in de Verenigde Staten? Is The Hip daar dan mislukt?

Met de nog levende leden – ondersteund door de entourage van de band, familieleden en Canadese prominenten zoals premier Justin Trudeau, acteur/komiek Dan Aykroyd en filmregisseur Atom Egoyan – loopt Downie hun carrière door. Na zes albums waarin The Tragically Hip als een gestaalde eenheid heeft gepresteerd, komt toch de klad erin en verwordt de groep vrinden tot een dysfunctionele familie, die nauwelijks meer in staat blijkt om normaal te communiceren. En daarover spreken ze nu, met de wijsheid van achteraf, zonder meel in de mond en zonder te zwarte pieten.

Gord Downie zelf vergroot soms, veelal onbedoeld, de verdeeldheid binnen de groep. Hij is een bevlogen zanger, uitgesproken poëet en theatrale performer die z’n hele hebben en houwen in de strijd gooit, maar ook de man die al snel alleen nog zijn eigen teksten wil zingen. Zo kortwiekt hij de andere songschrijvers in de band – al is Downie wel bereid om de inkomsten eerlijk te delen. Alle spanningen komen uiteindelijk tot een climax tijdens de opnames van het elfde studioalbum We Are The Same in 2009, waarbij de zanger los van de rest van de band komt te staan.

‘Gord is niet The Tragically Hip’, klaagt vaste technicus Dave Koster dan tegen producer Bob Rock, die Downie een status aparte geeft. ‘Gord is de zanger van The Tragically Hip. The Tragically Hip bestaat uit vijf gasten, die innig samenwerken en geweldige muziek maken.’ En uiteindelijk zullen die vijf, laat deze fijne miniserie eveneens overtuigend zien, de weg terug naar elkaar weer vinden. Zodat ze nog eenmaal samen, met een voorman die zijn eigen teksten en zanglijnen opnieuw moet leren, kunnen gloriëren als de band die ze ruim drie succesvolle decennia zijn geweest.

Intussen komt het einde steeds naderbij, van Gords leven en van die band. ‘Wie ben ik nu nog?’ vraagt gitarist Rob Baker zich af tijdens de aangrijpende apotheose van No Dress Rehearsal. Hij zal al snel in een neerwaartse spiraal terechtkomen. Zoals alle leden van The Hip op zichzelf worden teruggeworpen en los van elkaar afscheid moeten nemen van wie ze samen waren. Een complete natie, belichaamd door een geëmotioneerde premier Trudeau, rouwt met hen mee. Over het verlies van een groep die als geen ander verklankte wat het betekent om Canadees te zijn.

‘Ik zei tegen mezelf: je hebt al vaker tijden gehad waarin je hem weinig zag’, vertelt Gord Downies moeder Lorna tegen haar ene zoon Mike, die als filmmaker zoveel mogelijk buiten beeld blijft, over hoe zij het verlies van die andere zoon probeert te dragen. ‘Ik stel me gewoon voor dat hij op tournee is.’

The Corridors Of Power

Dror Moreh Films / VPRO

Nooit meer.’ Na de onvoorstelbare gruwelen van de Holocaust heeft menige Amerikaanse leider deze of soortgelijke woorden uitgesproken als er na de Tweede Wereldoorlog ergens in de wereld opnieuw sprake leek te zijn van volkerenmoord. Maar wat hield die twee beladen belofte werkelijk in? Volgden op de woorden ‘never’ en ‘again’ ook passende daden? Of waren die voor ‘de politieagent van de wereld’ uiteindelijk toch niet meer dan loze woorden, een doekje voor het bloeden?

De achtdelige docusere The Corridors Of Power (459 min.), waarvoor Meryl Streep als verteller fungeert, neemt de proef op de som bij enkele actuele gevallen van genocide, waarbij de Verenigde Staten en de internationale gemeenschap wel, niet of erg laat ingrepen: van de zenuwgasaanvallen van de Iraakse dictator Saddam Hoessein op de Koerden via de etnische zuivering in Bosnië en Kosovo tot Assads ‘knielen of sterven’-regime in Syrië en de barbaarse daden van Islamitische Staat.

Regisseur Dror Moreh laat sleutelfiguren uit de regeringen van de Amerikaanse presidenten Reagan, Bush sr., Clinton, Bush jr. en Obama, zoals Hillary Clinton, Colin Powell, James Baker, Madeleine Allbright, Condoleezza Rice en Samantha Power aan het woord over hoe ze met hun beleidskeuzes brandhaarden elders in de wereld probeerden in te dammen. Of er sprake was van genocide – en dus reden om in te grijpen – hing vaak ook af van het ‘strategische belang’ van het desbetreffende land.

Duidelijk is dat er binnen de Amerikaanse regeringen van dienst regelmatig fundamenteel verschil van mening was. Topdiplomate Prudence Bushnell is er bijvoorbeeld nog altijd woest over dat haar land in 1994 niet ingreep in Rwanda toen Hutu’s daar de Tutsi-minderheid, gereduceerd tot ‘kakkerlakken’, met machetes, knuppels en bijlen begonnen af te slachten. Zodra de Amerikaanse burgers in veiligheid waren gebracht, verflauwde de aandacht van de regering Clinton direct.

Als de situatie daarna ontspoort in Soedan, lijkt Clintons opvolger, George W. Bush, wél bereid om in te grijpen. Enkele dagen later, op 11 september 2001, worden de Verenigde Staten echter zelf getroffen door een terroristische aanval. Waarna Bush ten oorlog gaat in Irak en de Janjaweed, de brute beulen van dictator Omar al-Bashir, vrij spel krijgen in Darfur. Daar voltrekt zich volgens Nicole Widdersheim (USAID) de duivelse logica van dit type oorlog: eerst seksueel geweld, daarna massaslachtingen.

Kun en wil je als ‘politieagent’ in zo’n penibele situatie vuile handen maken? Waar begint je verantwoordelijkheid en eindigt je betrokkenheid? En hoe kun je voor zowel vrede als gerechtigheid zorgen? Dat blijkt, steeds weer, een vrijwel onmogelijke opdracht voor de betrokken politici en diplomaten. En ook een loffelijk initiatief zoals het Internationaal Strafhof in Den Haag, een hedendaagse variant op het Neurenberg-tribunaal, wordt actief ondermijnd, nota bene door de Verenigde Staten zelf.

Deze indringende serie zet bepalende figuren uit de Amerikaanse buitenlandpolitiek aan tot oprechte zelfreflectie en plaatst hun keuzes, dilemma’s en frustraties in een historische context. De parallellen met het verleden zijn vaak onontkoombaar. ‘Wat is het verschil tussen Sarajevo en Auschwitz?’ haalt ambassadeur Peter Galbraith bijvoorbeeld een wrang grapje aan dat rondging in Sarajevo, een stad die ‘t zonder drinkwater en gas moest doen. ‘In Auschwitz hadden ze tenminste nog gas.’

If These Walls Could Sing

Disney+

Via Wings, de band van haar ouders Paul en Linda, was Mary McCartney in de jaren zeventig kind aan huis in de Abbey Road Studios. In If These Walls Could Sing (88 min.) loopt de Britse fotografe, schrijfster en documentairemaakster min of meer chronologisch de roemruchte historie door van de Londense opnamestudio, die ook het beste haalde uit dat andere bandje van haar vader, The Beatles. En sir Paul McCartney is zelf natuurlijk ook van de partij.

Daarnaast geven zijn bandmaatje Ringo Starr en bekende studiogebruikers zoals Elton John, Cliff Richard, Jimmy Page, David Gilmour en Roger Waters (Pink Floyd), John Williams, George Lucas, Noel & Liam Gallagher (Oasis) en Nile Rodgers acte de présence in deze oerdegelijke muziekdocu. En vanzelfsprekend worden er bij het ophalen van herinneringen aan de opnamestudio, die over minder dan tien jaar zijn honderdjarige jubileum viert, ook allerhande studio-apparatuur, oude geluidsbanden en vaste medewerkers en opnametechnici voor de dag gehaald. Verhalen genoeg over Abbey Road – al zijn ze vast allemaal al eens eerder verteld.

Over de laatste opnames van celliste Jacqueline du Pré bijvoorbeeld, die op jonge leeftijd werd gediagnosticeerd met multiple sclerosis. Het pionierswerk van Pink Floyd, met en zonder de geniale gek Syd Barrett. De stomende jams van afrobeat-icoon Fela Kuti, waarbij ook meesterdrummer Ginger Baker nog kwam opdagen. Opnamesessies met klassieke orkesten voor de onvergetelijke soundtracks van Hollywood-franchises zoals Indiana Jones en Star Wars. Een remonte van de Britse popmuziek met de Beatles-epigonen van Oasis. Moderne gebruikers zoals Kanye West en Celeste. En – natuurlijk! – de klassieke sessies van dat andere bandje van Mary’s papa.

Of zoals die, Paul McCartney dus, ‘t op heilige studiogrond kort en bondig samenvat: als deze muren toch eens konden zingen!

Jimi Hendrix: The Guitar Hero

Jimi

Als zwarte Amerikaan moet Jimi Hendrix in de tweede helft van de jaren zestig eerst in Groot-Brittannië een held worden, voordat hij in eigen land kan doorbreken. Daar wordt rock dan nog vooral beschouwd als een witte aangelegenheid – terwijl die muziek onmiskenbaar zwarte wortels heeft. Een halve eeuw later geldt Jimi Hendrix: The Guitar Hero (88 min.) overigens nog altijd als één van de weinige zwarte iconen van de rockmuziek.

In deze popdocu uit 2010 loopt regisseur Jon Brewer, die zelf overigens ook aan het woord komt als voormalig bandmanager, het leven van de meestergitarist door. Dat begint in een gebroken gezin in Seattle, met twee stevig innemende ouders. Zijn moeder Lucille overlijdt als Jimi vijftien is. Vanaf dat moment staat hij er min of meer alleen voor. ‘Hij vond dat hij geen familie had’, vertelt zijn ex-vriendin Kathy Etchingham. ‘Zijn vader mocht hij niet. En hij dacht ook dat hij zijn vader niet was.’ Jimi’s jongere broer Leon was tot zijn derde zelfs in de veronderstelling dat Jimi zijn vader was. ‘Want hij was degene die voor me zorgde en boterhammen voor me smeerde.’

Hendrix geldt dan al als de beste gitarist van de wijde omgeving. Via klussen als ‘hired hand’ van artiesten zoals Little Richard, waarmee hij het vak definitief onder de knie krijgt, en die essentiële trip naar het Verenigd Koninkrijk, waarbij hij alle toonaangevende Britse muzikanten helemaal van hun sokken blaast, ontwikkelt Hendrix zijn eigen stiel en stijgt vervolgens tot grote hoogten. Totdat ook hij op de ultieme rock & roll-leeftijd van 27, net als zijn generatiegenoten Jim Morrison, Brian Jones en Janis Joplin, zijn laatste adem uitblaast. De precieze toedracht van dat tragische overlijden, op 18 september 1970 in een Londense hotelkamer, is nooit helemaal opgehelderd.

Brewer geeft vakbroeders, tijdgenoten en navolgers zoals Eric Clapton, Stephen Stills, Mick Taylor, Eric Burdon, Ginger Baker, Paul Rodgers en Slash ruim baan om de unieke speelstijl en het belang van deze gitaargod te duiden. Daarbij ontbreken de superlatieven, die nu eenmaal lijken te horen bij dit soort heldenportretten, natuurlijk niet. ‘Hendrix was uniek’, stelt zijn voormalige roadie Lemmy Kilmister, de latere frontman van Motörhead, bijvoorbeeld over de man die hem net voor zijn dood de kans wilde geven als bassist. ‘Zo iemand als hij zullen we nooit meer zien. Niemand zal z’n instrument ooit nog zo goed beheersen en zo’n pure ziel hebben.’

Jimi Hendrix: The Guitar Hero maakt dit ook zeker zichtbaar, maar had dat, met minder pratende hoofden en meer bewijsmateriaal in de vorm van (klassieke) concertbeelden, wel beter voelbaar kunnen maken.

Sisterhood

BNNVARA

Op de filmklapper staat de werktitel voor deze documentaire: De Vrouwenfilm. Het is uiteindelijk Sisterhood (55 min.) geworden. Sophie Dros wil daarin praten over vrouw zijn en wat dat betekent. En daarvoor – zagen De Kijkende Man en z’n Vrouw – heeft Dros in een fraaie studiosetting enkele, ja, vrouwen uitgenodigd.

De flamboyante modeontwerpster Anne-Rixt Gast, Vlaamse televisiepersoonlijkheid Jamecia Baker (Ex On The Beach), bodybuildster Maria Wattel en journalist Tatjana Almuli (schrijfster van Knap Voor Een Dik Meisje) vertegenwoordigen verschillende uithoeken van een nieuwe generatie vrouwen, constateren De Kijkende Man en Vrouw eensgezind. Daarnaast spreekt Dros een groepje van vijf tienermeisjes.

Van tevoren legt de filmmaakster uit hoe ze het wil gaan aanpakken. Haar gesprekspartners mogen recht in de camera kijken. ‘Het wordt echt een beetje een gesprek’, zegt ze erbij. ‘Dus je kan ook dingen aan mij vragen.’ En als ze ergens liever niet over praten… Na alle plichtplegingen kan haar met iconische vrouwbeelden sjiek aangeklede interviewfilm beginnen. Met een citaat van Simone de Beauvoir bovendien.

Bij de opnames zijn overigens ook cameraman Boas van Milligen Bielke en geluidsman Gijs Domen betrokken. Zij kijken en luisteren mee als onderwerpen zoals menstruatie, verliefdheid en – vooral – irritante, onveilige of zelfs gevaarlijke mannen worden behandeld en mengen zich uiteindelijk ook voorzichtig in dit gesprek. Dat is ook wel zo prettig voor De Kijkende Man. Anders zou die zich maar een indringer voelen.

Bij gesprekken die volgens zijn Vrouw soms overigens op ‘wijvengezeik’ dreigen uit te lopen. Terwijl alle deelnemers toch vooral niet als een ‘zeikwijf’ gezien willen worden. De Kijkende Man, een witte van middelbare leeftijd bovendien, laat zich nochtans braaf meenemen door deze Vrouwenfilm, waarin uiteenlopende onderwerpen zoals de smurfen (en hun smurfin), dickpics en stalkers ook aan bod komen.

In hun conversatie zit een onverholen pleidooi verscholen voor een zusterschap, een verbond van vrouwen (en mannen, misschien zelfs De Kijkende) die hun onderlinge verhoudingen opnieuw proberen te definiëren. Tenminste, dat is wat Hij – al schrijvende en zijn Vrouw die er naderhand over door wilde praten negerende – uit dat kleine uurtje pregnante en soms ook wat vrijblijvende Vrouwenpraat heeft weten te destilleren.

A Perfect Candidate

Misschien droomden ze ervan om de Republikeinse James Carville en George Stephanopoulos te worden. Die hadden twee jaar eerder Bill Clinton het Witte Huis in geholpen en waren zelf via de meeslepende weerslag daarvan, de klassieke campagnedocu The War Room, uitgegroeid tot sterren van de Democratische partij. Seniorstrateeg Mark Goodin en communicatiedirecteur Mark Merritt mikten in 1994 op een senaatszetel voor de Amerikaanse staat Virginia.

Ze moesten een al even omstreden kandidaat in het zadel helpen: luitenant-kolonel Oliver North, de centrale figuur van het zogenaamde Iran-Contra-Schandaal. Namens de Regering Reagan had North halverwege de jaren tachtig clandestien wapens geleverd aan de toenmalige aartsvijand Iran. Met de opbrengst werden vervolgens stiekem rechtse Contra-rebellen in Nicaragua gefinancierd. Zijn baas Ronald Reagan werd er ernstig door in verlegenheid gebracht.

‘Ollie’ ziet enkele jaren later niettemin A Perfect Candidate (105 min.) in zichzelf. Een ideale vertolker van het sentiment van de gewone man. En de beide Marks, Goodin en Merritt, halen alles uit de kast om hem namens Virginia naar Washington te brengen. Daarvoor moeten ze één belangrijke horde nemen: de zittende Democratische senator Chuck Robb, een ideale schoonzoon (van voormalig president Lyndon Baines Johnson, om precies te zijn) die de voorgaande jaren echter onder vuur is komen te liggen vanwege een buitenechtelijke affaire met Miss Virginia en vermeend cocaïnegebruik.

Oliver Norths messcherpe huurwoordenaars ruiken bloed. Hoe kunnen ze in debatten en met vileine campagnespots de traditionele ‘liberal’ Robb definitief vloeren en intussen hun eigen populistische kandidaat het beste positioneren om diens plek te confisqueren? Ze kiezen daarbij voor ‘wedge issues’, thema’s waarover veel verschil van mening is, die opvallend modern aandoen: het behouden van de ‘Confederate Flag’, de vooringenomenheid van de mainstream media (MSM) en een verstikkend maatschappelijk klimaat dat we tegenwoordig ‘woke’ zouden noemen.

Terwijl North enthousiast wordt onthaald in het heartland, over zijn persoonlijke band met de Heer spreekt in een kerk en eens lekker gaat schieten (hij zou later niet voor niets president van de NRA worden) laat ook zijn tegenstrever Robb zich niet onbetuigd: ‘Mijn opponent is een documenten-vernietigende, Grondwet-vertrappende, opperbevelhebber-bashende, Ayatollah-liefhebbende, wapenhandelende, misdadigers beschermende, curriculum-verbeterende, Noriega-knuffelende, Zwitsers bankierende, wetbrekende, zwendelende, egoïstische, tweedehands autoverkoper, die het verschil niet kent tussen de waarheid en een leugen.’

Don Baker ziet het allemaal misprijzend aan. De journalist van The Washington Post fungeert in deze fijne campagnefilm van R.J. Cutler en David Van Taylor uit 1996 als de stem van de rede, een man die met dichtgeknepen neus het politieke theater aanschouwt en becommentarieert. Wellicht voelt hij ook een heel klein beetje compassie met North, die bepaald geen natuurtalent lijkt. Geen politicus bijvoorbeeld die zo klunzig een brok in zijn keel kan veinzen als ‘Ollie’. Voor het duo Goodin en Merritt kan hij niettemin een belangrijk voertuig naar politiek sterrendom zijn.

The Reagans

Showtime

Het was destijds voor veel Nederlanders waarschijnlijk nauwelijks voor te stellen dat de figuur Ronald Reagan, een voormalige acteur die nooit president van de Verenigde Staten (1981-1989) had mogen worden, ooit nostalgische gevoelens zou kunnen oproepen. Nooit meer zou een man immers zo evident ongeschikt zijn voor het ambt dat hij mocht bekleden. En toen, een kleine dertig jaar later, werd Donald Trump gekozen tot president en begon het Republikeinse icoon Reagan steeds meer te lijken op een adequate vertegenwoordiger van betere tijden.

Deze vierdelige docuserie van Matt Tyrnauer heet echter niet voor niets The Reagans (218 min.). Meervoud. Want achter deze ‘all American hero’ staat niet zomaar een representatieve echtgenote of glamoureus fotomodel, maar een kleine, vinnige dame: Nancy Davis, een voormalige actrice die haar ‘Ronnie’ naar grote hoogten zou dirigeren en – ondanks een aanzienlijke collectie charmante mantelpakjes – thuis stevig de broek aanhad. Zonder Nancy is Reagans opmars van verdienstelijke bijrolspeler, voorzitter van de acteursvakbond en rondreizend uithangbord voor General Electric tot eerst gouverneur van de staat Californië en daarna Amerikaans president volstrekt ondenkbaar.

Die heldhaftige klim naar ‘this shining city upon a hill’, waarbij Reagan en zijn echtgenote de mythe van Amerika consequent verkozen boven de soms barre realiteit, wordt in deze gedegen dubbelbiografie met een karrenvracht aan fraai archiefmateriaal en een keur aan bronnen gereconstrueerd. Van de onvermijdelijke biografen, journalisten en historici tot insiders zoals James Baker, George Shultz en Stu Spencer. Zij aanschouwden van spuugafstand hoe de Reagans opereerden als politiek tweemanschap.

De teneur van de serie is opvallend kritisch. Tyrnauer zoomt bijvoorbeeld in op hoe Ronald een ommezwaai van links naar rechts maakte, waarbij hij slim inspeelde op ressentiment bij witte Amerikanen, zijn eigen (fictieve) ‘welfare queen’ introduceerde en nauwelijks begrip toonde voor bevolkingsgroepen die zich niet thuis voelden in zijn geïdealiseerde versie van Amerika. Was zijn vader misschien een racist? Zoon Ron Jr, die zich al vaker kritisch heeft uitgelaten over de verrichtingen van zijn ouders, vindt het een lastige vraag. Ook al kan hij zich niet herinneren dat thuis ooit het N-woord werd gebezigd.

Junior kreeg zijn vader in elk geval niet aan z’n verstand gepeuterd dat alleen de rijken profiteerden van Reaganomics en dat zijn rigoureuze bezuinigingen juist de kwetsbaarste Amerikanen troffen. Intussen liet zijn moeder Het Witte Huis opnieuw decoreren en kreeg ze aan de lopende band nieuwe designerjurkjes aangemeten. Zulke kritiek – en die weerklinkt volop in deze soms ronduit ontluisterende reeks – werd door de twee volleerde acteurs gepareerd met een kundig uitgeserveerde grap, een vleugje zelfspot of een aantrekkelijk fotomomentje. The Reagan Show, zoals vervat in de gelijknamige documentaire.

Hoe hard zijn beleid ook uitpakte, bijvoorbeeld voor homoseksuelen met AIDS, Ronald bleef ogen als een goeiige grootvader des vaderlands. En die roestvrijstalen glimlach verliet nooit Nancy’s gezicht. Beiden speelden immers de rol van hun leven. ‘Laat ons naar elkaar uitspreken’, speechte Reagan bijvoorbeeld bij het Amerikaanse vrijheidsbeeld tijdens de presidentscampagne van 1980, ‘dat we in staat zijn om en – als God het ons toestaat – daadwerkelijk “make America great again”.’ Niet voor niets zou die slogan later geleend worden door die andere Republikeinse president, een man die op min of meer dezelfde grondslagen zou gaan regeren. De toon was alleen volledig anders.

Beware Of Mr. Baker

Zelden zal de spanning tussen de hoofdpersoon en maker van een documentaire zo treffend zijn uitgedrukt als in de openingsscène van Beware Of Mr. Baker (92 min.). Na een hoog opgelopen meningsverschil over wie er hun zegje over hem mogen doen in ‘zijn’ film mept meesterdrummer Ginger Baker Jay Bulger met zijn wandelstok tegen het hoofd. De documentairemaker blijft letterlijk bloedend achter. Hij had het kunnen weten: waar Ginger komt, komt ruzie.

Onder het voorwendsel dat hij een journalist van het tijdschrift Rolling Stone is, volgens hemzelf een totale leugen, trekt Bulger in 2009 tijdelijk in bij Baker in Zuid-Afrika en schrijft, inderdaad, een artikel voor Rolling Stone over De Doldrieste Drummer. En daarna, in 2012, volgt deze messcherpe, dolkomische en opwindende film over de man die furore maakte bij uiteenlopende acts als Cream, Blind Faith, Fela Kuti, Hawkwind, Public Image Ltd en Masters Of Reality en wordt beschouwd als één van de beste drummers van de twintigste eeuw. Of het nu gaat om rock, jazz of afrobeat.

Voor lieden als Baker is tegelijkertijd het begrip ‘enfant terrible’ uitgevonden. Als hij Bulger zijn levensverhaal vertelt, dreigt er dan ook voortdurend onenigheid. ‘En toen besloot Alexis om Graham bij de band te vragen’, vertelt de slagwerker bijvoorbeeld over het begin van zijn carrière in Alexis Korner’s Blues Incorporated. ‘Kun je iets meer context geven over wie je het dan hebt?, vraagt Jay Bulger. ‘Dat heb ik net gezegd, for fuck’s sake.’ Bulger laat zich de kaas echter niet van het brood eten: ‘Je zei alleen: Graham. Niemand weet wie Graham is.’ Baker, met zichtbare tegenzin: ‘Graham Bond was een vette kerel.’

Tussen de boude statements, middelvingers en cynische rokerslachjes door heeft de hork eerste klas natuurlijk wel degelijk een fascinerend verhaal te vertellen. Zijn zus, echtgenoten en kinderen, directe collega’s als Eric Clapton, Jack Bruce en Steve Winwood, en zijn vakbroeders Nick Mason (Pink Floyd), Stewart Copeland (The Police), Lars Ulrich (Metallica), Tony Allen (Fela Kuti) en Chad Smith (Red Hot Chili Peppers) kaderen dat verder in. En Bulger kleedt het aan met prachtig archiefmateriaal, treffende animaties en – natuurlijk! – dampende muziek, die de film een opwindend ritme geeft.

’Beschouw je jezelf als een tragische held?’ wil Jay Bulger op een gegeven moment weten van zijn volledig losgeslagen protagonist. ‘Ga door met het interview’, reageert die geïrriteerd. ‘Stop met je pogingen om een intellectuele eikel te zijn.’ Gaandeweg komt de filmmaker in deze kostelijke film echter toch vervaarlijk dicht in de buurt van de enige echte Ginger Baker: maniak, dopehead én absolute werelddrummer.