‘Maakt het wat uit wie er heeft gehackt?’ glimlacht Vladimir Poetin vilein als hem wordt gevraagd of Rusland achter de gestolen e-mails van Hillary Clinton zit. ‘Het gaat om de inhoud van wat er is gehackt.’ In de wereld van een autocratische leider kan dat bijna doorgaan voor een bekentenis. Duidelijk is dat de publicatie van Clintons mails, naar verluidt ontvreemd door de Russische hackersgroep Fancy Bear, in 2016 ernstige schade heeft toegebracht aan de door Poetin zo gehate presidentskandidaat. En dat speelde de uiteindelijke winnaar van die verkiezingen, Donald Trump, natuurlijk in de kaart.
Met Agents Of Chaos (237 min.) begeeft de Amerikaanse documentairemaker Alex Gibney zich op bekend terrein. In We Steal Secrets: The Story Of Wikileaks (toevallig ook de club die de Clinton-mails de wereld in hielp) en Zero Days drong hij al door tot de diepste krochten van het internet, waar schimmige (informatie)oorlogen worden uitgevochten. Aan de hand van de in onmin geraakte Russische oligarch Mikhail Khodorkovsky exploreerde Gibney in Citizen K bovendien de duistere uithoeken van Poetins regime. En Trump werd onder handen genomen in The Confidence Man, een episode van Gibneys reeks Dirty Money, en komt binnenkort ongetwijfeld weer aan de beurt in Totally Under Control, een nog voor de Amerikaanse presidentsverkiezingen te verschijnen film over de respons van zijn regering op het Coronavirus.
Nee, goed voor het vertrouwen in de mens zijn de films van Alex Gibney niet. En daarin brengt dit tweeluik over Ruslands clandestiene buitenlandpolitiek geen verandering. Deel 1 richt zich op de Russische desinformatiecampagne via sociale media, waarbij de insteek vooral lijkt om in het westen tweespalt te creëren of bestaande tegenstellingen te vergroten. Vanuit trollenfabrieken in Sint-Petersburg worden dus zowel Black Lives Matter- als Blue Lives Matters-accounts beheerd, die in Amerikaanse steden demonstraties en de bijbehorende tegendemonstraties organiseren. De implicaties daarvan zijn lastig te kwantificeren. In hoeverre hebben webcampagnes zoals ‘I won’t vote, WILL YOU?’, speciaal gericht op de zwarte gemeenschap, bijvoorbeeld daadwerkelijk de opkomst bij de verkiezingen van 2016 beïnvloed? In Detroit gingen 75.000 mensen die vier jaar eerder nog op Obama hadden gestemd niet naar de stembus. Clinton verloor de staat Michigan uiteindelijk met slechts 10.000 stemmen verschil. Overwinning voor Trump, maar ook voor Poetin?
Het tweede deel richt zich volledig op Russiagate en de inmenging van het Kremlin in de Amerikaanse verkiezingen. Gibney reconstrueert deze kwestie minutieus met belangrijke spelers en deskundigen, zoals Andrew Weissmann (hoofdonderzoeker Müller-onderzoek), Andrew McCabe (adjunct-directeur FBI), Timothy Snyder (historicus en Rusland-deskundige), John Brennan (directeur CIA) en John Podesta (Clinton-campagneleider). Over het feit dat Poetin zijn Agents Of Chaos opdracht heeft gegeven om de Amerikaanse verkiezingsstrijd te beïnvloeden, bestaat nauwelijks verschil van mening. Of dat ook tot de conclusie leidt dat Team Trump daarin actief heeft geparticipeerd en zich dus, in de woorden van Rusland-deskundige Celeste Wallander (National Security Council), schuldig heeft gemaakt aan hoogverraad, blijft een kwestie van interpretatie. Feit is dat Amerika z’n eigen Agent Of Chaos in het Witte Huis heeft gekregen, met de steun en goedkeuring van zijn vrind Vladimir.
Alex Gibney, die deel twee heeft geregisseerd samen met Javier Alberto Botero, presenteert zijn bevindingen op karakteristieke wijze: met een sturende voice-over, Hollywood-vormgeving en een hele stoet aan schimmige personages, waaronder ook nog Trumps omstreden zakenpartner Felix Sater (met wie hij tot diep in de presidentscampagne een Trump Tower in Moskou probeerde te realiseren), zijn dubieuze buitenlandadviseur Carter Page, een medewerker met gewetensbezwaren van de Russische trollenfabriek The Internet Research Agency en de eindredacteur van Poetins propagandazender Russia Today, Margarita Simonyan. Vanuit hun eigen invalshoek belichten zij de slimme/slinkse wijze waarop Rusland zijn grote tegenstrever Amerika bespeelt. Donald Trump lijkt daarbij eerder een min of meer toevallige passant in Poetins machtsspel dan een doortrapte samenzweerder die zelf aan de touwtjes trekt. Deze boeiende afdaling naar het riool van de wereldpolitiek fungeert zo als een ferme waarschuwing voor ongetwijfeld weer een turbulent verkiezingsjaar.
Eens KGB, altijd KGB. Vladimir Poetin mag dan al zo’n twintig jaar aan de macht zijn in Rusland. In zijn hart blijft hij altijd een medewerker van de Russische inlichtingendienst, waar hij halverwege de jaren zeventig in dienst trad. De jonge Poetin spiegelde zich destijds aan het fictieve personage Max Otto von Stierlitz, de Russische tegenhanger van James Bond (al zien wij, in het westen, tegenwoordig eerder diens aartsvijand Ernst Stavro Blofeld in hem, een slechterik die altijd plannen smeedt om de wereld naar zijn hand te zetten of anders te vernietigen).
Sindsdien is er heel veel en tegelijkertijd heel weinig veranderd, betoogt de driedelige serie Putin: A Russian Spy Story (140 min.). Poetin is allang niet meer die onopvallende en plichtsgetrouwe KGB-medewerker, maar hij bedient zich nog altijd van de methoden die hem ooit werden bijgebracht bij de geheime dienst. Chantage bijvoorbeeld. Desinformatie. En moord. Waarbij opvallend vaak het ultieme spionnenwapen wordt ingezet: vergif (dissident Alexander Litvinenko, dubbelspion Sergej Skripal en onlangs oppositieleider Alexej Navalny). En natuurlijk ook gewoon bot geweervuur (politiek tegenstander Boris Nemtsov en onderzoeksjournaliste Anna Politkovskaja, nota bene op Poetins verjaardag).
Deze intrigerende ongeautoriseerde biografie van Nick Green benadert Poetins leven en werk vanuit het gezichtspunt van de eeuwige geheimagent. Insiders, critici en deskundigen schetsen een man die nog altijd in het geniep op allerlei borden schaakt, rücksichtslos stukken ervan afslaat als ze hem in de weg staan en streeft naar absolute dominantie, zowel in eigen land als internationaal. Waarbij het streven naar een sterk Rusland allang lijkt te zijn ingehaald door een alles verterende behoefte om koste wat het kost vast te houden aan de macht. Intussen, zo luidt de onvermijdelijke conclusie, vergiftigt hij de wereld, zijn land en zichzelf.
Nicht Mary schreef een kritisch boek. Jongere broer Robert overleed op 71-jarige leeftijd. En Melania, Ivanka, Eric, Tiffany en Don Jr. (en diens vriendin Kimberly) spraken op de Republikeinse presidentscampagne. Niet eerder stond de familie Trump zo nadrukkelijk in de belangstelling als nu, in de nazomer van 2020. En dat allemaal door dat ene familielid: vastgoedman, mediapersoonlijkheid en president Donald. Is hij de logische optelsom van een familie die zich maar al te graag, zo lijkt het althans, wil ontwikkelen tot The Trump Dynasty (245 min.)?
Feit is dat Donald Trump een logische voortzetting lijkt van zijn grootvader Friedrich en vader Fred, twee bijzonder harde en ambitieuze mannen voor wie niets ging boven geld en naam maken. Toen het tijd werd om ruimte te maken voor Donalds generatie, maakte zijn vader daar een genadeloze competitie van. Die kostte zijn oudste zoon en beoogde opvolger Fred Jr. uiteindelijk de kop. Hij zou wegzinken in een alcoholverslaving. En zo ontstond er ruimte voor de zoon die net zo rücksichtslos was als Fred zelf en bovendien een ongelooflijk gevoel voor showbusiness had.
Enter ‘The Donald’, een man die van zichzelf en zijn achternaam een merk maakte en die maar drie dingen belangrijk lijkt te vinden in het leven: winnen, winnen en nog eens winnen. En als dat bijvoorbeeld betekende dat hij onder een valse naam (John Barron) de pers moest bellen om met bullshit een hogere plek op de Forbes-ranglijst van rijkste Amerikanen te claimen, dan deed hij dat zonder problemen, zoals is te horen in tamelijk gênant geluidsmateriaal van die gesprekken. Allemaal (p)art of the deal.
Deze zesdelige serie licht Trumps doopceel met een fijne collectie archiefmateriaal, laat geen onderwerp onbesproken (inclusief duistere zaakjes en geruchten daarover) en voert een imposante lijst sprekers op: klasgenoten, medewerkers, historici, journalisten, critici én prominente medestanders zoals Sean Hannity en Roger Stone. Het fenomeen zelf komt aan het woord via audio-opnamen van interviews die biograaf Michael D’Antonio in 2014 met hem had.
Zo ontstaat een kritisch, compleet en behoorlijk afgewogen overzicht van het leven van een man die als geen ander de Amerikaanse mediacultuur verpersoonlijkt, waarbij opvalt dat de jonge Donald een veel gematigdere indruk maakt dan de karikaturale figuur die nu in de Oval Office huist. Aan zijn kroost, waarvan het nog maar de vraag is of die in staat zal zijn om de Trump-dynastie definitief te vestigen, wordt verder geen enkele aandacht besteed. De kinderen staan volledig in de schaduw van de huidige Trump-patriarch.
Quizvraag: aan welke Amerikaanse politicus moet u denken bij de volgende termen: narcisme, paranoia, antisociale persoonlijkheid en sadisme? Vast niet aan Joe Biden. Al is er volgens psychiater John Gartner een dikke kans dat de Democratische presidentskandidaat in elk geval een narcist is. Dat geldt immers voor de meeste politici. Niet alleen de Amerikaanse overigens.
Nee, hij heeft het natuurlijk over – tromgeroffel, doodse stilte, paukengeschal – Donald J. Trump. En diens narcisme is bepaald niet het grootste probleem. Die andere drie kwalificaties maken hem in de ogen van Gartner pas echt gevaarlijk. Ga maar na: ’s mans complottheorieën, zijn slachtofferschap, het kleineren en demoniseren van anderen, zijn leugenachtigheid, het schenden van andermans rechten, zijn totale gebrek aan elke vorm van spijt en het overtreden van alle mogelijke normen en regels. Samengevat: kwaadaardig narcisme.
En natuurlijk, er bestaat zoiets als The Goldwater Rule, vernoemd naar de Republikeinse presidentskandidaat Barry Goldwater die in 1964 publiekelijk allerlei psychische stoornissen kreeg aangepraat door psychiaters. Sindsdien geldt het uitgangspunt: als psychiater houd je in het openbaar je mond over de mentale gesteldheid van een politicus. Maar dan treedt volgens Gartner en zijn collega’s de Tarasoff-regel in werking: het is de plicht van een therapeut om anderen te waarschuwen als ‘de patiënt’, volgens Commander In Cheat-schrijver Rick Reilly ook een notoire valsspeler op de golfbaan, een gevaar voor hen vormt.
Zie daar het centrale dilemma van de intrigerende documentaire Unfit: The Psychology Of Donald Trump (85 min.) van Dan Partland, waarin psychologen, historici en critici vanuit eigen kring zoals George Conway (de echtgenoot van Trumps adviseur Kellyanne), zijn voormalige perschef voor een dag of tien, Anthony Scaramucci, en conservatief boegbeeld Bill Kristol de man en het fenomeen Trump proberen te duiden. Daarbij komen en passant ook thema’s als de psychologie van het hedendaagse Amerika en moderne wetenschappelijke inzichten over leiderschap en groepsvorming aan de orde.
Waarbij de psychologische bevindingen en politieke ideeën van de sprekers over de Amerikaanse president natuurlijk volledig verknoopt raken, bijvoorbeeld als die omstreden parallel tussen Trump en autoritaire leiders als Mussolini en Hitler aan de orde komt. Die wordt overigens behoorlijk aannemelijk gemaakt, zonder dat The Donald meteen wordt gelijkgeschakeld aan Il Duce of Der Führer. Dat de vergelijking überhaupt wordt gemaakt zal voor critici echter al voldoende reden zijn om het lekker vlot gemonteerde en met animaties opgeleukte Unfit zonder omhaal van woorden af te doen als ‘hopeloze Trump-bashing’.
Als we Gartner en consorten mogen geloven wordt er tijdens de verkiezingen van dinsdag 3 november hoe dan ook een narcist tot president gekozen. Het is vooral de vraag of die regelmatig een hole-in-one slaat.
‘Toen ik daar werkte had ik echt het gevoel dat we met iets goeds bezig waren’, zegt de voormalige toptechneut van Twitter. ‘Nu weet ik dat niet meer zo zeker.’
‘Ik maak me ernstige zorgen’, vult de mede-uitvinder van onder meer Google Drive en de like-knop van Facebook aan. ‘Grote zorgen.’
‘Het is gemakkelijk om uit het oog te verliezen dat deze tools zijn gemaakt om mooie dingen te doen in de wereld’, zegt een voormalige leidinggevende bij zowel Facebook als Pinterest. ‘Ze hebben verloren familieleden herenigd en orgaandonoren gevonden. Er zijn overal ter wereld ingrijpende veranderingen geweest dankzij deze platforms. We waren alleen naïef wat betreft de andere kant van de medaille.’
In The Social Dilemma (95 min.) luiden voormalige medewerkers van techgiganten de noodklok: hun geesteskinderen dreigen een monster van Frankenstein te worden, dat de samenleving grondig zou kunnen ontwrichten. De kern van hun betoog zit misschien wel in die ene eenvoudige constatering: als je niet betaalt voor het product, dan bén je het product. Ofwel: in werkelijkheid bestaat de klantenkring van social media uit adverteerders en zijn normale gebruikers niets meer dan koopwaar. Die mogen dus naar hartenlust worden verhandeld en beïnvloed, ook als dat ten koste gaat van hun persoonlijke welzijn of de sociale cohesie in de wereld waartoe ze behoren.
Die alarmerende boodschap is natuurlijk al vaker afgegeven, maar wordt hier ook echt gestut met ‘daderkennis’ vanuit de onderbuik van Big Tech, waar psychologische inzichten worden gebruikt/misbruikt om het publiek volledig verslaafd te maken aan hun product. Met alle maatschappelijke gevolgen van dien: van vereenzaming en depressies tot stammenoorlogen en samenzweringstheorieën. Regisseur Jeff Orlowski vervlecht de bijbehorende doemscenario’s van deze insiders met een fictief en tamelijk clichématig verhaaltje over een jongen die via sociale media langzaam in zijn eigen echoput dondert.
De kwade genius daarachter, die van gewone stervelingen willoze laboratoriumratten maakt, krijgt bovendien letterlijk een gezicht via acteur Vincent Kartheiser (Pete Campbell uit de serie Mad Men). Vanuit een soort controleruimte, die zomaar een decorstuk van Star Trek had kunnen zijn, manipuleert hij de protagonist alle kanten op. Dat eendimensionale Hollywood-verhaallijntje akkedeert niet helemaal met de toon en boodschap van het documentairedeel. Want deze film wil wel degelijk een serieuze oproep doen tot een ethisch reveil bij Big Tech. Vooralsnog lijken de Zuckerbergs van deze wereld daarvan alleen nog niet echt warm of koud te worden.
Ooit, nog niet eens zo lang geleden, was er een mythisch land. Een prachtig land, een vooruitstrevend land, een welvarend land. Het werd op een onvergetelijke manier vereeuwigd in de klassieke roman De Vliegeraar van Khaled Hosseini en leeft nog altijd voort in de herinnering van talloze inwoners. Zij bewonen tegenwoordig een vervloekte versie van datzelfde land: Afghanistan: The Wounded Land (210 min.), een woestenij waar al bijna een halve eeuw oorlog wordt gevoerd.
In deze vierdelige serie onderzoeken Mayte Carrasco en Marcel Mettelsiefen hoe de mondaine hoofdstad Kabul die begin jaren zeventig nog fungeerde als een toevluchtsoord voor hippies uit alle windstreken, op zoek naar vertier en Afghaanse hash, later ten prooi kon vallen aan de Sovjets, Moedjahedien, Taliban en Amerikanen. In een hopeloos stemmende stammenstrijd rond geld, macht, status en religie, die uiteindelijk alleen verliezers kon hebben.
Carrasco en Mettelsiefen beschikken over afwisselend prachtig, schokkend en aangrijpend archiefmateriaal en hebben een imposante bronnenlijst samengesteld; variërend van politieke kopstukken, religieuze leiders en prominente activisten tot een lid van het Afghaanse koningshuis, de dochter van de laatste communistische president en niemand minder dan Miss Afghanistan 1972. Ook de Russen, buitenlandse hulpverleners en de Amerikanen ontbreken natuurlijk niet. Met die middelen hebben ze een superieur aangeklede geschiedenisles samengesteld, waarin met een helikopterview naar de recente historie van Afghanistan wordt gekeken en de gewone menselijke verhalen toch niet worden vergeten.
Een ‘heldenrol’ is weggelegd voor de eloquente guerrillastrijder, politicus, diplomaat en dichter Masood Khalili die de trieste toestand van zijn land steeds in woorden en beelden weet te vatten. ‘Mijn ezel was stervende, zijn oog zat vol bloed’, vertelt hij bijvoorbeeld over het moment dat hij als rechterhand van de legendarische militieleider Achmed Sjah Massoud in een bombardement verzeild raakte. ‘Ik zat daar alsof hij tegen me sprak. Waarom vechten jullie? Wat mankeren jullie? Wie zijn jullie?’ Khalili laat een kleine stilte vallen. ‘Hebben jullie ooit een ezel het huis van een andere ezel zien platbranden?’
Afghanistan: The Wounded Land is hier te bekijken.
Zet duizend zeventienjarige jongens een week bij elkaar in hun eigen Boys State (109 min.), verdeel ze volstrekt willekeurig over twee politieke partijen en verzin vervolgens een aantal functies waarvoor ze zich verkiesbaar kunnen stellen. Binnen de kortste keren zijn ze verwikkeld in een soort carbonkopie van de hedendaagse Amerikaanse politiek, waarin iedereen een rol krijgt toebedeeld: lijsttrekker, partijbons, spin doctor, persmuskiet of gewoon klapvee.
Sinds 1935 nodigt de American Legion, een veteranenorganisatie die burgerschap wil bevorderen, jaarlijks een groep geselecteerde jongeren uit om hen een stoomcursus democratie te geven. De documentairemakers Jesse Moss en Amanda McBaine sloten aan bij de editie van 2018 in Texas en volgden enkele jongens die in de voetsporen traden van vroegere Boys Nation-deelnemers als Bill Clinton, Samuel Alito, Dick Cheney, Cory Booker en Rush Limbaugh.
Of ze zo echt leren wat democratie inhoudt? Mwah, tot een diepgaande uitwisseling van ideeën en besluitvorming daarover komt het nauwelijks. Ook in deze onstuimige laboratoriumsetting draait het vooral om politiek met kleine p. Kandidaten presenteren geen coherente set ideeën, maar zijn vooral bezig met iedereen naar de mond praten, bedelen om steun en uiteindelijk de prijs binnenhalen: een politieke functie die er écht alleen voor de eer is.
Tussendoor wordt er heel wat gewheeld en gedeald, ontstaan er ongemakkelijke coalities en wordt de tegenpartij ongegeneerd zwartgemaakt. ‘Het is nu eenmaal politiek’, zegt Ben Feinstein, de partijvoorzitter van The Federalists die zich zonder scrupules bedient van slinkse trucs. ‘Je speelt om te winnen.’ Zijn tegenpool, René Otero van The Nationalists, vindt Feinstein een fantastische politicus. ‘Maar het lijkt me geen compliment om een fantastische politicus te worden genoemd.’
Wat natuurlijk eveneens een slimme manier is om de opponent te framen, als een doortrapte machtspoliticus van nog geen achttien. Ook Otero weet immers hoe het werkt als je iets wilt bereiken in die veel bewierookte democratie. Moss en McBaine leggen intussen feilloos vast hoe Amerika’s future leaders – jongens nog, aangejaagd door nét te veel testosteron en bewijsdrang – in dat kader zonder enige terughoudendheid worden bevestigd in hun ‘winners takes all’-mentaliteit.
Kritische vragen stellen de filmmakers niet. Het is overigens ook maar de vraag of veel Amerikanen überhaupt kanttekeningen plaatsen bij het competitieve karakter van deze introductie in de democratie. Boys State is opgebouwd als een typische wedstrijdfilm, die toewerkt naar het moment waarop bekend wordt gemaakt wie de belangrijkste politieke positie (governor) heeft bemachtigd. Daarna mogen alle strebertjes van deze fijne jeukdocu weer huiswaarts. Gepokt en gemazeld, maar vooralsnog als gewone ambteloze zeventienjarigen.
In het voorjaar van 2024 verscheen de zusterfilm van Boys State: Girls State.
‘Ik ben deze speld ‘precious’ gaan noemen’, zegt het Republikeinse volksvertegenwoordiger Thomas Massie terwijl hij de officiële speld die aantoont dat hij lid is van het Amerikaanse congres laat zien. ‘Als je ooit Lord Of The Rings of The Hobbit hebt gezien, weet je dat zo’n ding beïnvloedt hoe je denkt. Je komt hier als een hobbit, doet die speld op en wordt binnen de kortste keren Gollem.’
En als je besluit om het spel met lobbyisten, partijleiders en donoren niet mee te spelen, zoals diezelfde Massie probeert, word je al snel een buitenbeentje in Washington en komt er ook geen geld meer jouw kant op. Zodat direct je herverkiezing, elke twee jaar voor een congreslid, in gevaar komt. Zo houdt The Swamp (115 min.) zichzelf in stand en verliest de volksvertegenwoordiging intussen elke geloofwaardigheid bij gewone Amerikanen.
Donald Trump afficheerde zich niet voor niets met de campagneslogan ‘drain the swamp’, een voornemen dat toen hij eenmaal was verkozen trouwens meteen in de prullenbak belandde. Daarmee geconfronteerd zit zelfs Matt Gaetz, Trumps grootste fan in het parlement en de belangrijkste hoofdpersoon van deze slimme en vermakelijke film van Morgan Pehme en Daniel DiMauro (die eerder Get Me Roger Stone maakten), even met zijn mond vol tanden.
De blitse Gaetz, tandpastasmile en gebeeldhouwd kapsel, is een man met vele gezichten. Enerzijds is hij een overtuigd pleitbezorger van initiatieven met Democraten om de campagnefinanciering te hervormen en het congres te revitaliseren, anderzijds fungeert hij als een Republikeinse bloedhond die zeker tijdens het impeachmentproces tegen Trump steeds weer ten strijde trekt tegen de verfoeide tegenpartij.
Als een verliefde puber belt hij vervolgens ‘zijn’ president om de lof daarvoor in ontvangst nemen. Een ideale protagonist kortom voor deze antropologische kijk op het Amerikaanse politieke systeem, dat aan alle kanten piept en kraakt en, daarover zijn de opgevoerde Democraten en Republikeinen het wel eens, zou moeten worden vrijgemaakt van extreme partijpolitiek en de nefaste invloed van het grote geld.
Die reduceren op zichzelf integere parlementariërs tot voortdurend om een financiële bijdrage bedelende en binnen de lijntjes kleurende kwezels. Maar wie heeft er de politieke moed om, in de woorden van Thomas Massie (die een stem tegen Trump eerder dit jaar overigens moest bekopen met een tegenstrever in de voorverkiezingen van zijn partij), die vermaledijde congresspeld in de Doemberg te gooien?
Persoonlijke bekentenis: tijdens deze film heb ik in een vrijwel lege bioscoopzaal de slappe lach gekregen.
Niet dat Tara (55 min.), een portret van toenmalig GroenLinks-kamerlid Tara Singh Varma uit 2002, zo’n vrolijk stemmende film is. Integendeel: de politica, boegbeeld van de Surinaamse gemeenschap in Nederland, was terminaal ziek. Documentairemaakster Jet Homoet volgde haar en haar directe omgeving in wat de laatste fase van haar leven zou worden. In het kader van een klein monument voor een groots geleefd bestaan.
Er was maar één kleine complicatie: Singh Varma had helemaal geen kanker. Lichamelijk bleek er weinig mis. Tara had haar ziekte, al dan niet bewust, voorgewend. Het televisieprogramma Opgelicht legde daarbij het verband met financiële problemen waarmee ze zou kampen. ‘Tara Singh Varma en geldzaken’, concludeerde presentatrice Antoinette Hertsenberg vilein. ‘Dat bleek een wel erg ongelukkige combinatie.’
Met die wetenschap krijgt haar grootse afscheidstournee langs de Surinaamse gemeenschap, vaderlandse politiek (met prominente partijgenoten als Paul Rosenmöller en Femke Halsema) en de stad Amsterdam een totaal andere lading. ‘Ik zal er niet meer zijn’, zegt ze bijvoorbeeld met een enorme snik in haar stem tijdens een emotioneel vaarwel aan vrienden en familie. ‘Ik hoop dat ik verder zal leven ergens anders. En ik hoop dat het goed met jullie gaat.’
Ook pijnlijk: de scène waarin ze met haar gevolg live de vernietigende aflevering van Opgelicht zit te bekijken. Zelf kan ze het bijna niet aanzien. ‘Ja, wat moet je hier nou van vinden?’ vraagt een familielid. Tara ontkent intussen in alle toonaarden. ‘Pseudologia Fantastica’, volgens het actualiteitenprogramma Netwerk. ‘Een pathologische leugenaar.’ Gaandeweg zal ze tijdens deze film, die is doorsneden met pijnlijke televisiefragmenten, toch de waarheid onder ogen moeten zien.
En dan wordt Tara uitgenodigd voor het praatprogramma Barend & Witteman, waarin ze haar hele hebben en houwen op tafel legt bij interviewer Paul Witteman. Na de uitzending wordt Singh Varma aangesproken door een blonde vrouw. ‘Mag ik u wat zeggen? Ik ben een heel ernstige kankerpatiënt. Ik ben niet boos’, zegt ze geruststellend, in een poging om Singh Varma een hart onder riem te steken. ‘Ik denk dat wat u hebt veel erger is. Dat meen ik serieus.’
En toen weerklonk er dus gênant gehinnik in die uitgestorven zaal. Niet uit leedvermaak, denk ik, over de publieke persoonlijkheid die (opnieuw) in het openbaar werd vernederd. Het was de onbedoelde lulligheid van de situatie. Twintig jaar later zie ik vooral een oprecht bezorgde mevrouw, die waarschijnlijk ook gewoon gelijk had. Hopelijk is het haar daarna goed vergaan. Tara Singh Varma is (gelukkig) in elk geval nog steeds gewoon in leven.
Hoeveel geld moet je neertellen voor een mensenleven? Dat verschilt nogal, eerlijk gezegd. ‘Als het een beurshandelaar of bankier is die op straat dood valt, dan moet je echt meer betalen dan bij een ober, soldaat, agent of brandweerman’, zegt Ken Feinberg nuchter in Playing God (98 min.). ‘Zo werkt het systeem nu eenmaal.’
De Amerikaanse advocaat weet waarover hij praat: Feinberg wordt met de regelmaat van de klok gevraagd om als arbiter op te treden als na een ramp, ongeluk of aanval de schade moet worden opgemaakt (en bedrijven of de overheid zelf mogelijke rechtszaken willen voorkomen). Na tragedies zoals de aanslagen van 11 september 2001, Orkaan Katrina en de Sandy Hook-school shooting was hij het die zich boog over de verzoeken van slachtoffers – of van lieden die een slaatje probeerden te slaan uit de situatie.
Dat vereist een olifantshuid. Eigenlijk kan een man als Kenneth R. Feinberg geen goed doen, er is altijd wel iemand die teleurgesteld is, z’n onmacht op hem richt of behoefte heeft om zijn woede te koelen. En geld – bloedgeld, zeggen sommigen – kan sowieso de onderliggende ellende nooit wegpoetsen. ‘Er zit geen enkel plezier in dat geld’, zegt Rosemary Cain, die een familielid verloor tijdens de aanslagen van 11 september. ‘Het is overladen met schuld.’
Deze interessante documentaire van de Duitse documentairemaakster Karin Jurschick behandelt de belangrijkste klussen en dilemma’s van Feinbergs werkzame leven, dat in de jaren tachtig een vlucht nam met een zaak van veteranen die compensatie wilden voor het gebruik van napalm tijdens de Vietnamoorlog, en zoekt daarbij ook de rafelranden op: is hij wel altijd zo onafhankelijk? Kan dat überhaupt in gevallen waarbij hij zelf is ingehuurd door een partij die de schade of het letsel heeft veroorzaakt?
Duidelijk is dat een levenlang salomonsoordelen vellen een wissel op je trekt. ‘Overdag zie ik het slechtste van de menselijke beschaving: dood, woede, frustratie, drama’, zegt Feinberg in de openingsscène, terwijl hij in het donker voor de televisie zit en weldadige klassieke muziek op zich laat inwerken. ‘In de nacht laaf ik me aan een concert of opera, het summum van menselijke beschaving: Wagner, Verdi, Beethoven, Brahms, Mahler.’
Intussen zwerft de camera over foto’s van Feinberg met allerlei Amerikaanse hoogwaardigheidsbekleders. Ieder voor zich moesten ze soms voor God spelen en de waarde van een mensenleven bepalen. Die prijs was, afhankelijk van het gezichtspunt van de betrokkene, altijd te hoog of te laag.
’In de dierenwereld is het net als bij de mensen’, leest opa bij het haardvuur voor aan zijn kleindochter Elsa. ‘Er zijn trotse en nobele dieren zoals de adelaar. En er is schurftig ongedierte zoals ratten. De eerste soort moet je respecteren, maar hoed je voor die anderen, want zij tasten ons prachtige land aan.’
Niet veel later is de kleine blonde Elsa in een gevecht op leven en dood verwikkeld met zo’n kolossale rat. Hij beschikt over een joekel van een neus, draagt een zwarte hoed en heeft opvallende pijes, de pijpenkrullen die kenmerkend zijn voor orthodoxe Joden. Vanzelfsprekend wint Elsa. Zij behoort immers tot een superieur ras.
De geanimeerde scènes rond vertelster Elsa, gebaseerd op het verhaal van een vrouw die in een nationaalsocialistische traditie werd opgevoed en daarna al snel in neonazistische kringen belandde, vormen de rode draad van Kleine Germanen – Eine Kindheid In Der Rechten Szene (86 min.), waarin Duitse en Oostenrijkse kopstukken van extreemrechts worden geportretteerd.
In die contreien houdt bijvoorbeeld ook Sigrid Schüssler zich regelmatig op. ‘Ik ben moeder van vier kinderen’, zegt ze. ‘Dat is mijn voornaamste bezigheid.’ Daarnaast spreekt de goedlachse Duitse vrouw volgens eigen zeggen wel eens bij openbare manifestaties van Pegida en aanverwante clubs. Wat ik nog meer doe? vraagt ze vervolgens lachend. ‘Ik sta voor de rechter.’
De volgende scène maakt duidelijk waarom Schüssler regelmatig wordt aangeklaagd. ‘Luister niet naar de Lügenpresse’, schreeuwt ze tijdens een manifestatie tegen haar gehoor. ‘Kijk wat er gebeurt. Hoe ze op school liegen tegen je kinderen. Hoe die kapot worden gemaakt door een walgelijke, onnatuurlijke, veel te vroege seksualisering. Hoe de homocultus in dit land wordt omarmd!’
Het is één van de weinige keren dat de filmmakers Mohammad Farrokhmanesh en Frank Geiger het lelijke gezicht van radicaal-rechts laten zien in deze intrigerende documentaire. Ze leggen de Pegida-leden en Identitairen niet op de pijnbank, maar laten hen vanuit zichzelf vertellen. Over hun opvoeding, levenswijze en normen en waarden.
Die bedachtzame aanpak, waarbij deskundigen off screen verdere duiding geven, contrasteert soms met de tamelijk vet aangezette animatie-verhaallijn rond Elsa, waarin de personages wél het achterste van hun tong laten zien en de ingehuurde stemacteurs zich nogal eens schuldig maken aan overacting. Archetypische nazi’s, zoiets.
Dit laat onverlet dat Kleine Germanen treffend een wereld inzichtelijk maakt, die meestal buiten beeld blijft. Niet via de gebruikelijke harde confrontaties, maar op een empathische manier: hoe zijn deze ogenschijnlijk volstrekt normale mensen tot zo’n extreem gedachtegoed gekomen? En kunnen zij zichzelf nog bevrijden uit dat nest van adelaars (dat bedreigd wordt door ratten)?
Hoe kun je de democratie waarvoor je zo hard hebt moeten strijden zo gemakkelijk verkwanselen? vraagt één van de sprekers in How To Steal A Country (56 min.) zich af. Decennialang vocht het African National Congress (ANC), onder leiding van Nelson Mandela, tegen witte overheersing in Zuid-Afrika. Slechts vijftien jaar nadat het ANC in 1994 eindelijk aan de macht kwam, raakte de partij tijdens het bewind van president Jacob Zuma verwikkeld in een groot corruptieschandaal. Van alle vroegere idealen leek weinig meer over.
Juist de mensen die na de afschaffing van Apartheid terugkwamen uit hun ballingschap of de gevangenis bleken gevoelig te zijn voor douceurtjes. Mochten ze misschien, na al die jaren van opoffering en afzien? Vanuit die houding ontstond volgens voormalig minister van Gezondheid en Overheidsbedrijven Barbara Hogan, die net als allerlei andere gewetensvolle overheidsfunctionarissen aan de kant werd geschoven door Zuma, een nieuwe bourgeoisie, een politieke klasse die uiterst gevoelig bleek voor gemak en geld.
Enter Oakbay Investments. Oftewel ‘de Gupta’s’, drie Indiase broers die met een hele smak geld direct toegang kregen tot de Zuid-Afrikaanse regering, tot de zoon van de president in het bijzonder. Met talloze schimmige deals tot gevolg en het op grote schaal wegsluizen van overheidsgeld. Dat is althans de premisse van enkele onderzoeksjournalisten, die zich vastbijten in de kwestie en uitgroeien tot de helden van deze gedegen film van Rehad Desai en Mark Kaplan. Zij worden intussen van alle kanten tegengewerkt en ‘witgemaakt’, neergezet als handlangers van de oude tegenstanders van de anti-Apartheidsbeweging.
Totdat er een enorme hoeveelheid interne communicatie uitlekt, een affaire die al snel ‘Guptaleaks’ wordt gedubd, en het grote graaien van de Zuma-clan en het bijbehorende systemische falen van de Zuid-Afrikaanse staatsinstituties en hun gerenommeerde adviseurs, bedrijven als KPMG en McKinsey, vol in het zicht komen te staan. Dat zorgt voor een verdere escalatie van de vuile oorlog die al in de politiek, media en rechtszaal werd uitgevochten en die het land weer ouderwets verdeelt.
Hoe zou de eerste ambtstermijn van Donald Trump eruit hebben gezien zónder de kabelzender Fox News? Het is de vraag of hij überhaupt ooit president had kunnen worden zonder de onvoorwaardelijke steun van Fox’s oerconservatieve eigenaar Rupert Murdoch, CEO Roger Ailes (een voormalige spin doctor van de Republikeinse partij) en bijzonder partijdige talkshow hosts zoals Sean Hannity, Laura Ingraham en Tucker Carlson.
In de activistische documentaire Outfoxed: Rupert Murdoch’s War On Journalism (77 min.) uit 2004 ontleedde de linkse filmmaker Robert Greenwald al de modus operandi van de nieuwszender, die zich destijds afficheerde met slogans als ‘fair & balanced’ en ‘we report, you decide’ en intussen doelbewust geen enkel onderscheid meer maakte tussen feiten en meningen daarover. Alles, werkelijk alles, werd consequent bezien vanuit een bijzonder rechtse bril.
Daarmee leverde Fox een aanzienlijke bijdrage aan de vergiftiging van het Amerikaanse politieke klimaat. Om over de verruwing van het debat nog maar niet te spreken. ‘Shut up’ werd bijvoorbeeld het vaste mantra van de toenmalige ster van de nieuwszender, Bill O’Reilly, ‘some people say’ een slim voorwendsel om oncontroleerbare meningen in te brengen in het gesprek, zo laat Outfoxed zien. Het werkte wel: de benadering van Fox News bleek zowel succesvol als lucratief.
Greenwalds politieke pamflet komt enigszins traag op gang en heeft met linkse kopstukken als Bernie Sanders en Al Franken ook een wat eenzijdige bronnenlijst, maar overlegt uiteindelijk overtuigend bewijsmateriaal van de ontzettend partijdige manier waarop Fox bericht over onderwerpen als het homohuwelijk, abortus en de verkiezingen van 2000, waarbij de rechtse zender het pleit echt in het voordeel van de Republikein George W. Bush probeert te beslechten.
Diens oorlog in Irak zorgt bovendien voor heel wat tromgeroffel op Fox News. En pijnlijke taferelen. Als Jeremy Glick, de zoon van een man die sneuvelde bij de aanslagen van 11 september 2001, zich in The O’Reilly Factor bijvoorbeeld tegen die oorlog uitspreekt, krijgt hij meermaals van de gastheer te horen dat hij zijn bek moet houden. ‘Ik hoop dat je moeder dit niet zit te kijken.’ Bijna een jaar na het bewuste twistgesprek wordt Glick in uitzendingen nog altijd regelmatig zwartgemaakt door O’Reilly.
Sindsdien heeft het stijfrechtse Fox News bepaald geen gas teruggenomen. Zo heeft de zender, onbewust, de bodem gelegd voor een populistische politicus als Donald Trump, die als president regelmatig blindelings de ‘talking points’ van zijn favoriete programma Fox & Friends doortweet en soms zelfs beleid lijkt te ontwikkelen op basis van wat Murdochs zender hem die dag voorschotelt. Intussen blijkt uit allerlei publicaties dat Fox News-kijkers er inmiddels een geheel eigen wereldbeeld op nahoudt.
‘Fox News maakt zijn kijkers immuun voor bewijsmateriaal dat niet past in hun wereldbeeld’, constateerde Alvin Chang al in dit onderzoek van Vox uit 2018. Inmiddels heeft zich met One America News Network (OANN) bovendien een nóg extremere nieuwszender aangediend, die ongegeneerd naar de gunsten van de Amerikaanse president dingt.
In de nabrander Outfoxed Effect: Ten Years Later blikt Robert Greenwald terug op hoe ze de documentaire maakten (bijvoorbeeld door met een team letterlijk 24 uur per dag Fox News te kijken) en het effect dat die had.
We zijn inmiddels met bijna acht miljard. Toen de documentaire Population Boom (58 min.) werd uitgebracht in 2013, was net de zeven miljard-barrière geslecht. In 1998 waren er nog ‘slechts’ zes miljard wereldbewoners.
In dit tempo wordt de aarde volgens menigeen volstrekt onleefbaar. Multimiljonairs als Ted Turner en David Rockefeller luiden daarom de noodklok in deze film van Werner Boote: opwarming van de aarde en hongersnood zijn op deze manier onvermijdelijk. Over pandemieën wordt nog met geen woord gerept.
In Georgia bezoekt Boote een monument tegen overbevolking, in 1980 door anonieme donoren geplaatst. In acht talen staat daarop geschreven dat de mensheid koste wat het koste moet worden teruggebracht tot maximaal 500 miljoen zielen. Dat is natuurlijk voer voor complotdenkers. Hoe gaan ‘ze’ dat bewerkstelligen?
De Oostenrijkse filmmaker bezondigt zich niet aan dergelijke samenzweringstheorieën. Hij gaat op diverse plekken in de wereld de dialoog aan over het verminderen van de bevolking (in andere landen, dat wel), de Chinese éénkindpolitiek en wereldwijde toegang tot anticonceptiemiddelen.
Interessante materie, dat zeker. Alleen wel wat praterig uitgewerkt. Population Boom bevat ook zeker interessante gesprekken, waarin de gevaren van overbevolking op sommige terreinen soms ook worden gerelativeerd, maar wordt nooit een sprankelende vertelling waarbij je van de ene in de andere verbazing valt.
Al leveren Boote’s vergeefse pogingen in de slotscène om in Bangladesh, het drukstbevolkte land ter wereld, de bus te nemen wel degelijk bijzondere taferelen op. Zeker als hij daarna ook nog letterlijk op de trein belandt, te midden van een aanzienlijk deel van die snel uitdijende wereldbevolking.
In de hoogtijdagen van de Koude Oorlog zouden ze Amerikaanse atoomgeheimen hebben doorgespeeld aan aartsvijand de Sovjet-Unie. Het echtpaar Julius en Ethel Rosenberg werd in 1953 ter dood gebracht. Ruim 65 jaar later portretteert hun kleindochter Ivy Meeropol de man die een sleutelrol speelde in hun veroordeling: Roy Cohn (1927-1986), een jonge advocaat die destijds aan de vooravond stond van een prachtige carrière als rechterhand van communistenjager Joe McCarthy, raadsman van de georganiseerde misdaad in New York én lichtend voorbeeld van een jonge, ambitieuze zakenman uit die stad, ene Donald Trump.
Die laatste rol, als mentor van de huidige Amerikaanse president, vormde onlangs al het uitgangspunt voor een andere film over de man die ook wel ‘de verpersoonlijking van slechtheid’ is genoemd: Where’s My Roy Cohn? (2018], een tamelijk traditionele en doeltreffende biografie van Matt Tyrnauer. De openingsscène van Bully. Coward. Victim. The Story Of Roy Cohn (98 min.) maakt direct duidelijk dat Meeropol een persoonlijkere aanpak voor ogen heeft: in oude zwart-wit beelden spreekt ze als klein meisje met haar vader Michael over de terechtstelling van diens ouders. Haar familie heeft aan den lijve ondervonden wat de gevolgen kunnen zijn van de rücksichtslose handelswijze van Cohn, die de verklaring van een belangrijke getuige tegen haar grootouders op een onoorbare manier zou hebben beïnvloed.
Tegelijkertijd probeert de documentairemaakster met bronnen als filmmaker John Waters (die Cohn, als homo die zijn hele leven in de kast bleef, regelmatig tegenkwam op een soort gayparadijs), collega-advocaat Alan Dershowitz (waarmee hij aan de geruchtmakende zaak tegen Claus von Bülow werkte), en roddelcolumniste Cindy Adams (die hij regelmatig van nieuwtjes voorzag over lieden die hij in verlegenheid wilde brengen) ook een tamelijk traditioneel portret van het ‘larger than life’-personage Roy Cohn te schetsen. Die twee verhaallijnen komen alleen niet altijd even soepel samen, waardoor de film soms een wat rommelige indruk maakt.
Via onlangs ontdekte audiocassettes van een interview dat journalist Peter Manso in 1980 met hem deed voor een Playboy-profiel komt de man met de spottende lach, boksersneus en bijzonder kille ogen zelf ook nog aan het woord, waarbij hij nooit om een scherpe oneliner verlegen lijkt te zitten. Behálve als het gaat over zijn eigen seksuele geaardheid en de dodelijke ziekte die hij uiteindelijk zou oplopen, een publiek geheim dat hem, ongewild, tot een belangrijk personage in de theatervoorstelling Angels In America zou maken. Dat verborgen leven krijgt veel aandacht in deze onevenwichtige film, die natuurlijk ook inzoomt op zijn rol als mentor van de jonge Trump, in Cohns ogen een genie met een gouden toekomst.
Van de executie van de Rosenbergs heeft Roy Cohn volgens eigen zeggen nooit ook maar een nacht wakker gelegen. Die kregen gewoon hun verdiende loon. Zelfs als hun zoon Michael Meeropol hem in een tv-programma confronteert met gerommel in de rechtszaak tegen zijn ouders geeft Cohn geen duimbreed toe en houdt vast aan zijn eigen werkelijkheid. Een modus operandi waarvan ook zijn protegé, op wie hij zonder enige twijfel trots zou zijn geweest, als president van de Verenigde Staten zijn handelsmerk heeft gemaakt. Zo leeft Roy Cohn voort: als de man die eerst het McCarthyisme en later Donald Trump (mede) mogelijk maakte.
Één onfortuinlijk ogenblik, dat in deze documentaire talloze malen wordt herhaald, ook in slow-motion, zou Andrés Escobar fataal worden. Tijdens het WK-voetbal van 1994 in de Verenigde Staten veranderde de Colombiaanse verdediger per ongeluk een bal van richting. Die verdween prompt in eigen doel en leidde zo de vroegtijdige uitschakeling in van het nationale elftal, waarvan hij de aanvoerder was. Alsof de gebeurtenissen werden gestuurd door een ‘mano negra’, een zwarte hand. Die bovendien nog lang niet klaar bleek te zijn.
Colombia was in die tijd verwikkeld in een burgeroorlog, waarin die andere Escobar, drugsbaron Pablo, de absolute hoofdrol claimde. In een betere wereld hadden de paden van The Two Escobars (104 min.) elkaar nooit gekruist, maar in het verscheurde Zuid-Amerikaanse land, waar de kartels ook op het voetbalveld de strijd aanbonden met elkaar, móesten ze elkaar wel ontmoeten. Andrés speelde voor het door Pablo gefinancierde Atlético Nacional Medellin, de eerste Colombiaanse ploeg die de Copa Libertadores, het clubkampioenschap van Zuid-Amerika, won in 1989. Bij de grote concurrent América waste intussen het concurrerende Cali-kartel zijn drugsmiljoenen wit.
In deze enerverende film uit 2010 brengen Jeff en Michael Zimbalist die twee verhalen samen: de totale verwording van Colombia, verpersoonlijkt door Pablo Escobar, de nietsontziende maffiabaas die zich in het openbaar graag voordeed als weldoener en zelfs, om zijn eigen belangen te beschermen, de politiek inging. En, parallel daaraan, de opmars van datzelfde Colombia als voetbalgrootmacht en serieuze kanshebber voor het wereldkampioenschap. Waarbij smaakmakers als doelman René ‘El Loco’ Higuita (bekend van zijn spectaculaire scorpion kicks), dirigent Carlos Valderrama (‘De Witte Gullit’) en de dartele aanvaller Faustino Asprilla meteen een perfect uithangbord vormden voor de narcostaat, die wel wat aan z’n imago mocht doen.
Die twee ontwikkelingen zorgden voor een totale verwevenheid van sport en georganiseerde misdaad, vervat in de nefaste term ‘narcovoetbal’, en leidde ook daadwerkelijk tot onderonsjes tussen gangsters en topspelers. Op feestjes van Pablo Escobar kon de onkreukbare verdediger Andrés Escobar zomaar naast Jhon Jairo Vásquez Velásquez, bijgenaamd Popeye, komen te zitten. Een man die als rechterhand van de baas van het Medellin-kartel jarenlang de allervuilste klusjes opknapte. ‘Ik heb hoogstpersoonlijk zo’n 250 mensen naar de andere wereld geholpen’, beweert hij met een stalen gezicht in The Two Escobars. ‘Maar alleen een psychopaat houdt de precieze score bij.’
De gebroeders Zimbalist tekenen de desolate staat van Colombia in de jaren negentig met een uitbundige collectie archiefmateriaal op, larderen de gebeurtenissen met essentiële bronnen uit de directe omgeving van de beide Escobars (hun zussen, geliefden, directe collega’s, concurrenten en politici) en brengen het geheel met dampende muziek helemaal aan de kook. Zowel het bloedbad in de straten van Colombia als de sequenties van het ontketende voetbalelftal, dat gaandeweg steeds directer wordt geconfronteerd met het grootschalige geweld in eigen land, krijgen daardoor een enorme urgentie.
The Two Escobars is zonder twijfel één van de beste voetbaldocumentaires aller tijden. Een film die de sport portretteert als een afspiegeling van de wereld waarbinnen die wordt gespeeld. En een naargeestige verbeelding van die befaamde uitspraak van Rinus Michels: in het Colombia van de twee Escobars is voetbal inderdaad (drugs)oorlog.
Haat valt af te leren. Is logisch. Beschermt ons. Wordt doelbewust ingezet. Kan besmettelijk zijn. Én maakt héél veel kapot.
Aan de hand van zes subthema’s en een daarbij behorende wetenschapper schetst de docuserie Why We Hate (264 min.), geregisseerd door Geeta Gandbir en Sam Pollard en geproduceerd door Steven Spielberg en Alex Gibney, de psychologische, genetische, sociologische, juridische, neurologische en biologische achtergronden van de menselijke behoefte om De Ander te wantrouwen, beschimpen of zelfs bestrijden. Dit levert interessante inzichten en dwarsverbanden op, die met soms schokkende beelden worden geïllustreerd.
Over tribalisme bijvoorbeeld, een fenomeen dat zowel zichtbaar is in de rivaliteit tussen voetbalclubs als de permanente stammenstrijd tussen de Democratische en Republikeinse partij in de Verenigde Staten en de steeds weer oplaaiende oorlog tussen Israël en de Palestijnen. Hopeloze kwesties ogenschijnlijk, waarbij ‘de psychologie van het slachtofferschap’ (ook al behoor je tot de bovenliggende partij) een dominante rol lijkt te spelen. Wetenschappelijke experimenten tonen echter aan dat die verhoudingen wel degelijk zijn te reframen – al leidt dat helaas niet per definitie ook tot betere verhoudingen.
Het blijft tevens pijnlijk hoe effectief propaganda kan zijn als middel om een andere bevolkingsgroep te dehumaniseren. De bijbehorende weerzinwekkende beelden – de Obama’s als apen, moslims als vleesgeworden bommen en Joden als afgezanten van de Duivel – mogen dan bekend zijn, het blijft nauwelijks te bevatten dat mensen bereid zijn om dit soort vuiligheid te produceren en consumeren. En de gevolgen daarvan zijn onmiskenbaar. In Rwanda werden de Tutsi’s in de jaren negentig bijvoorbeeld stelselmatig door kranten en radiostations van de Hutu-meerderheid uitgemaakt voor ‘kakkerlakken’. En wat doe je met zulke beesten? Juist: kapot maken.
Met verve slalomt de zesdelige serie Why We Hate verder langs de burgeroorlog in het voormalige Joegoslavië, Pol Pots Cambodja en het Hongarije van Viktor Orbán, zoomt in op het Internationaal Strafhof in Den Haag, de Charleston Church Shooting en de beruchte Milgram– en Stanford Prison- experimenten (en de rol van instructie daarbij) en introduceert haatzaaiers die tot inkeer zijn gekomen, zoals een voormalige neonazi, ex-extremistische moslim en oud-lid van de omstreden Westboro Baptist Church. Uit hun gezamenlijke relaas kan tóch hoop worden geput. Als voorbeelden daarvan focussen Gandbir en Pollard op hoe Zuid-Afrika Apartheid en Duitsland het Derde Rijk achter zich hebben gelaten.
Er is uiteindelijk ook geen alternatief voor het loslaten van de haat, zo wordt glashelder. Met het ontmenselijken van de ander, stelt mensenrechtenadvocaat Patricia Viseur Sellers bijvoorbeeld, doen we ook onze eigen humaniteit geweld aan.
‘If it bleeds, it leads.’ Curtis Sliwa, de flamboyante New Yorker die eind jaren zeventig de militante burgerwacht The Guardian Angels oprichtte, heeft een eenvoudige verklaring voor de enorme ophef rond Bernhard Goetz. Net als Sliwa vond deze ‘Subway Vigilante‘ dat het hard nodig was dat de stad veiliger werd gemaakt.
En net als Paul Kersey, het Charles Bronson-personage uit de omstreden Death Wish-speelfilmreeks, besloot hij om het recht in eigen hand te nemen. De man, die enkele jaren daarvoor was overvallen, schoot vier zwarte jongens neer in de metro en groeide zo binnen de kortste keren uit tot het middelpunt van een enorme mediahype. Bernhard Goetz werd zowel gebombardeerd tot ‘poster boy’ voor de National Rifle Association als uitgemaakt voor schietgrage racist, die in koele bloede een stel ‘nikkers’ had afgemaakt.
Trial By Media (367 min.) belicht zes van dit soort spraakmakende true crime-verhalen en brengt ze met direct betrokkenen, aanklagers, advocaten, activisten en politici opnieuw in kaart. Van de tientallen politiekogels die werden afgevuurd op de ongewapende Afrikaanse immigrant Amadou Diallo (door Bruce Springsteen vereeuwigd in American Skin (41 Shots)) en de geruchtmakende groepsverkrachting in een bar (verfilmd met Jodie Foster onder de noemer The Accused) tot de jongen die, nadat hij in de tv-show Jenny Jones werd geconfronteerd met een liefdesverklaring van een andere man, maar één uitweg zag: zijn wapen.
Zulke dramatische gebeurtenissen worden vervat in gedegen reconstructies, met een stevige bronnenlijst en fraai archiefmateriaal. Die leveren verder geen spraakmakende nieuwe onthullingen op en resulteren ook niet in een soort metavisie op de rol van de pers in dit soort zaken (zoals bijvoorbeeld het Nederlandse televisieprogramma Medialogica steeds probeert te vinden). Trial By Media is vooral een hervertelling van spannende en schokkende verhalen die zich stuk voor stuk afspeelden onder het oog van een groot publiek, dat door verschillende partijen slim werd bespeeld en zo ook weer invloed had op de afwikkeling ervan.
Een erg smakelijk voorbeeld daarvan is de gang van zaken rond de strafzaak tegen de protserig rijke zorgondernemer Richard Scrushy (HealthSouth) uit Alabama. Hij wordt beschuldigd van grootschalige fraude en start vervolgens, om de gunst van het volk (weer) te winnen, een soort tweede carrière als tv-dominee. ’s Mans advocaten maken van zijn rechtszaak intussen een onvervalste ‘good ol’ boy-show’. Met smeuïge verhalen houden ze pers en publiek zoveel mogelijk uit de buurt van de feiten. En dat werkt: want een goed verhaal, zo luidt een andere boutade van en over de media, moet je niet dood checken.
Zou voormalig minister van Buitenlandse Zaken, nationaal veiligheidsadviseur van de Verenigde Staten én winnaar van de Nobelprijs voor de Vrede Henry Kissinger vanwege misdaden tegen de menselijkheid voor het Internationaal Strafhof in Den Haag moeten worden gedaagd? Waarom zou de gelauwerde diplomaat, een graag geziene gast in de media (ook door hemzelf), niet hetzelfde lot moeten ondergaan als pak ‘m beet Slobodan Milosevic en Augusto Pinochet?
Voornaamste verschil: Kissinger is een politicus uit de Verenigde Staten, een land dat zweert bij de internationale rechtsorde. Zolang het zich daar zelf niet aan hoeft te houden. In The Trials Of Henry Kissinger (79 min.) uit 2002, gebaseerd op een boek van Christopher Hitchens, zet regisseur Eugene Jarecki de ‘aanklacht’ tegen de machtspoliticus op een rij. Die is gestoeld op ‘s mans betrokkenheid bij conflicten in Vietnam, Cambodja, Chile en Oost-Timor.
Als aanklagers fungeren historici en goed ingevoerde journalisten zoals Seymour Hersh, daar tegenover neemt Kissingers voormalige collega Alexander Haig de rol van getuige à decharge op zich. De man zelf zwijgt in alle toonaarden, maar is via uitgebreid archiefmateriaal toch prominent aanwezig. Vanuit al die bronnen komt een vrij consistent beeld naar voren: van een meester in ‘plausible deniability’, die geen woorden nodig heeft om te communiceren wat hij wil en dus ook verdomd lastig op woorden is te pakken.
Intussen schetst deze scherpe film, waarin acteur Brian Cox als verteller fungeert, met verve de duistere achterkant van de internationale politiek, waarbij individuele mensen niet meer dan pionnen lijken te zijn op een levensgroot schaakbord – waar ze elk ogenblik ook weer vanaf geslagen kunnen worden.