Seen & Heard: The History Of Black Television

HBO Max

Ze hebben hun positie moeten bevechten en bevechten en bevechten. De Amerikaanse televisie was van oudsher een wit bastion, waar Afro-Amerikanen heel lang een volstrekt ondergeschikte rol speelden. Op het scherm waren ze veroordeeld tot bij-of schurkenrollen, achter de schermen kregen ze nauwelijks ruimte of moesten ze zich uiteindelijk toch schikken naar een witte man – ook al had die soms best goede intenties, zoals Norman Lear, de man achter de ‘zwarte’ sitcoms Sanford And Son, Good Times en The Jeffersons.

In het lijvige tweeluik Seen & Heard: The History Of Black Television (146 min.) belicht Giselle Bailey deze getroebleerde geschiedenis, een weerspiegeling van de emancipatiestrijd die Zwart Amerika sowieso al sinds jaar en dag voert, met Afro-Amerikaanse kopstukken van voor en achter de schermen zoals Tyler Perry, Shonda Rhimes, Issa Rae, Lena Waithe en Ava DuVernay. Hun verhalen over stereotypen en karikaturen, misstanden in verleden en heden en het belang van representatie voor het zelfbeeld van Amerikanen van kleur zijn gelardeerd met fragmenten uit beeldbepalende televisieprogramma’s zoals The Cosby Show, In Living Color en Black-ish.

‘Ik wilde zwartheid vermenselijken’, vertelt Oprah Winfrey, die met haar immens populaire talkshow, die inmiddels is uitgegroeid tot een heus imperium, bewust stelling nam en de keuze maakte om positieve verhalen te gaan vertellen. Zo maakte zij in Amerika’s huiskamer ruimte voor de mensen, onderwerpen en thema’s van de zwarte gemeenschap. Inmiddels heeft een nieuwe generatie Afro-Amerikaanse makers zoals zij z’n eigen platforms gecreëerd en zo een positie verworven in de entertainmentindustrie. Het belang daarvan voor de beeldvorming en het zelfbeeld van Zwart Amerika wordt er in Sean & Heard met tal van voorbeelden flink in gehamerd.

Deze viering van de zwarte televisiecultuur wordt daardoor soms ook bijna een lange spot voor zwarte makers, hun producties en de kritiek die zij hebben op de wereld waarbinnen zij moeten opereren. Dat heeft ongetwijfeld z’n waarde, maar voelt soms ook wel heel erg als een preek voor eigen parochie.

Paid In Full: The Battle For Black Music

BBC

Tekenen bij het kruisje. Daar kwam het in de afgelopen honderd jaar vaak op neer voor Amerikaanse artiesten. Pas later bleek dan wat zo’n platencontract inhield – en dat het doorgaans niet de mensen die de muziek maakten waren die er rijk van werden. Dat gold dubbel zo hard voor zwarte performers, die soms op een wel heel geniepige manier werden uitgeknepen. Hun strijd om artistieke vrijheid en financiële onafhankelijkheid duurt, getuige Paid In Full: The Battle For Black Music (180 min.), nog altijd voort.

Toonaangevende artiesten zoals Bessie SmithBillie Holiday en Nina Simone kregen in de beginjaren van de muziekbusiness vaak nog een vast bedrag per opnamedag betaald. Als daar vervolgens een hit uitrolde, werd iedereen daar rijk van – de witte mannen voorop –behalve zij. En anders was er wel een louche manager, zoals bij Louis Armstrong, die z’n cliënt op slinkse wijze helemaal leeg trok. ‘What a wonderful world’, croont de jazzgigant met een kamerbrede glimlach tijdens een optreden, als de kwestie wordt aangesneden in deze boeiende driedelige serie van Guy Evans.

Exploitatie van zwarte artiesten is van alle tijden. We zijn zo blut als maar kan, meldt de succesvolle meidengroep TLC bijvoorbeeld na de uitreiking van de Grammy Awards in 1996. De manoeuvres om geld weg te sluizen blijken eindeloos. In de jaren vijftig worden bij de composities van rock & roll-held Chuck Berry bijvoorbeeld doodleuk ook andere rechthebbenden opgevoerd, die niets te maken hebben met het ontstaan van zijn songs. Voor de man zelf blijft er nog maar een klein deel van de opbrengsten over, waarvan de gemaakte, vaak flink opgevoerde kosten dan nog worden afgetrokken.

Andere truc: maak een beschaafde witte versie van een zwarte hit, zoals Pat Boones brave versie van de Little Richard-hit Tutti Frutti, en zet die vervolgens wél goed in de markt. Dan stroomt het geld – het is in feite steeds hetzelfde liedje – weer op de juiste plek binnen. Er zijn uitzonderingen: soulzanger Sam Cooke probeert in de sixties met een eigen platenlabel financiële autonomie te verwerven. Hij krijgt navolging via de zwarte labels MotownStax en Def Jam, die echter stuk voor stuk zullen worden uitgebuit, weggeconcurreerd of overgenomen door witte mannen met diepere zakken.

Artiesten zoals Smokey RobinsonGloria GaynorNile RodgersChaka KhanIce-T en een keur aan kenners van de muziekindustrie vertellen in deze serie ‘graag’ over de misstanden waarmee ook zij zijn geconfronteerd. Paid In Full is overigens meer dan één grote klaagzang. Ook de initiatieven van eigengereide en ondernemende artiesten zoals PrinceJay-ZKendrick LamarrStormzy en Jessie Reyez, die een nieuw zelfbewustzijn hebben laten zien, komen aan de orde. Master P vat die attitude heel aardig samen. ‘Als een witte man me een miljoen dollars biedt, hoeveel zou ik dan werkelijk waard zijn?’

De meeste verhalen in deze fijne miniserie, bijeengehouden door verteller Zawe Ashton, zijn al wel eens verteld, maar hier worden ze vanuit een heldere invalshoek – wie wordt er rijk van? – verteld en in een bredere historische context geplaatst, zowel van de ontwikkeling van de muziekbusiness als de emancipatie van zwarte Amerikanen. En de vertelling is natuurlijk gelardeerd met fijne performances van baanbrekende artiesten zoals Ruth Brown, The Supremes, Sam & Dave, Public Enemy en Lil Nas X.

In de afgelopen jaren heeft zich met het streamen van muziek, laat de slotaflevering zien, overigens alweer een nieuwe manier aangediend om (zwarte) artiesten te exploiteren. Naar hoe de grote platenlabels Warner, Universal en Sony daarmee omgaan en terugkijken op het beladen verleden, blijft het overigens gissen. Want die wilden documentairemaker Evans niet te woord staan en houden ’t bij een schriftelijke verklaring.

Être Noir À L’Opéra

Arte

Met het Manifeste De La Question Raciale A L’Opéra National De Paris gooien vierhonderd medewerkers van de Opéra van Parijs in het najaar van 2020 de knuppel in het hoenderhok: het prestigieuze gezelschap moet nu eindelijk eens inclusiever worden. De ondertekenaars bepleiten het afschaffen van praktijken die voortkomen uit kolonialisme en/of slavernij. Geen ‘blackface’ of ‘yellowface’ dus meer. En een divers repertoire en materiaal, zoals make-up en maillots, dat is aangepast aan de huidskleur van de artiesten. Het moet, kortom, afgelopen zijn met ballet als een typisch witte kunstvorm.

Ook de 23-jarige danser Guillaume Diop zet zijn handtekening. Drie jaar later wordt hij gekozen tot étoile, de eerste zwarte sterdanser van L’Opéra. ‘Als je zwart en Aziatisch bent, heb je te maken met positieve discriminatie’, vertelt hij in Être Noir À L’Opéra (52 min.), de film die Virginie Plaut en Youcef Khemane maakten over het delicate proces dat in de afgelopen jaren binnen het door en door witte instituut is ingezet. ‘Elke keer als je iets bereikt, vraag je je af of het daardoor komt. Daarom heb ik me kapot gewerkt, want ik wilde niet dat mensen zeggen: je hebt dat alleen bereikt omdat je zwart bent.’

Sulivan Loiseau, die later in de documentaire wordt geïntroduceerd als hoofdpersoon, herkent dat gevoel. De contrabassiste uit Martinique is vooralsnog veroordeeld tot een volledig witte orkestbak, waarin ze samen met haar collega’s de voorstelling De Notenkraker instudeert. Ook op het conservatorium was ze al de eerste zwarte vrouw. Ze doet er laconiek over. Klassieke muziek is nu eenmaal de muziek van witte Europeanen, legt Sulivan uit aan een toetseniste van kleur, met wie ze thuis muziek opneemt. ‘Dus is het raar dat er meer witten zijn? Niet per se.’ Soms wil je echter onder mensen zijn die je niets hoeft uit te leggen over racisme of discriminatie.

Binnen de ‘adviescommissie diversiteit’ wordt intussen besproken wat er en wel niet kan binnen die inclusieve realiteit, waarin oude zekerheden ruimte moeten maken voor nieuwe uitgangspunten en niet alleen de dansers op hun tenen lopen. Deze film, die evenveel onwennige gesprekken en discussies als zorgvuldig gearrangeerde balletscènes bevat, doet in dat verband enigszins denken aan White Balls On Walls, de documentaire van Sarah Vos over de herijking van het Stedelijk Museum Amsterdam. Verandering komt nu eenmaal nooit zonder strijd. Tegelijkertijd blijft ook gewoon gelden: geen geluk zonder schoonheid.

Celtics City

HBO Max

F**k The Celtics, heet de vijfde aflevering van deze negendelige docuserie van Lauren Stowell over het succesvolste basketbalteam uit de NBA-historie. De Boston Celtics zijn in de zomer van 2024 voor de achttiende keer Amerikaans kampioen geworden. Of zoals ze ‘t in de Verenigde Staten zeggen: wereldkampioen.

De epische reeks Celtics City (540 min.) gaat terug naar het begin: de start van de National Basketball Association. Basketbal geldt dan als een B-sport, veel minder populair dan bijvoorbeeld honkbal of ijshockey. Vanaf begin jaren vijftig meldt de sterrenploeg van coach Arnold ‘Red’ Auerbach (die vanaf 1969 directeur zal worden, een functie die hij tot aan zijn dood in 2006 zal bekleden) zich als één van de grote teams van het Amerikaanse basketbal. De Celtics-dynastie dient zich aan.

Basketbal is dan nog vooral een witte sport. De Celtics hebben in ‘point guard’ Bob Cousy een aansprekend boegbeeld. Pas als de zwarte ‘center’ Bill Russell zich bij het team voegt, vallen de puzzelstukjes echter in elkaar. Vanaf 1958 winnen ze acht keer achter elkaar de landstitel (herstel: wereldtitel). Aan het eind van zijn carrière leidt Russell, als eerste zwarte coach in de NBA-historie, zijn team ook nog naar twee kampioenschappen. In totaal wint hij er elf, in slechts dertien jaar.

Russell manifesteert zich ook nadrukkelijk binnen de burgerrechtenbeweging. De verhoudingen tussen zwart en wit lopen sowieso als een rode draad door deze serie. Want Boston is een gesegregeerde stad en heeft bepaald geen goede reputatie onder zwarte Amerikanen. Dat wordt in de jaren tachtig nog eens bevestigd door de rivaliteit tussen Earvin ‘Magic’ Johnson van The Los Angeles Lakers, de hoop van zwart Amerika, en de ‘great white hope’ Larry Bird, de sterspeler van Boston.

‘Fuck The Celtics’, verwoordt Laker James Worthy dan een sentiment dat breed wordt gevoeld in de Amerikaanse basketbalwereld. The Celtics zijn een gehaat wit team geworden, in een league die inmiddels grotendeels zwart is. Ooit was dat wel anders: Auerbach selecteerde met Chuck Cooper de eerste zwarte speler en stelde ook als eerste een geheel zwart line-up op, in een tijd dat veel teams nog een zwartenquotum hanteerden. Die baanbrekende keuzes zijn naar de achtergrond verdreven.

En als de succesploeg rond Larry Bird met pensioen gaat, komt de klad erin bij The Celtics. Het lijkt zelfs alsof er een vloek rust op de kampioenen uit Boston, die hun beoogde vaandeldragers Len Bias en Reggie Lewis vroegtijdig kwijtraken, afscheid moeten nemen van hun vaste thuisbasis The Boston Garden en sterspeler Paul Pierce lijken kwijt te raken na een steekpartij. Dan bereikt deze meeslepende serie zijn dieptepunt, waarna de wederopstanding van The Boston Celtics gestalte kan krijgen.

Lauren Stowell kan bij haar geschiedschrijving van de Amerikaanse sportdynastie terugvallen op bijzonder fraai archiefmateriaal en een keur aan Celtics-helden, waaronder Bob Cousy, Larry Bird en de huidige ster Jaylen Brown, allerlei basketbal-insiders en prominente ‘Bostonians’ zoals de leden van New Edition, nieuwspresentator Lawrence O’Donnell en popzanger Donnie Wahlberg (die met zijn groep New Kids On The Block nog een onofficieel Celtics-clublied Hangin’ Tough uitbracht). 

Met typisch Amerikaanse zwier en bravoure weet Stowell hun ‘Celtic Pride’ te pakken te krijgen. Een attitude die nog het best werd belichaamd door die onverwoestbare voorman Red Auerbach. ‘Als ik al die vlaggen zo zie’, wijst die naar de groene banieren in de thuishaven van de Celtics, die stuk voor stuk een kampioenschap representeren, ‘staan die voor mensen, zweet, werk en de prijs betalen voor de overwinning.’

Free At Last: Onopgeloste Verhalen Over Apartheid

VPRO

Ruim veertig jaar was Zuid-Afrika, onder de noemer Apartheid, een volledig gesegregeerd land. Een kleine minderheid van witte Afrikaners, veelal van Nederlandse afkomst, regeerde met harde hard over de zwarte meerderheid van de bevolking. Nelson Mandela, de leider van het African National Congress (ANC) zat bijvoorbeeld bijna dertig jaar in de beruchte gevangenis van Robbeneiland.

Premier Hendrik Verwoerd (1958-1966), die wordt beschouwd als de architect van Apartheid, bleef volgens zijn kleinzoon Wilhelm altijd stug volhouden dat het systeem een voorbeeld van ‘goed nabuurschap’ was: iedere etnische groep kreeg immers z’n eigen thuisland. Toen Apartheid in 1990 officieel werd afgeschaft en Mandela enkele jaren later president werd namens het ANC, had de zwarte bevolking echter nog heel wat wonden te likken.

Via een Truth & Reconciliation Commission (TRC) probeerde Zuid-Afrika in die jaren schoon schip te maken. De driedelige docuserie Free At Last: Onopgeloste Verhalen Over Apartheid (152 min.) van Xoliswa Sithole, Misha Wessel en Thomas Blom laat zien dat zo’n waarheidscommissie zeker geen wondermiddel is. Van de driehonderd zaken die de TRC destijds wilde laten vervolgen, heeft er nog niet één tot een veroordeling of gevangenisstraf geleid.

De wonden van het bloedbad in Sharpeville in 1960, waarbij de Zuid-Afrikaanse politie het vuur opende op ongewapende demonstranten tegen de Apartheidspolitiek, blijken ruim zestig jaar later bijvoorbeeld nog altijd niet geheeld. Volgens nabestaanden en direct betrokkenen waren er destijds veel meer doden dan het officiële aantal van 69. Erkenning daarvoor is altijd uitgebleven – zoals ook het lot van sommige slachtoffers nog altijd onduidelijk is.

De politieke activist Ahmed Timol zou verder in 1971 uit het raam zijn gesprongen bij het John Vorster Square Police Station in Johannesburg. Zijn broer Mohammad is ervan overtuigd dat hij in werkelijkheid naar beneden is geduwd. Die mening wordt gedeeld door Tilana Stander, de dochter van politieman Joao Rodrigues. Hij zou verantwoordelijk zijn geweest voor de marteling en dood van Timol. Zijn dochter besluit nu om het onderzoek een handje te helpen.

Via zulke voorbeelden toont deze krachtige miniserie, waarvoor de Zuid-Afrikaanse journaliste Iman Rappetti als verteller fungeert, hoe het verleden nog altijd de hedendaagse verhoudingen dicteert. Chappie Klopper, die als voormalig lid van het moordcommando Vlakplaas tegen z’n ex-collega’s getuigde en zich nu voor het eerst voor de camera uitspreekt over zijn eenheid, moet bijvoorbeeld nog altijd over zijn schouder kijken. Hij voelt zich nergens veilig.

Ephraim Mfalapitsa wordt eveneens gehaat. Hij was ooit lid van de gewapende ANC-vleugel MK, maar verliet de organisatie omdat hij medeplichtig werd gemaakt aan een interne afrekening. Tegenwoordig staat hij te boek als de informant die in 1982 de de zogenaamde ‘Cosas Four’ verlinkte bij Vlakplaas. De vader van Tshepo Mokgatle werd daarna vermoord door het commando. Sindsdien vecht zijn zoon, destijds nauwelijks een maand oud, tevergeefs voor gerechtigheid.

‘Mensen zoals ik, die hebben gemoord, moeten praten’, stelt Stefaans Coetzee, een voormalig lid van een witte extreemrechtse militie dat tot inkeer is gekomen. ‘Die verhalen zijn nodig om Zuid-Afrika te laten helen.’ Dat gaat alleen zeker niet vanzelf. Zolang bepaalde (in)direct betrokkenen de verantwoordelijkheid voor hun daden kunnen ontlopen, blijven het verdriet en de pijn van slachtoffers en nabestaanden onverminderd opspelen en voor spanningen zorgen.

Afgaande op Free At Last gaan er nog wel wat jaren overheen voordat Zuid-Afrika zich definitief heeft bevrijd van het juk van Apartheid.

The Battle For Laikipia

MetFilm Sales

‘Als onze koeien gezond zijn, hebben wij overvloed in ons leven’, luidt een oud gezegde van de Samburu-stam. Dat is tegenwoordig alleen bepaald niet meer vanzelfsprekend. Het Laikipia Plateau in Kenia, waar het nomadische volk van oudsher rondtrekt met z’n vee, kampt met aanhoudende droogte. Op zoek naar weiden om te grazen komen Afrikaanse veehouders, zoals de bedachtzame herder Simeon en zijn gezin, dus al snel terecht op de uitgestrekte ranches van witte Kenianen. En dat is vragen om problemen. Want ook zij hebben moeite om het hoofd boven water te houden.

The Battle For Laikipia (93 min.), die ook de idyllische natuurreservaten met bedreigde diersoorten heeft bereikt, zet Kenia’s oorspronkelijke bevolking tegenover de afstammelingen van Britse kolonisten, die het Afrikaanse land allang als thuis beschouwen. De Kifuku Ranch is bijvoorbeeld al meer dan honderd jaar en vier generaties in het bezit van de familie van de witte boerin Maria. Ook zij kennen geen ander leven of thuis en verdedigen dit dus met hand en tand. Confrontaties, aangejaagd dus door klimaatverandering, zijn onvermijdelijk.

Op het Loisaba Conservancy lijkt het nog altijd vredig. Leeuwen, giraffes, olifanten, zebra’s en gazelles kunnen er gewoon hun natuurlijke leven leiden, hooguit bekeken door westerse toeristen. In het landschap is ‘geen enkele menselijk litteken’ te zien, aldus Tom, die al ruim dertig jaar op het natuurreservaat leeft. Ook hij is echter in een bittere strijd verwikkeld geraakt met nomadische veehouders die zijn gras gebruiken om hun dieren te voeden. Matthew Lempurkel, kandidaat bij de parlementsverkiezingen, moedigt hen zelfs aan om zich de boerderijen toe te eigenen.

Nomadisch pastoralisme staat op het punt om uit te sterven, concluderen witte boeren dan weer eensgezind bij een bijeenkomst. ‘De vraag is alleen hoe langzaam en hoe gewelddadig gaat het sterven?’ Want de traditionele speer is bij de Samburu allang vervangen door een AK-47. Zo belicht deze genuanceerde en toch scherpe film van Daphne Matziaraki en Peter Murimi de verschillende kanten van een belangentegenstelling die wel moet ontsporen – óók omdat sommige betrokkenen daarbij een belang lijken te hebben en dus gedurig olie op het vuur gooien.

In wezen kaart The Battle For Laikipia daarmee een vergelijkbare kwestie aan als de klassieke documentaire Mugabe And The White African (2009), waarin indringend werd gedocumenteerd hoe Zimbabwe’s toenmalige president Robert Mugabe doelbewust de verhoudingen tussen zwart en wit op scherp zette en zo een halve burgeroorlog in zijn land ontketende. Ook in Kenia komt ’t tot schermutselingen, waarbij witte boeren zich ernstig bedreigd voelen en hun zwaarbewapende beveiligers koelbloedig het vee van Samburu-herders neermaaien.

De bittere erfenissen van het kolonialisme en klimaatverandering gaan daarbij hand in hand en leiden in deze oogstrelende film, die op temperatuur is gebracht met fraaie muziek, tot een verscheurd land, waarin ogenschijnlijk redelijke mensen zomaar recht tegenover elkaar komen te staan.

Let’s Get Lost

Cherry Pickers

Op 13 mei 1988 viel Chet Baker uit het raam bij het Amsterdamse hotel Prins Hendrik. Zo kwam er op 58-jarige leeftijd een einde aan het veelbewogen leven van de Amerikaanse jazztrompettist. Zowel op Bakers kamer als in zijn lichaam werden sporen van heroïne en cocaïne aangetroffen.

De opnamen voor de documentaire Let’s Get Lost (120 min.) van Bruce Weber waren toen net afgerond. De film, volledig in zwart-wit, ging vier maanden na Bakers dood in première. Weber alterneert daarin tussen de laatste periode van Bakers leven, als de Amerikaanse trompettist en zanger een tamelijk uitgewoonde figuur is geworden, en ‘s mans doorbraak in de jaren vijftig, toen hij werd onthaald als de ‘bad boy’ van de Amerikaanse jazz, z’n opwachting maakte in films en op klassieke foto’s werd vereeuwigd door William Claxton. Het contrast is levensgroot: de muzikale equivalent van James Dean versus een oudere junk die oogt als een verlopen variant op Jack Palance en nét iets te vaak is afgekickt. Met overigens nog steeds permanent een bevallige dame aan z’n arm.

Één ding is in elk geval onveranderd gebleven: zodra Chet Baker z’n instrument ter hand neemt of plaatsneemt voor een microfoon, excelleert hij als geen ander. En daarvoor ruimt Bruce Weber, heel verstandig, meer dan genoeg tijd in. Het levert fraaie, sfeervol uitgelichte muzikale intermezzo’s op. Daarnaast krijgen de muzikant zelf, zijn moeder Vera, enkele (ex-)geliefden, z’n inmiddels volwassen kinderen, een paar collega’s en bekende fans de gelegenheid om herinneringen op te halen en een poging te doen om het enigma Baker te duiden. Voor zangeres Ruth Young was haar relatie met de jazzgigant bijvoorbeeld als ‘leven met Picasso’. Dichter bij grootheid zou ze in haar leven nooit meer komen. Volgens eigen zeggen was ze binnen twintig seconden volledig verslaafd aan hem.

Chet Baker is op dat moment alleen nog getrouwd met zijn derde echtgenote Carol. En die moet natuurlijk helemaal niks hebben van Ruth. Toen hij haar ontmoette is het volgens Carol definitief bergafwaarts gegaan met Chet, een kerel die ook weinig nodig leek te hebben om in de penarie terecht te komen. Weber ontwijkt zulke scherpe randjes – z’n periode in de gevangenis, die eruit geslagen voortanden en hoe hij het liefst high wordt bijvoorbeeld – ook niet in deze straffe film over de man, de muzikant en het fenomeen Chet Baker (1929-1988). En tilt hem zo moeiteloos uit boven het niveau van de gevallen jazzlegende die in Amsterdam roemloos aan zijn einde kwam.

Life Is Not A Competition, But I’m Winning

First Hand Films

De geschiedenis wordt geschreven door de overwinnaars, maar wat betekent dit dan voor degenen waarvan ‘t nooit de bedoeling was dat ze überhaupt zouden deelnemen aan het spel? Met deze vraag begint regisseur Julia Fuhr Mann Life Is Not A Competition, But I’m Winning (79 min.), een hybride van docu en drama over sporters die niet aan de eisen kunnen of willen voldoen die aan Olympische atleten worden gesteld. Want die horen natuurlijk wit, mannelijk en hetero te zijn.

Een collectief van queeratleten begeeft zich naar het Olympisch stadion van Athene om vergeten helden zoals Lina Radke, Stella Walsh en Wilma Rudolph eer te bewijzen – het fictiedeel van deze film. Zeker het verhaal van Walsh is stuitend: als de Olympische kampioene op 69-jarige leeftijd sterft na een gewapende overval, wordt bij de autopsie niet alleen de doodsoorzaak vastgesteld. Tegelijkertijd wordt naar buiten gebracht dat de hardloopster intersekse was. Via zulke pijnlijke verhalen wordt de discriminatie belicht, waarmee vrouwelijke, zwarte en/of LHBTOQ+-sporters krijgen te maken.

Met als dieptepunt de zogenaamde Femininity Certificates, waarvoor atleten moesten aantonen dat ze daadwerkelijk vrouwelijk waren. Dat gebeurde eerst met een controle van hun vrouwelijke geslachtsdelen, daarna via een chromosomentest en tegenwoordig met een check van het testosterongehalte in hun bloed. Als die te hoog is, wordt de sporter uit competitie genomen, zoals bijvoorbeeld de Zuid-Afrikaanse 800 meter-loopster Caster Semenya overkwam. Zulke tests komen overigens pas in beeld bij uitzonderlijke prestaties of sportsters met een toch wel erg mannelijk voorkomen.

Daarnaast belicht Julia Fuhr Mann in deze gestileerde, enigszins bedachte film de persoonlijke verhalen van de transvrouw Amanda Reiter (een Duitse marathonloopster, die na een gewonnen wedstrijd toch werd afgescheept met een zilveren medaille), de voormalige Amerikaanse profvoetbalster Caitlin Fisher (die zich tijdens haar carrière steeds vrouwelijker moest voordoen dan ze zich eigenlijk voelde) en de Oegandese middellange afstandsloopster Annet Negesa (die nooit meer helemaal de oude werd na een verplichte, medisch helemaal niet-noodzakelijke chirurgische ingreep).

Negesa had overigens ook een hoofdrol in de thematisch verwante, welhaast nóg schrijnendere documentaire Category: Woman. Die is traditioneler van opzet, biedt tevens ruimte aan een weerwoord vanuit de sportwereld (beschermen van ‘eerlijke competitie tussen sporters’) en komt daardoor zeker zo hard binnen – al is het ook bij Life Is Not A Competition, But I’m Winning niet moeilijk om mee te voelen met de betrokken sporters en de gewone, kwetsbare mensen die daarachter schuilgaan.

Free Space

Marian Markelo en Boris van Berkum / Zeppers / NTR

Wie mag wat maken? vraagt Karin Junger zich af in Free Space (65 min.), de film die ze in samenwerking met schrijver Stephan Sanders heeft gemaakt over de verlegenheid daarover bij veel hedendaagse kunstenaars. Wie bepaalt dat? Op grond waarvan? En hoe ga je om met de kritiek dat je je op het terrein van een ander hebt begeven?

Toen Junger als witte vrouw enkele jaren geleden een documentaire maakte over haar eigen donkere kinderen en hun vrienden (Ik Alleen In De Klas, 2020), kreeg zij volgens eigen zeggen het verwijt dat ze haar ‘white privilege’ misbruikte. Het was niet aan haar om dat verhaal te vertellen. ‘En ik voelde me ineens de vijand’, vertelt ze in een voice-over, bij de start van deze persoonlijke film, die actuele thema’s zoals identiteit, representatie, cancelen, stereotypen en culturele toe-eigening onderzoekt.

Dat blijkt overigens een stuk lastiger dan gedacht. Veel kunstenaars en kenners die Junger benadert zien af van een bijdrage of haken in een later stadium alsnog af. Bang om hun vingers te branden aan een onderwerp, waarbij de emoties hoog kunnen oplopen. Zangeres Anne-Faye Kops, kind van een zwarte moeder en een witte vader, maakte bijvoorbeeld een theaterconcert over haar gemengde afkomst. Die kwam haar, vanwege haar witte voorkomen, op veel kritiek te staan.

Dit roept de vraag op van wie verhalen zijn. Ligt het ‘ownership’ bij de groepen waarover ze gaan? Wie bepaalt wie bij de groep hoort? En mogen leden van een andere groep zich dan niet over zulke verhalen buigen? Bij zijn voorstelling De Gendermonologen heeft theatermaker Raymi Sambo criticasters bijvoorbeeld duidelijk moeten maken dat hij geen voorstellingen maakt óver mensen, maar mét en vanuit hen. Schrijver Ted van Lieshout ervaart dergelijke discussies als ‘verlammend’.

In de samenwerking tussen de Surinaamse wintipriesteres Marian Markelo en de witte Nederlander Boris van Berkum komen twee werelden samen. Ze maken een soort Delftsblauwe wintikunst. Samen willen ze over de bestaande grenzen heen kijken. Want ‘die kunnen ons beperken in het voortbrengen van mooie dingen’, stelt Marian ferm. Als we blijven uitgaan van oprechte interesse in de ander en verbinding met elkaar, ontstaat er waardevol erfgoed dat echt van ons allen is.

Toch is het onvermijdelijk dat verschillende visies over wat van wie is en wat daarbij mag soms flink botsen. ‘If you are cis, straight and white’, schreef kunstenares Angel-Rose Oedit Doebé bijvoorbeeld op een spiegel, ‘this ain’t for you.’ Het werk riep een venijnige reactie op van haar collega Floyd, die zich wilde afzetten tegen ‘woke-populisme’. Deze venijnige clash resulteert in het enerverendste deel van deze film – al roept de afhandeling ervan vragen op. Want wat vindt Angel-Rose van Floyds respons?

Behoedzaam tast Karin Junger in Free Space het werkterrein van hedendaagse kunstenaars af, dat soms verdacht veel op een mijnenveld lijkt. Als laatste sluit ze aan bij Stephan Sanders, die in gesprek gaat met de ‘zwarte’ Amerikaanse schrijver Thomas Chatterton Williams. Hij schrijft in het boek Self-Portrait In Black And White: Unlearning Race (2019) dat hij niet meer wil meedoen aan ‘het Amerikaanse huidspel’. Het antiracistische discours schiet volgens hem z’n doel voorbij.

Jungers conclusie, in deze boeiende en actuele film, lijkt in het verlengde daarvan te liggen: uiteindelijk hebben al die verschillende mensen meer gemeen met elkaar dan dat ze van elkaar verschillen, stelt ze. Bovendien weten ze zelf echt wel wat goed voor hen is.

Stax: Soulsville U.S.A.

HBO Max

Het platenlabel dat in de jaren zestig en zeventig vanuit Memphis een geheel eigen, typisch zwart soulgeluid ontwikkelt, wordt in 1957 opgericht door twee witte Amerikanen: Jim Stewart en zijn zus Estelle Axton. Met de eerste twee letters van hun achternamen vormen ze de naam Stax Records. Ze willen countrymuziek gaan uitbrengen. En dan stappen in 1960 Rufus Thomas en zijn dochter Carla binnen met een liedje: Cause I Love You. Broer en zus zijn enthousiast en vragen twee plaatselijke tieners om mee te spelen tijdens het opnemen ervan: David Porter, een joch dat vaak in hun platenzaak Satellite Records Store rondhangt en z’n veertienjarige vriend, de multi-instrumentalist Booker T. Jones. Jim Stewart: ‘Dat was het einde van country voor mij.’

Het duurt niet lang of Stax heeft een absolute soulheld op de kop getikt: Otis Redding, een zwarte zanger die ook witte harten weet te raken, zo wordt duidelijk tijdens de eerste Britse tournee van enkele artiesten. Het Amerikaanse label begint daarna ook in eigen land te floreren. En dan slaat het noodlot toe in Stax: Soulsville U.S.A. (211 min.): de 26-jarige Redding en zijn begeleidingsband The Bar-Kays komen eind 1967 om het leven bij een dramatisch vliegtuigongeluk. Stax-muzikant en -producer Steve Cropper krijgt nog dezelfde dag de opdracht om Reddings laatste nummer (Sittin’ On) The Dock Of The Bay af te mixen. Het wordt zijn grootste hit. Voor Cropper is het niettemin een traumatische ervaring. ‘Ik ben nooit over de dood van Otis heen gekomen.’

Enkele maanden later, op 4 april 1968, volgt een tweede drama: de zwarte burgerrechtenleider Martin Luther King wordt vermoord in Memphis, de thuishaven van het soullabel. Die tragische gebeurtenis zorgt ervoor dat de raciale spanningen die de Verenigde Staten dan al enige tijd in hun greep houden ook doorsijpelen naar Stax Records, waar de interraciale band die alle hits inspeelt tot dan toe tamelijk probleemloos heeft samengewerkt. Zwart en wit, hoewel ze elkaar op muzikaal vlak blindelings vinden, dreigen uit elkaar te worden gespeeld. Ongeveer tegelijkertijd wordt het platenlabel uit Tennessee opgevreten door de New Yorkse gigant Atlantic Records. En dat neemt ook meteen maar alle bekende hits mee. Stax is een lege huls geworden.

Deze vierdelige serie van Jamila Wignot, opgeleukt met talloze smakelijke muziekfragmenten en herinneringen van insiders, is dan precies halverwege. Stax moet weer van de grond af aan worden opgebouwd en zal onder de bezielende leiding van hoofd promotie Al Bell, een voormalige deejay die maar wat graag vertelt over zijn jaren bij het toonaangevende soullabel, een tweede glorieperiode ingaan, met de Oscar voor Isaac Hayes’ Shaft-soundtrack en het festival Wattstax (1972), een soort zwart Woodstock, als absolute hoogtepunten. Stax: Soulsville U.S.A. roept die gouden souljaren, waarbij het woord ‘Motown’ overigens verdacht weinig valt, overtuigend op en blaast meteen het stof van bijna vergeten hits van Booker T & The M.G.’sJohnny Taylor en The Staple Singers.

Want hoewel de signatuursongs van Stax Records inmiddels zeker een halve eeuw oud zijn, hebben ze aan kracht en vitaliteit helemaal niets ingeboet.

Zoo Station: The Story Of Christiane F.

Andana Films

Ze was dertien en verkocht haar lichaam voor heroïne. Zelden zal een boek – en later ook de gelijknamige film Christiane F.: Wir Kinder Vom Bahnhof Zoo – zo zijn ingeslagen als het schokkende verhaal van de Berlijnse tiener Christiane Felscherinow. In de tweede helft van de jaren zeventig was zij terechtgekomen op de ‘Kinderstrich’, een tippelzone vlakbij het station Zoologischer Garten. Daar probeerde zij, en de talloze verslaafde jongens en meisjes zoals zij, te overleven. Sommigen hadden wel 100 Mark per dag nodig om te kunnen blijven ‘drücken’. Christiane werd hun gezicht, de verpersoonlijking van een soort heroïne-epidemie die toentertijd huishield in Europa.

In Zoo Station: The Story Of Christiane F. (52 min.) probeert Claire Laborey die desolate plek en tijd op te roepen. Daarvoor kan ze teruggrijpen op archiefinterviews met Felscherinow en beelden van de destijds nog verscheurde Duitse stad. Zelf heeft ze vooral gesproken met secundaire bronnen: een journalist van de krant Der Stern, verslavingsdeskundige, straatwerker, schrijver, acteur, jeugdwerker en historicus. Zij schetsen hoe ontheemde jongeren probeerden te ontsnappen aan de betonnen jungle in de achterstandswijk Gropiusstadt en de beknellende atmosfeer in het naoorlogse Duitsland, die ook al tot terroristische acties van de Rote Armee Fraktion had geleid.

Deze tv-docu gaat dan ook meer over het fenomeen Christiane F. en de generatie die zij representeert dan over de persoon daarachter, de getroebleerde Christiane Felscherinow. Al wordt er natuurlijk wel regelmatig geciteerd uit haar schokkende boek. ‘Ik neem mijn dosis van het poeder’, schreef ze bijvoorbeeld. ‘Het is bitter en irriteert. Eerst is dat alles wat ik nodig heb. Ik probeer de drang om te kotsen te bedwingen en spuug dan toch wat uit. En dan komt ‘t, heel snel. Mijn armen en benen worden zwaar, zwaar, zwaar en tegelijkertijd ongelooflijk licht. Ik ben verschrikkelijk moe en het is geweldig. Al mijn problemen zijn in één keer weg. Ik heb me nog nooit zo goed gevoeld.’

Van haar relaas ging destijds een afschrikwekkende werking uit – een keiharde aanpak van ‘junks’ was bijvoorbeeld het rechtstreekse gevolg – maar het sprak tegelijkertijd ook tot de verbeelding van jongeren die tijdens en direct na de eerste punkgolf opgroeiden. En de esthetiek van de Christiane F’s van het Bahnhof Zoo kreeg later zelfs nog een reprise via de ‘heroin chic’-trend en dient nog altijd, laat deze informatieve docu zien, als inspiratiebron voor een modemerk zoals Heroin Kids. Het is de vraag of Christiane Felscherinow, die moeite bleef houden om zich definitief los te weken van het drugsmilieu, daarvoor net zoveel royalty’s heeft ontvangen als voor haar bestseller.

De vraag stellen is hem vermoedelijk ook beantwoorden.

Trailer Zoo Station: The Story of Christiane F.

Putin And The West: At War

Alamy / VPRO

Ruim twee jaar na dato is de Russische invasie van Oekraïne inmiddels op alle mogelijke manieren in beeld gebracht in documentaires. Van de gevolgen op de grond voor de Oekraïense burgerbevolking in ooggetuigenverslagen zoals Mariupol: The People’s Story20 Days In Mariupol en de Nederlandse productie Eddy’s Oorlog tot de diplomatieke schermutselingen van westerse mogendheden met Rusland voor aanvang van die oorlog in Un President, l’Europe Et La Guerre, waarin de Franse president Macron alles op alles zet om zijn Russische ambtsgenoot Vladimir Poetin van gedachten te doen veranderen, en de gezaghebbende miniserie Putin And The West, die Poetins betrokkenheid bij de oorlog in Syrië en de jarenlange aanloop naar ’s mans aanval op z’n buurland Oekraïne vanuit allerlei verschillende gezichtspunten belicht.

Het tweeluik Putin And The West: At War (118 min.), eveneens van regisseur Tim Stirzaker (Trump Takes On The World) en het gereputeerde Britse productiehuis Brook Lapping, gaat verder waar die laatste productie eindigde. Als Poetin zijn troepen op 23 februari 2022 richting de Oekraïense grens heeft gedirigeerd. De invasie wordt nota bene opgestart als de Veiligheidsraad van de Verenigde Naties net bijeen is en veroorzaakt alom ontzetting: er komt dus daadwerkelijk weer oorlog in Europa. Stirzaker probeert de verwikkelingen in het navolgende jaar in kaart te brengen met een indrukwekkende rij politici en topdiplomaten, waaronder de Oekraïense president Zelensky, de regeringsleiders van Groot-Brittannië, Senegal, Indonesië, Finland en Zweden, NAVO-secretaris-generaal Stoltenberg, VN-secretaris-generaal Guterres, voorzitter Michel van de Europese Raad, de Chinese hoogleraar Xiang Lanxin en enkele topfunctionarissen uit de regering van de Amerikaanse president Biden.

Samen met een aantal ministers van Buitenlandse zaken, ministers van Defensie en VN-ambassadeurs schetsen zij de diplomatieke achterkant van de Russische inval: hoe de belangrijkste westerse landen alles in het werk stellen om de oorlog niet verder te laten escaleren en tegelijk Poetin tot de orde proberen te roepen, Oekraïne moeten beschermen en China en Afrikaanse landen niet van zich willen vervreemden. Deze veelheid aan belangen, die regelmatig met elkaar conflicteren, zorgt voor druk op de onderlinge verhoudingen, versterkt ook de behoefte om de NAVO te versterken en uit te breiden met landen als Zweden en Finland en zorgt bovendien in grote delen van de wereld voor zorgen over de voedselproductie. Zou deze oorlog tot grote tekorten elders op aarde kunnen leiden? Ook het Russische perspectief op al deze onderwerpen ontbreekt niet, met bijdragen van VN-ambassadeur Vasili Nebenzja en Andrea Kelin, de Russische ambassadeur in het Verenigd Koninkrijk.

Net als in de echte wereld leidt dit ook in deze tweedelige documentaire soms tot bijna absurde taferelen. Als president Zelensky begin april 2022 bijvoorbeeld een video van Russische oorlogsmisdaden heeft laten zien bij de VN-veiligheidsraad, zegt Valentin Rybakov, de VN-ambassadeur van Ruslands bondgenoot Wit-Rusland: ‘Je moet zeker weten dat dit geen nep is, want ik heb video’s gezien met dezelfde doden die opstaan en een sigaretje gaan roken en dan weer gaan liggen alsof ze dood zijn. In deze informatieoorlog weet je het nooit honderd procent zeker.’ Zoals de waard is, denkt een buitenstaander daarbij vrijwel automatisch, vertrouwt ie z’n gasten. Tegelijkertijd heeft elke spreker in dit tweeluik natuurlijk z’n eigen agenda, binnen een wereldwijd conflict dat nog altijd ongenadig voortwoekert en dat hier alvast met potlood is opgetekend door een aantal hoofdrolspelers en belangrijke bijfiguren.

De Wereld Van Carlijn

Amstelfilm

Waar op de ene plek het water vrij kan stromen, heerst elders droogte. Cartograaf Carlijn Kingma vind er een treffende metafoor in voor datgene waar onze wereld toch echt om draait: geld. Samen met Martijn Jeroen van der Linden, lector new finance aan de Haagse Hogeschool, en journalist Thomas Bollen van het onderzoeksplatform Follow The Money heeft ze geprobeerd om met dat beeld – geld als, ja, water – het financiële stelsel te vatten in een grote, getekende kaart: Het Waterwerk Van Ons Geld.

Documentairemaker Ariane Greep volgt de Nederlandse kunstenares, opgeleid als architect, tijdens de totstandkoming van dit ambitieuze project. Van het moment dat ze nog ongemakkelijk naar een wit canvas tuurt en tamelijk onzeker zegt: ‘Oh, ik krijg dus nu al helemaal zweethandjes. Dat eerste stuk is gewoon niet zo leuk.’ Tot het moment dat Kingma de laatste hand legt aan de immense, zeer gedetailleerde zwart-wit tekening en zowaar een foutje maakt. Dit moet in allerijl worden hersteld.

Tussendoor volgt Greep het volledige maakproces, dat in totaal zo’n anderhalf jaar onderzoek en maar liefst tweeduizend uur tekenen vergt, en zoomt ze tevens in op de achtergronden van Carlijn Kingma en haar werk. Haar moeder ziet er de tekenervaring van haar dochter op de Vrije School in terug. En Carlijn zelf legt de link met een waterwerk voor kinderen dat haar opa aan de kade van de IJssel in Zutphen heeft gebouwd. Als kleinkind heeft ze daar heel wat uurtjes doorgebracht.

Ariane Greep neemt uitgebreid de tijd om alle ontwikkelingsfasen van het minutieuze Waterwerk te documenteren, waaronder ook enkele, soms best geladen ontmoetingen met vertegenwoordigers van de financiële sector. Want Kingma’s interpretatie van die wereld is bepaald niet waardevrij. Activistisch zelfs. De huidige inrichting van ons geldsysteem vergroot volgens de ‘cartograaf van denkwerelden’ de ongelijkheid in onze samenleving en is dus een politieke zaak die ons allen aangaat.

Tussen al dat monniken- en zendingswerk door, ook op Lowlands en in musea, is er in deze ruim bemeten film, waarin Greeps voice-over in de ik-vorm een beetje een fremdkörper blijft, ook nog ruimte voor leven en liefde – al blijven die toch verbonden met waar het in De Wereld Van Carlijn (92 min.) vooral om lijkt te draaien: het in kaart brengen van het leven om haar heen, teneinde dit te kunnen begrijpen en begrijpelijk te maken.

Kerwin

NTR / NPO Start

Black is beautiful, staat er op zijn graf. Voor een bepaalde generatie Nederlanders is zijn naam een begrip geworden: Kerwin (100 min.). Op 21 augustus 1983 wordt hij, een vijftienjarige jongen met Antilliaanse wortels, het slachtoffer van een haatmoord. ‘Een zestienjarige zogenaamde skinhead was van mening dat een vieze nikker vies naar hem had aangekeken, stak Kerwin in koelen bloede neer en betreurt nu alleen dat hij voor zo’n neger in de bak zit’, constateert presentator Jaap van Meekren met ingehouden woede in het tv-programma Televizier Magazine. En de populaire Frank Boeijen Groep wijdt er het nummer Zwart Wit aan, dat zal uitgroeien tot een nederpopklassieker.

Hij wordt bekend als Kerwin Duinmeijer, met de achternaam van het pleeggezin waarbij hij al een tijdje kind aan huis is en in de laatste periode van zijn leven ook daadwerkelijk in huis woont. In werkelijkheid heet hij Kerwin Lucas (1968-1983). Veertig jaar na zijn geruchtmakende dood reconstrueert zijn jongere broer Purly Lucas met hun vader Erwin, vrienden, vriendinnen, boksmaatjes, taxichauffeurs, politiemensen en hulpverleners het leven van Kerwin. Dat begint op Curaçao. Als hun ouders besluiten te scheiden, neemt hun moeder de kinderen mee naar Nederland. In Amsterdam raken de broers bevriend met een jongen uit de straat, Eric Duinmeijer.

En Kerwins leven – pril, vrolijk en onstuimig, getuige fraaie privébeelden van de guitige tiener in het zwembad, rolschaatsend op straat en in de boksring – eindigt op de Dam. Hij wordt een symbool, als Kerwin Duinmeijer. Tot groot verdriet van zijn eigenlijke familie, blijkt in deze driedelige serie van Sacha Vermeulen. In de Nederlandse media wordt Kerwin consequent weggezet als een zwarte jongen uit een wit gezin en krijgen de Duinmeijers de positie van directe familie toebedeeld. Het drijft een wig tussen de twee getroffen families, die elk rouwen om hun eigen Kerwin. Uiteindelijk komt het, een half leven later, tot een ontmoeting tussen Purly Lucas en Nicoline Duinmeijer.

Aan Nico Bodemeijer, de zestienjarige jongen die met een messteek Kerwins leven heeft beëindigd, besteedt de serie verder nauwelijks aandacht. Hij wordt vooral geportretteerd als de losgeslagen representant van een onverdraagzaam klimaat, dat in de jaren tachtig vleugels krijgt door de opkomst van de extreemrechtse Centrumpartij/Centrumdemocraten. In een uitzending van het televisieprogramma Profiel uit 2008 ontkent de voormalige skinhead overigens dat hij Kerwin heeft neergestoken vanwege zijn huidskleur. Het lot van Bodemeijer, wiens vader tijdens de Tweede Wereldoorlog nota bene in de kampen heeft gezeten, zal later nog op een tragische manier verbonden raken met Kerwins vriend Eric Duinmeijer.

Intussen maakt deze gedegen docuserie van het symbool Kerwin Duinmeijer weer een jongen van vlees en bloed: Kerwin Lucas.

Kokomo City

Periscoop Film

Na de doldwaze openingsscène, waarin Liyah Mitchell een anekdote over haar bizarre ervaring met een gewapende klant opdist, is duidelijk: dit wordt geen zwaarmoedige film over het desolate bestaan van zwarte trans-sekswerkers, maar een onbeschaamd, grappig en expliciet groepsportret van vier transvrouwen die van hun hart bepaald geen moordkuil maken en zich ook niet schamen voor hun lichaam of beroep.

Daarbij helpt het ongetwijfeld dat D. Smith, de maker van Kokomo City (73 min.), zelf zwart en trans is. Die heeft aan een half woord genoeg en is waarschijnlijk ook niet zo snel geshockeerd. En dus komt in deze joyeuze zwart-wit film, die is opgeleukt met straffe gele typografie, een moddervette soundtrack, coole illustratieve beelden en clipachtige sequenties, werkelijk alles aan de orde en krijgt de nietsvermoedende kijker bovendien ook nog eens bijna alles – of de suggestie daarvan – te zien.

Koko da Doll vertelt bijvoorbeeld dat zij pas sinds haar ‘boobjob’ echt in trek is bij klanten. ‘Ze willen gewoon een lekker wijf, met een grote lul.’ Haar collega Daniella Carter weet daarnaast: ‘Dit is overlevingswerk, echt gevaarlijke shit.’ En als ’t er op aankomt, moet je jezelf kunnen beschermen. Geweld komt volgens Dominique Silver echter nooit vóór het orgasme, maar altijd erna. Dan voelen sommige klanten zich toch ineens bedreigd en willen ze hun mannelijkheid bevestigen.

Daarom moet je als sekswerker ook altijd eerlijk zijn over wie je bent, vindt Silver. En zeker niet klanten ongevraagd ‘outen’ of chanteren met hun voorkeuren. Gay zijn ligt in de Afro-Amerikaanse gemeenschap al gevoelig genoeg. Laat staan het bezoeken van transprostituees. Klanten kunnen ’t zich helemaal niet permitteren om met een transvrouw gezien te worden en proberen hun fetish dus verborgen te houden – al heeft Smith ook enkele van zulke mannen toch voor de camera gekregen.

Zo bereikt Kokomo City, ondanks de ‘tough talk’ van de hoofdpersonen en de visuele flair waarmee hun verhalen worden omkleed, uiteindelijk toch ook de mensen achter de straatwijze sekswerkers. Hoe behoud je in deze omgeving bijvoorbeeld je gevoel voor eigenwaarde? En wie lukt ‘t werkelijk om dit werk levend te verlaten? Lukt dat überhaupt? Het zijn ontnuchterende vragen, die alle bravoure, de humor en het functionele naakt in deze film een stevig fundament geven.

Motherland

Sisyfos Film

Svetlana Korzhych’s zoon Alexander zou zelfmoord hebben gepleegd. De Belarussische vrouw hecht echter weinig waarde aan de officiële doodsoorzaak. Zij denkt dat haar kind het slachtoffer is geweest van ‘dedovshchina’, een gebruik in het leger waarbij oudere soldaten, bijgenaamd ‘grandaddy’s’, met grof geweld jonge dienstplichtigen disciplineren. Zo worden die klaargestoomd voor een rol in het autocratische regime van president Aleksandr Loekasjenko. Svetlana neemt er geen genoegen mee en blijft onverschrokken lotgenoten benaderen, in de hoop via hen de ernst en omvang van de problematiek in kaart te brengen.

Voor kritische jongeren zoals Nikita Mitskovskiy en zijn vrienden, die regelmatig op illegale raveparty’s zijn te vinden, is het intussen een schrikbeeld dat zij onderdeel moeten worden van het keurkorps van de dictator. Het Motherland (95 min.) blijft hen echter roepen. ‘Eer en het vaderland gaan boven alles’, schreeuwt één van de patriottische billboards, waarmee het hele land volhangt en Hanna Badziaka en Alexander Mihalkovich in deze stemmige film de alomtegenwoordigheid van het bewind in beeld brengen. ‘Belarus, dat zijn wij!’, declameert een bord elders. Aan deze staat valt nauwelijks te ontsnappen. Ook Nikita ontkomt niet aan een oproep voor militaire dienstplicht.

Als Loekasjenko in 2020 op dubieuze wijze wordt herkozen, leidt dit tot massale protesten. En in een totalitaire staat zoals Belarus kan dat niet zonder gevolgen blijven. Elk verzet tegen de president wordt met bruut geweld neergeslagen. ‘Heeft iemand politieke bezwaren tegen het verdedigen van het moederland?’ krijgen de manschappen voorgehouden. ‘Stap dan naar voren.’ Ze weten wel beter. Nikita’s vrienden herinneren hem er intussen aan dat hij trouw heeft gezworen aan het volk. Niet aan de president. Maar is dat een houdbare positie in de omgeving waarin hij nu verkeert? En welk risico neemt de jongen als hij weigert om zich te laten gebruiken als domme kracht van het regime?

Motherland brengt het beklemmende klimaat in de Russische satellietstaat – en de bedompte Oostbloksfeer die het land nog altijd in zijn greep heet – treffend in beeld. Via initiatieriten wordt in het leger een kadaverdiscipline afgedwongen, die vervolgens wordt ingezet om elke vorm van verzet tegen het regime te breken en de roep om vernieuwing te laten verstommen. En wie daarin niet mee kan of wil blijft ernstig beschadigd of zelfs helemaal kapot achter, als te verwaarlozen nevenschade.

Klaas de Jonge, De Prijs Van Vrijheid

Moondocs

Niet de wereld zelf of het leven van een personage als decor, maar echt, daadwerkelijk, een decor. Het is opvallend hoe vaak Nederlandse documentairemakers de laatste tijd een eigen arena of theater creëren voor hun films. Van de huiskamer van Johannes Post (in Geertjan Lassches De Erfenis Van Een Verzetsheld) en de uitgeleefde woning van een drankzuchtige vader (Kelly Klingenbergs Alleen Met Jenever) tot de vervreemdende grijze kamers voor nieuwkomers in Nederland (Al Wat Je Ziet van Niki Padidar) en een oude fabriekshal als passende entourage voor een vluchtverhaal in de familie (Biserka Surans Scènes Met Mijn Vader).

En als er eenmaal een decor is ontworpen, volgen het acteren vanzelf, zoals in Vincent Boy Kars’ Drama Girl, voor Abdiwahab Ali’s nagespeelde herinneringen in een door oorlog verscheurd Mogadishu (Douwe Dijkstra’s Buurman Abdi) en bij Het Zit In Mijn Hart, waarin Saskia Boddeke via een aantal spelers van KamaK, een theatergroep bestaande uit acteurs met een beperking, de ruimte tussen fictie en non-fictie verkent. Noem het een hybride tussen docu en drama of kruisbestuiving van documentaire en theater. Feit is dat deze makers de werkelijkheid graag een handje helpen en zo de grenzen van het genre documentaire opzoeken.

In de openingsscène van Klaas de Jonge, De Prijs Van Vrijheid (66 min.) laat Marlou van den Berge letterlijk zien hoe dat decor wordt gefabriceerd. En als alle stukken op hun plek staan, kan de hoofdrolspeler z’n entree maken. ‘Hier heb ik dus zesentwintig maanden in gewoond’, zegt De Jonge, oud-strijder tegen Apartheid, als hij zich achter de typemachine aan zijn bureau heeft geïnstalleerd. ‘Zonder die machine had ik het vast veel moeilijker gehad.’ Hij leest voor: ‘Vandaag, vrijdag 19 juli 1985, om precies vier uur, ben ik door de Zuid-Afrikaanse veiligheidspolitie bij de Nederlandse ambassade in Pretoria afgeleverd. De ambassadestaf heeft een kamer voor me vrijgemaakt.’

En in die kamer is Klaas de Jonge, een kleine veertig jaar later, opnieuw verzeild geraakt, althans in een replica daarvan, om het verleden te herbeleven. Door het Apartheidsregime beschuldigd van verboden wapenbezit en terrorisme, min of meer veilig op dat kleine stukje Nederlands grondgebied. Daar ontvangt hij nu zijn zoons, voormalige stiefkinderen en de vrouw en dochter van een gesneuvelde medestrijder. Samen onderzoeken zij hun geschiedenis. De clandestiene activiteiten en gewapende strijd van Klaas en zijn ex-vrouw Hélène Passtoors, die nog een tijd in de gevangenis doorbracht, hebben gevolgen gehad voor het leven van alle betrokkenen.

Tussen de gesprekken door neemt De Jonge plaats op de hometrainer, worden er aardappels gejast en is er ook gelegenheid voor een dansje bij de transistorradio. Dan blijkt ook meteen het gevaar van deze hybride aanpak: dat die enscenering tot een soort toneelstuk leidt – of, erger, tot toneelstukjes. Daar tegenover staan De Jonge’s confrontaties met een bewaker van de Nederlandse marechaussee, officier van de Zuid-Afrikaanse veiligheidspolitie en slachtoffer van een autobom van zijn organisatie. Dan wordt hij gedwongen tot (zelf)reflectie – al had de navolgende bedscène, waarin hij tijdens zijn slaap wordt belaagd door boze stemmen, achterwege mogen blijven.

De vraag of het doel, hoe nobel dat streven ook is, werkelijk alle middelen heiligt ligt dan al lang en breed op tafel in die geïmproviseerde kamer en zal in de venijnige climax van deze film nog tot schrijnende confrontaties leiden.

Metissen Van België

Hugo (l) en Jaak (r) in Congo / De Chinezen / VRT

Wat een hand kan zeggen. Als hij liefdevol op die van een ander wordt gelegd. Geruststellend, troostend. Ik hoor je, zie je, voel je. 

Of als hij om een schouder wordt geslagen. Vaderlijk, begripvol. Maar ook: steun zoekend. 

En als hij, trillend, contact probeert te leggen. De afstand die onderweg is ontstaan wil overbruggen.

Metissen Van België (136 min.) had een veredelde versie van de televisieprogramma’s Spoorloos en Verborgen Verleden kunnen worden, waarin (verweesde) volwassenen voor de camera op zoek gaan naar hun oorsprong. Uiteindelijk is deze productie van Steven Crombez tot zoveel meer uitgegroeid: een collectieve zoektocht naar identiteit, verbinding en (zelf)respect, tegen de achtergrond van het kolonialisme.

Met deze driedelige serie belicht Crombez een zwarte bladzijde uit de koloniale geschiedenis van België. Daarvoor start hij in het Rwandese dorp Save, waar in de jaren veertig en vijftig een internaat voor ‘mulattenkinderen’ was gevestigd. Deze kinderen uit Congo, Rwanda of Burundi, het product van de relatie tussen een Belgische witte man en een lokale zwarte vrouw, namen daar, vaak zonder dat ze het zelf door hadden, definitief afscheid van hun ouders. 

‘Wij waren mulâtres’, stelt Georges. ‘Dat is de kruising tussen een paard en een ezel.’ Germaine vult aan: ‘Kinderen van de zonde. En onze moeders waren hoeren. Onze vaders trof geen schuld.’ Toen in de jaren vijftig de Congolese onafhankelijkheidsstrijd losbarstte, werden honderden van deze kinderen overgebracht naar België. ‘God heeft de blanke en de zwarte geschapen’, zei de latere Belgische premier Joseph Pholien ooit. ‘De duivel heeft de metis geschapen.’

Deze kinderen kwamen terecht bij pleeggezinnen of in weeshuizen. Hun koloniale dossiers zijn pas onlangs vrijgegeven, zestig jaar na de onafhankelijkheid. Sindsdien kunnen zij – als ze dat willen – op zoek gaan naar waar ze vandaan komen. ‘Ik heb hier ontdekt dat mijn geschiedenis die mij aangeleerd was, voor een groot deel gelogen was’, stelt Jacqueline tijdens een bezoek aan haar geboorteland Rwanda. ‘Blijkt dat ik niet ben wie ik dacht te zijn.’

Jacqueline, die als tweejarig meisje afscheid moest nemen van haar complete familie, is één van de drie metissen die Steven Crombez volgt naar hun geboorteland. Voormalig politierechercheur Jaak gaat met zijn volwassen zoon Hugo, die hij bepaald geen gemakkelijke jeugd heeft bezorgd. En Paul probeert het contact met zijn moeder in Rwanda te herstellen. Zij schreef hem jarenlang wanhopige brieven, die hij vaker dan hem nu lief is onbeantwoord liet.

Deze aangrijpende persoonlijke verhalen, sereen gefilmd in een zeer fotogenieke omgeving, worden verdiept en verbreed door lotgenoten. Hun herinneringen zijn niet minder indringend. ‘Zelfs nu nog denk ik bij mezelf dat het misschien beter is dat ik geen kinderen heb gekregen’, bekent Eveline bijvoorbeeld. ‘Ik zou niet gewild hebben dat ik geen goede moeder had kunnen zijn, dat ik ze niet had kunnen bieden wat een kind nodig heeft.’

‘Ik heb geprobeerd Belg te zijn’, zegt Georges. ‘Ik heb geprobeerd Vlaming te zijn. Maar uiteindelijk, het racisme brengt je terug tot de werkelijkheid.’ Op een bepaald moment ging hij zich afvragen: ‘wie ben ik dan? En dan moet je jezelf een antwoord geven en zeggen: ik ben wie ik ben. Ik ben metis. Ik ben tussenin. Daar is niks mis mee.’ Het is een even vanzelfsprekende als pijnlijke constatering, waarmee hij zichzelf eindelijk de hand reikt.

Om vrede te vinden met wie hij is, net als al die anderen: een metis van België.

Trailer Metissen Van België

Attica

Showtime

Op 9 september 1971 komt het tot een massale opstand in de Attica State Prison, in de Amerikaanse staat New York. In de gevangenis zijn de maatschappelijke spanningen die er sowieso al bestaan tussen zwart en wit in de Verenigde Staten en grove misstanden in de gevangenis zelf versmolten tot een mengsel dat wel tot explosie móet komen. De gedetineerden, voor driekwart zwart of latino, komen daarbij oog in oog te staan met een volledig witte bewaardersgroep, afkomstig uit de plaatselijke gemeenschap. En de hele wereld kijkt mee, via enkele reporters die vanuit de gevangenis verslag doen.

Regisseur Stanley Nelson heeft zich met documentaires als Marcus Garvey: Look For Me In The Whirlwind, Freedom Riders, The Black Panthers: Vanguard Of The Revolution en Crack: Cocaine, Corruption & Conspiracy in de afgelopen jaren opgeworpen als een betrouwbare chroniqueur van de historie van Zwart Amerika. In zijn nieuwe film Attica (117 min.) reconstrueert hij de roemruchte gevangenisopstand met voormalige gevangenen, familieleden van gegijzelde bewaarders, advocaten, onafhankelijke observeerders, leden van de National Guard en de verslaggevers die destijds ter plaatse waren.

De gedetineerden leggen een heel eisenpakket op tafel, met uiteindelijk één heel eenvoudige boodschap: ze willen voortaan als mens worden behandeld. Burgerrechten, juist. Daarmee lijken ze zowaar een heel eind te komen. Tótdat na enkele dagen een bewaarder aan zijn verwondingen bezwijkt en gouverneur Nelson Rockefeller van New York, onder invloed van het Law & Order-beleid van de Republikeinse president Nixon, zich genoodzaakt ziet om de onderhandelingen te staken. De afloop laat zich vervolgens zonder al te veel moeite voorspellen: deze situatie gaat vol-le-dig escaleren.

In de tragische ontknoping, opgeroepen met emotionele getuigenissen en dramatische archiefbeelden, worden de oproerlingen hardhandig tot de orde geroepen – ‘ontmenselijkt’ is ook geen slechte omschrijving. Zo ongeveer moeten die ‘niggers’ op slavenschepen ooit zijn behandeld. Een enkele bewaarder bestaat het zelfs om voor de camera ‘white power’ te roepen. Het is de treurige slotsom van een krachtige historische film, die zich weliswaar een halve eeuw geleden afspeelt maar toch bijzonder actueel voelt. In het protest van de gevangenen is zonder moeite de zwarte pijn te ontdekken die ook de hedendaagse Black Lives Matter-protesten voortdrijft.

Liever Kroes?!

VPRO

Is het misschien een uitdrukking van zelfhaat? vraagt Nelly dos Reis zich af. Van geïnternaliseerd racisme? Al zo’n 25 jaar, sinds haar tiende, ontkroest de Kaapverdiaans-Nederlandse vlogger met chemische middelen haar haren. Nelly wilde als kind gewoon mooi zijn. Net als haar Barbies. Met lang, blond en steil haar dus. Dat was natuurlijk een behoorlijke uitdaging voor een meisje met een afrokapsel. Gelukkig was ze wel ‘light-skinned’, dacht ze er dan stiekem bij.

Inmiddels heeft Nelly twijfels gekregen bij haar pogingen om te voldoen aan het traditionele witte schoonheidsideaal. In Liever Kroes?! (27 min.) besluit ze terug te gaan naar af: naar de haardos die ze van moeder natuur heeft gekregen. De kapster mag dus rigoureus de schaar zetten in haar lange haren. Terwijl ze een metamorfose ondergaat, moet Nelly in deze korte documentaire, die ze maakte samen met Soraya Pol, opnieuw naar zichzelf leren kijken. Dit gaat regelmatig gepaard met stevige emoties. Ze ziet iemand die ze niet wil – of durft te – zijn.

Intussen spreekt ze met haar moeder, die haar haren ook altijd heeft ontkroesd, en haar vader, die zelf in zijn jonge jaren wél een afro had. Op foto’s uit de jaren zeventig is hij te zien met het destijds behoorlijk hippe kapsel. Alle vrouwen om hem heen hebben hun haar echter gestraight. Pa kan zich ook niet herinneren dat hij ooit een vriendin met kroeshaar heeft gehad, moet hij bekennen aan zijn inmiddels volwassen dochter.

Die probeert zich nu te ontworstelen aan het schoonheidsideaal dat ze zichzelf van jongs af aan heeft opgelegd en dat zwarte vrouwen zichzelf – en elkaar – sowieso lijken op te leggen. In dat kader belandt Nelly bij een workshop van Aminata Cairo, die is gespecialiseerd in inclusie en diversiteit. Samen met andere vrouwen gaat ze letterlijk in de spiegel kijken en probeert vervolgens die ene cruciale zin, waarin uiteindelijk alles zit opgesloten, over haar lippen te krijgen: ik mag er zijn.