Opgroeien Met Tegenwind

BNNVARA

Armoede is ook in Nederland slechts één echtscheiding, ziekte, onhandige keuze of gevalletje van pure pech weg. Ruim 100.000 kinderen worden erdoor geraakt, betoogt Opgroeien Met Tegenwind (194 min.). En dat is lang niet altijd duidelijk voor de buitenwereld. De gevolgen – dagen zonder (warme) maaltijd, geen geld voor kleding, hobby’s of vakantie of permanente geldstress bijvoorbeeld – worden doorgaans zoveel mogelijk afgeschermd.

Met deze vierdelige serie brengen Thomas Blom en Cathelijn Felet in beeld hoe leven op of onder de armoedegrens kinderen en hun ouders op alle mogelijke manieren raakt. Zij vertrekken daarbij doorgaans vanuit de vrijwilligers, professionals en ervaringsdeskundigen die zich om deze gezinnen bekommeren. Mensen zoals Sylvia, een alleenstaande moeder met zeven kinderen uit Heerlen. Gemeentes en instanties moeten zich volgens haar kapot schamen. ‘Iets gaat er mis.’

Sylvia is de drijvende kracht achter een burgerinitiatief om armlastige stadsgenoten bij te staan. De hele dag door komen er medestanders voedsel en andere spullen bij haar thuis langsbrengen. Daarvan maakt Sylvia pakketten, die vervolgens door Heerlenaren met een krappe beurs worden opgehaald. Ze werkt intensief samen met chefkok Arend, die met een groep vrijwilligers wekelijks gezonde maaltijden bereidt. Daarbij zijn ze wel afhankelijk van giften en donaties. En die staan onder druk.

Sinds haar scheiding zit ook Ferah in de financiële problemen. De Rotterdamse vrouw doet er alles aan om die achter zich te laten. Volgens haar elfjarige zoon Semi werkt ze véél te hard. Soms wordt hij door haar zelfs gewekt vanaf haar werk in de bejaardenzorg, waar ze regelmatig een extra nachtdienst draait. Een cadeautje voor zijn verjaardag of gewoon eens op vakantie in de zomer zit er desondanks meestal niet in. Samen met een gezinsondersteuner zoekt zijn moeder nu een weg uit de problemen.

Blom en Felet concentreren zich volledig op zulke ervaringsverhalen. Van gewone Nederlanders die uit de armoede of schulden proberen te komen en anderen met een groot hart die hen ondersteunen. Zij bieden dagelijkse hulp, maken hen wegwijs in wetten en regelingen en bieden tevens morele steun. Want armoede gaat ook tussen de oren zitten en wordt soms van generatie op generatie doorgegeven. Zeker als de directe omgeving in min of meer hetzelfde schuitje zit.

Deze gedegen miniserie, waarin verteller Lizzy Diercks al die verschillende mensen, situaties en plekken bij elkaar brengt, kijkt ook naar hoe de overheid Nederlanders in armoede beter zou kunnen ondersteunen. In Zwolle proberen de verantwoordelijke wethouder en medewerkers, zoals ervaringsdeskundige Karin, bijvoorbeeld minder vanuit de ‘systeemwereld’ van de gemeente te werken en meer te kijken naar wat inwoners echt nodig hebben. En dit lijkt te werken.

Dat is ook het punt dat Opgroeien Met Tegenwind lijkt te willen maken: waar het traditionele overheidsbeleid tekort schiet of soms zelfs averechts werkt, met de Toeslagenaffaire als tragisch dieptepunt, snellen gewone burgers toe. Zij kennen armoede vaak vanuit eigen ervaring, weten waar de schoen wringt en steken gewoon de handen uit de mouwen voor de mensen om hen heen – in het bijzonder hun kinderen. Want die zouden de toekomst moeten hebben.

Game Of Truth

Domino Production

De bom is nog niet afgegaan op 4 december 1971 of een nauwelijks te geloven verklaring doet de ronde, die een dag later ook in de Britse kranten zal staan: de explosie, die vijftien bezoekers van de katholieke pub McGurk’s in de Noord-Ierse hoofdstad het leven kost en nog eens zeventien cafégangers verwondt, is niet het gevolg van een aanslag door loyalistische extremisten. Nee, het gaat in werkelijkheid om een ‘eigen goal’ van hun tegenstanders, de Irish Republican Army (IRA). De bom zou per ongeluk zijn afgegaan toen een IRA-lid even de kroeg inging.

In de indringende documentaire Game Of Truth (83 min.) concentreert Fabienne Lips Dumas zich op zulke psychologische oorlogsvoering tijdens ‘The Troubles’, de volledig ontspoorde strijd om het lot van Noord-Ierland: aansluiten bij Ierland, zoals de katholieke IRA wil, of ‘gewoon’ in het Verenigd Koninkrijk blijven, zoals protestante loyalisten en de Britten voorstaan? Van eind jaren zestig tot aan de Goede Vrijdag-vredesakoorden in 1998 is Noord-Ierland niet alleen het toneel voor een serie bloedige acties, aanvallen en aanslagen, Ulster wordt automatisch ook een podium voor propaganda, desinformatie en dubbelagenten.

Zo zou de Britse generaal Frank Kitson, een specialist in psychologische oorlogsvoering, de hand hebben gehad in het nepnieuws dat na de loyalistische aanslag op McGurk’s werd verspreid. De grootmoeder van Ciarán Mac Airt werd daarbij vermoord. Namens andere nabestaanden wil hij dat de onderste steen boven komt. Ook de vrouw en zoons van Pat Finucane verlangen antwoorden. De advocaat, die de befaamde hongerstakers van de IRA had bijgestaan, werd op zondag 12 februari 1989 vermoord. Gewapende mannen drongen binnen in zijn huis en schoten hem tijdens het avondeten voor het oog van zijn gezin dood. Veertien kogels bleven achter in zijn lichaam.

Lips Dumas zoomt verder in op de afrekening met de (vermeende) informant Joseph Mulhern bij de Irish Republican Army, de IRA-aanslag op de protestante viswinkel Frizzell aan Shankill Road in Belfast (waarvan de Britse politie vooraf al op de hoogte zou zijn geweest) en de moord op Raymond McCord, die nooit fatsoenlijk werd onderzocht omdat er een clandestiene medewerker van Britse paramilitairen bij betrokken zou zijn geweest. Ze reconstrueert deze dramatische gebeurtenissen met game-achtige animaties, laat ze inkaderen door direct betrokkenen en deskundigen en spreekt met de nabestaanden over hun frustrerende zoektocht naar de waarheid.

Van de ruim 3500 moorden tijdens The Troubles is een groot deel nog altijd onopgelost – hoewel menigeen, inclusief Britse overheidsfunctionarissen, wel degelijk weet wie ervoor verantwoordelijk is. Zo duurt de smerige oorlog, ruim 25 jaar na het tekenen van de vrede, nog steeds voort. Game Of Truth agendeert deze kwestie overtuigend, met oog voor de menselijke gevolgen van deze tragedies.

Hurricane Katrina: Race Against Time

National Geographic

Het was het slechtst denkbare moment om arm te zijn in Amerika, stelt Malik Rahim, sociaal werker in New Orleans. Hij heeft ‘t over 29 augustus 2005, de dag waarop de orkaan Katrina een ongelooflijke ravage veroorzaakte in zijn stad, in het bijzonder in de zwarte gemeenschap van ‘The Big Easy’. De natuurramp zelf zorgde natuurlijk al voor enorme ontzetting, maar de respons van de (federale) overheid veroorzaakte niets minder dan ongebreidelde volkswoede. Alsof ’t ze in Washington, bij de Republikeinse regering van president George W. Bush, echt geen ene mallemoer kon schelen!

‘Katrina was een orkaan van overheidsfalen’ heeft Rahim dan al geconstateerd bij de start van Hurricane Katrina: Race Against Time (220 min.). ‘En het was een orkaan van onrecht.’ Twintig jaar na dato onderzoekt Traci A. Curry in de vijfdelige serie zowel de verpletterende storm, het breken van de dijken en de navolgende staat van de beleg in de ondergelopen straten van New Orleans als de nasleep en erfenis van die traumatische gebeurtenissen. ‘Wat er na Katrina gebeurde’, concludeert Malik Rahim nog altijd verontwaardigd, ‘is met geen mogelijkheid te rechtvaardigen.’

Met duizenden uren aan beeldmateriaal van de ramp en interviews met gewone inwoners, politiemensen, brandweerlieden, militairen, ambtenaren, journalisten en medewerkers van de gewraakte landelijke hulporganisatie FEMA maakt Curry een soort update van When The Levees Broke, de epische documentaireserie waarmee Spike Jones in 2006, slechts een jaar na Katrina, de desolate staat van New Orleans aan de kaak stelde. Hele gemeenschappen, van voornamelijk Amerikanen van kleur, werden volledig aan hun lot overgelaten en raakten zo grondig ontwricht.

Dat had ook met beeldvorming te maken. In Amerikaanse media werd een stad geschetst die was verworden tot een wetteloze jungle, waar winkels werden geplunderd, seksueel geweld aan de orde van de dag was en hulpverleners gedurig werden bedreigd en soms zelfs beschoten. Generaal Russel Honoré, commandant van de Joint Task Force Katrina, kan zich nog altijd opwinden als hij denkt aan hoeveel energie er moest worden besteed aan het bijstellen van die mediawerkelijkheid: het ging om mensen in nood die hulp verdienden, niet om schurken die keihard moesten worden aangepakt.

Die woedend makende maalstroom van gebeurtenissen – de veronachtzaamde bescherming van de stad, de alsmaar uitblijvende hulp, het gebrek aan oprechte interesse vanuit de autoriteiten, de criminalisering van de slachtoffers en tenslotte de manier waarop ‘t de oorspronkelijke bevolking moeilijk werd gemaakt om terug te keren naar hun eigen leefomgeving – werkt nog altijd door bij de direct betrokkenen en geeft deze diepgaande reconstructie een nóg tragischer karakter dan die andere recente National Geographic-serie over een natuurramp, Tsunami: Race Against Time.

Ook bij deze in wezen veel ernstigere ramp, die driekwart jaar vóór Katrina plaatsvond, werden gewone mensen overspoeld door ellende, die wellicht te voorkomen was geweest. De bewoners van New Orleans kregen echter ook nog eens meermaals met het ‘add insult to injury’-principe te maken: het gevoel dat ze niets waard waren – of erger – en net zo goed van de aardbodem weggevaagd konden worden.

Netflix bracht ongeveer tegelijkertijd een miniserie uit over de orkaan die in 2005 huis hield in New Orleans: Katrina: Come Hell And High Water.

The Sky Above Zenica

HBO Max

The Sky Above Zenica ( 92 min.) wordt getekend door de plaatselijke staalfabriek. Nadat de oorlog in het voormalige Joegoslavië halverwege de jaren negentig eindigde, volgde een periode van investeringen – en vervuiling – in Bosnië-Herzegovina. In de middelgrote stad in het hart van de Balkan streek het internationaal opererende staalconcern ArcelorMittal neer. Sindsdien is de luchtkwaliteit in Zenica zienderogen achteruit gegaan.

‘Als je denkt dat dit er normaal uitziet, ben ik Brad Pitt’, stelt Samir Lemes, de gedreven voorman van de actiegroep Eko Forum Zenica, terwijl hij kijkt naar de rook die de plaatselijke cokesfabriek permanent uitstoot. ‘Deze rook moet eerst gefilterd worden.’ Zulke vervuilde lucht zie je volgens hem nergens anders in Europa. En die conclusie wordt bevestigd door de World Health Organization: alleen in Noord-Korea vallen er meer doden door luchtvervuiling.

Samen met enkele getrouwen stelt Lemes zich in deze documentaire van Zlatko Pranjic en Nanna Frank Møller, gefilmd in de periode 2017-2024, teweer tegen de vanzelfsprekendheid waarmee de staalfabriek, die werkgelegenheid biedt aan ruim tweeduizend mensen, alle milieuregels steeds weer aan z’n laars lapt en voor ernstige gezondheidsproblemen zorgt in de lokale gemeenschap, waar kanker en diabetes ongenadig huis houden.

Eko Forum moet over een lange adem beschikken. ArcelorMittal en de Bosnische autoriteiten verschuilen zich achter elkaar als het gaat om wat er precies aan de hand is en wie daarvoor verantwoordelijk is. ‘Waarom geven we milieuvergunningen uit aan vervuilers die de zorgen van burgers negeren?’ spreekt een medewerker van het Ministerie van Milieu uiteindelijk uit wat iedereen allang denkt. Gevolgd door: ‘Ik geef toe dat we niet aan de verwachtingen hebben voldaan.’

Niet veel later wordt er dus een Green City Action Plan gelanceerd. Zenica moet zowaar de eerste Bosnische stad worden, waarin louter duurzaam wordt geïnvesteerd. Samir Lemes en de andere activisten geloven er geen barst van en blijven zich vastbijten in het dossier rond de uitstoot van de fabriek. En dat lijkt zich gaandeweg ook enigszins uit te betalen. ArcelorMittal wordt gedwongen om onder ogen te zien wat de onderneming veroorzaakt in de gemeenschap.

Burgers kunnen wel degelijk het verschil maken, betoogt The Sky Above Zenica daarmee – al nemen Pranjic en Møller daarvoor wel ruim de tijd. Als waarheidsgetrouwe weerslag van een bijzonder taai proces heeft deze David & Goliath-docu daarom beslist z’n waarde, maar als schouwspel had ’t soms wel iets enerverender gekund.

King Of The Apocalypse

SkyShowtime

Zou iemand hebben vermoed toen Stewart Rhodes als dertiger begon te studeren aan de prestigieuze Yale Law School en een scriptie schreef over hoe de Amerikaanse regering de grondwet had uitgehold na 11 september 2001, dat hij zo’n twintig jaar later, na een aanval op diezelfde Amerikaanse democratie, zou worden beschuldigd van ‘opruiende samenzwering’?

Rhodes was al in de dertig en getrouwd toen hij ging studeren. Hij zou in totaal zes kinderen krijgen. En die voedde hij op met de voorspelling dat het einde der tijden aanstaande was. De aangekondigde Dag des Oordeels bleef alleen uit, constateert zijn zoon Dakota Adams droog. Hij fungeert als verteller van deze documentaire van Daniel Vernon, die werd vernoemd naar de bijnaam die Rhodes kreeg van zijn kinderen: King Of The Apocalypse (87 min.). Pappie Wappie – al wordt ie daarmee ook tekort gedaan.

Adams, ondersteund door zijn moeder Tasha en zus Sedona, doet zijn verhaal vanachter een laptop, met een headset waarmee hij in beeld zijn verbindende voice-overs inspreekt. Hij noemt zijn vader consequent ‘Stewart’, waarschijnlijk om afstand tussen hen te scheppen. Vernon lardeert dit persoonlijke relaas met familiefoto’s en -video’s, archiefbeelden en campy filmfragmenten, die de plank soms een beetje misslaan. Waardoor de gekozen vertelvorm ook de kijker van deze film soms op afstand zet.

Dakota schetst een scherpslijper die steeds verder radicaliseert, zich ronduit paranoïde begint te gedragen en zo het gezin terroriseert. Totdat het leven in hun huis te Trego, Montana, ondraaglijk is geworden voor de anderen. In 2009 heeft zijn vader intussen Oath Keepers opgericht, een extreemrechtse en gewelddadige anti-overheidsmilitie. En daarmee zal Stewart Rhodes ook een sleutelrol spelen bij de bestorming van het Capitool op 6 januari 2021, die hij mede zou hebben gepland en gecoördineerd.

Verder volgt Daniel Vernon hoe ’t hem in de periode daarna vergaat, als hij vanwege zijn rol in de aanval wordt gearresteerd en berecht. Die kwestie heeft ook een persoonlijke dimensie: Rhodes’ eigen gezinsleden zijn doodsbang voor hem en willen graag dat hij vast blijft zitten. Vernon belicht verder de rol van wapens in het gedachtegoed van ultrapatriottische Amerikanen zoals Rhodes en zoomt in op een paar van zijn geestverwanten, Michael ‘Whip’ Simmons en Mike Dunn van The Boogaloo Bois.

Hoewel King Of The Apocalypse weer uiterst actueel is, nu Donald Trump is begonnen aan zijn tweede ambtstermijn als president en de sleutelfiguren van de bestorming van het Capitool amnestie heeft verleend, wil de documentaire niet echt beklijven. Daarvoor hinkt de film op te veel gedachten. Vernon heeft ook moeite om de juiste toon te vinden en vast te houden en het dramatische verhaal van de Rhodes-familie, dat nu weer een nieuw hoofdstuk krijgt, met gepast drama en urgentie uit te serveren.

Oklahoma City Bombing: One Day In America

National Geographic

Terwijl Bill Clinton tijdens een persconferentie in het Witte Huis de gevaren van terrorisme bespreekt – ‘een autobom in het Midden-Oosten’, oppert hij, of de acties van een ‘religieuze fanatiekeling’ – krijgt de Amerikaanse president de mededeling dat er een aanval is gepleegd op zijn eigen land. Het is een onwerkelijk tafereel. ‘Ik wilde schreeuwen’, herinnert Clinton zich. Maar dat kon natuurlijk niet: presidenten schreeuwen niet, in elk geval niet in het openbaar.

Het iconische fragment van Clinton, de opening van de driedelige serie Oklahoma City Bombing: One Day In America (132 min.), doet sterk denken aan het moment waarop zijn opvolger George W. Bush op 11 september 2001, tijdens een voorleesuurtje op een basisschool in Sarasota, krijgt ingefluisterd dat een vliegtuig zich in één van de torens van de Twin Towers heeft geboord – al snel gevolgd door nóg een toestel in de andere toren van de imposante New Yorkse wolkenkrabber, die weer even later bezwijkt.

Tot ‘9/11’ geldt de bomaanslag op het Alfred P. Murrah Federal Building in Oklahoma City op woensdagochtend 19 april 1995, waarbij zeker een derde van het overheidsgebouw wordt weggeblazen en 168 gewone Amerikanen omkomen, als de dodelijkste terroristische aanval in de geschiedenis van de Verenigde Staten. Dertig jaar later is de actie van de Goldoorlog-veteraan en anti-overheidsextremist Timothy McVeigh nog altijd de dodelijkste terreurdaad die ooit door een Amerikaan in eigen land is gepleegd.

De schok is enorm: dit gebeurt in Afrika, Noord-Ierland of – inderdaad – het Midden-Oosten. Maar niet in Amerika, het heartland nog wel. Met overlevenden, ooggetuigen, hulpverleners, (FBI-)agenten, bestuurders, journalisten en McVeighs advocaat kijkt Ceri Isfryn terug op de dag waarop hun wereld – en het geloof in de Amerikaanse onaantastbaarheid – op z’n grondvesten schudde. Methodisch zetten ze de gebeurtenissen van die dag en de nasleep daarvan, de jacht op de dader, op een rijtje.

Deze historische docuserie is gemaakt volgens hetzelfde procedé als de National Geographic-producties 9/11: One Day In America (2021) en JFK: One Day In America (2023): via de kleine en grote verhalen van direct betrokkenen – gematcht aan een schat aan archiefmateriaal, liefst ook van de hoofdpersonen zelf – wordt een scharnierpunt in de recente Amerikaanse historie gereconstrueerd, de verbinding tussen de belegering van de Branch Davidians in Waco en de bestorming van het Capitool.

Met die aanpak onderscheidt de serie zich ook van een andere recente docuserie over de bomaanslag, An American Bombing: The Road To April 19th (2024), die juist vertrekt vanuit een helikopterview en McVeighs gruwelijke aanslag veel nadrukkelijker plaatst binnen de recente geschiedenis van ‘homegrown terrorists’, anti-overheidsmilities en extreemrechts geweld in de Verenigde Staten. Isfryn zoomt in en volgt zo de gebeurtenissen: chronologisch, tot in detail en op het niveau van de individuele mens.

Het onbeschrijfelijke leed van Edye Raines bijvoorbeeld. Zij verloor haar zoontjes Chase en Colton, die ten tijde van de aanslag in het kinderdagverblijf van het Murrah Building verbleven. De peuters behoorden tot de in totaal negentien kinderen die door Tim McVeigh van het leven werden beroofd. Of het aangrijpende relaas van Bud Welch, de vader van de 23-jarige vertaalster Julie, die zich in lijn met de idealen van zijn dochter verzette tegen het opleggen van de doodstraf aan de man die haar heeft vermoord.

Zulke aangrijpende verhalen brengen een tragedie van kolossale proporties, die het hedendaagse Amerika mede heeft gevormd, terug tot de menselijke maat.

Netflix bracht overigens ongeveer tegelijkertijd een documentaire over hetzelfde onderwerp uit: Oklahoma City Bombing: American Terror.

Het Mondkapjesgoud

KRO-NCRV

’Hugo. Op jouw verzoek ben ik gaan knuffelen met Sywert’, schrijft topambtenaar Mark Frequin op 25 maart 2020 aan Hugo de Jonge. ‘Dat is bijna een dagtaak.’ De minister van Volksgezondheid reageert binnen enkele minuten: ‘Top. Dank!’

De berichtjes zijn exemplarisch geworden voor de druk die Sywert van Lienden – de bekende politieke influencer, prominente CDA’er én potentiële leverancier van mondkapjes – in de eerste fase van de Coronacrisis uitoefent op de regering, partijgenoot De Jonge in het bijzonder. Samen met zijn zakenpartners Bernd Damme en Camille van Gestel wil Van Lienden met de zojuist opgerichte Stichting Hulptroepen Alliantie de opdracht binnenhalen om mondkapjes te leveren.

Het verhaal is bekend: ze zullen dat gaan doen zonder er zelf iets aan over te houden. ‘Om niet’, noemt Sywert dat en maakt daarmee goede sier. In werkelijkheid lopen de drie er helemaal mee binnen. En achter de schermen verkneukelen ze zich daar al over. ‘Gillend rijk’ gaan wij worden! Het maakt van Sywert, Bernd en Camille ‘de meest gehate mannen van de Coronacrisis’. Terwijl de halve wereld op z’n rug ligt vanwege de COVID-19 pandemie, halen zij stiekem Het Mondkapjesgoud (219 min.) binnen.

Deze vijfdelige docuserie van Dirk Mostert, waarvoor Anouk Burgman fungeerde als coregisseur, licht de inmiddels welbekende affaire, die van ‘Sywert’ een scheldnaam maakte, nog eens helemaal door, met behulp van geluidsfragmenten van gesprekken tussen het drietal, ministers, topambtenaren en inkopers, zakelijke én persoonlijke chatberichten, vertrouwelijke documenten en privéfilmpjes. Sommige cruciale scènes en gesprekken zijn op basis van het dossier ook met acteurs en (nogal vette) muziek gereconstrueerd.

Centrale figuur in de vertelling is Camille van Gestel. Mostert geeft hem ruim de gelegenheid om het ontstane beeld van hem en zijn mondkampjespartners toe te lichten, in een bepaalde context te plaatsen en bij te stellen. Van Gestel houdt staande dat er nooit sprake is geweest van een vooropgezet plan om het land een rad voor ogen te draaien en intussen achter de schermen multimiljonair te worden, maar moet zo nu en dan wel erkennen dat ze soms eerlijker en transparanter hadden moeten zijn.

Zijn relaas wordt bevestigd, aangevuld en/of weersproken door een brede waaier aan bronnen die betrokken waren bij de mondkapjesaffaire, waaronder ook de nogal onwillige ambtenaar Mark Frequin. Er ontbreken ook belangrijke hoofdrolspelers: Sywert van Lienden (die ’t in eerste instantie bij een schriftelijke verklaring houdt), Bernd Damme (die zolang de rechtszaak loopt niet wil reageren), Hugo de Jonge en Pieter Omtzigt, die destijds als CDA-kamerlid in nauw contact stond met Sywert en bemiddelde voor zijn partijgenoot.

Verteller Jacob Derwig brengt alle verhaallijntjes bij elkaar met een smeuïge voice-over en voegt ook een zekere suspense toe aan de miniserie die erg kritisch is op het optreden van de Nederlandse overheid, Frequin en minister Hugo de Jonge in het bijzonder, en het beeld van Van Lienden en consorten als uitgekookte oplichters een héél klein beetje nuanceert. Tegelijk is ook helder dat de drie de omstandigheden (net iets te) handig naar hun hand hebben gezet en vooral geen slapende honden wakker wilden maken toen er, tegen alle gewekte verwachtingen in, grof geld kon worden verdiend.

En dan, in een later uitgebrachte slotaflevering, komt alsnog Sywert van Lienden aan het woord. Hij is ervan overtuigd dat de Mondkapjesaffaire, en dan in het bijzonder zijn eigen rol daarin, nog altijd helemaal verkeerd wordt gepresenteerd in de media en ervaart ook Mostert, die kritische vragen blijft stellen, weer als een vooringenomen interviewer.

Deze bespreking is na de afronding van deze miniserie geactualiseerd.

Death Without Mercy

VPRO

Het Turkse flatgebouw is een jaar of tien eerder gepresenteerd als een ‘stukje paradijs’. Rönesans Rezidans telt zo’n 250 appartementen, met in totaal ongeveer duizend bewoners. Op 6 februari 2023 wordt het complex in Antakya met de grond gelijk gemaakt door een aardbeving. Onder een enorme berg puin bevindt zich een groot deel van de bewoners. Dood of levend? Die vraag drijft ook de documentaire Death Without Mercy van de Syrische filmmaakster Waad Al-Kateab, die eerder haar eigen verhaal vertelde in het meermaals bekroonde For Sama (2019): wie hebben de ramp overleefd? Uiteindelijk zal het dodental oplopen tot boven de 60.000.

Onder dat puin ligt Safa Sayedissa, een jonge vrouw met twee zoontjes. ‘Ik zit niet beklemd’, spreekt ze anderhalf uur na de aardbeving in op haar telefoon. ‘Sami en ik leven nog.’ Ze kan de baby, veertig dagen oud nog maar, in haar benarde positie zelfs de borst geven. Safa weet alleen niet waar Kuteyba is. Toen het gebouw instortte, zei haar zevenjarige zoontje nog: ‘mama, ik hou niet van aardbevingen.’ En toen moest ze zijn arm loslaten en was hij weg. ‘Fuad, als je dit hoort of je krijgt m’n telefoon in handen’, vertrouwt ze op diezelfde telefoon toe aan haar echtgenoot, die op reis is voor zijn werk. ‘Ik hou ontzettend veel van je. Vergeef me, alstjeblieft.’

Zodra hij hoort van de ramp, probeert Fuad Sayedissa op zijn beurt natuurlijk in contact te komen met zijn vrouw en kinderen. Hij krijgt uiteindelijk iemand aan de lijn die bij de ingang van Rönesans Rezidans staat. ‘Ik zei: ga met de lift naar de elfde verdieping, daar zijn ze’, herinnert Fuad zich later. ‘Hij zei: er is geen elfde verdieping.’ Misschien zijn ze dan naar beneden gegaan? waagt de verontruste Fuad nogmaals een poging. Hij kan niet accepteren dat er helemaal geen Rönesans meer bestaat. Het gebouw is van de aardbodem verdwenen. ‘Waar zijn ze dan?’ vraagt Fuad nog aan de man. ‘Ze zijn allemaal weg. Ze liggen onder het puin.’

In zijn Syrische woonplaats Idlib ziet Fadi Alhalabi ondertussen welke schade de aardbeving heeft aangericht. De rest van zijn familie is inmiddels woonachtig in het Turkse Antakya, gevlucht voor de oorlog in eigen land. De jonge Syriër wil zijn dierbaren te hulp schieten, maar moet eerst überhaupt Turkije binnen zien te komen. De reis wordt een helletocht, die bij aankomst in Antakya alleen maar erger wordt. Waarom is dit gebouw ingestort? vraagt hij ter plaatse aan een man. ‘Omdat het de wil van God is’, reageert die. Daarmee neemt Fadi geen genoegen. ‘Uiteraard, maar we moeten ook naar de oorzaken kijken. Als je naar dit gebied kijkt: alle gebouwen zijn weggezakt.’

Via enkele hoofdpersonen die voor de camera ontdekken wat die verpletterende aardbeving in hun leven heeft aangericht, gecombineerd met honderden uren beeldmateriaal van andere bronnen, toont Waad El-Kateab de impact van de ramp. Soms lijkt dat leed veel te groot om te dragen. En toch moet ‘t – en doen ze ‘t. Zelfs wanneer blijkt dat een belangrijk deel van de schade misschien te voorkomen was geweest. Als de Turkse overheid minder laks zou zijn omgegaan met bouwvergunningen en na de aardbeving snel adequate hulp had geboden. Dan hadden – het is een onverdraaglijke gedachte – veel slachtoffers gered kunnen worden.

Het is de bijzonder wrange slotsom van een zielstriemende rampendocu, die de breekbaarheid van het menselijk leven, zowel letterlijk als figuurlijk, nog maar eens benadrukt.

Vergiss Meyn Nicht

Omroep Zwart

De 360 graden-camera waarmee filmstudent Steffen Meyn alle verwikkelingen in het activistische boomhuttendorp in het Hambacher-bos en de pogingen van de Duitse overheid om dat te ontruimen documenteert, legt ook rücksichtslos vast hoe hij zelf tijdens die uitzetting, op 19 september 2018, bij een tragisch ongeval om het leven komt. In de openingsscène van Vergiss Meyn Nicht (Engelse titel: Lonely Oaks, 102 min.) vindt een politieagent de camera, die Meyn op zijn fietshelm had bevestigd. De man raapt hem op en pakt hem in, hij heeft alleen niet door dat ook dit wordt geregistreerd.

In deze boeiende documentaire van Fabiana Fragale, Kilian Kuhlendahl en Jens Mühlhoff brengt diezelfde camera van binnenuit de jarenlange bezetting van de klimaatactivisten van het Hambi-bos, gelegen tussen Keulen en Aken, en hun strijd tegen de vervuiling door de nabijgelegen kolencentrales in beeld. Medebewoners van Steffen Meyn, volgens hen een stadsjongen met hoogtevrees, blikken ondertussen terug op hun woelige periode in het boomhuttendorp, waar ‘t tot stevige confrontaties met de Duitse politie kwam – en ook intern mensen soms recht tegenover kwamen te staan.

Een deel van de autonome bosbewoners doet z’n verhaal anoniem – omdat hun identiteit er volgens hen niet toe doet of simpelweg om uit handen van de Duitse justitie te blijven – en gaat dan ook in op leven (en sterven) voor een groter ideaal, welke methoden geoorloofd zijn om het gemeenschappelijke doel te bereiken en twijfels over hun eigen activisme. ‘Ik vind het belangrijk om in iets te geloven, ook in dingen die belangrijker zijn dan ikzelf’, zegt een oud-bewoonster van het dorp bijvoorbeeld. ‘Maar dit kan ook betekenen dat je je eigen leven wegcijfert ten faveure van het collectief.’

Camera’s fungeren tijdens hun strijd als wapen: om het gedrag van agenten ter plaatse te beteugelen of anders naderhand aan de kaak te kunnen stellen. Die functie hebben ze ook in deze film, waarmee de strijd om het Hambi-bos letterlijk vanuit hun perspectief is mee te beleven. Hoe een eco-activiste die zich aan een boom heeft vastgeketend bijvoorbeeld hardhandig wordt overmeesterd. Ondanks die ene camera laat de documentaire natuurlijk geen 360 graden-blik van de situatie zien. Politiemensen worden bijvoorbeeld grotendeels gereduceerd tot gezichtsloze vijand.

Tegenover zulke domme krachten die, namens een op z’n minst onverschillige overheid, de belangen van het kapitaal verdedigen, zet ‘extreemlinks’ zich schrap, een stel autonomen en outsiders die zich met hand en tand verdedigt tegen de vernieling van de aarde. Tot, in elk geval bij Steffen Meyn, de dood erop volgt – al zou je die ook het gevolg van een stom ongeluk kunnen noemen.

10 Jaar #JeSuisCharlie

Marec / VRT

Niemand werd gespaard. Hard en grof, niets en niemand ontziend. De redactie van het Franse satirische tijdschrift Charlie Hebdo, een zelfverklaard ‘journal irrespondable’, kende geen heilige huisjes. ‘Als iemand zei: je mag dat niet doen, dan deden ze het wel’, vertelt de Vlaamse cartoonist Marec in de tv-docu 10 Jaar #JeSuisCharlie (51 min.). ‘Met het idee: we zorgen dat we met veel zijn, want je kan ons niet allemaal doden.’

Dat was buiten de broers Chérif en Saïd Kouachi gerekend. Op 7 januari 2015 drongen deze zwaarbewapende moslimextremisten binnen bij de redactie en maakten daar twaalf dodelijke slachtoffers. De terroristische aanslag schokte de wereld. ‘Wie vermoordt er nu een clown?’ Cartoonist Monsieur KAK kan er nog altijd niet over uit. ‘Dat doe je niet.’ Ruim drie miljoen mensen gingen de straat om te betogen. Ook ruim veertig regeringsleiders liepen mee in Parijs en riepen vrij en onverveerd: je suis Charlie.

Op de eerste rij was de Israëlische premier Benjamin Netanyahu te ontwaren, even verderop volgde de Hongaarse leider Viktor Orbán. Tien jaar later is duidelijk hoeveel waarde zij in werkelijkheid hechten aan de vrijheid van meningsuiting: nagenoeg niets. Zodra hun eigen imago of belangen in het geding komen, komen zulke heren – of hun politieke vrinden of trollenleger – direct in het geweer en laten ze zien dat ze geen haar beter zijn dan hun Turkse collega Recep Erdogan of andere autocratische regimes.

Sinds Charlie Hebdo lijkt het klimaat voor cartoonisten en politieke tekenaars zelfs alleen maar verslechterd. Als Marec in een Purple Lives Matter-cartoon bijvoorbeeld bestuurlijke perikelen bij de voetbalclub Anderlecht verbindt met de dood van George Floyd wekt dat de woede van de Belgische international Romelo Lukaku en zijn achterban. Zijn collega Lectrr krijgt na een Corona-cartoon zelfs de Chinese overheid achter zich aan. Die eist een publieke verontschuldiging van hem en z’n krant.

‘Het gaat niet over de tekening die je maakt’, concludeert de bekende Vlaamse absurdist Kamagurka, die dertig jaar werkte voor Charlie Hebdo en enkele maanden voor de aanslag in 2015 stopte. ‘Het gaat over degene die ernaar kijkt en de macht van de figuur die ernaar kijkt tegenover de cartoonist. Het is niet de cartoonist die zich iets permitteert, maar wel de macht.’ En dus heeft zijn beroepsgroep zich georganiseerd in belangenverenigingen zoals Cartooning For Peace en Reporters Zonder Grenzen.

Want ook in het vrije westen, waar de persvrijheid altijd min of meer gegarandeerd leek, krijgen individuele tekenaars en hun opdrachtgevers te maken met openlijke vijandigheid en censuur, toont deze boeiende documentaire via via voorbeelden uit alle uithoeken van de wereld. Simpel gesteld: je suis Charlie lijkt op sommige plekken stilaan te zijn vervangen door tu es Charlie.

Yintah

Freda ‘Howilhkat’ Huson / c: Amber Bracken / Netflix

‘Jij probeert ons ervan te overtuigen om onze manier van leven op te geven, zodat jullie daarvan profijt kunnen trekken’, zegt Freda ‘Howilhkat’ Huson bij een geïmproviseerde grenspost, tegen de mannen die een oliepijplijn willen gaan aanleggen op het territorium van haar stam, de Witsuwet’en First Nation. ’Ik protesteer niet, ik demonstreer niet, ik bescherm ons moederland. Dit is van ons. Wij bepalen wat er hier gebeurt.’ Ferm verjaagt ze hen van haar Yintah (110 min.), het land van haar volk en hun voorouders.

Zo krachtig als Freda overkomt, zo machteloos is de hoofdpersoon van deze film in werkelijkheid. Haar land bevindt zich gewoon in Canada. En de Canadese overheid heeft gekozen voor economische belangen. Die pijplijn is ‘de grootste private investering in de geschiedenis’, glundert premier Justin Trudeau trots tijdens een persconferentie. Hij herhaalt ‘t nog maar eens: ‘de grootste private investering in de geschiedenis van Canada’. En dan doet Anuc Nuwh’it’ën, de wet van de Witsuwet’en, er niet meer toe.

Het is wederom een voorbeeld van het gemak waarmee Canada’s oorspronkelijke bewoners worden ontdaan van hun eigendommen en identiteit. Met voorspelbare gevolgen: psychische problemen, verslaving en zelfdodingen. Zulke onderwerpen kwamen onlangs ook al aan de orde in het thematisch verwante Sugarcane, een documentaire over hoe de inheemse bevolking met harde hand – die in alle opzichten ook te los bleek te zitten – werd heropgevoed op speciale katholieke kostscholen.

Deze film van Brenda Michell, Michael Toledano en Jennifer Wickham volgt gedurende tien jaar de epische strijd van de Witsuwet’en en hun buurstammen om de integriteit van hun grondgebied te bewaken. Zij verzetten zich met hand en tand tegen de Coastal GasLink-pijplijn. Vroeger gold in ons territorium de staat van beleg, houdt stamhoofd Dsta’hyl aanwezigen zelfs dreigend voor tijdens een openbare bijeenkomst. ‘Je kreeg één waarschuwing. Als je daarna nog een keer werd betrapt, werd je neergeschoten.’

Molly ‘Sleydo’ Wickham, een jonge vrouw die met haar gezinnetje een huis heeft gebouwd in hun Yintah en die zich naarmate deze film vordert steeds meer opwerpt als leider van de opstand en hoofdpersoon naast Freda, staat er al even hard in. Messcherp roept ze de mannen die de pijplijn gaan aanleggen, en de agenten van de Royal Canadian Mounted Police die hen begeleiden, de halt toe. En zij slaagt er tevens in om hun strijd in de media te krijgen en zo de rest van het land te mobiliseren.

Hoeveel blokkades ze ook opwerpen en hoezeer ze zichzelf ook oppeppen (bijvoorbeeld door het schieten en villen van een stier, waarna ze diens bloed drinken; een onvergetelijke scène), de mannen en hun sneeuwschuivers, cirkelzagen en wapens blijven maar komen. Totdat ze het leefgebied van de Witsuwet’en, fraai weergegeven in grootse shots, hun wil hebben opgelegd. Freda, Molly en de hunnen vechten tegen een onverslaanbare vijand, die het landsbelang – of in elk geval: een ander belang – dient.

Het is een strijd, die met geen mogelijkheid valt te winnen. Al blijft de camera – ook door de opponenten ingezet, overigens – natuurlijk een heel krachtig wapen. Via deze meeslepende film kan de hele wereld deelgenoot worden van de strijd van de Witsuwet’en. De afloop daarvan lijkt alleen al op voorhand vast te staan. I fought the law. And the law… juist.

Dinosaur 13

Statement Pictures

Als Susan Hendrickson, een vrijwilliger van het Black Hills Institute van de broers Peter en Neal Larson, op 12 augustus 1990 een stuk gaat lopen omdat de auto van de paleontologen een lekke band heeft, doet ze in de heuvels van het Cheyenne River Indian Reservation te South Dakota een opzienbarende ontdekking.

Tot dat moment zijn er nog maar twaalf Tyrannosaurus Rexen aangetroffen. En van hen blijkt steeds minder dan veertig procent bewaard te zijn gebleven. Susan stuit echter op Dinosaur 13 (99 min.). Het prehistorische dier, zo’n 67 miljoen jaar oud, lijkt zowaar een heel eind compleet. Het enorme fossiel wordt naar haar vernoemd: Sue.

Tot zover het succesverhaal in deze documentaire van Todd Douglas Miller uit 2014. Want na de euforie van deze opzienbarende vondst, volgt een enorme kater. Op de een na laatste dag van de opgraving heeft het Black Hills Institute vijfduizend dollar betaald aan de landeigenaar Maurice Williams. De aankoop wordt met een handdruk bezegeld.

‘Meer is er nog nooit betaald voor een fossiel’, stellen de broers Larson, die Sue in een plaatselijk museum willen tentoonstellen. Dat is alleen buiten de federale overheid gerekend. Op 14 mei 1992 doet de FBI een inval. Ze nemen Sue in beslag. Het levensgrote dinosaurusskelet wordt in dozen naar een opslag in Rapid City gebracht.

In Hill City, de thuisbasis van de Larsons, hangt intussen een grafstemming. Alsof er iemand is gestorven. Al snel ontstaan er protestacties, die natuurlijk worden opgepikt door de media. ‘Don’t be cruel’, zingen lokale kinderen. ‘Save Sue.’ Peter Larson: ‘Het was onze dinosaurus, ons museum en ons leven dat in stukken werd gescheurd.’

De paleontoloog heeft dan nog geen idee wat hem boven het hoofd hangt. De aanklager bereidt een fikse strafzaak voor. ‘Als je de strafjaren van alle aanklachten bij elkaar optelt, zou ik 353 jaar moeten zitten’, stelt Peter Larson nog altijd verbijsterd. ‘Dat is langer dan Jeffrey Dahmer. En die vermoordde en at dertien mensen.’

Zo ontwikkelt zich een typische ‘I fought the law’-film, waarbij de sympathie van de maker – en daardoor ook van de kijker – duidelijk bij de vinders van Sue ligt. De FBI probeert hen uit elkaar te spelen. Medewerkers zoals Susan Hendrickson krijgen immuniteit aangeboden als ze bereid zijn om tegen anderen te getuigen.  

Een groot deel van deze intrigerende film handelt dus over de juridische strijd tussen het bedrijf van de gebroeders Larson en de Amerikaanse overheid, waarbij landeigenaar Maurice Williams, waarvan op beeldmateriaal is te zien dat hij oorspronkelijk toch echt instemde instemde met de ‘verkoop’ van Sue, een zeer dubieuze rol speelt.

Tegelijkertijd – en dat compliceerde de rechtsgang destijds ook – behoort Williams tot de oorspronkelijke bevolking van de Verenigde Staten. En als er nu één bevolkingsgroep is die door de jaren heen slecht is behandeld, dan zijn ’t wel de ‘native Americans’. Mogen die dan misschien ook eens ongegeneerd binnenlopen?

Sinds de tragische affaire rond de vondst van hun leven, die hen jarenlang door diepe dalen zal sleuren, hebben de gebroeders Larson en hun team overigens nog eens negen T-rexen ontdekt. Ze bleken alleen niet zo compleet – en dus onweerstaanbaar – als dat ene unieke exemplaar, A Dino Named Sue.

De juridische strijd om de opbrengst van de T-rex is overigens nog altijd niet helemaal afgehandeld, getuige dit verhaal van CBS News over de erven van Maurice Williams.

Agent Of Hapiness

Dogwoof

‘Hoe gelukkig bent u, naar uw mening, op een schaal van nul tot en met tien?’ vraagt Amber Kumar Gurung, in zijn hoedanigheid van Agent Of Hapiness (90 min.), namens de Bhutanese overheid aan een jonge man die in een dorp in het Himalaya-gebergte hout staat te hakken. ‘Ik ben op dit moment gelukkig omdat ik nu in mijn dorp ben’, antwoordt die. Hij is blij dat ie terug is van enkele jaren studeren in de stad. ‘Hier in mijn dorp heb ik het gevoel dat ik begrijp wat het ware geluk is.’

Op de geluksindex – waarop cijfers zijn ingevuld voor de topics woede, aantal ezels, vergevingsgezindheid, saamhorigheidsgevoel en tevredenheid – scoort de geënquêteerde uiteindelijk een geluksniveau van negen. ‘Dat was een gelukkig man’, constateren Amber en zijn collega Guna Raj Kuikel als ze wegrijden uit het dorp, op weg naar nieuwe inwoners om te bevragen. Samen met 73 andere ‘geluksagenten’ zijn de twee door de koning van Bhutan op pad gestuurd om het ‘Bruto Nationaal Geluk’ vast te stellen. Zodat dit daarna met gericht beleid kan worden verhoogd.

De enquêteurs hebben 148 vragen meegekregen, in negen verschillende categorieën. Vragen als hoe bang of jaloers bent u op een schaal van nul tot tien?. Maar ook: hebt u een trekker, grondfrees of geit? Trouw noteren Amber en Guna alle antwoorden. Of ze zo daadwerkelijk een beeld krijgen van hoe gelukkig hun landgenoten zijn, blijft de vraag. Ze krijgen in elk geval heel persoonlijke verhalen te horen. Van een man die 108 gebedsvlaggen heeft geplant voor zijn overleden vrouw bijvoorbeeld. Het zorgelijke meisje, met een moeder die te veel drinkt. Of de transvrouw die optreedt in een bar.

Ze ontmoeten ook een rijke boer met drie vrouwen. Hij schat z’n eigen geluk in op tien. ‘Hoe gelukkig is uw eerste vrouw?’ vraagt Amber het viertal. ‘Als ze niet volkomen gelukkig was, zouden we niet zo samenleven’, antwoordt hij direct. ’Ze is gelukkig, want zelfs al ben ik niet mooi en zij niet knap, ik zal altijd voor haar zorgen.’ De vrouwen doen er verder het zwijgen toe. Als hun echtgenoot uit de buurt is, komen ze echter los. ’Als we goed voor hem zijn, is hij geweldig. En anders is hij verschrikkelijk.’ Samen zijn ze ’t overigens wel goed eens. ‘Wij drieën hebben het geluk bij elkaar gevonden.’

Intussen heeft Amber Kumar Gurung zelf ook geluksissues in deze fijne kalme film van Arun Bhattarai en Dorottya Zurbó. Hij is inmiddels boven de veertig, maar woont nog altijd bij zijn oude, fragiele moeder. Hoog tijd om spijkers met koppen te slaan tijdens het daten. Amber heeft alleen één duidelijk minpunt: hij is z’n staatsburgerschap kwijt. Na een etnisch conflict in Bhutan is hem dat in de jaren negentig ontnomen, als kind van twee. Hij realiseert zich dat hij daardoor geen goed huwelijksmateriaal is. Als Amber een jonge vrouw ontmoet, hapt hij dan ook veel te gretig toe.

Via de aandoenlijke enquêteur en de gewone inwoners die hij in alle uithoeken van Bhutan ondervraagt, tekenen Bhattarai en Zurbó het leven op in het fraaie en uitgestrekte ‘Land van de Donderdraak’. De meeste Bhutanezen moeten met weinig genoegen nemen en proberen desondanks, ieder op z’n eigen manier, het geluk te vinden. En de Koning houdt in de gaten of dat een beetje wil lukken.

An American Bombing – The Road To April 19th

HBO Max

Zoals wel vaker bij een terroristische aanslag valt de verdenking vrijwel meteen op buitenlanders. Na de bomaanslag op het Alfred P. Murrah Federal Building in Oklahoma City, waarbij in totaal 168 doden vallen, denkt menigeen dat de daders in het Midden-Oosten moeten worden gezocht. En het is dat er in 1995 nog geen sociale media waren, anders waren de speculaties over hun ras, nationaliteit en religie ongetwijfeld direct ’viral’ gegaan op het wereldwijde web.

Vanwege de datum van de aanslag, 19 april, denkt FBI-agent Danny Coulson echter aan andere verdachten: dit zijn vermoedelijk ’bubba’s’, kinkels uit het Amerikaanse hartland. Precies twee jaar eerder, op 19 april 1993 vond namelijk de belegering van de Branch Davidians van sekteleider David Koresh plaats in het Texaanse Waco. Die dag geldt sindsdien als een ijkpunt voor extreemrechtse milities. Vanuit ‘Waco’ loopt er via pak ‘m beet Ruby Ridge, Oklahoma, 9/11, de ‘birther movement’ en QAnon een rechtstreekse lijn naar de bestorming van het Capitool op 6 januari 2021.

Ook de Amerikaanse president Bill Clinton vermoedt bij ‘Oklahoma’ daders uit eigen land. Sterker: hij ziet een link met Arkansas, de staat waarvan hij jarenlang gouverneur was. Kerry Noble, een voormalig lid van de militie The Covenant, The Sword And The Arm Of The Lord (CSA) uit Noord-Arkansas, bevestigt in An American Bombing – The Road To April 19th (99 min.) dat zij inderdaad bezig zijn geweest met voorbereidingen voor een aanslag op het Murrah Building. Vanwege een ongeluk, dat werd opgevat als een teken van God, staakte CSA echter z’n pogingen. 

Het idee is daarna opgepikt door een gefrustreerde Golfoorlog-veteraan met anti-overheidssympathieën. Timothy McVeigh parkeerde op 19 april 1995 een met explosieven volgeladen truck voor het overheidsgebouw en wordt zo een extreemrechts icoon. Toevallig (?) zou Richard Wayne Snell, één van CSA’s kopstukken, op die dag ter dood worden gebracht, vanwege de moord op een zwarte agent, Louis Bryant. En 19 april is natuurlijk ook Patriots’ Day, de dag waarop in 1775 het eerste schot van de Amerikaanse Onafhankelijkheidsoorlog zou zijn gelost.

Voer voor complotdenkers, zou je zeggen. Of beter: voor complotmákers, leden van een samenzwering om de Amerikaanse regering omver te werpen. Marc Levin en Daphne Pinkerson, de makers van deze boeiende en urgente film, plaatsen hen binnen de filosofie van ‘leiderloos verzet’, waarbij zogenaamde ‘lone wolves’ het vuile werk opknappen. Zónder dat ze nadrukkelijk worden aangestuurd door de leiders van de beweging. Tegelijkertijd zijn hun daden wel degelijk een resultante van het gedachtengoed en de modus operandi van deze bijzonder radicale beweging.

Die wordt met behulp van diverse direct betrokkenen, waaronder een jeugdvriendin van Timothy McVeigh en zijn advocaat, in kaart gebracht en binnen z’n context geplaatst. Het boek The Turner Diaries bijvoorbeeld, de Bijbel van elke rechtgeaarde rechtsextremist. Er is speciale aandacht voor de handlangers van de ‘homegrown terrorist’, Terry Nichols en Michael Fortier. McVeigh ontmoette hen na zijn uitzending in de Golfregio op Fort Benning. Kazernes lijken sowieso ideale plekken om nieuwe voetsoldaten te rekruteren. Genoeg woede en oorlogskennis om serieuze schade aan te richten.

‘Er is zoveel veranderd sinds onze strijd in de jaren tachtig’, stelt Kerry Noble, die afstand heeft genomen van zijn extremistische verleden. ‘Extremisme is zo normaal geworden. Daar hoopten wij op. Nu zie ik dat en het beangstigt me.’ Tijdens de bestorming van het Capitool leek de geest van Timothy McVeigh rond te waren, vindt ook Bill Clinton. ‘De woorden en argumenten die hij destijds gebruikte zijn nu doorgedrongen tot de mainstream’, stelt de voormalige president. ‘Alsof hij toch gewonnen heeft…’

After Work

Fasad Mans Mansson / VPRO

Arbeid adelt, knecht, pleziert en sloopt. In het prikkelende beeldessay After Work (80 min.) onderzoekt de Zweedse filmmaker Erik Gandini (Surplus: Terrorized Into Being CustomersVideocracy en The Swedish Theory Of Love) opnieuw een groot maatschappelijk thema: hoe arbeid, in al z’n verscheidenheid, onze identiteit vormt en de betekenis van werk in de 21e eeuw, waarin heel veel banen wel eens zouden kunnen verdwijnen.

In Zuid-Korea portretteert hij bijvoorbeeld Yoo Deug Young, een man van middelbare leeftijd die zo’n zestien uur per dag werkt. Volgens zijn dochter Yoo Ga Yeon is het zo’n beetje zijn enige trots. ‘Mijn vader mist alles.’ In zijn land, één van de hardst werkende naties ter wereld, nemen veel arbeidskrachten hun vrije tijd helemaal niet op en is zelfs de campagne PC Off gestart. Computers verplicht uit! Anders blijft iedereen, al is het alleen voor zijn chef, toch gewoon doorwerken.

‘Ik ben zo druk’, houdt Josh Davies, de Amerikaanse oprichter van het Center For Work Ethic, zichzelf voortdurend voor, terwijl hij zich klaarmaakt voor een gelikte speech over arbeidsethos. Want dat is volgens hem het enige wat telt voor werkgevers. ‘Hee, zou je niet eens een baan zoeken waar je van houdt?’ vraagt hij sarcastisch. ‘Dat hoort bij een romcom, een Hollywood-film.’ Hij sneert nog even verder: ‘Weet je wat? Misschien is het helemaal niet de bedoeling dat werk leuk is.’

Astrid Moss, een Amerikaanse bezorgster van Amazon-pakketjes, kan daarover meepraten. Om de efficiëntie te vergroten, heeft haar opdrachtgever meerdere camera’s in de auto’s van medewerkers laten installeren. Zodat die vooral niet te lang pauze houden – of liever nog: hun brood gewoon onderweg wegwerken. Moss heeft een duidelijke grens voor zichzelf, zegt ze: als ze onderweg in een fles moet gaan plassen om haar schema te halen, stopt ze onmiddellijk bij Amazon.

In Koeweit is er dan weer recht op werk. Er is alleen veel te weinig te doen. Bullshitbanen zijn onvermijdelijk in het puissant rijke oliestaatje: overheidsfunctionarissen zitten aan hun bureau de tijd uit met films en boeken. Intussen heeft zo’n beetje elk huishouden ook twee huishoudsters. En die worden dan weer behandeld als moderne slaven. Het is een pijnlijke tegenstelling, binnen één en dezelfde maatschappij – en, zou je zeggen, een onhoudbare situatie.

Met een open blik beziet Gandini hoe arbeid z’n plek binnen verschillende samenlevingen inneemt, verschillende visies op de betekenis van werk en aanverwante thema’s zoals robotisering, ontspanning en het basisinkomen. De conclusie van deze vaardig uitgeserveerde rondgang is dat werk – of het ontbreken ervan – ons als individu of gemeenschap nog altijd definieert. Ook al zou het zomaar kunnen dat we op termijn zonder, of in elk geval met veel minder, moeten kunnen.

‘We zijn niet altijd workaholics geweest’, stelt filosoof Elizabeth S. Anderson. ‘We kunnen ons opnieuw voorstellen hoe een goed leven eruit zou moeten zien en wat de rol van werk daarin is.’

Tax Me If You Can

Periscoop Film

Het is een surrealistische scène: tijdens het World Economic Forum in Davos legt gespreksleider Heather Long, economiejournalist bij The Washington Post, op 23 januari 2019 een vraag voor aan een panel met enkele CEO’s. Het Democratische congreslid Alexandria Ocasio-Cortez heeft een belastingverhoging voor de allerrijkste Amerikanen voorgesteld, zeventig procent voor mensen die meer dan tien miljoen verdienen, om zo de inkomensongelijkheid te verminderen. ‘Michael Dell, ondersteun jij dit idee?’

Nadat de meeste panelleden eens smakelijk hebben gelachen, start de CEO van Dell Technologies zijn antwoord. Dat begint met zijn eigen ideële stichting en eindigt met een uitdaging rond dat hoge belastingpercentage: ‘Noem me één land waar dat heeft gewerkt.’ Erik Bryjnjolfsson, economieprofessor van Stanford University, antwoordt doodgemoedereerd: ‘De Verenigde Staten.’ Hij legt uit: van pak ‘m beet de jaren dertig tot de jaren zestig lag het belastingniveau voor de rijksten ongeveer op dat niveau – of hoger. ‘Dat waren best aardige jaren voor de economische groei.’

’s Mans interventie weerlegt het idee van belasting als gelegaliseerde diefstal. En dat is te herleiden tot de inaugurale rede van de Amerikaanse president Ronald Reagan in 1981, de aanzet voor een neoliberale wind door het vrije westen: de overheid is niet de oplossing van alle maatschappelijke problemen, de overheid is in werkelijkheid zelf het probleem. Laten we de overheid dus uitkleden voordat die ons uitkleedt (of laat zien dat wij, ondanks die gesoigneerde maatpakken, helemaal geen kleren aanhebben). Zo bezien is het acceptabel om belasting te ontwijken of ontduiken.

Juist die gedachte – in het bijzonder bij het rijke deel van de wereld, dat ook de middelen heeft om er serieus werk van te maken – wordt door de Franse documentairemaker Yannick Kergoat genadeloos aan de kaak gesteld in Tax Me If You Can (114 min.). Internationale bedrijven zoals Google die zich bijvoorbeeld bedienen van de zogenaamd Double Irish With A Dutch Sandwich, waarbij Ierland, Bermuda én Nederland (pijnlijk vaak vernoemd in dit even lijvige als vlijmscherpe schotschrift over de belastingmoraal van de bevoorrechten) ervoor zorgden dat het bedrijf nauwelijks belasting betaalde.

Daarbij vinden de handigste jongens van de vrije economie steevast consultants van Deloitte, PricewaterhouseCoopers, KPMG en Ernst & Young, de Big Four van wat eufemistisch ‘belastingoptimalisatie’ wordt genoemd, aan hun zijde. Die tuigen de meest ondoorzichtige constructies op, met brievenbusfirma’s op belastingparadijzen zoals de Kaaiman- of Maagdeneilanden die worden gerund door nepbestuurders en -aandeelhouders. En de gewone – laten we hem nog een keer van stal halen – werkeman wordt geacht om trouw af te blijven dragen.

Dat is in wezen zware en taaie kost – met veel en tamelijk abstracte cijfers en statistieken, dieven die een krijtstreeppak dragen in plaats van een zwart-wit gestreept boevenpak en desko’s die niet per definitie gewone mensentaal spreken – maar Kergoat dient die met Michael Moore-achtige zwier op: animaties die orde in de doelbewust gecreëerde chaos scheppen, vermakelijke tv- en filmfragmenten, koddige muziekjes, een verborgen camera-actie en veel humor. Zo ontstaat een ontluisterend beeld van de Fuck You!-economie, in de traditie van The Corporation en Inside Job.

Een links manifest, zo u wilt, over de moraal die zich blijkbaar als een virus onder ondernemers, bestuurders, politici en financiële deskundigen heeft verspreid: zolang het maar (min of meer) legaal is óf we niet worden betrapt, is in wezen alles geoorloofd.