Anak Indië

Scarabee Films / vanaf donderdag 26 juni in de bioscoop

Hij was een Indo, zei de vader van Adriaan van Dis. In Nederland Door Omstandigheden. INDO. Even daarvoor heeft Van Dis in Anak Indië (122 min.), als de verteller van een weelderig vormgegeven explainer waarmee deze documentaire wordt opgestart, al de historische achtergronden daarvan geschetst: hoe Nederland ooit terecht kwam in een eilandengroep in Azië, die bijna anderhalve eeuw als kolonisator bestierde onder de noemer Nederlands Indië en vervolgens na de Tweede Wereldoorlog ook weer vertrok uit het land dat zich Indonesië zou gaan noemen.

In de jaren vijftig kwam er vervolgens een breed samengestelde groep Indische Nederlanders naar Nederland, waaronder Peranakan-Chinezen, Molukse KNIL-militairen en Indo-Europeanen. En daar weten we eigenlijk véél te weinig van, heeft documentairemaakster Hetty Naaijkens-Retel Helmrich dan al betoogd in de openingsscène van deze film: een persiflage op het populaire televisieprogramma De Slimste Mens met presentator Philip Freriks, waarin de drie kandidaten werkelijk geen enkel goed antwoord weten te produceren op de vraag ‘wat weet u van Indo’s?’

Die vraag gaat Naaijkens, die eerder al onder andere Buitenkampers en Klanken Van Oorsprong maakte, nu dus beantwoorden met andere Indische Nederlanders, zoals actrice/zangeres Wieteke van Dort, schrijfster Yvonne Keuls, tekenaar Thé Tjong Khing, componist/pianist Mariëtte Hehakaya, theatermaker Jaro Wolff, Indië-veteraan Loek Middel, fotograaf Claude Vanheye, tekenaar Peter van Dongen, muzikant Steffen de Wolff, vliegeraar Rubens Agaatsz, dichter Robin Block, kris-deskundige David Gallas en de hoofdredacteur van het Indische tijdschrift Moesson, Vivian Boon.

In tegenstelling tot een andere recente documentaire over de erfenis van de voormalige Nederlandse kolonie, Tussen Wal En Schip – Geruisloos Indisch van Juliette Dominicus en Sven Peetoom, zoekt Naaijkens-Retel Helmrich in eerste instantie niet de pijn daarvan op – of het Indisch zwijgen daarover – maar belicht ze juist hoe Indische Nederlanders ons land hebben verrijkt. Met badminton, de vierdaagse en natuurlijk de Indische rijsttafel. En, dat ook, met spiritualiteit en bijgeloof. En later in de film volgen ook de geesten van het verleden die hen en hun families ‘s nachts bezoeken.

Vlot fladdert Naaijkens langs al die herinneringen, beelden en gevoelens, die elk ook hun eigen uitingsvorm hebben gekregen. In Wieteke van Dorts typetje Tante Lien bijvoorbeeld, de muziek van The New Diamonds (een voortzetting van het bekende duo The Blue Diamonds), KNIL-re-enactments of de cabaretvoorstellingen van Ricky Risolles. De filmmaakster gebruikt bovendien opnames uit haar eigen familiearchief, zet historisch beeldmateriaal van Indië en Indische Nederlanders in en heeft Stefan Venbroek gevraagd om het geheel van fraaie bloemrijke animaties te voorzien.

Anak Indië wordt zo een ongegeneerde, ietwat vluchtige viering van het Indische culturele erfgoed, waarin elke Indische Nederlander wel iets van zichzelf – en alle andere Nederlanders wel iets in hun eigen leven – zullen herkennen.

De Onbekende Soldaat: Erik Hazelhoff Roelfzema

Omroep Max

In het collectieve geheugen zit hij waarschijnlijk opgeslagen met het gezicht van Rutger Hauer, de acteur die van hem een nationaal icoon maakte in de kaskraker Soldaat van Oranje (1977), Paul Verhoevens film die losjes was gebaseerd op zijn autobiografie. Met Erik Hazelhoff Roelfzema, die in de film Erik Lanshof heet, als belichaming van de Nederlandse verzetsstrijder tijdens de Tweede Wereldoorlog. Een man met ook in werkelijkheid een ‘heilig zelfvertrouwen’.

In De Onbekende Soldaat: Erik Hazelhoff Roelfzema (56 min.) concentreert regisseur Jean van de Velde zich op het vergeten leven van Hazelhoff Roelfzema, die veel meer was dan alleen een Oranjegezinde oorlogsheld. Hij heeft Jeroen Krabbé, die in Verhoevens film juist schitterde als Lanshofs verzetsvriend Guus LeJeune, gestrikt als verteller. Die leest tevens fragmenten voor uit het boek van de protagonist, dat oorspronkelijk werd uitgebracht onder de titel Het Hol Van De Ratelslang (1970).

Na dik twintig minuten zit de Tweede Wereldoorlog erop in deze documentaire – en is ook Erik Hazelhoff Roelfzema’s jeugd in Nederlands Indië al behandeld – en begint de rest van een leven dat voor het gemiddelde bioscooppubliek waarschijnlijk een soort variant lijkt op ‘En hij leefde nog lang en gelukkig’. De échte soldaat van Oranje zou echter nog in een andere oorlog betrokken raken: de onafhankelijkheidsstrijd van Indonesië. In het bijzonder: de positie van de Molukkers daarbinnen.

Ook dan laat hij zich kennen als een tamelijk roekeloze avonturier. Voor hemzelf is er geen onderscheid: zijn clandestiene activiteiten in De Oost, al dan niet gesteund door westerse inlichtingendiensten, zijn een logisch vervolg op zijn heldenrol tijdens de Tweede Wereldoorlog. ‘Als je in iets gelooft, vecht er dan voor’, leest Jeroen Krabbé voor uit zijn autobiografie. ‘Altijd. Want de dingen waarin je gelooft zijn als je kinderen: vaak verdomd lastig, maar je hebt ze nu eenmaal. En je bent ervoor verantwoordelijk.’

Via sfeervol gestylede interviews met ’s mans schoondochter Patricia Steur, Gerard Soeteman (scenarioschrijver Soldaat van Oranje), auteur/historicus Victor Laurentius (Spion In Smoking), documentairemaker Carel Erasmus (Soldaat van Ambon), auteur Kester Freriks (Tempo Doeloe), historicus Wim Manuhutu en astronaut André Kuipers probeert Van de Velde vat te krijgen op zijn ‘held’, die ook nog betrokken raakt bij een dubieuze staatsgreep in Nederland en de strijd tegen het communisme in het Oostblok.

Op dat moment bestaat er nog helemaal niet zoiets als een Soldaat van Oranje. Pas als Erik Hazelhoff Roelfzema al even in de vijftig is en zijn boek in de jaren zeventig een bestseller wordt, ontstaat de mythe die het zicht op de man zal ontnemen. Deze interessante documentaire zet die durfal, spion én Amerikaanse staatsburger nog eens goed in de spotlights.

Duutsers

EO

De kinderen van toen zijn de ouderen van nu. De laatste ooggetuigen van hoe Rouveen, een boerendorp in Overijssel, de Tweede Wereldoorlog doorkwam. In hun eigen woning vertellen ze dorpsgenoot Geertjan Lassche over hun ervaringen met de Duutsers (48 min.). Dat gebeurt in de taal die ze samen delen: het Nedersaksisch.

Het plattelandsdorp Rouveen, vlakbij Staphorst, had indertijd zo’n 7500 inwoners. Het was volgens Lassche een orthodox-christelijk dorp, met zowel hervormden als gereformeerden. Een zelfvoorzienende, maar ook geïsoleerde gemeenschap. Aan het begin van de oorlog kwamen er in het plaatselijke Kamp Conrad, waar later eerst landverraders en daarna Molukkers werden gehuisvest, Joden uit de rest van het land wonen. Over wat er met hen gebeurde, werd in het dorp nauwelijks gesproken. Ze waren met hun eigen levens bezig. Want ook zij kregen, naarmate de oorlog vorderde en grimmiger werd, steeds meer te maken met ‘de haat’.

‘Iedereen was bang voor iedereen soms’, vertelt Gerrit, inmiddels overleden, één van de dorpelingen die de oorlog als kind meemaakte. ‘Want er zijn dingen bekend ook, dat iemand de buren ging verraden om simpele dingen. Ik weet het van m’n eigen ouders ook nog. Die wilden een keer een varken slachten, maar de dag ervoor is het in beslag genomen. Dat is verraden.’ Rouveen krijgt daarnaast ook te maken met groot leed. Als dorpsgenoot Klaas Pielman, vader van drie kinderen en met een zwangere vrouw, bijvoorbeeld weigert om zijn fiets af te staan aan een Duutser, wordt hij rücksichtslos doodgeschoten.

In zulke herinneringen zit de kracht van deze microblik op de grote geschiedenis: die oorlog, al zo vaak ondergebracht in helden- of slachtofferverhalen, wordt hier teruggebracht naar gewone mensen-proporties en in verband gebracht met de namen, gezichten en levens van hele gewone landgenoten, de kinderen van toen. Zodat de (plattelands)kinderen van nu zich er gemakkelijk mee kunnen identificeren.

Kleinkinderen Van De Oost

The Searchers

Als ratten tijdens een wetenschappelijk experiment kersenbloesem ruiken en vervolgens stroomstoten krijgen toegediend, dan blijkt dat zowaar ook z’n weerslag te hebben op hun nakomelingen. ‘Alleen al bij de geur van kersenbloesem piepten zij het uit.’

Het is een krachtige metafoor, vervat in de openingsscène van deze documentaire, voor Nederlands koloniale geschiedenis. Die mag dan officieel al enige tijd achter ons liggen, dat verleden werpt nog altijd zijn schaduw over het heden. Het is in elk geval alomtegenwoordig in Kleinkinderen Van De Oost (73 min.), een geladen roadmovie van Daan van Citters, met Joenoes Polnaija. De twee raakten bevriend tijdens de opnames van Jim Taihuttu’s speelfilm De Oost, waarbij ze werden geconfronteerd met hun eigen familiehistorie. Hun opa’s, van respectievelijk Nederlandse en Molukse origine, dienden allebei in het Koninklijk Nederlands-Indisch Leger (KNIL).

‘Het is een geschiedenis waar de generaties voor mij over zwegen’, vertelt ‘jonkheer’ Van Citters. Zijn familie speelde een prominente rol bij de omstreden Verenigde Oost-Indische Compagnie en tijdens de zogenaamde Gouden Eeuw. ‘En waarover de generaties voor mij het zwijgen is opgelegd’, vult Polnaija aan. Zijn volk droomt, bijna 75 jaar na de Indonesische Onafhankelijkheidsoorlog, nog altijd van een Molukse staat, de Republik Maluku Selatan. Die werd hen destijds beloofd, maar is er nooit gekomen. Samen gaan de twee nu op reis naar Indonesië, naar de plekken waar hun opa’s verzeild raakten in die oorlog en betrokken waren bij de beruchte politionele acties.

Vanuit hun eigen perspectief belichten ze die beladen historie en de rol van hun voorouders daarin. ‘Mijn opa deed wat hem werd opgedragen’, constateert Daan van Citters. ‘En oorlog is zwart-wit. Het is jij of ik. Maar met de kennis van nu voel ik schaamte. Schaamte wat Nederlanders hier gedaan hebben.’ Bij Joenoes Polnaija is er tevens bitterheid over dat verleden. Over hoe de eerste generatie Molukkers, die zich had ingezet voor ‘de koloniale onderdrukker’, in Nederland werd behandeld. Ze hadden niet eens al hun kinderen mogen meenemen. Die kinderen, de generatie van zijn ouders, vonden daarna hun eigen middelen om aandacht te vragen voor de Molukse zaak.

Tijdens deze weldadig vastgelegde, met archiefbeelden gelardeerde reis langs de gebeurtenissen die hun grootvaders en de nazaten daarvan op tragische wijze hebben verbonden, blijven de twee vrienden de dialoog met elkaar aangaan. Via bespiegelende voice-overs en persoonlijke gesprekken. Een heel enkele keer geïrriteerd, als ze even overvallen worden door de kijk van de ander, maar meestal invoelend en respectvol. Zij representeren allebei een derde generatie, die behalve met het daderschap ook met slachtofferschap binnen hun familie in het reine moet zien te komen en vinden elkaar in dat intieme proces. Alsof ze samen kersenbloesem leren ruiken.

Gij Zult Niet Doden – Treinkaping De Punt

KRO-NCRV

Op zaterdagochtend 11 juni 1977 wordt de gekaapte trein bij De Punt eerst langdurig beschoten en daarna bestormd door mariniers. Twee passagiers komen daarbij om het leven. En zes van de negen Zuid-Molukse kapers. Zij hebben drie weken lang 56 mensen gegijzeld gehouden. Met die actie probeerden ze aandacht te vragen voor de positie van Molukkers. Die zijn in 1951, na de oorlog om het toenmalige Nederlands Indië, naar ons land gekomen. Hen was beloofd dat er een onafhankelijke Molukse staat zou komen.

Zeventig jaar zijn inmiddels verstreken. De Republik Maluku Selatan is er nog altijd niet. Intussen zijn er ook steeds meer vragen gerezen over de gewelddadige beëindiging van de treinkaping bij De Punt. Was het geweld proportioneel of zijn enkele gijzelnemers demonstratief, zonder absolute noodzaak, geëxecuteerd? Advocaat Liesbeth Zegveld heeft aanwijzingen voor het laatste en staat de nabestaanden van twee kapers, Max Papilaya en Hansina Uktolseja, bij in een emotioneel geladen rechtszaak tegen de Nederlande staat.

In Gij Zult Niet Doden – Treinkaping De Punt (73 min.) volgt Koert Davidse gedurende vijf jaar Zegvelds pogingen om vier decennia na dato recht te krijgen voor mensen die al die tijd toch vooral als dader, of als terrorist, te boek hebben gestaan. Ze noemt het ‘een gevecht op elke vierkante millimeter’, waarbij de advocate regelmatig stevig botst met de vertegenwoordiging van de Nederlandse overheid. Het is duidelijk dat er voor beide partijen heel wat op het spel staat. Als de rechters de lijn van de klagers volgt, heeft de toenmalige Nederlandse regering immers zijn geweldsmonopolie misbruikt en zijn de mariniers ingezet als een soort doodseskader.

Ondanks het feit dat Davidse is aangesloten bij Zegveld probeert hij ook de tegenargumenten van de staat een volwaardige plek te geven in z’n weergave van de rechtsgang. Zo ontstaat een afgewogen beeld van de juridische afwikkeling van een tragische gebeurtenis, die al ruim veertig jaar op allerlei plekken in de samenleving schrijnt. Tegelijkertijd wordt en passant ook het verhaal verteld van de Molukse gemeenschap van Nederland en de beruchte treinkapingen, die zich in het collectieve geheugen hebben vastgezet.