Stamped From The Beginning

Netflix

Het is een ongelijke strijd. Zwarte Amerikanen zijn Stamped From The Beginning (91 min.), volgens schrijver en historicus Ibram X. Kendi in zijn gelijknamige bestseller, die nu door de toonaangevende Afro-Amerikaanse documentairemaker Roger Ross Williams op virtuoze wijze is verfilmd. Ze zijn vanaf hun aankomst in de Verenigde Staten, op één van die vermaledijde slavenschepen op de Transatlantische route, geframed als nauwelijks te onderscheiden van beesten.

In die periode is volgens Kendi sowieso het concept ‘zwart’ ontstaan. Van tevoren beschouwden de tot slaaf gemaakten zichzelf nog gewoon als lid van een bepaalde Afrikaanse stam. Zij voelden zich helemaal geen onderdeel van één en hetzelfde ras. Hun slavenhouder kon zijn handel, naar zichzelf en de rest van de wereld, echter alleen verantwoorden als hij aannemelijk kon maken dat het om een minderwaardige mensensoort ging. Zwart dus. Als roet, de nacht en al wat sowieso het daglicht niet kan velen. En al die verschillende mensen hadden zich maar naar dat idee te voegen.

Het concept ‘wit’, zo betogen Kendi en de andere zwarte denkers die Williams in zijn puntige filmessay aan het woord laat, stamt zelfs van nog later datum. Toen ze zich wilden onderscheiden van arbeiders met een kleurtje konden Polen, Italianen en Ieren lekker schuilen onder wat activiste Brittany Packett Cunningham ‘een paraplu van witheid’ noemt. De twee bevolkingsgroepen zaten allebei onder de knoet bij een kleine, natuurlijk witte, elite en werden daardoor lekker tegen elkaar uitgespeeld. Drie keer raden welke groep zich uiteindelijk van dit juk wist te bevrijden.

Zulke inzichten hadden gemakkelijk tot een dor en tamelijk breedsprakig vertoog kunnen leiden waarin de witmens met allerlei, nauwelijks te betwisten, feiten om de oren wordt geslagen en intussen ook de ‘Black is beautiful’-gedachte wordt uitgedragen. Roger Ross Williams richt zich echter vooral op het wild kloppende hart uit Kendi’s boek en dient dit nu op met een caleidoscopische mixture van speelfilmfragmenten, animatie, nieuwsreportages, literatuur en kunst, waarbij een stuwende soundtrack er wel voor zorgt dat het tempo en de schwung erin blijven.

Te midden van Afro-Amerikaanse iconen zoals Frederick Douglass, Maya Angelou en Barack Obama houdt Williams echt even halt bij de baanbrekende vrouwen Harriet Jacobs (die als eerste haar eigen slavenverhaal op papier zette), Ida B. Wells (een burgerrechtenactiviste die het aantal lynchpartijen in kaart bracht) en Phillis Wheatley (de eerste zwarte vrouw met een dichtbundel). Na de publicatie van Wheatleys boek werd er overigens een commissie van wijze mannen – herstel: witte mannen – ingesteld. Want zulke poëzie kon toch niet zijn geschreven door ‘slechts een zwarte vrouw’? 

Zwierig slalomt Roger Ross Williams, aan de hand van het onderzoek van Dr. Ibram X. Kendi, zo door de historie van Zwart Amerika. Met prominente vertegenwoordigers als schrijfster Angela Davis, influencer Lynae Vanee en congreslid Cori Bush, langs de pijnlijke symbolen Willie Horton, Rodney King en King Kong (!), via zwarte hyperseksualiteit en -criminaliteit, dwars door witte iconen zoals Thomas Jefferson, Jefferson Davis en ‘white savior’ Abraham Lincoln, op weg naar George Floyd. Want Black Lives Matter blijkbaar nog altijd niet evenveel als die van witte Amerikanen.

Er is niets mis met zwarte mensen, concludeert Kendi. Maar alles met hoe we naar zwarte mensen kijken.

Welfare

IDFA

Je geld voor je leven. Daar komt het simpelweg op neer, aan de balie van de sociale dienst. In ruil voor een uitkering wordt je complete bestaan binnenstebuiten gekeerd. Aan de andere kant van die balie begint iemand – streng, begripvol, bureaucratisch, verveeld of, hopelijk, menselijk – je het hemd van het lijf te vragen. Alles moet op tafel: je werkeloosheid, beperking, huwelijk, verslaving en/of dakloosheid. Aan één balie, in een kantoortuin. Om je heen zitten mensen zoals jij. Minkukels, outsiders, losers… Althans, zo voelt het.

Mensen die hopen dat jij opschiet, anderen die lusteloos hun tijd uitzitten. Sommigen staan in je nek te hijgen, anderen onderbreken rustig jouw gesprek. Frederick Wiseman (Titicut Follies / High School), de grootmeester van de direct cinema, kijkt ook mee en tekent in Welfare (167 min.) uit 1975 de gesprekken op tussen medewerkers van een sociale dienst in New York en hun cliënten over Amerikaanse varianten op burgerservicenummers, echtscheidingspapieren, belastingformulieren, medische dossiers en toeslagen. Het is alsof je er, een halve eeuw later, naast staat en stiekem meekijkt en -luistert.

Dat is meteen de kracht en de zwakte van deze documentaire-klassieker. Met hedendaagse ogen bekeken, die al een overload aan d’rop & d’rover social media-filmpjes hebben aanschouwd, duren die (intake)gesprekken, werkoverleggen en terzijdes, waaronder het eindeloze gebekvecht tussen een zwarte portier en een veteraan die zich uiterst racistisch uitlaat, echt veel te lang. Er lijkt nauwelijks verschil te bestaan tussen de vertelde tijd, de totale lengte van het door Wiseman gefilmde beeldmateriaal, en de verteltijd, de lengte van de scène die hij van dat gefilmde materiaal heeft gemaakt.

Toen Frederick Wiseman Welfare maakte, was het feit dat hij het reilen en zeilen bij een uitkeringsinstantie überhaupt kon filmen waarschijnlijk al bijzonder genoeg. Een kleine vijftig jaar later wreekt het lage verteltempo zich echter een beetje. Voor 21e eeuwse kijkers worden sommige scènes, die regelmatig de tien minuten-grens doorbreken, bijna een bezoeking. Een strenge eindredacteur zou Wiseman voor dit materiaal nu hooguit anderhalf uur hebben gegeven. En dan zou de boodschap van deze observerende zwartwit-film nog heel overtuigend over het voetlicht zijn gebracht.

Want dat mensen die een uitkering willen volledig afhankelijk zijn van de goodwill van de mensen die hun aanvraag behandelen en het bureaucratische systeem waarbinnen die moeten werken is vanaf de allereerste seconde van Welfare glashelder. En dat stemt wanhopig, maakt strijdbaar of slaat juist murw. Als je je complete leven hebt overlegd en dan maar moet afwachten totdat – óf! – die check komt.

High School

Kanopy

Zó herkenbaar. Voor vrijwel iedereen, ook in Nederland. De lange gangen om eindeloos in te verdwalen, betweters met de gave des woords (althans, dat vinden ze zelf), de reprimandes van de conciërge of een andere ouwe ziel die het (weer) beter weet, gymles en manieren om daar onderuit te komen en dat enkele uurtje in de week, met die ene leraar of lerares die het wél begrijpt of wél weet wat er nu speelt, waarop al je vriend(inn)en, belangrijke bezigheden zoals rondhangen of keet trappen en die ene onbereikbare liefde heel even pas op de plaats maken.

In wezen is er in de dikke halve eeuw die is verstreken sinds Frederick Wiseman zijn tweede documentaire High School (74 min.), na ‘s mans schokkende debuutfilm Titicut Follies, heeft afgeleverd, relatief weinig veranderd. De gangen zijn nog steeds lang, sommige leraren oersaai en de liefde doorgaans even onbereikbaar. Hooguit was het onderwijs destijds, eind jaren zestig, nog vooral eenrichtingsverkeer, dat veelal in traditioneel klassikaal verband werd opgediend aan een vrijwel volledig wit publiek. Met tamelijk traditionele opvattingen over jongens en meisjes bovendien. Bij de typeles zit bijvoorbeeld nauwelijks een manspersoon.

Tegelijkertijd waart ook de geest van de sixties wel degelijk rond op de Northeast High School in Philadelphia. Een jeugdige lerares legt, met een elpeehoes van Simon & Garfunkel in de hand, uit wie van de twee zangers Paul Simon is en wie Art Garfunkel, waarna ze met zijn allen heel geconcentreerd naar het duo gaan luisteren. Een leraar vraagt zijn leerlingen wie van hen lid wil zijn van een gemengde club en of dat nog verandert als de helft van de leden, of meer, zwart is. En een oudere lerares leest geëmotioneerd een brief voor van een oud-leerling, een jongen zonder ouders die een thuis vond op school en inmiddels als soldaat dient in Vietnam. 

Wiseman heeft in het voorjaar van 1968 vijf weken gefilmd op de middelbare school in Pennsylvania. In zijn kenmerkende observerende stijl, in fraai zwart-wit, legt hij met dat materiaal de interne machinerie van de Amerikaanse leerfabriek vast. Zonder vaste hoofdpersonen, met scènes die de tijd krijgen. Én met betrokken/bemoeizuchtige ouders, ook toen al. ‘Het is mijn leven’, zegt een leerling, met een nogal dominante vader, tijdens een gesprek op school over haar toekomst. ‘Wat ik wil worden is belangrijker dan wat hij voor mij wil.’ Daarmee is de kous alleen niet af. Bij vertrek wil pa toch nog even kwijt dat hij zou willen dat ze ‘net zo slim als sterk’ was.

Ook dat is nog altijd zó herkenbaar: generatieconflicten waarbij ouders, leraren en kinderen stuk voor stuk het beste voor ogen hebben, maar daar totaal andere dingen onder verstaan.

High School is hier te bekijken.

Rose West, Born Evil?

Sundance Now

Werd Rose West opgevoed tot moordenares? Of was ze kwaadaardig van nature? Deze Britse true crime-docu laat er geen gras over groeien: binnen anderhalve minuut is de argeloze kijker ondergedompeld in de naargeestige wereld van Rose en haar echtgenoot Fred, die diverse lijken bleken te hebben begraven in de kelder van hun horrorhuis op Cromwell Street nummer 25 in Gloucester. En dan dropt verteller Sally Bailey meteen die bijzonder unheimische vraag: nature of nurture?

Rose West, Born Evil? (58 min.) zoomt vervolgens met onder anderen Freds biograaf, Rose’s advocaat, een psycholoog, een criminoloog, enkele buurtbewoners, een voormalige kamerhuurster van het koppel en een vrouw die met Rose in de gevangenis zat in op de huiveringwekkende daden van het echtpaar West in de jaren zeventig en tachtig en keert van daaruit ook een paar keer terug in de tijd, om te ontdekken of er in de (familie)geschiedenissen van Rosemary Letts en Frederick West wellicht aanwijzingen zijn te vinden voor hun totaal ontspoorde gedrag.

Voor alle sprekers blijft het natuurlijk speculeren waarom het tweetal gaandeweg aan het martelen en moorden is geslagen. In hun verleden, wellicht zelfs al ruim vóór hun geboorte, is echter genoeg malheur te vinden, zo toont deze vet aangezette tv-docu van Jared Wright aan, die als voedingsbodem kan hebben gediend voor de geweldsspiraal waarin Rose en Fred terecht kwamen. De vraag of het psychopathische gedrag van het seriemoordenaarsduo biologisch of juist ervaringsgewijs is bepaald valt niet met zekerheid te beantwoorden. Het ligt echter voor de hand dat het ging om een fatale combinatie van natuur en kwetsuur.

Voetbaldroom

BNNVARA

‘Tijn?’

‘Nee.’

‘Ali?’

‘Nee.’

‘Diego?’

‘Ja.’ (tweemaal)

‘Dat dacht ik al.’

Secuur noteert technisch coördinator Paul Bahlmann de bevindingen van zijn scouts. ‘Binnen een paar dagen neem ik contact met ze op.’ Voor de zekerheid voegt hij er nog aan toe: ‘En de rest bedanken voor hun aanwezigheid.’

Voetbalvereniging Alphense Boys, begin 2021 door vakblad De Voetbaltrainer voor het tweede achtereenvolgende jaar uitgeroepen tot beste amateurjeugdopleiding van Nederland, neemt zijn opleidingstaak heel serieus. De Zuid-Hollandse club probeert elk jaar enkele spelertjes af te leveren bij een profclub, een BVO in vakjargon. Betaald Voetbal Organisatie. Op hun jaarlijkse Open Dag proberen de Boys alvast nieuwe ruwe diamantjes te ontdekken. ‘En denk aan de hesjes’, voegt Bahlmann zijn scouts aan het eind nog toe. ‘Die moeten weer terug.’

Voor de vierdelige documentaireserie Voetbaldroom (160 min.) zijn Frederick Mansell en Laurens Samsom neergestreken bij de voetbalvereniging uit Alphen aan den Rijn. Ze volgen drie spelertjes van het Onder 13-team en hun ouders: spelverdeler Sinan, verdediger Seth en aanvaller Finn (die overigens de hele zomer heeft doorgetraind met zijn vader). Het gaat er professioneel aan toe. ‘Er is één speler die is aan het veters strikken’, constateert coach Robin Stolwijk bijvoorbeeld tijdens de training. ‘Dus we drukken allemaal even 25 keer op.’

Bij de opleiding van de Rotterdamse BVO Sparta heeft Pjotr van der Marel intussen vastgesteld dat slechts vijf procent van hun jeugdspelers het eerste elftal bereikt. ‘Hoe vroeg moet je nu selecteren?’ vraagt de coördinator opleiding zich af. ‘Er zijn clubs die zeggen: op zesjarige leeftijd kunnen wij zien dat iemand prof is. Dat is gewoon bullshit. Dat is echt onmogelijk.’ De nog altijd pas 24-jarige Dani van der Moot heeft de schaduwzijde van die benadering leren kennen. Ooit was hij één van de sleutelspelers van PSV en het Nederlands jeugdelftal en kreeg hij zelfs het aanbod om naar Liverpool te komen. Nu speelt de spits bij Rijnsburgse Boys.

Deze diepe duik in het Nederlandse jeugdvoetbal toont daarnaast ook de andere kant van de medaille: Marten de Roon en Wout Weghorst behoorden nooit tot de absolute supertalenten en moesten tijdens hun jonge jaren diverse teleurstellingen overwinnen. Inmiddels leven ze echter allebei hun jongensdroom in het grote Oranje. Hoe moeilijk hun weg naar de top ooit was – en de teamgenoten die onderweg afhaakten – zijn ze echter niet vergeten. Dat ze hun ervaringen ook openhartig willen delen, tekent hen als mens en topsporter en vormt tevens een meerwaarde voor deze puike miniserie.

Die is uiteindelijk te beschouwen als een voetbalvariant op de spraakmakende documentaire Turn!. Alle aspecten van de jeugdvoetballerij komen aan de orde. Hoe groot is bijvoorbeeld de kans dat een stage bij een profclub ook daadwerkelijk een aanbod oplevert? Zou het echt toeval zijn als je als voetbalvader bij de drogist een zaakwaarnemer ontmoet? Welk perspectief is er eigenlijk voor talentvolle speelsters? Is het reëel om serieus aan school te blijven werken als je vol voor een toekomst als voetballer gaat? En hoe speel je de depressie weer kwijt die, zo blijkt uit onderzoek van gedragsonderzoeker Marjorie Esajas, zich regelmatig aandient als er wordt doorgeselecteerd en jij dan ineens niet meer ‘die voetballer’ blijkt te zijn?

Zo snijdt Voetbaldroom, waarvoor Frank Evenblij de voice-over verzorgt, vol overtuiging allerlei prangende kwesties aan, die in verschillende geledingen van de jeugdsport opspelen en die door recent onderzoek binnen de turnwereld nog eens extra urgentie hebben gekregen.

Voetbaldroom is hier te bekijken.

Door De Ogen Van Arna: Architect Van Verbinding

BNNVARA

Vanuit de architectuur wil Arna Mackic de sociale cohesie bevorderen. In dat opzicht kan haar huidige thuisbasis Amsterdam, volgens haar een gesegregeerde gemeenschap, nog wel wat leren van de stad waar ze werd geboren: Mostar in Bosnië-Herzegovina. Mackic was vier toen er in 1992 oorlog uitbrak in het voormalig Joegoslavië. Een jaar later moest ze vluchten. Ze zou uiteindelijk in Zoetermeer terecht komen.

Intussen werd in haar geboorteland het idee van een inclusieve stad aan flarden geschoten: de oude brug, van waar stadsbewoners vroeger de Neretva-rivier indoken. Het was niets minder dan ‘een aanval op de multi-etniciteit van de stad’, aldus Mackic. De ziel moest kapot. In het huidige Mostar heeft ze nu plannen voor een duikmonument, waarmee het oude ritueel nieuw leven kan worden ingeblazen. ‘De meest logische manier om mensen weer met elkaar in contact te brengen.’

Nu is er juist op die plek echter een Kroatisch nationaal theater verrezen, een symbool van alles wat ze wil bestrijden. En dus zal Arna vooral in Nederland bruggen moeten bouwen. Letterlijk. In Groningen bijvoorbeeld, waar ze meedingt naar een prestigieuze opdracht. Deze documentaire van Frederick Mansell en Laurens Samsom kijkt mee Door De Ogen Van Arna: Architect Van Verbinding (55 min.) en laat zien wat zij (voor haar geestesoog) ziet.

Dan worden de tralies van de allang gesloten Bijlmerbajes in Amsterdam, waar de ambitieuze architecte kantoor houdt, bijvoorbeeld ineens veel meer dan een geprononceerd stukje stadsgeschiedenis. Zeker als je bedenkt dat de voormalige gevangeniscellen duidelijk zichtbaar zijn voor de bewoners van een nabijgelegen asielzoekerscentrum. Welke boodschap geef je nieuwkomers in Nederland op deze manier mee?

Mansell en Samsom volgen Mackic terwijl ze stedenbouwkundige plannen ontwikkelt, steden in Nederland en Bosnië bezoekt en op allerlei plekken lezingen geeft. Dat levert zeker interessante observaties op, maar maakt de film ook wel wat praterig. Waarbij het aansprekende persoonlijke verhaal van hun protagoniste bovendien tamelijk rationeel wordt afgehandeld. Haar persoonlijk leven blijft sowieso grotendeels buiten beeld. Door De Ogen Van Arna wordt daardoor een portret, dat vooral aan het hoofd appelleert en slechts een enkele keer het hart beroert.

Stad Van Twee Lentes

BNNVARA

Iemand van het ministerie van Volksgezondheid moet mij, de VN, om bloedmonsters vragen. In een snel gearrangeerd tweegesprek instrueert VN-vertegenwoordiger Lise Grande de stafchef van de Iraakse premier, Mahdi al-Allaq. Het is zo’n moment waarop je als kijker van een observerende documentaire op het puntje van je stoel gaat zitten. Het is vast ook een moment geweest waarop de filmmakers Frederick Mansell en Laurens Samson extra alert waren. Op dit moment konden ze daadwerkelijk laten zien en horen hoe dat in de praktijk gaat: het bezweren van een humanitaire crisis in de Iraakse stad Mosul.

Met dank aan het bij Grande opgeprikte zendermicrofoontje, dat feilloos registreert hoe het hoofd van de humanitaire missie van de Verenigde Naties na een zogenaamde ‘photo op’, een moment waarop voor het oog van de pers een officieel verdrag wordt bekrachtigd, de stafchef even apart neemt. Lise Grande informeert hem over het feit dat er bij twee politieagenten symptomen van zenuwgas aangetroffen. Weet hij wel wat dat precies is? Nee? Dit richt schade aan in je hersenen. En daar moeten zij, van het officiële Iraakse gezag, snel meer van te weten zien te komen.

In Stad Van Twee Lentes (70 min.) wordt inzichtelijk gemaakt hoe de gestaalde diplomate Grande en de Nederlandse ambassadeur Jan Waltmans de situatie in Mosul, jarenlang geteisterd door Islamitische Staat en de strijd daartegen, proberen te stabiliseren en een start maken met de wederopbouw van de Iraakse stad. Grote groepen vluchtelingen moeten opnieuw worden gehuisvest. Een enorme logistieke operatie, waarmee ettelijke miljoenen dollars zijn gemoeid. En dus ligt ook corruptie voortdurend op de loer.

Als tegenhanger van de bureaucraten presenteren Mansell en Samson het elfjarige meisje Ala’ en haar familie. In een vluchtelingenkamp zonder elektriciteit of stromend water wachten zij op het moment dat ze toestemming krijgen om terug te keren naar hun woning. Als die nog overeind staat, tenminste. Ala’ zorgt als oudste kind intussen voor haar broertjes, schrijf brieven aan haar oma en fantaseert over een eigen tuin, waar haar plantjes mogen bloeien.

Het verlangen naar een eigen plekje, waar nieuw leven kan ontspruiten, representeert ongetwijfeld de toekomst van het verscheurde Mosul en de dromen die de ontheemde inwoners van de stad nog altijd koesteren en is een terugkerend element in deze serene film, die helder maakt dat de oorlog echt niet ineens ophoudt als de strijd wordt gestaakt en er grote beslissingen moeten worden genomen om kleine mensen weer vredig te kunnen laten leven.

Titicut Follies


Ruim vijftig jaar geleden maakte hij met zijn eerste film Titicut Follies (84 min.) direct het pièce de résistance van zijn omvangrijke oeuvre. Anno 2018 is Frederick Wiseman, die inmiddels tegen de negentig loopt, echter nog altijd actief als documentairemaker. Zijn nieuwste film Monrovia, Indiana, over het leven in een vaak vergeten deel van de Verenigde Staten, komt aan het eind van deze maand uit.

In Titicut Follies uit 1967 begeeft Wisemans observerende camera zich in het Bridgewater State Hospital, waar veroordeelde psychiatrische patiënten met wel héél weinig compassie worden behandeld. Hij vangt talloze indringende scènes, die in deze klassieke direct cinema-film zonder enige opsmuk worden gepresenteerd. De camera volgt simpelweg de handelingen in beeld, die sober zijn gemonteerd. Interviews, muziek en andere mogelijke toevoegingen blijven achterwege. Dit is de rauwe waarheid. Tenminste, zoals Wiseman hem toentertijd zag. In grauw zwart-wit.

Vijftig jaar verder, en een hele stortvloed aan schokkende beelden, doet de film nog altijd pijn aan je ogen. Bijvoorbeeld als je ziet hoe een poedelnaakte man, die verward en verweesd op de gang staat, wordt getreiterd door de begeleiders die hem eigenlijk terzijde zouden moeten staan. Hij belandt uiteindelijk in een separeerruimte, alleen en bevuild. Een zielig hoopje mens. Ook uiterst ongemakkelijk: hoe een andere patiënt een slang in zijn neus krijgt gepropt en verplicht wordt gevoed. De dokter haalt er zijn sigaret niet voor uit zijn mond. De liefdeloosheid straalt er vanaf.

Het totale gebrek aan privacy, zowel in de instelling zelf als in deze film, is bovendien ronduit schrijnend. De vraag is onvermijdelijk: willen we dit zien? De lange monoloog bijvoorbeeld, van een geëxalteerde man die ogenschijnlijk louter wartaal uitslaat. Totdat je woorden als ‘christ’, ‘nigger’ en ‘sick boy’ meent te onderscheiden. Hij sluit af met het slaan van een kruis en een herhaaldelijk uitgesproken ‘amen’. Zogenaamd fier, maar volstrekt machteloos. Of de jonge kerel die tijdens uitgebreide praatsessies door een psychiater, met een bijna karikaturaal buitenlands accent, aan de tand wordt gevoeld over zijn seksuele voorkeuren en het misbruik van een elfjarig meisje.

Als we deze beelden al zouden wíllen zien, is het nog de vraag of we ze mógen zien. Er was de staat Massachusetts, die Wiseman nochtans toestemming had gegeven om te filmen, destijds in elk geval veel aan gelegen om de documentaire te verbieden. Titicut Follies deed te veel kwaad – en maakte kwaad. De debuterende filmmaker had de privacy van de geportretteerden geschonden, betoogden ze bij de rechter. Na enkele vertoningen op festivals verdween de documentaire dan ook achter slot en grendel. Pas 25 jaar later werd Wisemans debuut officieel vrijgegeven.

Met deze nog altijd schokkende documentaire legde Frederick Wiseman in de jaren zestig al een blauwdruk neer voor zijn latere werk. Met zijn observerende films – een term waarover hij zelf overigens niet zo enthousiast was, omdat die volgens hem suggereerde dat hij als maker geen dwingende keuzes maakte – zou de filmer zich in de navolgende decennia buigen over Amerikaanse instituties zoals de middelbare schoolhet ziekenhuis en de sociale dienst en hoe de mens zich daarbinnen staande probeert te houden.

Ultra’s Van Egypte

ultras-van-egypte_20390790

 

Stel: de harde kern van Feyenoord besluit om zijn eigen slogan (‘geen woorden maar daden’) in de praktijk te gaan brengen en gaat de straat op om de regering omver te werpen. Ongeloofwaardig, niet? Zoiets gebeurde er nochtans in 2011 in Egypte. En in de eerste dagen van de Arabische lente trok de plaatselijke variant op Feyenoord, Al-Zamalek uit Giza, zelfs op met de aanhang van de grote rivaal Al-Ahly uit Caïro.

De zogenaamde ultra’s claimden een sleutelrol in het verzet tegen de Egyptische dictator Mubarak op het Tahrirplein en vochten daar ook gedurig met de politie. Bij een uitwedstrijd van Al-Ahly bij Al-Masry uit Port Said zette de gevestigde orde twee jaar later de tegenaanval in. Gewapende supporters van de thuisploeg maakten 72 dodelijke slachtoffers onder de uitfans. Het was een vooropgezet plan, volgens enkele Al-Ahly-supporters in de documentaire Ultra’s Van Egypte (54 min.). Later zouden er nog tientallen fans van Al-Masry en Al-Zamalek sneuvelen bij rellen.

De belangrijkste bijzaak van de wereld werd gaandeweg meegezogen in een burgeroorlog. In deze interessante film reconstrueren Frederick Mansell en Laurens Samsom (die eerder Palestijnse voetballers portretteerden in de interactieve documentaire Team Gaza) met archiefbeelden, geanimeerde reconstructies en getuigenissen van (geanonimiseerde) betrokkenen de vijandelijkheden tussen de verschillende partijen. Voetbal verwordt daarbij tot bijzaak, in een gevecht op leven en dood. Waarbij aanvallen desondanks de beste verdediging blijft.

Die grimmigheid is terug te horen in de supportersgezangen. Geen ’Op Een Slof En Een Oude Voetbalschoen’ (Ajax) of ’Vooruit Nu Rood-Witten’ (PSV) in de stadions of op de pleinen van Egypte. ‘Alleen de dood kan de liefde stoppen’, klinkt ’t bijvoorbeeld gepassioneerd in het clublied van Al-Ahly. En dat gaat echt niet alleen over voetbal.