Sunday Best: The Untold Story Of Ed Sullivan

Netflix

De ober die de schijn ophoudt in een restaurant dat echt betere tijden heeft gekend. Een verkoper van degelijke familieauto’s, met belegen moppen en slappe koffie. De conservatieve schoonvader voor wie geen jongeman, hoe voorkomend ook, de toets der kritiek kan doorstaan. 

Nee, de tandpastasmile, het eikenhouten kapsel en de stramme gestalte van Ed Sullivan doen op geen enkele manier vermoeden dat hij ooit de televisiepionier was die Amerika liet kennismaken met Elvis, The Beatles en – tromgeroffel, paukengeschal, doodse stilte – zwarte artiesten. De man die nooit uit de jaren vijftig lijkt te zijn gestapt heeft in werkelijkheid een essentiële rol gespeeld in de Amerikaanse burgerrechtenbeweging. Hij gaf Zwart Amerika in de tweede helft van de twintigste eeuw aansprekende rolmodellen – al was bepaald niet iedereen blij met ‘Sullivan’s glorification of negro entertainers’.

Vanuit dat perspectief kijkt de onlangs overleden Afro-Amerikaanse filmmaker Sacha Jenkins (Louis Armstrong’s Black & Blues, Fresh Dressed en Wu-Tang Clan: Of Mics And Men) in zijn laatste film Sunday Best: The Untold Story Of Ed Sullivan (80 min.) naar de carrière van de presentator, die 23 jaar lang, van 1948 tot 1971, een veel bekeken televisieshow had op de zondagavond. In elfhonderd uitzendingen waren in totaal meer dan tienduizend entertainers te gast. Jenkins richt zich daarbij duidelijk op de zwarte optredens; van Ray Charles en Nat King Cole tot James Brown en de dertienjarige Stevie Wonder.

Geen Jim Morrison bijvoorbeeld, die tóch, ondanks de nadrukkelijke vraag om dit niet te doen, ‘higher’ zong in Light My Fire, een tafereel dat tot een spannende scène leidde in de Oliver Stone-speelfilm The Doors en die bij sommige buitenstaanders, zoals ondergetekende, het beeld heeft gezet van Sullivan als de ultieme stijve hark, het Richard Nixon-achtige gezicht van conservatief Amerika dat in de jaren zestig categorisch weigerde om mee te bewegen met de tijd. Dit liefdevolle portret corrigeert dat beeld met verve en positioneert de Iers-Amerikaanse presentator in de voorhoede van de burgerrechtenbeweging.

Als krantenman was Ed Sullivan (1901-1974) per ongeluk bij de televisie beland. En toen al weerklonk vergelijkbare kritiek: wat deed deze houten klaas op de beeldbuis? ‘Hij lacht als iemand met een citroen in z’n mond’, leest Sullivan zelf – met behulp van kunstmatige intelligentie heeft Jenkins op basis van geschriften van zijn hoofdpersoon een voice-over geconstrueerd – voor uit de negatieve recensies uit de beginperiode van The Ed Sullivan Show. Later volgde vooral kritiek, ook van de bedrijven die zijn programma financierden, op de inhoud. ‘Het Zuiden zal dat niet accepteren’, klonk ‘t dan bijvoorbeeld.

Het was voortdurend spitsroeden lopen voor de driftkop, die zijn rug rechter hield dan ie op dat beeldscherm leek. Hij bleef bijvoorbeeld Afro-Amerikaanse artiesten op de rug kloppen of de hand reiken, een gotspe voor eenieder die de Verenigde Staten strikt gesegregeerd wilde houden. En zo, simpelweg door zijn menselijkheid en oog en hart voor talent, speelde Sullivan een sleutelrol in de emancipatie van Zwart Amerika, betogen Smokey Robinson, Harry Belafonte, Jackie en Tito Jackson (The Jackson 5), Dionne Warwick, Otis Williams (The Temptations) en Motown-baas Berry Gordy.

Sunday Best toont Ed Sullivan, een icoon van een vergeten Amerika, op z’n best: als een absolute liefhebber van alles van waarde, een zeer principiële man en een presentator die zijn gasten echt de spotlights gunt. Kom er nog maar eens om…

The Diamond Heist

Netflix

Een beetje bijdetijdse maker maakt zijn publiek tegenwoordig direct lekker en probeert zijn verhaal dus binnen enkele minuten te verkopen. True crimester Jesse Vile (Curse Of The Chippendales, The Ripper en The Great Rhina Robbery) doet dit in de driedelige docuserie The Diamond Heist (134 min.) bijna letterlijk. In de openingssequentie verzucht één van de sprekers, journalist Neil Wallis van de Britse tabloid Sunday People, meermaals ‘fuck me, that is a story!’

Dat ‘Godsklere, wat een verhaal!’-verhaal begint in juli 2000, vier maanden vóór de roof van een collectie diamanten, waaronder de kolossale Millennium Star. Plaats van handeling is het Engelse Kent. Waar een mislukte gewapende overval op een geldwagen plaatsvindt. Beoogde buit: bijna negen miljoen pond. Lee Wenham en zijn kornuiten blijven echter met lege handen achter. Ze weten wel aan de politie te ontkomen en beginnen vervolgens TBHOAT te beramen. The Biggest Heist Of All Time.

Move over dus, The Great Train Robbery (1963) of Knightsbridge Safe Deposito’s Centre (1987)! Dit wordt de grootste kraak ooit: 350 miljoen pond. Het plan komt overigens van de Londense gangster Ray Betson, een man met opvallend kille zwarte ogen. Een haai zogezegd. Vile accentueert dit met Jaws-achtige beelden. Betson chartert Lee voor de klus en belooft hem één miljoen. En dat is – blijkbaar – goed genoeg voor het kind van de East End-penoze, type ‘I love it when a plan comes together’.

Met z’n tweeën kunnen Ray en hij dat klusje echter niet klaren, vertelt Lee, die eens goed op zijn praatstoel is gaan zitten voor deze Heist-serie. Ze stellen een soort A-Team samen,  met louter doorgewinterde criminelen: een Joe Pesci-achtige klusjesman, de spreekwoordelijke dommekracht die geweld bepaald niet schuwt, een charmante techneut en de oude rot die écht nergens voor terugdeinst. Een archetypische boevenbende, rechtstreeks afkomstig uit een Guy Ritchie-film.

En dat treft: de Britse regisseur doet dienst als ‘executive producer’. Hij is alleen vergeten om een ‘pikey’ te ritselen, die verdacht veel op Brad Pitt lijkt. Lee Wenham is overigens wel degelijk afkomstig uit een Roma-familie. Voor de zekerheid heeft hij ook ‘Born Wild’ op zijn beide handen laten tatoeëren. De gedroomde boef voor een B-film. Het is ook niet moeilijk om je Vinnie Jones of Stephen Graham voor te stellen in de rol van Wenham. En dan zou die roofoverval vast heel anders zijn afgelopen.

Het plan was helder, legt de echte broodcrimineel uit aan de hand van een maquette: eerst rijden ze met een graafmachine de protserige Millennium Dome binnen, daarna verschaffen ze zich toegang tot de kluis en tot slot maken ze zich uit de voeten met een speedboot. ‘En we leven nog lang en gelukkig.’ Zoals ’t een eenvoudige boef betaamt, heeft Wenham echter één ding over het hoofd gezien: de politie. En die heeft de bende allang in de smiezen. Althans, dat die iets van plan is. Maar wat?

Deze klassieke cops & robbers-reeks – volgepompt met gelikte reconstructies (waarin enkele hoofdpersonen duidelijk enthousiast participeren), beeldgrapjes en coole tunes – begint dan vol goede moed aan aflevering 2, waarin de zaak vanuit het perspectief van de Engelse politie wordt belicht. En die lijkt een platte pet, een omgekochte agent, in de gelederen te hebben. Bovendien dreigt hun supergeheime undercoveroperatie uit te lekken naar de roddelpers, die er wel een ‘fuck me, that is a story!’ inziet.

Intriges genoeg, kortom, voor een vermakelijke real life-variant op Ocean’s Eleven/Twelve/Thirteen, die ‘t natuurlijk niet van z’n emotionele diepgang moet hebben, maar genoeg lekkere verhaalwendingen bevat om de aandacht helemaal tot het eind vast te houden.

Deep Water: The Golden Globe Race

The Weinstein Company

Aan het begin van 1968 is het nog niet meer dan een stoutmoedig plan: een zeilrace rond de hele wereld. Vanuit Zuid-Engeland via Kaap de Goede Hoop in Zuid-Afrika langs Australië en Nieuw-Zeeland, richting Kaap Hoorn te Chili en van daaruit weer, ten oosten van Zuid-Amerika, naar huis. Geen mens heeft dit al eens gedaan. Kan de boot ’t wel aan? En is een mens überhaupt in staat om zeker tien maanden helemaal alleen te zijn?

Bij echte durfals hebben zulke elementaire vragen geen enkele afschrikwekkende werking. Don Crowhurst, een 36-jarige Britse ingenieur met vier jonge kinderen, wil de uitdaging bijvoorbeeld graag aangaan. Hij weet een sponsor, de zakenman Stanley Best, te strikken en zet zijn eigen huis in als onderpand. Als hij voor de start van de Sunday Times Round The World Race alsnog afhaakt, dan is het gezin Crowhurst dus alles kwijt.

De voortekenen zijn vanaf het begin slecht: zijn boot vertoont nogal wat mankementen. De feestelijk bedoelde champagnefles om die te dopen bij de tewaterlating wil maar niet kapot. En Crowhurst is eigenlijk ook helemaal niet zo’n ervaren zeiler. Op de allerlaatste startdag, eind oktober 1968, zet hij alsnog koers richting Kaap de Goede Hoop. Daarmee kan ook de documentaire Deep Water: The Golden Globe Race (93 min.) definitief van start.

Deze film van Louise Osmond en Jerry Rothwell uit 2006 reconstrueert met Donald Crowhursts vrouw, zoon en beste vriend, concurrent Robin Knox-Johnston en enkele journalisten die destijds verslag deden hoe de race daarna verloopt. Na een typische ‘slow start’ begint Crowhursts boot recordsnelheden te ontwikkelen. Hij wordt ineens beschouwd als een potentiële winnaar van de 5000 pond die beschikbaar zijn gesteld voor de snelste boot.

In werkelijkheid ligt de situatie totaal anders. De Brit wordt aan boord vergezeld door een 16 mm-camera en taperecorder. Als die draaien speelt Don Crowhurst vol overtuiging de vaardige lange afstandszeiler. Uit zijn persoonlijke logboek, voor deze film ingelezen door de acteur Simon Russell-Beale, komt echter een heel ander beeld: van een man in nood, die geen reddingsboei meer ziet. Aan het eind wacht de dood of een totaal bankroet.

Tijdens de race haken een aantal van de negen deelnemers snel af. Uiteindelijk zijn er nog maar een handvol over voor de prijzen: de Britse zeilers Nigel Tetley en Robin Knox-Johnston, de Fransman Bernard Moitessier (die een zeildagboek bijhoudt, waaruit Osmond en Rothwell ook regelmatig putten) én Don Crowhurst. Zelf weet hij wel beter. De desperate zeiler beseft dat hij zich in te Deep Water heeft begeven. Er is geen weg meer terug.

Deze meermaals bekroonde documentaire, waarin de Britse actrice Tilda Swinton als verteller fungeert, maakt de tocht die hij is aangegaan, zowel fysiek als mentaal, invoelbaar. Wat begint als een onbezonnen onderneming groeit door een leugentje om bestwil uit tot een menselijk drama. Niet alleen voor de eenzame zeiler Donald Crowhurst.

Saving Africa’s Witch Children

Channel 4

‘Die twee daar hebben hun oma vermoord’, zegt de Nigeriaanse profeet Cecilia Udoeyo terwijl ze twee jongens aanwijst. ‘Dat hebben ze ook al bekend.’ De jongens doen er het zwijgen toe. De vijfjarige Mary, waarvan de moeder is overleden en vader al een jaar in het buitenland verblijft, wordt intussen door haar directe omgeving beschouwd als de belichaming van Satan. In de levensgrote ogen van het kleine meisje vechten angst en verdriet om voorrang.

Mary en de jongens behoren tot de naar schatting 15.000 behekste kinderen in de Akwa Ibom-regio in de Nigerdelta. Als de gemeenschap is getroffen door onheil of wordt geconfronteerd met een onverwacht sterfgeval, krijgen kinderen zoals zij daarvan – ogenschijnlijk volstrekt willekeurig – de schuld. Daarna worden ze verlaten, gruwelijk gemarteld en/of vermoord, door lieden die een geheel eigen en zeer brute mengvorm van het christendom, voodoo en bijgeloof aanhangen.

De zelfverklaarde bisschop Sunday Ulup-Aya doet bijvoorbeeld aan duiveluitdrijving en verdient daar goud geld mee. In de horrordocu Saving Africa’s Witch Children (48 min.), waarmee Joost van der Valk en Mags Gavan in 2008 een Emmy Award wonnen, demonstreert de man een ritueel waarmee hij een doodsbang jongetje zogenaamd zuivert van kwalijke invloeden. Volgens eigen zeggen heeft de geestelijke, die eerder overkomt als een kwaadaardige tovenaar, ook al 110 kinderen gedood.

De opleving van heksenjacht wordt toegeschreven aan de invloedrijke evangeliste Helen Ukpabio van de Liberty Gospel Church. Zij maakte een film, genaamd End Of The Wicked, waarin kinderen worden verleid door de Duivel, mensenvlees eten en daarna dood en verderf zaaien in hun families. In een stiekem opgenomen interview werpt ze tegenover de filmmakers echter elke verantwoordelijkheid ver van zich. J.K. Rowling hoeft zich toch ook niet te verontschuldigen voor Harry Potter?

De Britse hulpverlener Gary Foxcroft voert met zijn organisatie Stepping Stones Nigeria al jaren actie tegen dit soort barbaarse praktijken. Hij weet Sam Itauma, een Nigeriaanse man die een opvangplek biedt aan zo’n 150 verstoten kinderen, aan zijn zijde. Samen proberen zij aandacht te vragen voor het redeloze geweld tegen volstrekt weerloze kinderen. Die worden met zuur overgoten, bewerkt met machetes of zomaar in brand gestoken. Hun verwondingen tarten elk voorstellingsvermogen.

De schokkende beelden zorgen dan ook voor heel wat consternatie. In 2009 maken Van der Valk en Gavan in Return To Africa’s Witch Children (48 min.), een beetje een herhalingsoefening, de balans op: hebben zij de situatie ten goede kunnen keren met hun film? Hoe gaat het met Gary, Sam en enkele slachtoffers die ze in hun documentaire hebben geportretteerd? En heeft de Nigeriaanse overheid inmiddels korte metten gemaakt met deze diabolische jacht op onschuldige kinderen?

Volgens dit bericht en deze artikelen is heksenjacht in elk geval nog altijd een actueel thema in Afrika.

A Sunday In Hell

paris-roubaix.fr/en/

In de openingsscène van deze wielerklassieker uit 1977 prepareert een mechanieker met zorg en aandacht een fiets. Zo en daar begint ‘t. Pas daarna worden de twee grote rivalen van A Sunday In Hell (oorspronkelijke titel: En Forårsdag I Helvede, 105 min.) geïntroduceerd: de grote kampioen Eddy Merckx en zijn concurrent Roger de Vlaeminck. Zij binden op zondag 11 april 1976 de strijd met elkaar aan in de 74e editie van de voorjaarsklassieker Parijs-Roubaix. Zowel Merckx als De Vlaeminck kan de legendarische koers als eerste voor de vierde keer op z’n naam schrijven.

Het rijtje kanshebbers voor een overwinning in ‘De Hel van het Noorden’ lijkt verder beperkt. Van de 154 coureurs die aan de start verschijnen – waaronder Tour de France-winnaar Bernard Thévenet, de Nederlandse wereldkampioen Hennie Kuiper en Mathieu van der Poels Franse grootvader, de veteraan Raymond Poulidor – worden alleen nieuwkomers zoals de Belgische klasbak Freddy Maertens en de nieuwe Italiaanse hoop in bange dagen Francesco Moser in staat geacht om de loodzware kasseistroken te overleven en als eerste over de meet te komen in Roubaix.

De Deense documentairemaker Jørgen Leth volgt de race van start tot finish. Verteller David Saunders houdt namens hem de verschillende verhaallijntjes (het koersverloop, de achtergronden van de renners, hun ploegen, de organisatoren, televisiecommentatoren en de toeschouwers langs de weg) bij elkaar en geeft ze kleur. Zij krijgen ditmaal met opmerkelijke obstakels te maken: meerdere wegversperringen door stakende arbeiders. Maar de koers gaat door. Altijd. Totdat ze, na zo’n drie kwartier docu, de weg naar de hel bereiken. En die is geplaveid met kasseien – en valpartijen.

Daar is het ieder voor zich, in deze tijdloze film, die de heroïek van de befaamde wielerklassieker ten volle uitnut en nog eens versterkt met slow motion-beelden en dramatische klassieke muziek. Daarna werkt Leth toe naar een grande finale waarin de bekende matadoren zich met elkaar kunnen meten. Of gaat toch een outsider met de eer – en de bloemen en kus van een plaatselijke miss – strijken? Wat de uitkomst ook wordt: na afloop is iedereen weer gelijk als ze gezamenlijk de modder van zich afspoelen onder de douche – en de mechaniekers vast alweer met die fietsen in de weer zijn.

Once Upon A Time In Northern Ireland

Keo Films

Ruim 25 jaar geleden, op 10 april 1998, werd het Goedevrijdag-akkoord gesloten. Daarmee kwam er een eind aan ‘The Troubles’, die Noord-Ierland sinds eind jaren zestig in vuur en vlam hadden gezet. Katholieken en protestanten stonden in die dertig jaar recht tegenover elkaar. Republikeinen, die zich los wilden maken van Groot-Brittannië, tegenover loyalisten, die zich daar juist tegen verzetten. Het resultaat was een aaneenschakeling van conflicten, schietpartijen en bomaanslagen.

In de ijzersterke vijfdelige docuserie Once Upon A Time In Northern Ireland (275 min.) brengt James Bluemel de menselijke tol van deze bloedige burgeroorlog in kaart met gewone Noord-Ieren. Van leden van het ondergrondse Republikeinse leger, de IRA, en hun aartsvijanden van de privémilitie Ulster Defence Association (UDA) – fanatiekelingen die de strijd doelbewust hadden opgezocht – tot burgers die ongewild betrokken raakten bij Bloody Sunday, de geruchtmakende hongerstakingen of de zoveelste dodelijke actie.

Zeker de verhalen van willekeurige mensen die plotsklaps werden getroffen door het noodlot, maken diepe indruk. Michael McConville en zijn familie verkeerden bijvoorbeeld dertig jaar in onzekerheid over wat er met zijn moeder Jean was gebeurd. De alleenstaande moeder van tien kinderen werd in 1972 ontvoerd door de IRA. Of het verhaal van June, de vrouw van politieman John Proctor van The Royal Ulster Constabulary. Hij werd in 1981 geliquideerd toen hij in het ziekenhuis naar zijn pasgeboren kind kwam kijken.

En dan zijn er nog de voetsoldaten die veelal met gemengde gevoelens terugkijken op hun eigen betrokkenheid bij The Troubles – en hun partners en kinderen die daar maar mee hadden te leven. Ricky O’Rawe werd bijvoorbeeld gearresteerd tijdens een bankoverval voor de IRA toen zijn vrouw hoogzwanger was. Of Bernadette McDonnell, de tienjarige dochter van de overtuigde Republikein Joe McDonnell. Als kind voelde zij zich verplicht om zijn zaak te bepleiten. Totdat hij na 61 dagen hongerstaking bezweek en een IRA-icoon werd.

‘Als je er nu naar kijkt, is het gestoord’, constateert de ‘vredelievende loyalist’ John Chambers. ‘Maar niet als je geboren bent in een stammenstrijd en je leven wordt bepaald door The Troubles.’ Katholieken zagen er niet uit, stonken en waren voor hem dus de natuurlijke vijand. Chambers liep alleen met een geheim rond: zijn eigen moeder was katholiek. Zo’n detail kon iemand ten tijde van de onlusten in Ulster zomaar fataal worden – al waren er wel degelijk ook Noord-Ieren voor wie religie of politieke voorkeur er niet toe deed.

En toen de Noord-Ierse bevolking zich steeds massaler begon te verzetten tegen het alomtegenwoordige sektarisch geweld – van een aanval op een uitvaart tot een moordaanslag op de gehate Britse premier Margaret Thatcher in een hotel te Brighton – ontstond er zelfs bij de meest geharnaste strijders draagvlak voor een wapenstilstand. In de slotaflevering van deze aangrijpende miniserie reconstrueert Bluemel hoe de verschillende partijen uiteindelijk stapvoets, met zo nu en dan ook een flinke stap achterwaarts, af koersten op vrede.

Die houdt nu al ruim 25 jaar, met veel pijn en moeite, stand.

Six Silent Killings: Ireland’s Vanishing Triangle

SkyShowtime

Dertig jaar later zijn ze nog altijd spoorloos. Zes jonge vrouwen, in de loop van de jaren negentig verdwenen in The Wicklow Mountains bij Dublin. Zonder duidelijk reden of verdachte. Geraldine Niland, een voormalige misdaadjournalist van de Ierse krant The Sunday Independent, vraagt zich nog altijd af: waar zijn ze? En, natuurlijk, wat is er met hen gebeurd? Was er misschien een seriemoordenaar actief in de zogenaamde ‘Verdwijndriehoek’, een naam die Niland zelf muntte als journalist?

De Garda, de Ierse politie, behandelde de verdwijningen oorspronkelijk als reguliere vermissingszaken. De kans dat de jonge vrouwen, die ook wel eens niet van onbesproken gedrag konden zijn geweest, zich vanzelf wel weer zouden melden was volgens hen aanzienlijk. Hun families waren zeer gefrustreerd dat de Gardaí niet gewoon een moordonderzoek startten. Zij gingen direct uit van een misdrijf. Hun dierbaren hadden geen reden om zich zomaar uit de voeten te maken.

De Ierse politie had volgens Geraldine Niland meteen moeten zoeken naar verbanden tussen de zaken in ‘de Verdwijndriehoek’. ‘Ben je blij dat je het zo noemde?’ vraagt Colette Camden, de maker van de tweedelige truecrime-docu Six Silent Killings: Ireland’s Vanishing Triangle (97 min.) aan haar. ‘Ja, dat ben ik’, zegt de journaliste. Het ging volgens Niland beslist niet om losse gevallen. En zo’n smeuïge term zou misschien kunnen helpen om de zaken in samenhang te gaan zien.

En als de speciaal opgerichte taskforce Operation Trace eindelijk gaat zoeken naar dwarsverbanden tussen de zes zaken en bovendien hulp krijgt van profilers van de FBI, omdat één van de verdwenen vrouwen Amerikaans is, wordt een vrouw uit Carlow bruut aangevallen. Zo komt er in 2000 zowaar een verdachte in beeld. ‘Hij is een jager’, stelt Niland. ‘Hij jaagt niet alleen op dieren, maar ook op vrouwen.’ De man krijgt een tot de (ergste) verbeelding sprekende bijnaam: The Beast Of Baltinglass.

Dit gedegen tweeluik, dat zich nauwelijks schuldig maakt aan effectbejag, zaait echter meteen ook weer twijfel: is deze voor zichzelf werkende timmerman, ogenschijnlijk een brave huisvader, verantwoordelijk voor alle verdwijningen? Zo ja, (hoe) kan dat dan worden bewezen? En, natuurlijk, de vraag der vragen die Geraldine Niland, de misdaadjournalist die zich al een half leven lang heeft vastgebeten in de zaak, al bij aanvang op tafel legde: wáár zijn ze?

The Devil And Daniel Johnston

Ik herinner het me als de dag van gisteren: ‘I heard the Jews are having a pyjama party at the concentration camp.’ Hij zei ’t echt, tijdens een optreden op het Take Root-festival in Tilburg in 2002. De Amerikaanse singer-songwriter Daniel Johnston. Een dikkige wereldvreemde kerel, die zich met onvaste stem en onbeholpen gitaarspel door zijn eigen oeuvre worstelde. De Holocaust-grap vormde de anticlimax van een sowieso erg ongemakkelijk optreden, waarin hij ook nog verhaalde over een man die de doodstraf had gekregen vanwege een zelfmoordpoging.

Helemaal verbaasd over zijn ontregel(en)de gedrag konden concertgangers niet zijn. De wilde verhalen waren Johnston al vooruitgesneld. En die werden drie jaar later, in 2005, allemaal nog eens bevestigd, van een zeer persoonlijke context voorzien en met ongelooflijk veel verve uitgeserveerd in de overrompelende documentaire The Devil And Daniel Johnston (110 min.) van Jeff Feuerzeig. Het is een portret waarin de hoofdpersoon op alle mogelijke manieren aanwezig is (via zijn muziek, kunstprojecten, familiefilmpjes en archiefmateriaal), maar zelf niet wordt bevraagd. Dat is ook nauwelijks mogelijk.

Behalve een hele stoet liefhebbers en fans komen wel zijn betrokken vader, moeder, broer en zus aan het woord. Daniel zelf laat van zich horen via talloze audiocassettes die hij gedurende de jaren heeft gemaakt. Daarop stort hij zijn hart uit, gaat als een gek tekeer over Satan en legt tevens stiekem situaties in familiekring vast. ’Ik wil niet dat mijn zoon het lachertje wordt’, hoor je zijn moeder Mabel bijvoorbeeld tegen de jonge Daniel tieren. ‘Maar dat is wat je bent.’ De instabiele artistiekeling, gediagnosticeerd met een bipolaire stoornis, blijkt al van jongs af aan het zorgenkindje van een gelovig gezin. Volgens zijn beste vriend David Thornberry noemde zijn moeder hem regelmatig een ‘unprofitable servant of the Lord’. Daniel zelf verbasterde dat op geheel eigen wijze dan tot ‘an unservicable prophet’.

Daniels beeld van de wereld komt gaandeweg steeds meer op gespannen voet te staan met de werkelijkheid van anderen. Op de plaatselijke kunstacademie ontmoet hij bijvoorbeeld de liefde van zijn leven Laurie Allen, die hij op camera braaf ‘I love you, Danny’ laat zeggen. Zij heeft echter geen idee van zijn gevoelens en al wel een vriendje. Meer heeft Daniel niet nodig om in een diepe depressie te raken. In zekere zin geniet hij, volgens zijn vriend David, echter ook van de ontstane situatie: met haar afwijzing heeft hij iets om zich diep ongelukkig over te voelen. Er zullen nog vele inzinkingen volgen, met de bijbehorende waanbeelden, paranoia en verplichte opnames – en onnavolgbare muziek en tekeningen.

Illustratief is een bizar optreden in de New Yorkse undergroundclub Piers Platter, waarbij Daniel het publiek laat meezingen met het bijzonder macabere lied Funeral Home: ‘Funeral home. Funeral home. Going to the funeral home. Got me a coffin, shiny and black. I’m going to the funeral and I’m never coming back.’ Met zulke ziel snijdende performances verwerft hij begin jaren negentig een cultstatus, zeker nadat Nirvana-zanger Kurt Cobain zich laat vereeuwigen met een Daniel Johnston T-shirt. Vanuit een psychiatrisch ziekenhuis onderhandelt de man zelf intussen met platenmaatschappijen. Tot een succesvolle carrière zal het echter nooit komen. Johnston blijft een figuur in de marge, die vanuit zijn ouderlijk huis een gestage stroom songs en tekeningen (die ook worden geëxposeerd en verkocht) op gang houdt.

‘Ik weet zeker dat Daniel straks naar de hemel gaat’, zegt één van de sprekers in deze bijzonder aangrijpende film. ‘Want in de hel is hij al geweest.’

In 2015 verscheen er nog een lekker speelse korte film met de singer-songwriter, getiteld Hi, How Are You Daniel Johnston?, waarin geanimeerde versies van de jeugdige en oudere Daniel met elkaar in gesprek gaan en de filmmaker zelf, Gabriel Sunday, in enkele scènes een jonge Johnston speelt. Met bovendien een fraai nummer van Lana del Rey, Some Things Last A Long Time.