Chimp Crazy

HBO Max

Sinds de ongekende freakshow Tiger King: Murder, Mayhem And Madness (2020) is documentairemaker Eric Goode nu niet bepaald een graag geziene gast bij het Amerikaanse smaldeel dat zich bezighoudt met de handel in exotische dieren. Om met de camera binnen te komen bij de Missouri Primate Foundation van chimpanseefokker Connie Casey, die ook jarenlang het feesten- en partijenbedrijf Chimparty runde, besluit hij zelfs zijn toevlucht te nemen tot een schaduwregisseur: voormalig circusartiest Dwayne Cunningham, die zelf ook actief is geweest in de wilde dieren-business.

En daar, in Festus in Missouri, stuiten Goode/Cunningham op Tonia Haddix, een enthousiaste vrijwilligster van de chimpansee-opvang, met tevens een voorliefde voor blonde pruiken, botox en de zonnebank. Een ideale hoofdpersoon, kortom, voor: Chimp Crazy (224 min.), een vierdelige serie waarin ook een prachtige bijrol is weggelegd voor haar favoriete primaat Tonka, type ‘half mens, half chimp’, die er al een flinke carrière als filmacteur in Hollywood op heeft zitten. De aap kan heel lieve kusjes geven, droogt Tonia’s tranen als ze emotioneel raakt en houdt er netjes een dekentje voor als hij in haar bijzijn masturbeert.

Dat klinkt allemaal heel grappig – en dat is ‘t eerlijk gezegd ook – maar onschuldig is het privébezit van chimpansees zeker niet. Goode laat er geen misverstand over bestaan dat volwassen exemplaren nauwelijks meer zijn te hanteren en volstrekt onhandelbaar of zelfs levensgevaarlijk kunnen worden. Hij illustreert dit met enkele tragische voorbeelden, die het thuis houden van zulke mensapen voorgoed van hun onschuld ontdoen. Ook de dierenrechtenactivisten van PETA – waaronder de Schotse acteur Alan Cumming, die nog in de film Buddy speelde met Tonka – proberen de exploitatie van wilde dieren onmogelijk te maken.

Tiger King-achtig conflict verzekerd dus – al heeft Chimp Crazy nét iets minder karikaturale personages, bizarre verwikkelingen en algehele kolder dan de serie over tijgerkoning Joe Exotic. Zet dat meteen tussen aanhalingstekens: ‘minder karikaturale personages, bizarre verwikkelingen en algehele kolder’. Dat is namelijk wel heel relatief in dit verband. Vanaf het begin moet Eric Goode bovendien spitsroeden lopen. De keuze voor een rol op de achtergrond, ten faveure van een stroman, brengt hem als maker meteen in een lastig parket. En daar komen onderweg nog de nodige twijfelachtige keuzes en ethische dilemma’s bij.

Tegelijk betoont Tonia Haddix, ‘the Dolly Parton of chimps’, zich de ideale heldin voor deze even buitenissige als intrigerende miniserie: een praatgrage, exhibitionistische en lekker onbezonnen chimpanseemama die nog meer van ‘haar’ aapjes houdt dan van haar bloedeigen kind en van de ene in de andere zelf gegraven kuil valt – en haar publiek ondertussen van de ene in de andere verbazing.

The Great Rhino Robbery

SkyShowtime

Rond 2011 worden natuurhistorische musea in pak ‘m beet Coimbra, Haslemere en Rotterdam ineens opgeschrikt door inbraken. De dieven hebben ‘t voorzien op antieke neushoornhoorns. De vraag naar zulke hoorns is explosief gestegen. In China menen ze bijvoorbeeld dat neushoornpoeder een probaat middel tegen kanker is. In Vietnam wordt datzelfde poeder ook nog als luxeartikel, dat kan worden vermengd met wijn of cocaïne, beschouwd door de nouveau riche. 

En als er ergens grof geld valt te verdienen, zijn er altijd lieden te vinden die daar een graantje van mee willen pikken. Ofwel: The Great Rhino Robbery (140 min.). Tijdens een onderzoek van Europol leidt het spoor naar de zogenaamde Rathkeale Rovers, een groep woonwagenbewoners uit Ierland die zich eerder schuldig heeft gemaakt aan sigarettensmokkel, de handel in namaakgereedschap en asfaltfraude, waarbij tegen een fikse vergoeding nepreparaties aan de weg worden verricht. Zij lijken hun eigen mannetjes op rooftocht te hebben gestuurd naar natuurhistorische musea.

Behalve in musea zijn neushoornhoorns natuurlijk ook in de vrije natuur te vinden. Die zitten alleen aan een levend dier vast. Neushoorns zijn daardoor dood meer waard dan levend. Zo’n 300.000 dollar, becijfert anti-smokkel activist Steve Galster. Zo worden de resultaten van een succesvol fokprogramma voor de trofeejacht (!), waarmee de bedreigde diersoort weer min of meer op peil is gebracht, bruut tenietgedaan. Want voor een aardige beloning willen stropers of hun klanten, soms speciaal ingehuurde Thaise prostituees, best neushoorns naar de eeuwige jachtvelden schieten.

En daarmee leidt het spoor in deze driedelige docuserie van Jesse Vile (The Ripper en Curse Of The Chippendales) weer naar Fatty’s gore wilde dierenslachthuis in Thailand en zijn mysterieuze opdrachtgever Vixay Keosavang, ‘de Pablo Escobar van de wildhandel’. Deze oud-officier in het leger van Lagos verdient goud geld met de handel in exotische dieren en kijkt niet op een neushoornleven meer of minder. Zolang er nieuwe hoorns binnenkomen. Om aan de vraag te kunnen voldoen zetten zijn leveranciers zelfs een gewiekste jachtfraude op. En dat brengt hen in het vizier van het gezag.

De jacht op de verantwoordelijke criminelen, die deel uitmaken van een internationaal opererend netwerk, wordt door Vile vakkundig, met behulp van gelikte reconstructiescènes, uitgeserveerd en krijgt met name lading als die wordt geïllustreerd met beelden van de illegale jacht: hoe de neushoorns worden neergeschoten, daarna dienen als decor voor een trofeefoto en tot slot met grof geweld van hun signatuurkenmerk worden ontdaan. Zulke barbaarse stroperij en de daarmee verbonden hebzucht, die elk levend wezen reduceert tot handelswaar, willen maar niet wennen.

En die maken van The Great Rhino Robbery méér dan de zoveelste routineuze true crime-productie.

Stranger In My Own Skin

Federation Studios

Grofweg zijn er twee varianten: documentairemakers die afstand houden en zo het complete terrein rond hun onderwerp proberen te overzien. En filmers die er juist zo dicht mogelijk op kruipen, om ‘t als het ware van binnenuit te kunnen laten zien. Katia deVidas behoort, in elk geval bij deze documentaire, overduidelijk tot de tweede categorie. Ze kan ook niet anders: Katia is de echtgenote van hoofdpersoon Pete Doherty.

Dit is dus niet de film waarin chronologisch en met een zekere distantie wordt gevolgd hoe Doherty eind jaren negentig, als één van de twee frontmannen van The Libertines, wordt binnengehaald als een nieuwe held van de Britse popmuziek, waarna hij zich al snel helemaal verliest in een destructieve drugsverslaving en uitgroeit tot de Keith Richards/Sid Vicious/Shane McGowan van zijn generatie. Dit is sowieso geen muziekdocumentaire – ook al bevat deze rauwrommelige film natuurlijk genoeg songschrijfpogingen, repetitiemomentjes en concertfragmenten van Doherty, The Libertines en zijn latere outfit Babyshambles.

Dit is een film over Peter Doherty: Stranger In My Own Skin (93 min.), een eeuwige jongen die volledig verslingerd is geraakt aan dope – of het nu heroïne, crack of meth is – en die daar nodig vanaf wil. Of, althans: die zégt dat hij daar vanaf wil. DeVidas filmt en bevraagt de Engelse zanger en gitarist gedurende tien jaar van zeer dichtbij terwijl hij, zoals Connie Palmen dit zo treffend heeft uitgedrukt, een vriendschap zonder vriend heeft. En ze geeft hem, een vurige adept van schrijvers als Fjodor Dostojevski, Oscar Wilde en James Joyce, tevens de ruimte om zijn diepste zielenroerselen of literaire uitspattingen te delen.

Zo vangt DeVidas talloze treffende brokstukken uit het leven van haar beschadigde man. Een concert in Frankrijk bijvoorbeeld, dat vanwege vertraging met de trein (!), steeds wordt uitgesteld en vervolgens wordt afgelast. Waarna Doherty alsnog optreedt in een naburige pub. Hoe haar echtgenoot voor de reünieconcerten van The Libertines in 2010, waar hij blijkbaar enorm tegenop ziet, letterlijk voor de camera een terugval heeft. En dat magische moment waarop Pete Doherty’s vader, een beroepsmilitair met wie hij een lastige relatie heeft, op het podium stapt bij zijn band Babyshambles en zijn song What A Waster woord voor woord blijkt te kunnen meezingen.

Het ontbreekt Stranger In My Own Skin alleen regelmatig aan structuur of context. DeVidas heeft er een vergaarbak van sferen en stijlen van gemaakt. Tegelijkertijd is dat waarschijnlijk ook een aardige afspiegeling van hoe haar ‘Peter’ zijn leven leidt: in een soort waas of roes, waardoor hij zo nu en dan een hoogte- of dieptepunt beleeft, plotseling crasht en zich dan weer lui in gang zet of juist voortvarend doordendert. ‘Het talent hoort bij de man en de artiest en komt niet van de drugs’, vindt Doherty zelf. ‘En dat is ook nooit gekomen van de drugs. Een deel van de lol en de uitdaging zit zelfs in het creëren óndanks de omstandigheden. Of ik nu verslaafd ben of clean, ik zal creëren.’

The Real Bling Ring: Hollywood Heist

Netflix

Voor de liefhebber is dit een goed verhaal: losgeslagen Amerikaanse tieners breken in bij beroemdheden als Paris Hilton, Orlando Bloom en Lindsay Lohan en maken vervolgens de blits met de luxe spullen die ze daar buit hebben gemaakt. Dat verhaal is dan ook al eens verfilmd, door Sofia Coppola als The Bling Ring (2013). Nu is er een driedelige documentaireserie die dan weer het echte verhaal achter de speelfilm belooft te vertellen: The Real Bling Ring: Hollywood Heist (145 min.).

Regisseur Miles Blayden-Ryall verlaat zich daarvoor vooral op het persoonlijke relaas van twee van de betrokken inbrekers, Nick Prugo en Alexis Neiers. De andere leden van de jeugdbende wilden niet meewerken aan deze nieuwe versie van dat oude verhaal. Met nauwelijks verholen trots loopt Prugo hun strooptochten door de huizen van ‘the rich and famous’ door, zijn voornaamste ‘claim to fame’. Neiers kiest eerder de positie van onwillige participant, die in eerste instantie nauwelijks doorheeft waar ze in hemelsnaam in terecht is gekomen.

Blayden-Ryall dient dit moderne schelmenverhaal op met gelikte reconstructiescènes, beeldgrapjes en slicke muziekjes, introduceert een aalgladde makelaar als geinig bedoelde gids voor Los Angeles en probeert de gebeurtenissen verder te linken aan een wereld die door, om maar wat te noemen, het exhibitionistische celebrity-programma Cribs, realityseries als The Osbournes en Paris Hiltons sextape veel bevattelijker is geworden voor roem als doel op zich. Zonder dat er nog enige vorm van talent of kwaliteit tegenover hoeft te staan.

Zelfs een mediagenieke inbreker kan in die wereld het grote publiek bereiken. Sterker: op het moment dat ze wordt gearresteerd, spelen Alexis en haar moeder en beste vriendin net de hoofdrol in hun eigen realityshow, Pretty Wild. De arrestatie zelf hebben ze alleen niet op camera. Die moet dus even over. Waarbij de cameraman alvast binnen wacht totdat de politie – in werkelijkheid: producers van de show – bij hen aanklopt. Volgens Alexis was het traumatisch om juist deze gebeurtenis opnieuw te moeten doen.

Behalve over haar eigen realityserie is zij ook niet te spreken over hoe Sofia Coppola haar in The Bling Ring heeft geportretteerd. Alexis vindt het frustrerend, zegt ze, dat juist zij wordt gespeeld door de bekendste acteur, Emma Watson. Nick vindt dan weer dat hij hét gezicht had moeten zijn van die film. Als hij zelf had mogen kiezen, zegt hij met een stalen gezicht, had hij zichzelf door een ‘superjonge Tom Cruise’ laten spelen. Zo blijven de twee hoofdpersonages ook in deze nieuwe productie netjes in hun rol.

Hoewel één van hun slachtoffers, actrice Audrina Patridge (The Hills), glashelder maakt wat de inbraak bij haar teweeg heeft gebracht, wordt deze miniserie daardoor toch een soort glorificatie van wat deze dekselse Hollywood-kids allemaal hebben uitgevreten. Waarna automatisch aan de orde komt wat daarvan de gevolgen voor henzelf zijn geweest – die ze nu voor Blayden-Ryalls camera weer tot in detail mogen opdissen en herbeleven. Dit heeft een soort dubbelheid, die deze serie al dan niet bewust lijkt op te zoeken.

Het komt allemaal samen in een ingenieuze slotscène, waarbij Nick Prugo’s advocaat het laatste woord claimt. ‘Die tieners wilden alles doen voor de waardering die ze zo graag wilden van anderen’, slaat hij de spijker op zijn kop tegenover de documentairemaker: ‘En met deze film heb je ze gegeven wat ze toen wilden.’

In september 2023 heeft HBO The Ringleader: The Case Of The Bling Ring uitgebracht, een film over min of meer hetzelfde onderwerp.

Everything – The Real Thing Story

Een platform was er niet voor bands zoals zij. Groot-Brittannië kende in de jaren zeventig helemaal geen succesvolle zwarte muziekgroepen. En hoewel een voorloper van The Real Thing, genaamd The Chants, een flink duwtje in de rug had gekregen van stadgenoot The Beatles en de vocal harmony-groep zelf ook veel aandacht had getrokken tijdens tournees met de toentertijd populaire zanger en acteur David Essex, was er een wit songschrijversduo nodig om de ban te breken. Ken Gold en Michael Denne leverden You To Me Are Everything, de hitsingle die in 1976 van het kwartet uit Liverpool de eerste zwarte Britse band met een nummer 1-hit maakte.

Het zoetsappige schuifelnummer zou uitgroeien tot een evergreen op bruiloften en partijen en zorgde er meteen voor dat die vier zwarte binken een enorme schare tienerfans kregen. Witte meisjes, ook dat nog. Die het risico liepen om uitgemaakt te worden voor ‘niggerlover’. Met de bandleden, medewerkers, mensen uit hun directe omgeving en bekende fans als Kim Wilde, Gwen Dickey (Rose Royce) en Billy Ocean tekent Simon Sheridan in Everything – The Real Thing Story (94 min.) zonder fratsen de geschiedenis op van de Britse popgroep en het tijdsgewricht waarin die opkwam en ook weer afging, een periode waarin tevens punk de wereld veroverde en extreemrechtse skinheads zich deden gelden in het Verenigd Koninkrijk.

Met het album 4 From 8 en de signatuursong Children Of The Ghetto wist The Real Thing ook nog iets te vertellen over die wereld, over het leven van zwarte jongeren in Britse achterstandswijken in het bijzonder. Zo snel en onstuimig als het succes kwam ebde het getuige deze degelijke popdocu, waarin verteller Jacob Anderson chronologisch de bandgeschiedenis afwerkt, vervolgens ook weer weg. De kern van The Real Thing staat echter nog steeds op het podium, al meer dan 45 jaar. En de meisjes – van middelbare leeftijd inmiddels – zwijmelen nog altijd ongegeneerd weg bij het suikerzoete You To Me Are Everything.

De Wilde Weldoener

Rino Driessen / Kas van Vliet

Rino Driessen wil van geen wijken weten. De gemeente Breda mag dan bedacht hebben dat er een bedrijventerrein moet komen, maar waarom zouden hij en zijn jongens daarvoor weg moeten van hun idyllische plek? In Bavel is de ruige Brabander met zijn eigen stichting Ariba een dagbesteding begonnen, waar hij enkele jongeren met een lichte beperking kan opvangen. Ze helpen er met allerlei klusjes, verzorgen de dieren en zijn intussen zichtbaar opgebloeid. Hij maakt, in zijn woorden, ‘van jongens die achterlopen echte mannen.’

En nu heeft iemand daar op het gemeentehuis van Breda dus besloten dat hij zal moeten verkassen. Zijn huurcontract is opgezegd. Op 30 april moet Rino weg zijn. De Wilde Weldoener (27 min.) heeft echter ‘nog geen spijker’ ingepakt. En dat gaat hij niet doen ook, zegt ie met een strak gezicht en kenmerkende Brabantse tongval. ‘Want dan geef ik m’n eigen gewonnen.’ Rino heeft inmiddels wel een advocaat ingeschakeld, maar eigenlijk zou hij liever gewoon eens met de gemeente gaan zitten om te praten.

Rino Driessen is desondanks geen man van grote woorden, maar van de praktijk. Type ruwe bolster, blanke pit. Niet van multidisciplinair samengestelde persoonlijke ontwikkelingsplannen, maar van een knipoog, luide lach of aai over de bol. ‘Openheid duurt het langst’, zegt hij zelf in deze korte documentaire van Ellis Smulders en Daan Willekens, waarin zijn kant van het conflict met de gemeente wordt belicht en ondertussen is te zien hoe hij amicaal, als ‘een vriend’, met zijn jongens omgaat. Dan krijgt zijn gezicht ineens iets zachts. Zij gaan op hun beurt voor hem door het vuur – of naar het gemeentehuis.

Rino wordt zo een personage om van te gaan houden – al is het tegelijkertijd ook goed voor te stellen dat lokale beleidsmakers spontaan pijn in de bips van hem krijgen. Zij laten echter verstek gaan in deze zeer aandoenlijke korte docu, die verder niet al te diep ingaat op de achtergronden van zijn strijd met de gemeente en de persoonlijke missie die daarachter schuilgaat. De Wilde Weldoener is een typische Man Against The Machine-film. Waarbij het voor Rino en zijn medestanders is te hopen dat de logische uitkomst daarvan, machine-vermorzelt-man, ditmaal achterwege blijft.

Laurel Canyon: A Place In Time

In Laurel Canyon, een idyllisch deel van Los Angeles, hing magie in de lucht: de geest van de sixties waarde er rond en bracht zijn meest verlichte vertegenwoordigers mee. Ze vormden bands als The Byrds, Love, The Mamas & The Papas, Buffalo Springfield en The Doors. En de fotografen Henry Diltz en Nurit Wilde, de laissez-faire vertellers van dat historische verhaal, keken hun ogen uit en legden voor het nageslacht vast wat zij mochten zien.

Dit babyboomer-tweeluik van Alison Ellwood kijkt ook over de Love & Peace-schutting: de vallei vormde immers niet alleen een toevluchtsoord voor musicerende hippies. Ook Frank Zappa, The Monkees en Alice Cooper hielden er huis. Zodat het er niet te serieus en zoetsappig aan toe zou gaan in Laurel Canyon: A Place In Time (156 min.). En anders kwam Sadie Mae Glutz, één van de vooraanstaande leden van The Manson Family, wel even langs, met haar vriendje Bobby Beausoleil.

Niet veel later zouden deze twee betrokken raken bij de gruwelijke Tate- en LaBianca-moorden, die een rassenoorlog hadden moeten ontketenen. Ideetje van hun leider, de gesjeesde muzikant Charles Manson. Helter Skelter, juist. De oorlog in Vietnam en een volledig uit de hand gelopen concert van The Rolling Stones bij de Altamont-racebaan, waarbij de als beveiligers ingehuurde Hells Angels een zwarte concertganger doodden, zouden de geest van de vrijgevochten jaren zestig, perfect vervat in het nummer Woodstock van Joni Mitchell, vervolgens weer helemaal in de fles doen verdwijnen.

In Laurel Canyon, zo laat het tweede deel van deze verzorgde en ook wat brave documentaire zien, vond er intussen een wisseling van de wacht plaats, waarbij seventieshelden als Jackson Browne, The Flying Burrito Brothers, Bonnie Raitt, The Eagles en Linda Ronstadt het nieuwe decennium een countryfeel meegaven en zo een eigen hoofdstuk toevoegden aan de muziekgeschiedenis van dit glorieuze deel van de ‘City Of Angels’. Wat de rol van Laurel Canyon daarin was – en of de plek überhaupt echt een rol speelde – blijft daarbij een beetje ongewis.

Ellwood verweeft al die verhalen, off screen geduid door de direct betrokkenen, overigens soepeltjes met elkaar en geeft de bijbehorende muziek behoorlijk wat ruimte. Al lijkt haar selectie ook tamelijk willekeurig en zijn de meeste van die zo-maakten-wij-belangwekkende-muziek verhalen al eerder verteld. Een halve eeuw later lijkt het alsof de trip nostalgia naar de helden van Laurel Canyon nu wel vaak genoeg is gemaakt, dat déze tijdgeest even niet meer per se hoeft te worden opgeroepen. Oké, boomer?