Koyaanisqatsi

Criterion

Het beeld was er ongetwijfeld eerst. Eenmaal ondergedompeld in Koyaanisqatsi (82 min.) is de gedachte echter bijna onvermijdelijk: die majestueuze shots van cameraman Ron Fricke zijn speciaal voor de beeldende muziek van Philip Glass gemaakt en er vervolgens netjes op gelegd. Beeld en muziek vormen in elk geval een onmiskenbare eenheid in deze zinnenprikkelende trip langs het leven op aard.

De mens is alomtegenwoordig in de debuutfilm van Godfrey Reggio – via voorbij flitsend verkeer in een nachtelijke metropool, de vernietigingskracht van oorlogsmachines of ineen zijgende flatgebouwen bijvoorbeeld – maar wordt an sich als individu nooit meer dan een onbeduidend rekwisiet. Gesproken wordt er bijvoorbeeld helemaal niet. En als de mens, precies halverwege de film, voor het eerst centraal wordt gezet, letterlijk, kijkt die recht in de camera – en wij, als kijkers die achter de lens schuilgaan, al even recht in diens collectieve ziel.

De mensch als volstrekt inwisselbaar wezentje in een gigantische mierenhoop, een organisme dat bruist van het leven en tegelijkertijd lijkt te zijn ontdaan van de spontaniteit ervan. Aan de lopende band, op de roltrap of in de file. Komend van het één, gaand naar het ander. Soms vertraagd, een andere keer weer aanzienlijk versneld. Met behulp van de barokke, sacrale of ronduit bombastische muziek van Glass toewerkend naar een ongenadige climax of juist even een moment van stilte inlassend. Steeds weer opnieuw. Laden en ontladen.

Daar tegenover staat de onverzettelijkheid van moeder aarde: wolkenpartijen, rotsformaties, watervallen. Die er al lang voor de komst van de mens waren en er na diens verscheiden waarschijnlijk ook nog wel zullen zijn. De beeldsymfonie Koyaanisqatsi, een woord dat Hopi-indianen gebruiken voor een leven dat uit balans is geraakt of in moeilijkheden verkeert, werd gemaakt tussen 1975 en 1982 en is bedoeld als ‘een apocalyptisch beeld van de botsing tussen twee verschillende werelden: het stedelijke leven en technologie versus de aarde’.

De documentaire is onderdeel van Reggio’s zogenaamde Qatsi-trilogie, die verder uit Powaqqatsi (1988) en Naqoyqatsi (2002) bestaat, en geldt als een echte cultfilm, die je gezien – nee: ondergaan – moet hebben. Als een beeldenstorm die over je heen komt en een nauwelijks te bevatten wirwar van indrukken op de innerlijke printplaat achterlaat.

American Conspiracy: The Octopus Murders

Netflix

Filmmaker Zachary Treitz volgt in deze vierdelige documentaireserie zijn vriend Christian Hansen. En deze (foto)journalist heeft zich alweer een jaar of tien vastgebeten in onderzoeksjournalist Danny Casolaro. En die was ooit, voordat hij in 1991 zelfmoord pleegde / werd vermoord (*) in een ogenschijnlijk willekeurig hotel in West-Virginia, werkelijk bezeten van De Octopus. En dat was dan weer ‘een gigantische, verontrustende samenzwering’, waarbij hoge regeringsfunctionarissen, de CIA, FBI en National Security Agency betrokken zouden zijn geweest. En dit kwam aan het licht door Promis. En deze software, die zou zijn gestolen van het bedrijf Inslaw, moet worden beschouwd als ‘de geboorte van digitale surveillance’. En dat computerprogramma zou tevens bewijs hebben verzameld over de ‘October Surprise‘ van de Republikeinse presidentskandidaat Ronald Reagan tijdens de campagne van 1980. En die zou toen op slinkse wijze de pogingen hebben ondermijnd van zijn tegenstander, de zittende Democratische president Jimmy Carter, om tientallen Amerikanen die werden gegijzeld door Iran vrij te krijgen. En deze gegijzelden kwamen dus op verkiezingsdag, nét nadat Reagan had gewonnen, plotseling alsnog vrij. En dit werd dan weer door ene Michael ‘Danger Man’ Riconosciuto, een lichtelijk paranoïde voormalig wonderkind dat alles weet van Promis, verteld aan Danny Casolaro. En die ging ruim dertig jaar geleden dus dood en triggerde daarmee iets bij Christian Hansen, die toevallig een vriend met een camera heeft, Zachary Treitz. Zie daar: American Conspiracy: The Octopus Murders (221 min.). En dat is, vrij naar Winston Churchill, ‘a riddle wrapped in a mystery inside an enigma’. En daar zet Treitz met allerlei verhaalwendingen, schimmige bronnen, spannende reconstructiescènes en een dreigende soundtrack ook doelbewust op in. En dit werkt ook heel behoorlijk, als een soort eindeloos valluik waaruit ontsnappen onmogelijk is. En dat mag je gerust letterlijk nemen: wie eenmaal in deze fuik terecht is gekomen, zou wel eens reddeloos verloren kunnen zijn. En dit doet weer denken aan de complotdenkers die zich al hun hele leven wijden aan steeds gecompliceerder wordende theorieën over de moord op Kennedy. En die lijken dan bijna weer kinderspel bij de enorme samenzwering die in deze onnavolgbare true crime-serie wordt opgetuigd (en overigens ook voor een deel weer worden ontmanteld). En dan zou ik, de scribent met het inmiddels duizelende hoofd, de rol daarin van het reservaat van de Cabazon-indianen, de georganiseerde misdaad, illegale wapenleveranties, het beveiligingsbedrijf Wackenhut, handel in methamphetamine, ‘de engelen van leven en dood’, wereldwijde inlichtingennetwerken, geknoei met de Zapruder-film, het Cali-kartel en een aanzienlijk aantal onopgeloste moorden bijna nog vergeten…

(*) Doorhalen wat niet van toepassing is.

The Fog Of War

Sony Pictures Classics

Hoe is ’t toch mogelijk dat een groep vooraanstaande Amerikaanse denkers en politici jarenlang zo de mist is ingegaan in Vietnam? Wat heeft een evident intelligente man als Robert McNamara (1916-2009) bijvoorbeeld bewogen om zijn land, als de langstzittende minister van Defensie uit de geschiedenis van de Verenigde Staten, consequent dat duivelse moeras in te blijven sturen?

Hij had kunnen voortleven als de man die autofabrikant Ford eind jaren vijftig grondig moderniseerde, als president Kennedy’s topadviseur bij het bezweren van de Cubacrisis in 1962 (toen de toekomst van de wereld aan een zijden draadje hing) of als president van de Wereldbank. Robert McNamara zou alleen de geschiedenis ingaan als ‘de architect van de Vietnamoorlog’.

In The Fog Of War (107 min.), in 2003 bekroond met de Oscar voor beste documentaire, gaat Errol Morris samen met de briljante, stronteigenwijze en nog altijd strijdbare intellectueel en politicus op zoek naar een antwoord. Dat resulteert volgens de ondertitel van de film in ‘Eleven lessons from the life of Robert S. McNamara’. Die zijn door Morris uit hun interviews gedestilleerd.

Probeer je te verplaatsen in je opponent, bijvoorbeeld. Of: verhoog de efficiëntie. En: kijk altijd kritisch naar je eigen gedachtegang. Het gesprek tussen de heren, van in totaal zo’n twintig uur, heeft plaatsgevonden via de door Morris ontwikkelde ‘interrotron’. De twee mannen maken oogcontact met elkaar via een spiegel in de cameralens. Daardoor kan McNamara récht in de camera kijken.

Indringend. Fel. En een enkele keer ook geëmotioneerd. Een oudere man inmiddels. Sadder and wiser, maar nog net zo helder denkend en messcherp formulerend als in de dagen dat hij in het centrum van de macht stond. ‘Ik denk dat wij als menselijk ras meer over doden moeten nadenken’, zegt hij bijvoorbeeld. ‘Hoeveel slechtheid kunnen we ons veroorloven om goed te doen?

Via zijn gesprekspartner schetst Errol Morris de Amerikaanse historie van pak ‘m beet de Tweede Wereldoorlog via de Koude Oorlog tot de smadelijke terugtocht uit Vietnam. De nadruk ligt natuurlijk op die verdoemde oorlog, waarvan Robert McNamara, die zowel John F. Kennedy als diens opvolger Lyndon Johnson diende als minister van Defensie, het tamelijk hautaine gezicht is geworden.

Morris illustreert de bespiegelingen van de inmiddels 87-jarige oud-politicus met archiefbeelden, audio-opnamen van diens gesprekken met zijn presidenten en collega’s en een enkele visualisatie, zoals bijvoorbeeld van de beruchte Dominotheorie, op basis waarvan de Verenigde Staten ooit heeft geïntervenieerd in Vietnam. Want het Aziatische land mocht beslist niet communistisch worden.

De befaamde componist Philip Glass heeft ook deze Morris-productie weer van een urgente soundtrack voorzien, die de film continu voortstuwt. En dan ligt aan het eind alleen de beginvraag nog ongeduldig op antwoord te wachten: hoe dan? McNamara’s antwoord zit al vervat in de titel: het is de mist die nu eenmaal rondom oorlog hangt. Oorlog is te complex voor het menselijke brein.

Door die mist kun je als beslisser vaak geen hand voor ogen zien en is het dus onvermijdelijk dat je verkeerde beslissingen neemt. Tien jaar later zou de Amerikaanse filmmaker overigens nog een soort vervolg op The Fog Of War maken: The Unknown Known. Over de Amerikaanse minister van Defensie, Donald Rumsfeld, de architect van de oorlog in Irak. Ook hij raakte verdwaald in de mist.

Big Vape: The Rise And Fall Of Juul

Netflix

‘Één trekje. En ik heb nooit meer een sigaret gerookt’, stelt talent recruiter Allen Gladstone. ‘Nooit meer.’ Dat is ook de belofte waarmee zijn werkgever de e-sigaret Juul de wereld instuurt. De elektronische sigaret is een tastbaar voorbeeld van hoe je met technologie de wereld kunt verbeteren. Althans, dat is de bedoeling – en om er een hele smak geld mee te verdienen, natuurlijk.

‘Sigarettenmakers wisten van hun probleem’, vertelt historicus Robert Proctor van Stanford University in Big Vape: The Rise And Fall Of Juul (190 min.) een sterke vierdelige documentaireserie van R.J. Cutler (A Perfect CandidateBelushi en Billie Eilish: The World’s A Little Blurry). ‘Ze waren nooit blij met het feit dat hun producten mensen doodden. Dus hoe konden ze een nieuwe sigaret maken die de verslaving in stand houdt, maar de kanker wegneemt? Dat wordt een soort verborgen doel van Big Tobacco in supergeheime projecten.’

Twee alumni van Stanford, Adam Bowen en James Monsees, menen dat ze de oplossing hebben gevonden. Met hun startup ontwikkelen ze de Juul, die vervolgens met de enorm gelikte Vaporized-campagne, waarbij allerlei influencers worden ingezet om de e-sigaret weg te zetten als een cool lifestyleproduct, ook nadrukkelijk wordt geïntroduceerd bij aspirant-rokers. En daar botsen de oorspronkelijke uitgangspunten al op elkaar: want hoe past het aanboren van een nieuwe markt eigenlijk bij het verbeteren van de volksgezondheid?

De Juul, opgeleverd met allerlei lekkere smaakjes, blijkt een, zoals Robert Proctor ’t noemt, ‘perfecte motor voor verslaving’. Zoals de pijnstiller OxyContin, ook al zo’n gezondheidsproduct waarmee grof geld kon worden verdiend, een zeer verslavend karakter bleek te hebben en het Big Pharma-bedrijf van de infame Sackler-familie vervolgens helemaal binnenliep. De gevolgen waren ook vergelijkbaar: junks die als kettingrokers begonnen te vapen, omdat ze anders direct ernstige ontwenningsverschijnselen kregen. Een nieuwe generatie rokers was geboren.

R.J. Cutler laat in deze krachtige miniserie, gebaseerd op het boek Big Vape van Jamie Ducharme, een brede waaier aan bronnen aan het woord: (geanonimiseerde) medewerkers van Juul, marketeers, Silicon Valley-insiders, vertegenwoordigers van de tabaksindustrie, deskundigen, gebruikers en hun directe familieleden. Vrijwel elke spreker heeft zelf gerookt of in z’n directe omgeving gezien wat roken kan aanrichten – en trapt toch doelbewust of juist zonder nadenken in de Juul-val. Totdat vapen onder met name jongeren als een ernstig maatschappelijk probleem wordt beschouwd.

Intussen gaan Bowen en Monsees tot ontsteltenis van zowel de buitenwereld als hun eigen medewerkers in zee met Altria, het bedrijf achter tabaksproducent Philip Morris. Hebben ze hun ziel verkocht aan Big Tobacco? Of gooit de tabaksindustrie zo in feite de handdoek in de ring? En is die vape-epidemie wel het hele verhaal of zit er ook nog een positieve kant aan de opmars van de Juul? Het krachtige Big Vape, waarin Cutler subtiel animaties heeft verwerkt, licht de kwestie genuanceerd door, met oog voor de verschillende standpunten en belangen.

Juan Carlos: Downfall Of The King

SkyShowtime

Wat definieert een man? De scandaleuze miniserie Salvar Al Rey (2022), over het leven van de voormalige Spaanse vorst Juan Carlos I, neemt de dood van zijn veertienjarige broer Alfonso als uitgangspunt. Die is in 1956 gestorven bij een ongeluk. En de latere koning, dan een achttienjarige prins, zou de kogel hebben afgevuurd.

Juan Carlos: Downfall Of The King (176 min.), een andere serie over dezelfde monarch, start in 1981 als er een staatsgreep dreigt in zijn land. Juan Carlos treedt dan opvallend kordaat op en voorkomt daarmee de terugkeer van het fascisme. Het bezorgt de voormalige protégé van dictator Francisco Franco, opgezadeld met de bijnaam ‘de marionet’, het imago van onversaagde beschermer van de Spaanse democratie.

Zelfde man, andere insteek. Wat is het bepalende moment van zijn leven? Wanneer heeft hij zichzelf écht laten zien? Dat zit toch vooral in wie er naar hem kijkt. In dit geval: de Duitse filmmakers Anne von Petersdorff en Georg Tschurtschenthaler. Over één ding zijn de beide takes ‘t eens: de inmiddels 85-jarige Juan Carlos I is een ongekende rokkenjager. Koning Casanova werd hij genoemd door de Spaanse tabloids.

Dat zijn huwelijk met koningin Sofia niet meer was dan een sprookje, blijkt in Downfall met name uit het verhaal van Corinna Larsen. De ambitieuze blondine was jarenlang ‘s mans minnares. Hun relatie kwam aan het licht na een jachttrip naar Botswana, die een protserige foto met een dode olifant opleverde en funest bleek voor zijn imago. Ook Corinna’s ex-man Philip Adkins, die haar bloed inmiddels wel kan drinken, komt aan het woord.

Om aan te tonen dat hij nog altijd tot de intimi van de inmiddels 85-jarige ex-koning behoort, belt Adkins Juan Carlos gewoon even op. ‘Om de een of andere reden geloven ze niet veel van wat ik zeg. Daarom wilde ik u bellen.’ De twee kunnen er samen wel om lachen. Tegelijk verbaast de gesoigneerde Brit zich over het gebrek aan loyaliteit dat zijn koninklijke vriend ten deel valt. Van het weerspannige high society-meisje Corinna bijvoorbeeld.

Zij doet in deze vierdelige serie – volgens eigen zeggen tegen heug en meug, maar dat gelooft geen mens – een boekje open over hoe ze door de geheime dienst werd bespioneerd en dat ze zich daardoor op een gegeven moment zorgen begon te maken over haar veiligheid. In Salvar Al Rey is ‘t overigens een andere maîtresse, de actrice Bárbara Rey, die de ruimte neemt om over haar escapades met de koning te verhalen.

Hoewel de twee series zo hun eigen bronnen kiezen om Juan Carlos te vangen (in dit geval: een afgewogen combinatie van persoonlijke vrienden, medewerkers, politici, historici, koningshuiskenners, journalisten en medewerkers van de geheime dienst) komen ze uiteindelijk uit bij precies dezelfde thema’s: gerommel met vrouwen, geld en voorrechten. Precies wat van het kind van een dynastie mag worden verwacht.

Afgaande op Juan Carlos: Downfall Of The King is het cruciale moment in z’n vorstelijke bestaan toch echt de ontmoeting met Corinna Larssen. Van de liefde van zijn leven heeft zij zich ontwikkeld tot een onversaagde wraakengel, die een belangrijk deel van het, deels op dubieuze wijze verkregen, fortuin van de ooit zo populaire telg van het Huis Bourbon in bezit heeft gekregen. Intussen leeft hijzelf alweer enige tijd in ballingschap.

Deze smeuïge productie komt verder nooit écht bij de man achter de troon terecht, maar jaagt er via hem gewoon alle schandalen nog eens doorheen en bevestigt zo vooral het (veelal terechte) imago van ‘the rich and famous’. Alleen dat ene tragische ongeluk met zijn jongere broer Alfonso blijft in deze serie over de Spaanse zielsverwant van prins Bernhard vreemd genoeg helemaal onbenoemd.

De Zaak Schaap: Fraude Bij De Landsadvocaat

Sacha Grootjans / NTR

Wáárom? Die vraag hangt voortdurend boven De Zaak Schaap: Fraude Bij De Landsadvocaat (126 min.). Waarom verduisterde notaris Frank Oranje, de bestuursvoorzitter van de landsadvocaat Pels Rijcken, in de loop van twintig jaar ruim elf miljoen euro? Omdat het kon? Omdat het moest? Of gewoon omdat het goed voelde? De man zelf, die nota bene ‘Mr. Integrity’ werd genoemd, kan het niet meer vertellen. Hij maakte op 6 november 2020, toen zijn bedrog aan het licht dreigde te komen, in een vakantiehuisje een einde aan zijn leven. En de meeste mensen uit zijn directe omgeving, bij zijn werkgever of uit zijn (professionele) vriendenkring, wíllen het niet vertellen. Tenminste, niet ‘on the record’.

En dus verlaat deze vierdelige serie van Mattias Schut zich op vakbroeders die gaandeweg kregen te maken met ‘de grootste juridische fraude uit de Nederlandse geschiedenis’ (advocaat Winfried van den Muijsenbergh en Philip van Hilten, advocaat en bestuurder bestolen stichting), de hoogleraren Marcel Pheijffer (Forensische Accountancy) en Bob Hoogenboom (Forensische Bedrijfskunde) en twee onderzoeksjournalisten die de zaak onderzochten: Joris Polman (Het Financieele Dagblad) en Camil Driessen (NRC). Gezamenlijk openen zij een wereld, die de deuren graag gesloten houdt. Ook als de situatie om transparantie vraagt: grootschalige fraude bij het advocatenkantoor dat nota bene de overheid vertegenwoordigt.

De absolute hoofdrol in deze miniserie is voor acteur Jeroen Spitzenberger. Hij treedt op als alwetende verteller en scheidt het kaf van het koren in de kwestie die tegelijkertijd heel ingewikkeld (vol jargon, ondoorzichtige constructies en verhullend taalgebruik) en toch ook heel eenvoudig is (op en neer schuiven met sommen geld, totdat niemand meer doorheeft dat een aanzienlijk deel ervan in de zakken van de notaris verdwijnt). Spitzenberger stapt letterlijk door Oranje’s verleden en schroomt ook vileine humor niet, bijvoorbeeld als ‘t gaat om het authentiek ogende familiewapen dat de notaris in 2014 heeft laten ontwerpen. ‘En dan mag je natuurlijk helemaal zelf bedenken hoe ’t eruit ziet. Een beetje zoals bij een tattoo.’

De serie bevat verder een reconstructie van historische gebeurtenissen, waarin gebruik wordt gemaakt van acteurs en ook ‘fictieve elementen’ voorkomen. Die vorm werkt wonderwel, hoewel die laatste mededeling ook vragen oproept: waar eindigt het feitelijke verhaal en begint de fictie? De Zaak Schaap vaart verder wel bij het doortastende opereren van interviewer Maartje Hofhuis. Zij noemt het beestje soms gewoon bij zijn naam. ‘Hij bleek een boef!’, constateert ze bijvoorbeeld ferm als haar gesprekspartner, advocaat Van den Muijsenbergh van vereffenaar stichting Converium, maar om de hete brei heen blijft draaien. Die houdt zich echter aan zijn script. ‘De geldstroom van de escrow-rekening is niet conform de oorspronkelijke afspraken zorgvuldig afgewikkeld, ja.’

Terwijl de eerste drie afleveringen van De Zaak Schaap, vernoemd naar het FIOD-onderzoek naar Frank Oranje’s megafraude, vat proberen te krijgen op dit exquise staaltje witte boordencriminaliteit, zoomt het slotdeel van deze fijne miniserie zowel ín (op Oranje’s modale jeugd en zijn tijd bij studentenvereniging Minerva in Leiden) als úit (op de positie van Pels Rijcken, dat zichzelf vooral als slachtoffer van de situatie portretteert, en de gecompliceerde relatie van het advocatenkantoor met de Nederlandse staat). Na afloop staat die ene, nauwelijks te beantwoorden vraag desondanks nog altijd open: wáárom?

The Sound Weavers

Joep Beving / NTR

Is het meer dan ontspanningsmuziek, de soundtrack bij een veel te druk bestaan? Die vraag houdt zich voortdurend op de achtergrond schuil in dit portret van enkele toonaangevende neoklassieke componisten: de Italiaanse superster van het genre Ludovico Einaudi, Volker Bertelmann alias Hauschka, de Nederlandse laatbloeier Joep Beving en Hania Rani, een jonge pianiste/zangeres uit het Poolse Gdansk. Als een soort pophelden van de klassieke muziek componeren ze niet alleen, maar voeren ze hun composities ook zelf uit, ten overstaan van een dolenthousiast publiek.

Vanuit de serieuze of zichzelf serieus nemende klassieke wereld, hier vertegenwoordigd door enkele kenners en muziekcritici, klinkt in elk geval regelmatig de kritiek dat de muziek van deze uiterst succesvolle musici, die voortborduren op het wegbereiderswerk van eerst Erik Satie en later Philip Glass en die vaak groot zijn geworden via streamingdiensten zoals Spotify, te weinig diepgang en complexiteit heeft. Intussen effenen zij, zo is tenminste hun vaste overtuiging, met hun eigen en eigentijdse werk wel degelijk het pad naar diezelfde serieuze klassieke muziek.

In The Sound Weavers (53 min.) doorsnijdt documentairemaker Anne-Kathrin Peitz hun persoonlijke ontboezemingen, gefühlvolle muziek en gelikte videoclips met tamelijk opgeprikte verbindende sequenties waarin een actrice, begeleid door een neoklassieke soundtrack, haar dagelijks leven leidt: met een wijntje op de bank, stofzuigend, yoga-oefeningen uitvoerend en tot rust komend, voor het slapengaan. Een opmerkelijke vormkeuze, die het muzakgehalte van de neoklassiekers nog eens benadrukt. Alsof het niet meer dan simpele buurvrouwenmuziek is.

‘Muziek is een akoestisch helingsmiddel’, legt de vermaarde Duitse neurobioloog Gerald Hüther niettemin uit met zijn rustgevende slaapkamerstem. ‘Neoklassieke muziek speelt in op de behoefte om jezelf weer te leren kennen en je los te maken van de hectiek van alledag, met al zijn problemen en verleidingen.’ Hij laat een korte stilte vallen. ‘Wat deze mensen in wezen willen is een idyllische wereld.’ Met hun albums, concerten en filmmuziek geven deze bijdetijdse klassieke helden, zo luidt dan de conclusie, miljoenen aardbewoners de kans om zich heel even in dat idee te wentelen.

A Way To B

Doxy

Even voor de helderheid, stelt Xavi Duacastilla, één van de leden van het Catalaanse danscollectief Liant la Troca: ‘We zijn niet uit op medelijden, we maken kunst. Als je moet huilen door de kunst, huil dan vooral. Maar als je huilt omdat je iemand in een rolstoel ziet dansen, dan: fuck off!’

Want Liant la Troca mag dan voor een belangrijk deel bestaan uit dansers met een lichamelijke beperking, hun performances doen qua kracht, intensiteit en emotionele zeggingskracht voor geen gezelschap onder. Jos de Putter en Clara van Gool geven de creaties van choreograaf Jordi Cortès Molina, vaak uitgevoerd in de openbare ruimte van Barcelona, dan ook een prominente plek in de film A Way To B (98 min.), een vlammende hybride van dans en documentaire.

Achter de imposante dansers gaan aangrijpende verhalen schuil, van mensen die op hun levenspad echt meer drempels moeten nemen dan veel anderen. Neem bijvoorbeeld Jaume Girbau, een man zonder onderlijf. Jaren na zijn geboorte vertelde zijn moeder dat de artsen hem in eerste instantie niet aan haar wilden laten zien. ‘Hij is geboren met een bepaalde handicap, vertelden ze haar. “Het is maar beter dan u hem nog niet ziet.” Alsof ik één of ander verschrikkelijk monster was.’

Of Dessi Cascales, die in de openingsscène van deze film een moeilijk te vatten en desondanks zeer indringende monoloog afsteekt. Deze vrouw met cerebrale parese kan zich bijna alleen met behulp van haar man Philip Heinrich verstaanbaar maken en wordt mede daardoor regelmatig veel te laag ingeschat. Philip heeft echter een degeneratieve ziekte, waardoor Dessi bang is dat hij straks alleen nog zijn moedertaal Duits kan spreken. Daarom besluit ze om zelf op taalles te gaan. 

Via fraai gestileerde, gepassioneerd uitgevoerde en gloedvol geregistreerde performances, collectief te scharen onder de noemer ‘Danza Integrada’, leggen de leden van Liant la Troca hun ziel bloot. Kwetsbaar en krachtig tegelijk. Gewone mensen die, ondanks/dankzij hun imperfecte lichaam, komen tot volwaardige kunst. A Way To B wordt daarmee automatisch een hartveroverend pleidooi voor inclusiviteit, zonder dat die boodschap er verder opzichtig in hoeft te worden gehamerd.

Elizabeth: A Portrait In Part(s)

The Searchers

Je kunt er de charme van de monarchie in zien. Of de complete gekte. Elizabeth: A Portrait In Part(s) (85 min.) portretteert op geheel eigen wijze de Britse koningin die inmiddels zeventig jaar op de troon zit. Niet in de vorm van een chronologisch verteld levensverhaal, verantwoord profiel met allerlei hoogwaardigheidsbekleders of psychologisch portret waarbij intimi uit de school klappen. Nee, dit is een typische archieffilm, waarin regisseur Roger Michell (Notting Hill) intuïtief langs alle uithoeken van Queen Elizabeth’s lange periode als staatshoofd zwerft.

De vertelling is onderverdeeld in thematisch gegroepeerde hoofdstukken, met titels als Ma’am, In The Saddle en A Ticklish Sort Of Job, en belicht zo associatief de koningin zelf, haar ambt en wat zij zoal in het Verenigd Koninkrijk heeft losgemaakt. Één hoofdstuk is bijvoorbeeld gewijd aan haar huwelijk, waarbij ze afwisselend is te zien als jonge verliefde vrouw en als helft van een hoogbejaard koppel. De toon is beurtelings gedragen, luchtig en (voorzichtig) spottend. Ook door de uitgesproken en soms ook lekker tegendraadse muziekkeuze: van Madness’ Our House tot de David Bowie-cover Heroes van Moby featuring Mindy Jones bijvoorbeeld.

Met een aansprekende collage van nieuwsreportages, achter de schermen-beelden, fragmenten uit films, series en televisieprogramma’s zoals Star Trek, Peppa Pig en natuurlijk The Crown en prominente figuranten als The Beatles, Lady Di en David Attenborough keert Michell de rituelen, het uiterlijk vertoon en de verplichtingen van het Britse koningshuis en de vrouw die daar al sinds mensenheugenis het gezicht van is binnenstebuiten. Een ‘modern sprookje’ dat zich afspeelt op het snijvlak van traditie, protocol en idioterie. Zoals het een Koningshuis betaamt.

Trumbull Land

De sciencefiction-klassiekers 2001: A Space Odyssey, Close Encounters Of The Third Kind en Blade Runner worden toegeschreven aan respectievelijk Stanley Kubrick, Steven Spielberg en Ridley Scott. Deze filmgrootheden hadden hun huzarenstukjes echter nooit kunnen uithalen zonder die ene special effectsman: Douglas Trumbull. Hij zorgde ervoor dat hun opzienbarende visie op de toekomst kon worden verwerkelijkt. En dan heeft hij Star Wars nog laten schieten.

In zijn eigen Trumbull Land (49 min.) te Berkshire, waar hij met zijn team werkt aan de nieuwe film Light Ship, blikt de gedreven Amerikaan terug op zijn carrière. Zo vertelt hij bijvoorbeeld over een screening van Blade Runner voor de schrijver ervan, Philip K. Dick. ‘Hij was helemaal overdonderd dat het ons was gelukt om in zijn hoofd te komen en dat wij het precies zo op film hadden gekregen als hij ‘t voor zich had gezien’, vertelt Trumbull aan een collega die op bezoek is, Gene Kozicki. ‘En dat is het grootste compliment dat je kunt krijgen.’

Toch voelde Douglas Trumbull zich niet altijd begrepen in Hollywood, vertelt hij in deze sfeervolle film van Grégory Wallet uit 2018. Hij was niet alleen ‘die special effects-man’, maar regisseerde zelf ook films (Silent Running) en probeerde met technische vondsten bovendien het medium film grondig te vernieuwen. En dan was er nog Trumbulls grootste trauma: zijn tweede speelfilm Brainstorm, die na een tragisch bootongeluk zonder hoofdrolspeelster Natalie Wood moest worden afgerond.

Deze film wordt zo een passend eerbetoon aan een ‘unsung hero’ van de sciencefictionfilm, die met zijn werk een essentiële rol heeft gespeeld in hoe wij – letterlijk! – naar de toekomst kijken.

A Glitch In The Matrix

Deze film kan zomaar zijn ontsproten aan het brein van sciencefiction-schrijver Philip K. Dick, de man die ons onvergetelijke dystopische werelden voorschotelde in Blade Runner, Minority Report en Total Recall. Sterker: in zekere zin is dat ook zo. Het startpunt is in elk geval een speech die Dick voor een Frans publiek gaf in 1977. Over zijn ‘preoccupatie voor pluriforme pseudo-werelden’.

Kern van deze film is – denk ik, maar dat is niet mijn meest in het oog springende kwaliteit – de hypothese dat de werkelijkheid waarin we denken te leven in realiteit ook wel eens een groots opgezette simulatie kunnen zijn. Dat klinkt als de clou van een baanbrekende sciencefiction-klassieker van dik twintig jaar geleden. En dat klopt: deze documentaire heet niet voor niets A Glitch In The Matrix (108 min.).

De zinsbegoochelende film van Rodney Ascher refereert ook aan dat gevoel wat je als kind kunt hebben – ik tenminste wel, en mijn voorstellingsvermogen is nooit héél erg groot geweest – dat de wereld alleen bestaat als en op het moment dat jij erin participeert. Zodra je iets de rug toekeert, verdwijnt ‘t. Om pas weer tot leven te komen, als jij besluit om je toch nog een keer om te draaien.

Deze docu, die ik voor het gemak ga opzadelen met de term ‘mindfuck’ – want al te veel fantasie is mij ook nooit gegeven – is niet voor niets vormgegeven als een soort mixture van een videogame, virtual reality en het dark web, waarin originele gedachtenexercities, filosofische bespiegelingen en baldadige luchtfietserij samenkomen in een wereld die wel eens geheel verzonnen zou kunnen zijn. Of niet.

Natuurlijk is de film gelardeerd met filmscènes, animaties en games, wordt de voice-over verzorgd door een computerstem en is het geheel dichtgesmeerd met plastic synthmuziek. Alle ‘mensen’ die aan het woord komen zijn bovendien getransformeerd in geanimeerde personages die zo weggelopen zouden kunnen zijn uit/naar – daar wil ik even vanaf zijn, anders loopt mijn brein er weer op vast – een sci-fi horrorfilm van hooguit B-garnituur.

A Glitch In The Matrix heeft een paranoïde feel en werpt elementaire vragen op over realiteit, psychische gezondheid en moraliteit. Probeer ze alleen maar eens te vangen. Het kostte mij – mijn geest heeft inmiddels de draaicirkel van een aftandse tractor – net zoveel moeite als kandidaten van de Ted Show, die willekeurig uit het plafond vallende staven te pakken moesten krijgen; je hebt net zo vaak prijs als dat je lucht vangt.

En met dat gevoel moet je als eenvoudige kijker – als je het vaak doet, word je er niet per definitie ook beter in – maar zien te dealen. Een oplossing zou kunnen zijn: snel proberen te vergeten. Of: je er helemaal in verliezen, zoals veelkijkers van The Matrix en Inception gebeurt. Dan kan de realiteit alleen óók een dystopie worden. Zoals het relaas van Joshua Cooke aantoont, de naargeestige apotheose van deze ontregelende film.

Philip K. Dick had het niet beter kunnen verzinnen, zou ik zeggen – als ik om woorden verlegen zou zitten. En als hij dat ook niet gewoon heeft gedaan.

Coronation

Ai Weiwei Films

Als Coronation (113 min.) vorig jaar was uitgebracht, dan hadden we er waarschijnlijk een dystopische thriller van sciencefiction-auteur Philip K. Dick in gezien. Over een volledig gesteriliseerde samenleving met een ziekelijke vorm van smetvrees, waarbij gewone burgers in beschermende kleding en gemondkapt (of toch gemuilkorfd?) door het leven gaan, de straten volledig leeg(geveegd) zijn en artsen en levenloze mensen een verloren gevecht lijken te leveren in een noodhospitaal. Een wereld die natuurlijk ook streng wordt bewaakt. Bij checkpoints staan mannen met een soort thermometerpistool, dat routineus tegen het voorhoofd van voorbijgangers wordt gezet. Bij verhoging volgt verplichte quarantaine.

Nu, na de (eerste) golf van het Coronavirus (ofwel: het nóg meer scifi klinkende COVID-19), weten we wel beter. Zeg overigens niet dat daar niet voor is gewaarschuwd, in een Netflix-serie nota bene. En het begon dus allemaal in China. In een laboratorium, tijdens een mislukt experiment, zal een Dick-adept/complotdenker daar meteen aan toevoegen. Die route slaat de controversiële filmmaker/kunstenaar Ai Weiwei, verbannen uit eigen land, echter niet in. Hij dringt door tot het hart van de eerste brandhaard van het virus, de Chinese miljoenenstad Wuhan, die door de almachtige overheid direct hermetisch is afgesloten. Terwijl collectief het virus in de kiem moest worden gesmoord, kregen gewone Chinezen ziekte, isolatie en de dood te verduren en waren ze genoodzaakt om de bemoeizucht van de overheid over zich heen te laten komen.

Zij voorzagen Weiwei, die zijn ballingschap in Europa doorbrengt, ook van beeldmateriaal. Driehonderd uur maar liefst. Zodat hij inzichtelijk kon maken hoe De Partij ook in tijden van Corona heerst: nieuwe rekruten moeten gewoon de eed afleggen, er wordt een wervend TikTok-dansje geoefend om het wassen van handen te stimuleren en een groep kinderen met mondkapje neemt op commando een overwinningsyell voor China op. Onwerkelijke taferelen. ‘Mensen kunnen bergen verzetten als ze maar samenwerken’, vertolkt een oudere Chinese vrouw nochtans trouw de partijlijn tegenover haar sceptische zoon. ‘Samen kunnen we elk probleem tackelen. Zo gaat het niet in andere landen.’ Onderhuids is er wel degelijk onvrede, potentieel verzet zelfs. Worden (relatief) gezonde patiënten bijvoorbeeld in het ziekenhuis gehouden om de sterftecijfers te drukken?

De totstandkoming van deze menselijke mozaïek van een lockdown, ingekaderd met unheimische synthmuziek en vervreemdende droneshots van de spookstad, is soms ook terug te zien in de film zelf. De personages worden niet of nauwelijks geïntroduceerd en blijven daardoor passanten. Naamloze onderknuppels van het allesomvattende systeem, zo je wilt. Dat geeft deze eerste lange coronadocu een wat fragmentarisch karakter, ook doordat sommige scènes wel heel erg veel ruimte krijgen. Ons Hollywood-brein wacht bovendien op een eenzame held die opstaat en, liefst met een kolossale lasergun, orde op zaken stelt. Of een dwarse arts die alle regels tart en tijdens een genadeloze race tegen de klok alsnog op een vaccin stuit.

Deze dystopie is alleen echt.

Jetske’s Race – Op Weg Naar De Alzheimerpil?

KRO-NCRV

’Alsof er met een enorme guillotine dertig jaar van mijn leven werd afgehakt.’ Zo ervoer de 38-jarige Jetske van der Schaar de mededeling van haar arts dat ze het gen voor erfelijke Alzheimer heeft. Net als haar moeder, oom, opa en diverse andere familieleden. Het lijkt een soort doodvonnis. Jetske zal op jonge leeftijd, waarschijnlijk als ze begin vijftig is, gaan dementeren. Het is ook verpletterend nieuws voor haar broer en zus, die de DNA-test nog niet hebben gedaan.

Nadat ze samen met hoogleraar neurologie Philip Scheltens te gast is geweest in de talkshow Pauw ontwikkelt Jetske zich tot een soort poster girl voor mensen die op jonge leeftijd dementie (gaan) krijgen. In Jetske’s Race – Op Weg Naar De Alzheimerpil? (45 min.) wordt haar persoonlijke relaas verbonden met de pogingen van Scheltens en vakgenoten om een omvangrijk wetenschappelijk onderzoek op te zetten, op zoek naar een medicijn dat (de kwaliteit van) het leven van Jetske en haar lotgenoten kan verlengen.

Deze televisiedocumentaire van regisseur Gisèla Mallant en Frénk van der Linden toont hoe beleidsmakers daarbij steeds weer nieuwe drempels opwerpen. Om eventuele risico’s voor arts en patiënt op voorhand uit te sluiten, zeggen Scheltens en andere pleitbezorgers. Voor Jetske is het getalm van de bureaucraten, die zelf overigens niet aan het woord komen, volstrekt onverteerbaar. Terwijl al die commissies – en uiteindelijk ook minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport Hugo de Jonge – zich over hun plannen buigen, treft die ziekte in haar lijf alle voorbereidingen voor z’n lafhartige aanval.

Your Mum And Dad

‘They fuck you up, your mum and dad’, stelt Philip Larkin in zijn gedicht This Be The Verse, dat als leidmotief fungeert voor deze egodocu van Klaartje Quirijns. ‘They may not mean to, but they do. They fill you with all the faults they had. And add some extra, just for you.’ Het is geen opwekkend beeld van het ouderschap dat Quirijns, via Larkin, aan het begin van Your Mum And Dad (76 min.) oproept: kinderen worden op jonge leeftijd voorgoed verminkt door hun vader en moeder.

Tegelijkertijd kunnen die ouders zelf er ook niets aan doen. ‘They were fucked up in their turn by fools in old-style hats and coats who half the time were soppy-stern and half at one another’s throats.’ Over vicieuze cirkels gesproken. Of, treffender: familiesystemen. En die probeert de Nederlandse filmmaakster te onderzoeken in deze film: haar eigen familie en die van een Amerikaanse vriend, die eveneens grip probeert te krijgen op zijn jeugd en gezin.

Deze Michael Moskowitz, zelf psycholoog, is door haar jarenlang gefilmd als hij in New York letterlijk op de sofa plaatsneemt bij psychoanalyticus Kirkland Vaughans die hem, nog net niet pijprokend, uitvraagt en terugkoppeling geeft. Deze sessies verbindt Klaartje Quirijns met gesprekken met haar eigen moeder, haar twee dochters en haar vader Kees, die ze de laatste jaren uit het oog was verloren. Waarbij het de vraag blijft of de film een middel is om het contact met hem te herstellen of dat contact een middel om deze film te kunnen maken.

De twee familiegeschiedenissen komen in elk geval zonder al te grote kunstgrepen bij elkaar en vertellen zo daadwerkelijk een groter verhaal. De Engelstalige voice-over van Quirijns zelf, die jarenlang in Amerika woonde, vormt daarbij een belangrijke verbindende factor. Die voelt echter wat onnatuurlijk. Is het de tekst zelf, waarmee ze haar betoog een diepere laag wil geven, of toch vooral de manier waarop die is ingesproken? Feit is dat ze als verteller, ondanks de zeer persoonlijke thematiek van deze film, wat op afstand blijft.

Met de bijbehorende beelden, een spannende collage van super 8-home movies van de twee families en archiefbeelden van willekeurige mensen in voor iedereen herkenbare situaties, geeft Quirijns samen met editor Boris Gerrets de film een universeel karakter. Dit is, zoveel wordt duidelijk, een verhaal dat ieder van ons aangaat en raakt. Over het doorgeven, of juist proberen te vermijden, van wat je zelf (onbedoeld) geleerd hebt. Van mensen die zelf ook weer hebben doorgegeven of vermeden.

Een alternatief is er niet. Of je moet het advies van Larkin willen opvolgen: ‘Get out as early as you can and don’t have kids yourself.’

Jiro Dreams Of Sushi

Jiro Dreams Of Sushi (82 min.) is een kleine film. Letterlijk. Het leeuwendeel van de documentaire speelt zich af op hooguit twintig vierkante meter. Zo groot is het restaurant van de 85-jarige Japanse sushimeester. Tien zitplekken, meer niet. En de wc is buiten. Lekker lang tafelen is er ook niet bij. Een snelle eter staat na een kwartier, en 30.000 Yen lichter, weer buiten. Toch is het, blijkbaar, een voorrecht om te mogen eten bij Jiro Ono in Tokyo. Hij is de oudste kok met drie Michelin-sterren.

Uiterste eenvoud schept zuiverheid, zoals een toonaangevende Japanse culinair journalist het omschrijft in deze fijne film van David Gelb uit 2011. De Japanse chef is een absolute ambachtsman, een relikwie van een verloren era waarin tijd en aandacht nog niet waren verdrongen door snel en voordelig. Jiro is tevens een strenge meester. Één van zijn leerlingen vertelt hoe hij eerst tweehonderd afgekeurde omeletten moest maken voordat er één goed werden bevonden. De tranen sprongen toen in z’n ogen.

De perfectionist Jiro werd automatisch een afwezige vader. Het lukte hem zelfs niet om op zondag thuis de vis aan te snijden. Hij was altijd aan het werk en droomde zelfs over sushi. Intussen zijn z’n beide zoons in zijn voetsporen getreden. Jongste zoon Takashi is elders een eigen restaurant begonnen. Oudste zoon Yoshikazu, vijftig inmiddels, staat nog altijd bij vader in de zaak. Hij wilde ooit straaljagerpiloot worden, maar wacht nu, geheel volgens de traditie, op zijn kans om de leiding over te nemen. Kan hij zijn onverslijtbare pa ooit overtreffen of zelfs maar evenaren?

In die zin vertelt Jiro Dreams Of Sushi, opgediend met ferme Philip Glass-muziek, een klassiek vader-zoon verhaal. Met de wisseling van de wacht dient zich straks ook onvermijdelijk het einde van een tijdperk aan. Dat tekent zich nu al af, getuige bijvoorbeeld het contrast tussen Jiro’s minieme restaurant en de enorme vismarkt, waar zijn oudste zoon tegenwoordig voor hem het neusje van de tonijn moet zien te vinden. Van een exclusief gerecht is sushi in de afgelopen jaren een massaproduct geworden. Een tekort aan kwaliteitsvis dreigt voor Jiro en zijn clientèle. Waardoor die uiteindelijk toch nog wel eens héél duur betaald zou kunnen worden.

Pre-Crime

Science fiction-schrijver Philip K. Dick (1928-1982), verantwoordelijk voor klassiekers als Blade Runner, Total Recall en A Scanner Darkly, kon het zo gek niet bedenken of het wordt vroeger of later werkelijkheid. In het korte verhaal The Minority Report, verfilmd met Tom Cruise in de hoofdrol, creëerde hij bijvoorbeeld een wereld waarin misdaden worden voorkomen doordat de potentiële daders al vóór het vergrijp in de boeien worden geslagen.

Toekomstmuziek? Niet als je het vraagt aan Matthias Heeder, de verteller van de unheimische documentaire Pre-Crime (52 min.). ‘Hollywood is nu echt werkelijkheid geworden’, mijmert hij hardop, zittend op een rotspartij bij een woelige zee. ‘Software die voorspelt waar een misdaad zal plaatsvinden. De politie die eerder ter plaatse is dan de misdadiger. Computers die lijsten maken van toekomstige moordenaars. Pre-crime noemen ze dat.’

Neem de Amerikaanse stad Chicago, waar de politie inmiddels een strategische doelenlijst heeft opgesteld. Allerlei databases zijn gekoppeld. Van arrestaties en sociale contacten tot huisuitzettingen en psychiatrische- en bijstandsdossiers. Daarna is op basis van algoritmes, waarvan natuurlijk niemand weet hoe ze precies werken en wie ze controleert, een lijst met een voorspellende werking samengesteld: van wie kan op basis van zijn contacten en activiteiten worden verondersteld dat hij in beeld komt als dader dan wel slachtoffer van geweld?

Via deze prikkelende insteek, en de bijbehorende science fiction-achtige vormgeving en muziek, buigt deze film van Heeder en Monika Hielscher zich over een inmiddels tamelijk vertrouwd maatschappelijk thema: hoe en door wie worden onze data beheerd? Zitten er bugs in dat systeem? En hoe zorgen we ervoor dat onze gegevens niet in verkeerde handen belanden en zonder onze toestemming – of dat we het überhaupt weten – worden ingezet voor commerciële dan wel ideële doeleinden?

Met datadeskundigen, privacypleiters, politieagenten, advocaten, (misdaad)journalisten, mensenrechtenactivisten en enkele gewone burgers, die ten onrechte in beeld zijn gekomen bij de politie vanwege een ongelukkige combinatie van gegevens, brengt Pre-Crime, een term die overigens ook werd gemunt door Philip K. Dick, de mogelijke gevaren in kaart van al die gekoppelde gegevensbestanden.

Op de achtergrond speelt daarbij steeds de vraag op of we op weg zijn naar de dystopie die die andere onheilsschrijver, George Orwell, al eens op huiveringwekkende wijze schetste? Of zijn we met zijn allen toch in staat om Big Brother een toontje lager te laten zingen?

Retour Madrid

In een tijd dat voetbal nog volledig in zwart-wit werd gespeeld, de belangrijkste bijzaak van de wereld eigenlijk een veredelde amateursport was en profspelers er dus regelmatig een herenmode- of sigarenzaak op na moesten houden, trad Ajax, net als komende week, ook al eens aan tegen Real Madrid. In 1967, in de eerste ronde van de Europa Cup 1, om precies te zijn. Na een 1-1 gelijkspel in Amsterdam maakte de ploeg van trainer Rinus Michels en spelers als Nuninga, Groot, Keizer, Swart en dat ene ontluikende supertalent uit Betondorp zich op voor een Retour Madrid (20 min.). In de Spaanse hoofdstad moest Ajax spelen tegen ‘De Koninklijke’, de succesvolste Europese voetbalclub van na de Tweede Wereldoorlog.

Nederland stelde destijds op Europees niveau bar weinig voor. Het totaalvoetbal, waarmee het Ajax van de dan inmiddels tot ‘De Generaal’ gebombardeerde Michels en zijn meesterlijke rechterhand Johan Cruijff begin jaren zeventig de wereld zou gaan domineren, stond nog in de kinderschoenen. In deze korte documentaire van Bert Haanstra uit 1968 oogt Michels als een ouderwetse schoolmeester, die bij zijn wedstrijdbespreking natuurlijk gebruik maakt van een traditioneel schoolbord. Het gaat maar om één ding, houdt hij zijn ploeg voor: geen seconde verslappen. En de latere ‘nummer veertien’ draagt intussen nog gewoon numero negen en wordt bovendien consequent ‘Cruijffie’ genoemd.

De commentator van dienst is niemand minder dan Philip Bloemendal. Met zijn deftige dictie en woordspielerei eist de onvergetelijke Polygoon-stem de absolute hoofdrol op. ‘Enfin’, concludeert hij met de gebruikelijke zwier en metalige stem, ‘Ajax is alle bevangenheid kwijt’ in ’de hel van Bernabeu’. Bloemendal, die zijn voice-overs waarschijnlijk echt pas achteraf heeft opgenomen, laat zich niettemin flink meeslepen door de hectiek van de wedstrijd in Madrid, die de hoofdmoot van deze compacte film vormt. ’Schieten, Cruijffie!’, roept hij tijdens de bloedstollende verlenging. ‘Oh, moeder! Oh, wat een kans!’ Hij is ook degene die de gaten moet dichten als de ene cameraman die toentertijd verantwoordelijk was voor de wedstrijdregistratie eens een belangrijk spelmoment heeft gemist.

Hoe groot het sportieve belang van de Nederlands-Spaanse tweekamp toentertijd ook was, Retour Madrid oogt nu bijna als een schoolreisje voor volwassenen, waarbij de Ajacieden zowaar eens met het vliegveld naar het buitenland mogen (en Johan zelfs in de cockpit), de kans krijgen om op het imposante Madrileense veld te trainen (maar niet bij de doelen!) en zich kunnen vergapen aan de goedgevulde bekerkast van de Spaanse club (waarin alleen de zilvervloot ontbreekt). En natuurlijk, zoals toentertijd ook gebruikelijk was in de Polygoon-journaals, wordt er altijd tijd ingeruimd voor hoogwaardigheidsbekleders, in dit geval een bezoek van een lid van de koninklijke familie. Terwijl haar Madrileense echtgenoot natuurlijk de thuisclub steunt, belooft prinses Irene plechtig dat ze voor Ajax zal supporteren.

Dit bijzonder vermakelijke tussendoortje van de grootmeester Haanstra, die in 1958 al een Oscar had gewonnen met zijn film Glas, blaast zo met verve het stof van het Nederland van de jaren vijftig, die hier te lande tot dik in de jaren zestig hebben geduurd. Daarbij komt een nostalgische voetbalwereld tevoorschijn, waarin de zilvervloot nog kan worden gewonnen, rond het veld voortdurend opgewekte marsmuziek klinkt en het publiek ‘boe!’ roept na overtredingen. En juichen gebeurt lekker ouderwets: bij een doelpunt steken ze simpelweg hun armen recht in de lucht en beginnen een heel klein beetje, niet te overdreven, op en neer te springen.

De korte documentaire Retour Madrid is hier in zijn geheel te bekijken.

Trophy

Weinig berichten zorgen op de sociale media voor meer verontwaardiging dan de selfies van plezierjagers die met een tandpastasmile, doorgeladen geweer en opgestoken duim poseren bij een wild dier dat ze zojuist hebben geschoten. De Texaanse schapenhouder Philip Glass, één van de hoofdpersonen van de prachtige documentaire Trophy (88 min.) is zo’n westerling. Nadat hij zijn zoontje Jasper thuis zijn eerste hert heeft laten schieten, gaat hij in Afrika op zoek naar de heilige graal van de jacht, The Big Five.

Want een beetje jager, die bereid en in staat is om de poeplap eens stevig te trekken, heeft ze op zijn palmares staan: een buffel (9000 dollar), luipaard (20.000), olifant (45.000), leeuw (50.000) en neushoorn (350.000). De prijs is afhankelijk van de beschikbaarheid van de dieren. Als ze bijna zijn uitgestorven en de vraag dus het aanbod overstijgt, ligt die natuurlijk hoger. Zo werkt de economie nu eenmaal, ook in de commerciële jacht.

Vanuit een rijtjeshuis in een nette Nederlandse stadswijk is het heel verleidelijk om Glass en de zijnen direct te veroordelen. De situatie ligt echter genuanceerder dan je in eerste instantie zou denken. Door neushoorns van hun hoorn te ontdoen, bescherm je hen, meent de Zuid-Afrikaan John Hume bijvoorbeeld. Ivoor is nu eenmaal meer waard dan goud of heroïne. Als je de hoorns kunt verkopen, ga je de neushoorn echt niet meer doden. ‘Wie slacht er nu de kip met de gouden eieren?’

Één klein probleem: het verkopen van ivoren hoorns is illegaal. Daardoor krijgen jagers, waarbij je dan weer een onderscheid moet maken tussen stropers en commerciële jagers, volledig vrij spel. Deze film zit vol met dergelijke dubbele bodems. Niets is zo eenvoudig als het lijkt. Zo schijnen de big five-dieren aan een opmars bezig te zijn. Nu ze zoveel economische waarde vertegenwoordigen, worden ze veel nadrukkelijker gefokt en keren ze langzaam maar zeker terug in hun land van oorsprong.

Trophy brengt het gehele speelveld van de (commerciële) jacht in kaart; van de jagers en fokkers tot de dierenbeschermers en activisten (voor wie jagen niets minder dan moord is). De documentaire van Shaul Schwartz doet dat kalm en genuanceerd, met oog voor beide kanten van de medaille. Tegelijkertijd komen sommige scènes keihard binnen; alsof je zelf een kogel in het lijf krijgt geschoten, omdat een ander zich zo nodig moet bewijzen.

Mensen zoals Philip Glass – geen zoon van de befaamde componist overigens, maar van een doorgewinterde jager – willen gewoon weten hoe het voelt om een iconisch dier te vellen. ‘Yeah!’, klinkt het uit de grond van zijn hart als hij in Namibië een olifant (in de rug) heeft geschoten. Het beest ligt nog een tijdje hartverscheurend te kermen, voordat het zijn genadeschot krijgt en op de foto mag met de held die hem doodde.

De Afrikaanse medewerkers die Glass naar zijn ‘kill’ hebben begeleid, zijn nochtans niet onder de indruk, zo vertellen ze elkaar stiekem. Het beest is nauwelijks volgroeid. Telt dit wel als een echte olifant? De bebaarde Texaan, die gelooft in zijn ‘god given right’ om te heersen over de dieren, denkt intussen alweer aan zijn volgende prooi, die voor het oog van de camera koud moet worden gemaakt: een leeuw.

The Thin Blue Line


Als één film true crime, het documentairegenre dat al enkele jaren furore maakt, heeft gedefinieerd, dan is het The Thin Blue Line (101 min.) van Errol Morris. Zonder deze klassieker uit 1988 zijn latere genretoppers als Making A Murderer en The Staircase, waarin een filmmaker op geheel eigen wijze een geruchtmakende strafzaak onderzoekt, eigenlijk ondenkbaar.

In deze revolutionaire film buigt de gevierde Amerikaanse documentairemaker zich over de moord op politieman Robert Wood, die in 1976 is neergeschoten bij een verkeerscontrole. Zijn de fatale kogels toen afgevuurd door de passagier van de aangehouden auto, Randall Adams, die in ‘88 al ruim elf jaar zit te verpieteren in een Texaanse dodencel? Of heeft een ander, te weten de pas zestienjarige chauffeur David Harris, misschien de trekker overgehaald?

Morris’ conclusies zullen uiteindelijk de hele rechtsgang op zijn kop zetten. De manier waarop hij eerst aan de hand van getuigenverklaringen de strafzaak ontleedt en vervolgens zijn pleidooi opbouwt van wat er in werkelijkheid kan zijn gebeurd, is ronduit virtuoos. Hij maakt daarbij veelvuldig gebruik van reconstructies, een stijlvorm die pas later gemeengoed zal worden in documentaire, en geeft ook de bedwelmende muziek van componist Philip Glass een prominente plek.

De geïnterviewden kijken ondertussen recht in de camera. Alsof ze getuigen in een virtuele rechtszaak, waarbij de kijker als jurylid fungeert. Morris ontwikkelde in dat kader later de zogenaamde interrotron, een camera-opstelling waarbij zijn gesprekspartners via een spiegel in de cameralens de interviewer, en daarmee diens publiek, recht in de ogen kunnen kijken. Ook daarmee was de voormalige privé-detective zijn tijd ver vooruit. Tegenwoordig zijn er goedkope setjes te koop, waarmee hetzelfde effect kan worden bewerkstelligd,

Het tekent de grensverlegger Errol Morris en plaatst ook deze klassieke film. The Thin Blue Line was dertig jaar geleden zo’n beetje alles wat documentaires toentertijd niet waren; een gestileerde vertelling van een regisseur met een unieke signatuur die op zoek naar de waarheid zijn geheel eigen werkelijkheid creëerde – in plaats van een ongepolijste weerslag van wat er zich toevallig voor de camera afspeelde. Een documentaire ook, die bij een groot publiek aan de man kon worden gebracht als ‘de eerste film die daadwerkelijk een moord oplost’.