Murderball

MTV

‘Als Joe aan de kant van de weg in brand stond’, zegt Mark Zupan ferm, ‘zou ik nog niet over hem heen pissen om dat te blussen.’ Want Joe Soares heeft iets ondenkbaars gedaan. Toen hij, de sterspeler van het Amerikaanse rolstoelrugbyteam, niet meer werd geselecteerd, stapte hij over naar de grote concurrent Canada. Voor Zupan, de ‘bad boy’ van Team USA, is Joe dus niets minder dan een verrader.

Welkom in de wereld van Murderball (78 min.), waar mannen met een dwarslaesie elkaar op leven en dood voor de titel bij het wereldkampioenschap of de Paralympische Spelen. In hun ‘Max Max’-rolstoelen beuken ze in deze ferme film uit 2005 keihard op elkaar in. Clashes die door de makers, Dana Adam Shapiro en Henry Alex Rubin, nog eens worden versterkt met geluidseffecten en vette metalmuziek. De boodschap is helder: dit zijn stoere mannen – ook al zitten ze dan in een rolstoel.

Centraal staan dus Mark Zupan, een stoere hipster, met sik en tribal-tattoos, die elf jaar eerder verlamd is geraakt bij een auto-ongeluk, en ‘s mans grote rivaal, de kalende veertiger Soares. Die heeft als kind polio gekregen en is dus al bijna z’n hele leven veroordeeld tot een rolstoel. Allebei leven ze voor de overwinning. En daarvoor lijkt alles geoorloofd. Intussen heeft Zupan een beste vriend die zich schuldig voelt over dat ongeluk en Soares een zoon die liever viool speelt dan sport.

Rondom deze twee aartsrivalen plaatsen Shapiro en Rubin nog enkele teamgenoten. Met hen bespreken ze thema’s zoals zelfacceptatie, relaties én seksualiteit. Vrouwen vinden mannen in een rolstoel namelijk minder bedreigend, vertellen zij – al volgt daarna meestal meteen de vraag of ze wel een erectie kunnen krijgen. Één van hen vertelt hoe een verpleegster zelfs zijn moeder erbij riep toen hij tijdens het wassen een erectie kreeg. Hij kreeg ook een belangrijk hersteladvies: masturberen!

In Murderball wordt tevens Keith Cavill geïntroduceerd, een jonge man die enkele maanden daarvoor een dwarslaesie heeft opgelopen bij een motorongeluk. Hij staat helemaal aan het begin van zijn revalidatieproces. Pas als hij, na een periode in het ziekenhuis, thuis aankomt, lijkt die realiteit bij hem in te dalen: ‘ik zit in een rolstoel, dat is klote.’ Dit wordt zijn nieuwe normaal, realiseert Keith zich als hij zijn crossmotor en helm bekijkt. Niet veel later begint hij te sparen voor zijn eerste Mad Max-stoel.

Gestaag werkt Murderball zo toe naar de Paralympische Spelen van Athene in 2004, waar het tot een epische tweestrijd tussen de nationale teams van de Verenigde Staten en Canada moet komen. Zupan versus Soares. Man tegen man. Stoel tegen stoel. Hun lichamelijke beperking is dan allang naar de achtergrond verdwenen.

West Of Memphis

Sony Pictures Classics / Netflix

Al snel gaat het verhaal met de feiten op de loop. Die zijn ook zo gruwelijk dat het niet vreemd is dat ze een kleine schokgolf te weeg brengen: op 6 mei 1993 worden in een greppel nabij West Memphis in Arkansas de levenloze lichamen van drie achtjarige jongetjes aangetroffen. Vastgebonden, misbruikt. Al snel worden er drie plaatselijke tieners gearresteerd. Metalfans, ideale doelwitten voor de dan welig tierende Satanic Panic. De kwetsbaarste van de drie, een zwakbegaafde zeventienjarige jongen genaamd Jessie Misskelley Jr., legt al snel een bekentenis af en beschuldigt meteen ook de andere twee: de rustige tiener Jason Baldwin en een dwarse jongeling die met enige goede wil een diabolische persoonlijkheid is toe te dichten, Damien Echols.

En dan strijkt er een cameraploeg neer in Arkansas, die van het gruwelijke misdrijf in het Amerikaanse zuiden een zaak maakt die internationaal tot de verbeelding spreekt. Met de documentaires Paradise Lost: The Child Murders At Robin Hood Hills (1996), opvolger Paradise Lost 2: Revelations (2000) en sluitstuk Paradise Lost 3: Purgatory (2011) leveren Joe Berlinger en Bruce Sinofsky een onvervalste true crime-klassieker in drie bedrijven af: de Paradise Lost-trilogie. Hun conclusie is dat de drie jonge mannen, die inmiddels al jaren in een cel zitten, niet verantwoordelijk kunnen zijn voor de gewelddadige dood van de kleine Stevie Branch, Michael Moore en Christopher Byers.

Intussen is er een typische true crime-dynamiek op gang gekomen, die tegenwoordig vanzelfsprekend lijkt in dit soort geruchtmakende zaken. Echols, Baldwin en Misskelley krijgen bekendheid als The West Memphis Three. Amateurdetectives (waaronder Lorri Davis, die een relatie krijgt met hoofdverdachte Damien Echols) bijten zich vast in de zaak, bekendheden (Eddie Vedder, Henry Rollins en Natalie Maines) beginnen zich ermee te bemoeien en er komt een serieuze stroom boeken op gang. Overal steken intussen ‘Free The West Memphis Three’-initiatieven de kop op. De documentaire West Of Memphis (147 min.), geproduceerd door Lord Of The Rings-regisseur Peter Jackson en zijn vrouw Fran Walsh uit Nieuw-Zeeland (!), past in die ontwikkeling.

De patente documentaire van Amy Berg, die een jaar na het laatste Paradise Lost-deel wordt uitgebracht, is de weerslag van al die verschillende inspanningen, loopt de zaak nog eens zorgvuldig door en richt zich dan op een nieuwe verdachte. Nadat in het tweede deel van de trilogie van Berlinger en Sinofsky het onvergetelijke larger than life-personage John Mark Byers, de stiefvader van één van de slachtoffertjes, nadrukkelijk naar voren is geschoven als de mogelijke moordenaar – een suggestie die later overigens ook weer is ontkracht – zetten de zelfbenoemde speurders Berg en co. nadrukkelijk in op een andere stiefvader: Terry Hobbs. Na afloop zullen veel kijkers waarschijnlijk niet begrijpen waarom de man, die een relatie heeft gehad met de moeder van Stevie Branch, niet allang achter slot en grendel zit.

Typisch true crime, zou je kunnen zeggen. Het genre bestaat bij de gratie van zulke verontwaardiging. Sinds de film in 2012 is uitgebracht lijkt er alleen geen wezenlijke vooruitgang te zijn geboekt. The West Memphis Three hebben weliswaar een Pyrrusoverwinning geboekt – door een Alford Plea te accepteren, waarbij je formeel verklaart dat je schuldig bent en ondertussen staande houdt dat je onschuldig bent – en verkeren sinds 2011 op vrije voeten. Over wie op 5 mei 1993 die drie onschuldige jongetjes heeft vermoord, is echter nog altijd geen definitief uitsluitsel – al heeft Terry Hobbs, die in 2019 zijn memoires Boxful Of Nightmares uitbracht, voor menigeen nog steeds de schijn tegen.

Sly

Netflix

In de jaren tachtig ontwikkelde Sylvester Stallone zich tot de ultieme actieheld, op de voet gevolgd door Arnold Schwarzenegger. De krachtpatsers beconcurreerden elkaar met eendimensionale blockbusters. Van wedijver tussen de twee, die later samen deel uitmaakten van het sterrenensemble The Expendables, is allang geen sprake meer. Waar Sylvester onlangs warme woorden wijdde aan zijn voormalige rivaal in de driedelige serie Arnold, steekt Arnie nu de loftrompet over Sly (96 min.) in deze film van Thom Zimny (die eerder Bruce Springsteen, Elvis Presley en Johnny Cash portretteerde).

Verder is het vooral Stallone zelf die aan het woord komt in dit aangeklede zelfportret, met kleine bijrollen voor zijn broer Frank, cinefiel Quentin Tarantino, zijn collega’s Henry Winkler en Talia Shire, regisseur John Herzfeld en filmcriticus Wesley Morris. Sly is het verhaal van een geboren loser, die natuurlijk toch een winnaar is geworden. Dat personage heeft Stallone ook naar het witte doek gebracht, in de vorm van de tweederangs bokser Rocky die nooit opgeeft. De acteur/filmmaker heeft zelfs nóg een iconische Hollywood-held uit zijn mouw geschud: de larger than life-vechtjas Rambo.

Gedurende zijn lange carrière is hij nooit meer helemaal losgekomen van deze personages, die steeds weer een nieuwe sequel verdienen en gaandeweg ook steeds karikaturalere trekjes krijgen. Het lijken waarheidsgetrouwe afspiegelingen van de man zelf, een in wezen tamelijk eenvoudige vechter die even goed kan uitdelen als incasseren. ‘Jij, ik, niemand slaat zo hard als het leven’, laat hij zijn alter ego Rocky Balboa zeggen in een door en door Amerikaanse peptalk. ‘Maar daar gaat het niet om. Het gaat erom hoe hard je geslagen kunt worden. Hoeveel je aankunt en dat je toch door blijft gaan.’

In wezen heeft deze biografie, die zich concentreert op Stallones professionele leven, niet zo heel veel meer te bieden dan zulke platitudes, waarmee Zinmy chronologisch ‘s mans carrière doorloopt en intussen allerlei filmfragmenten met elkaar verbindt. Alleen komen die oneliners nu uit de mond van de oudere acteur/filmmaker persoonlijk, in plaats van een moegestreden bokser of een schietgrage Vietnam-veteraan. Stallone herleidt daarbij zowat alles wat hij ooit heeft gedaan of misdaan naar zijn pa Frank, die zo weinig liefde gaf dat zijn zoon er een heel leven lang, veelal tevergeefs, naar bleef hengelen.

Dat vadercomplex is het toch wat tragische fundament onder een verder weinig opzienbarende documentaire over één van de meest beeldbepalende figuren van de Amerikaanse film van de afgelopen halve eeuw.

Rock Hudson: All That Heaven Allowed

HBO

Laten we zeggen dat er een Rock Hudson was – en een Roy Fitzgerald. Hudson was ‘the most wanted man in America’, de Adonis van de jaren vijftig en zestig. De ideale protagonist voor elke Hollywood-film: charmant, toegankelijk en verduiveld knap. Elke vrouw werd verliefd op hem en elke man wilde op hem lijken. En daarnaast was er dus Fitzgerald, kind van gescheiden ouders, net uit de marine én homoseksueel. ‘Een seksuele gladiator,’ aldus de schrijver Armistead Maupin, die nog een omstreden rol in zijn leven zou spelen.

Dat Rock Hudson (1925-1985) in werkelijkheid Roy Fitzgerald was, was een publiek geheim in Tinseltown. Hij had niet voor niets onderdak gevonden bij Henry Willson, een Hollywood-agent die jonge, stoere jongens verzamelde – niet alleen voor professionele doeleinden. Willson zorgde ervoor dat de bladen over romances van Hudson met allerlei dames schreef en regelde uiteindelijk zelfs een echtgenote voor hem: zijn eigen secretaresse Phyllis Gates. Zo kon de Amerikaanse acteur zich voor het grote publiek in zijn kast blijven verschuilen. En dat is natuurlijk ook het centrale thema van Rock Hudson: All That Heaven Allowed (104 min.), een aangrijpende documentaire van Stephen Kijak.

Homoseksualiteit kreeg soms overigens wel degelijk een plek in Rock Hudsons films: als een truc om alsnog de ‘love interest’ van de desbetreffende rolprent, Doris Day bijvoorbeeld, voor zich te winnen. Het was een slinkse streek: de stiekeme gay moest een macho spelen die homoseksualiteit voorwendde om een vrouw te scoren. Met die wetenschap zijn sommige scènes buitengewoon ongemakkelijk om te bekijken. Kijak maakt daarvan slim gebruik. Hij recyclet allerlei fragmenten uit Hudsons filmografie en geeft die een rol in zijn visie op diens leven, dat op tragische wijze ten einde komt: Hudson wordt de eerste beroemdheid die en public public bezwijkt aan ‘the gay plague’, AIDS.

Thematisch sluit deze film aan bij de klassieke documentaire over homoseksualiteit in Amerikaanse speelfilms, The Celluloid Closet (1995), en het meer recente Scotty And The Secret History Of Hollywood (2018). Deze films tonen een entertainmentwereld, waarin alleen de buitenkant telt. Ook voor heren. Zij waren gehouden aan een eendimensionaal beeld van de man als koene ridder, eenzame held of geraffineerde ladiesman en moesten dat imago permanent beschermen. Als een tabloid lucht kreeg van het verborgen leven van een beroemdheid, kwamen er onvermijdelijk suggestieve verhalen. Ook Hudson leefde continu met de angst dat hij zou worden ontmaskerd.

Veelal buiten beeld schetsen vrienden, collega’s en ex-geliefden, met soms wel erg plastische herinneringen aan de Rock, in deze film een levendig beeld van de steracteur, zijn imago en de identiteit die daarachter schuilging. Buitengewoon aangrijpend is het relaas van actrice Linda Evans. In de serie Dynasty had zij een zoenscène met de acteur, die destijds nog geheim hield dat hij AIDS had. Toen bekend werd dat hij ziek was, werd ook zij gemeden. ‘Waar is je menselijkheid?’ vroeg ze zich af. ‘Waar is je compassie? En wat is er toch aan de hand met deze wereld?’ Evans ervoer, kort en relatief oppervlakkig, de attitude die haar tegenspeler vreesde.

En Rock Hudson zelf – of moeten we toch Roy Fitzgerald zeggen? – werd vervolgens in harteloze roddelbladen gereduceerd tot ‘the hunk who lived a lie’. Daarmee is hij tevens een symbool geworden, laat Stephen Kijak treffend zien in deze alternatieve Hollywood-film. Van een minderheidsgroep, samenleving en tijd – en tegelijk van iedereen die niet zichzelf kan zijn, elk land waar geen werkelijke vrijheid bestaat en zogezegd dus van alle tijden.

Take Care Of Maya

Netflix

Hun dochter Maya wordt in 2015 voor vijf dagen in coma gebracht. Op advies van dokter Ashraf Hanna laten Jack en Beata Kowalski haar een experimentele behandeling ondergaan, die alleen in Mexico wordt aangeboden. Maya heeft allerlei lichamelijke klachten: ademhalingsproblemen, hoofdpijn, een branderige huid, pijn aan de armen, naar binnen gekeerde benen en een algemeen lusteloos gevoel. Het Amerikaanse kind is door een arts gediagnosticeerd met CRPS: Complex Regionaal Pijn Syndroom.

Enige tijd later, in het najaar van 2016, gaat het toch weer slechter met Maya. Het inmiddels tienjarige meisje wordt begin oktober opgenomen in het Johns Hopkins All Children’s Hospital in Tampa Bay, Florida. Daar vermoeden ze dat er wel eens sprake kan zijn van ‘medische kindermishandeling’. Haar moeder Beata wordt ervan verdacht dat ze lijdt aan Münchhausen By Proxy. Bij deze psychiatrische aandoening, eerder indringend vereeuwigd in de true crime-docu Mommy Dead And Dearest, zoeken mensen steeds medische hulp voor gefingeerde of zelf veroorzaakte stoornissen of ziektes bij iemand die aan hun zorg is toevertrouwd. Op basis van zulke vermoedens wordt Maya nu onder staatsvoogdij geplaatst. Het contact met haar ouders wordt geminimaliseerd. Met ronduit dramatische gevolgen.

In Take Care Of Maya (104 min.) reconstrueert Henry Roosevelt deze bijzonder tragische geschiedenis, die in september 2023 ein-de-lijk voor de rechter zal worden gebracht. Roosevelts voornaamste bron is vader Jack, die terzijde wordt gestaan door zijn advocaten, dokter Hanna en de journaliste Daphne Chen, die de situatie rond Maya en soortgelijke kwesties heeft onderzocht. Zulke zaken zijn nooit zwart-wit, zegt zij. Deze documentaire had echter wel wat meer grijstinten kunnen gebruiken. Want doordat de betrokken hulpverleners, waaronder de zeer omstreden expert Sally Smith van de geprivatiseerde kinderbeschermingsorganisatie Suncoast Center, niet kunnen of willen reageren, lijkt Roosevelts film bijna een opstapje naar het pleidooi dat de advocaat van Kowalski straks in de rechtszaal gaat houden.

Dat betoog kan overigens voor een belangrijk deel worden geschraagd met de getuigenissen van ouders met soortgelijke ervaringen en officiële verklaringen van Maya, haar vader Jack en broertje Kyle, medewerkers van het ziekenhuis, politieagenten én Sally Smith. Aan informatie en documentatie is sowieso geen gebrek in deze voor alle betrokkenen bijzonder pijnlijke zaak. Óók doordat alles, ook persoonlijke gesprekken en telefoontjes met instanties, lijkt te zijn vastgelegd en opgenomen. In het bijzonder door Beata Kowalski, waarschijnlijk om er later de tegenpartij mee om de oren te kunnen slaan. Vanuit een moeder in nood bezien is dat begrijpelijk, maar het tekent ook de argwaan die vanaf het allereerste begin in De Zaak Maya is geslopen – en de wantrouwende samenleving waarbinnen die is gesitueerd.

De tragedie die zich mede daardoor aftekent voor de Kowalski’s wordt door Take Care Of Maya uitstekend invoelbaar gemaakt. Tegelijkertijd maakt de film ook benieuwd naar dat andere perspectief, van hulpverleners die zich genoodzaakt zagen om in te grijpen. Dat had de ‘waarheid’ van het kwetsbare kind en haar directe familie beslist kunnen verrijken.

The English Surgeon

‘Hoe kun je niets doen?’ vraagt Henry Marsh zich hardop af. ‘Hoe kun je zeggen: ga weg en sterf maar? Wat de risico’s of kosten ook zijn, we moeten iets doen. Hoop is het allerbelangrijkste in het leven.’ The English Surgeon (93 min.) komt al sinds 1992 in Kiev, waar hij een vorm van gezondheidszorg aantrof die in zijn ogen volledig bankroet was. Hij kon niet anders dan bijspringen, vertelt hij in deze boeiende, schokkende en aangrijpende documentaire van Geoffrey Smith uit 2007.

Marsh krijgt bijvoorbeeld te maken met Marian Dolishny, een straatarme, uiterst religieuze man uit het West-Oekraïense stadje Zolochiv, die als gevolg van een hersentumor een ernstige vorm van epilepsie heeft. Hij zou zomaar ineens zwaar gehandicapt kunnen raken. Ingrijpen lijkt noodzakelijk. Dat is echter beslist niet zonder gevaar. Het is als Russische roulette met twee revolvers, stelt de Britse chirurg. De ene heet behandeling, oftewel een operatie, en de andere is géén behandeling. Waarmee doet hij nu, en straks, het meeste goeds – en het minste kwaad?

‘Zou je je persoonlijkheid, intellect of vermogen om te denken willen verliezen?’ illustreert Henry Marsh wat er op spel staat. Hij kiest uiteindelijk voor ingrijpen. Met het gevaar dat hij een uitgangspunt van zijn beroep schendt: het do no harm-principe. Dat vereist het soort heldenmoed dat Marsh en zijn plaatselijke collega Igor Kurilets, die regelmatig ernstig in de clinch ligt met de plaatselijke autoriteiten, in overvloed lijken te hebben. Marian zal, volledig bij bewustzijn, een hersenoperatie moeten ondergaan, die door Smith overigens zéér expliciet in beeld wordt gebracht.

The English Surgeon onderstreept het belang van goede geneeskunde en werkt meteen als eerbetoon aan de onbaatzuchtige en moedige beoefenaars ervan. Hoewel Henry Marsh en zijn protegé Igor Kurilets soms botte humor gebruiken om zich staande te kunnen houden en zo nu en dan ook keiharde boodschappen moeten afgeven – wat in deze indringende film een paar keer tot enkele hartverscheurende scènes leidt – hebben ze het hart zonder enige twijfel op de goede plek zitten.

Hoe het Henry Marsh, Igor Kurilets en enkele van hun patiënten is vergaan sinds het verschijnen van de documentaire, is hier te lezen.

The Jump

Cineuropa

‘Ik, Litouwer’, zegt de man. ‘Geen Rus.’ Hij wil overlopen. Van de Sovjet-Unie, waar hij zich nooit thuis heeft gevoeld, naar het Vrije Westen. Simas Kudirka besluit uiteindelijk The Jump (84 min.) te wagen naar het Amerikaanse schip. Hij laat zijn collega’s op de Russische boot achter. Het is een wanhoopsdaad. Kudirka wil weg uit die beknellende wereld achter het IJzeren Gordijn en heeft er nauwelijks over nagedacht dat hij dan ook zijn vrouw, werk en thuis moet achterlaten.

Met een schip op zee als decor reconstrueert hij vijftig jaar na dato met veel drama wat er toen, op 24 november 1970, op die twee schepen nabij de Amerikaanse kust, verwikkeld in visserijbesprekingen, is gebeurd. Met één ding heeft Kudirka geen rekening gehouden: de Amerikaanse kustwacht zit helemaal niet te wachten op een Russische staatsburger die politiek asiel aanvraagt. De ‘overloper’ wordt gedwongen om terug te keren naar zijn schip van oorsprong. 

Deze film van Giedré Zickyté belicht hoe de zaak zich daarna verder ontwikkelt bij de twee grote vijanden van de Koude Oorlog. In de Verenigde Staten, waar het terugsturen van Simas Kudirka leidt tot een politiek schandaal. En in de Sovjet-Unie waar de Litouwse zeeman in handen valt van de KGB, de Russische geheime dienst, en vervolgens wordt veroordeeld tot een fikse gevangenisstraf. En dan wordt duidelijk dat Kudirka wel eens Amerikaans bloed zou kunnen hebben…

Met de expressieve Litouwer zelf, bemanningsleden van het Amerikaanse schip, een KGB-ondervrager, Litouws-Amerikaanse activisten en de voormalige Amerikaanse minister van Buitenlandse Zaken Henry Kissinger blikt Zickyté in deze gedegen, soms wat vette, documentaire terug op hoe Kudirka een speelbal wordt in de epische strijd tussen de kapitalistische en communistische grootmacht. Hij krijgt zelfs zijn eigen speelfilm: The Defection Of Simas Kudirka.

Waarbij het heldenverhaal het gaandeweg overneemt van de werkelijkheid. The Jump lijkt in eerste instantie dezelfde kant op te gaan: een Hollywood-verhaal met toch nog een happy end. Totdat Simas Kudirka op de valreep alsnog op de rem trapt en op pregnante wijze aandacht vraagt voor het lot van al die gewone burgers die zijn verpieterd in de Siberische Goelag. ‘Ik heb nog niet één politieke gevangene kunnen redden’, constateert hij bitter.

Intussen blijft het inmiddels onafhankelijke Litouwen lonken.

In Silico

Human

Over tien jaar wil hij het menselijk brein nagebouwd hebben. Hersenonderzoeker Henry Markram is ervan overtuigd dat hij een computermodel van de hersenen kan fabriceren. Hij wil dat bewerkstelligen via In Silico 52 min.), een digitale simulatie van de biologische werkelijkheid. Markram heeft een persoonlijke motivatie voor het ambitieuze experiment: zijn zoon Kal is gediagnosticeerd met een autismespectrumstoornis. Het is voor Henry en zijn echtgenote Kamila, zelf ook neurowetenschapper, lastig om hun kind te begrijpen en contact met hem te leggen.

De jonge documentairemaker Noah Hutton besluit in 2010 om het even grensverleggende als omstreden initiatief van Henry Markram in de volgende tien jaar te gaan volgen. ‘Hij is een fantastische broodnuchtere wetenschapper’, zegt zijn vakbroeder Christof Koch over Markram. ‘Maar hij heeft ook een publiciteitsgevoelige Messias-kant. Dan zegt hij totaal belachelijke dingen als: “We gaan het brein doorgronden. Dan worden dierproeven overbodig.” Over een eeuw zijn we misschien zover, maar nu nog lang niet.’

Het wordt Hutton in eerste instantie niet in dank afgenomen door Team Markram dat hij critici zoals Koch ook aan het woord laat. Dat zorgt er echter wel voor dat ‘s mans gecompliceerde onderzoeksgebied, en de inhoudelijke discussies die daarbinnen worden uitgevochten, helder in kaart wordt gebracht. Bovendien geeft dat voortdurende twistgesprek over wat we wel/niet (kunnen) ontdekken over de werking van de hersenen zijn film een lekker kartelrandje. Niet in het minst doordat zijn protagonist in eigen kring eveneens met weerstand krijgt te maken.

Uiteindelijk komt in de fijne breinbreker In Silico dan ook de vraag op tafel in hoeverre Henry Markrams levensproject ooit meer is geweest dan een droom en of die stip op de horizon, de belofte dat er over tien jaar een computersimulatie van het brein zou zijn ontwikkeld, vooral was bedoeld om aandacht – en daarmee geld – te trekken. Markram is zijn geloof in de missie in elk geval nooit verloren. ‘De voltooiing van deze reis, door ons of de generaties na ons’, beweert hij nog altijd met een stalen gezicht, ‘zal belangrijker zijn dan de maanlanding.’

Arsène Wenger: Invincible

Discovery+

Het beangstigt hem dat zijn hele leven vooral heeft gedraaid om voetbal. Die ontboezeming, direct aan het begin van het (zelf)portret Arsène Wenger: Invincible (95 min.) tekent de frêle Fransman. De filosofisch aangelegde Wenger stond 22 jaar aan het roer bij de Londense voetbalclub Arsenal, maar hij zou zich nog altijd het liefst enigszins distantiëren van de wereld waarvan hij jarenlang een smaakmaker is geweest.

De komst van een ‘buitenlander’ als manager van Arsenal valt in eerste instantie overigens helemaal niet zo goed. Wie is híj, een coach die vanwege z’n klunzigheid direct ‘Clouseau’ wordt gedubt door spits Ian Wright, om zich te bemoeien met de Engelse voetbalcultuur? Pas als ‘s mans ‘onorthodoxe’ methoden – gezond eten en stoppen met zuipen, mannen! – resultaat beginnen op te leveren, keert het tij. Slechts anderhalf jaar na zijn aanstelling in 1996 heeft ‘Boring Arsenal’ de landstitel en FA Cup al in de wacht gesleept.

Wenger noemt zichzelf in deze stevige sportfilm van Gabriel Clarke en Christian Jeanpierre een ‘pragmatische romanticus’. Winnen alleen is niet genoeg – al blijft dat, geen twijfel daarover, natuurlijk wel het uitgangspunt. Samen met sleutelspelers uit zijn Londense tijd (Henry, Bergkamp, Vieira, Keown, Dixon en Pires) belicht hij hoe dat er ruim twee decennia in de praktijk uitzag. En in een filmzaaltje kijkt hij in zijn eentje hoogte- en dieptepunten terug, waaronder een befaamd incident met Manchester United-spits Ruud van Nistelrooij.

De enorme rivaliteit met Man United, de Schotse manager Alex Ferguson (onlangs zelf hoofdpersoon van Never Give In: Sir Alex Ferguson) in het bijzonder, loopt sowieso als een rode draad door Wengers regime als Arsenal-manager en door deze film. Daarin geeft zowaar ook Ferguson acte de présence. Hij is gul naar die andere ‘dinosaurus’ Arsène, een man die toch jarenlang dienst heeft gedaan als zijn gezworen vijand. Bezien door de achteruitkijkspiegel heeft hun jarenlange tweestrijd echter alleen maar aan heroïek gewonnen.

In 2004 wordt Arsenal, met een team dat ‘The Invincibles’ wordt genoemd, ongeslagen kampioen. Dat is nog altijd een Brits record en de kroon op Wengers werk. Daarna worden ‘The Gunners’ voorbijgestreefd door kapitaalkrachtigere concurrenten. Arsène Wenger blijft de club echter trouw en gaat daarmee ook ten onder. ‘Dat is een belangrijke karakterzwakte’, zegt hij glimlachend. ‘Ik hou te veel van waar ik ben.’ Totdat zijn eigen fans ‘Wenger out!’ beginnen te scanderen. In deze film is hij dan ook stellig: hij had moeten vertrekken. Bij Arsenal komt hij tegenwoordig nooit meer.

Op zulke momenten klinkt Arsène Wenger heel even wat bitter. Verder voert zelfreflectie echter de boventoon. Ook over wat de drang om, ten koste van zowat alles, nooit te verliezen hem heeft gekost. Wenger constateert dat hij zijn gezin door dat voetbal jarenlang heeft verwaarloosd. ‘Dat probeer ik nu te repareren’, lacht hij verontschuldigend in een film die hem als een sieraad van zijn sport nog eens netjes probeert op te poetsen.

Monobloc: On The Trail Of 1.000.000 Plastic Chairs

Een miljard exemplaren van de Monobloc zouden er rondzwerven op de wereld. Iedereen heeft ook wel eens (verplicht) op zo’n karakteristieke witte plastic stoel plaatsgenomen. Geen camping, tuin of festival kan eigenlijk zonder. Ook fijn: na gebruik kan ie netjes worden opgestapeld.

Het ding is dik een halve eeuw geleden in productie genomen door de Noord-Italiaanse broers Camillo, Serafino en Carlo Proserpio. Het kost volgens hen nog geen minuut om een exemplaar te fabriceren. Daarom is ie waarschijnlijk ook spotgoedkoop. De Monobloc werd echter niet door de Proserpio’s ontworpen, maar door hun Franse concullega Henry Massonnet. Hij won er een ‘Oscar des Meubles’ mee, maar slaagde er niet om een patent te verkrijgen voor deze stoel uit één stuk.

Monobloc: On The Trail Of 1.000.000 Plastic Chairs (53 min) had intussen een oersaai verhaal kunnen worden – over een massaproduct waarvan niemand echt houdt – ware het niet dat documentairemaker Hauke Wendler er een lekker losse en luchtige verteltrant op nahoudt. Zo heeft hij met witte stoeltjes bijvoorbeeld het woord Monobloc gevormd op het strand. ‘We moesten 150 plastic stoelen kopen voor de opnames op het Noordzeestrand’, vertelt hij er lekker droog bij. ‘Vermoedelijk zijn we nu de enige documentairemakers ter wereld die 150 plastic stoelen bezitten.’

Toch is Monobloc, opgeleukt met een kekke soundtrack en vermakelijke vox pops, ook geen melige bedoening geworden. De stoel, waarop westerlingen nogal eens spugen vanwege zijn lelijke ontwerp en milieuonvriendelijke basismateriaal, heeft in andere delen van de wereld juist bijgedragen aan maatschappelijke veranderen. In India hielp de Monobloc, beweert de plaatselijke fabrikant tenminste, bijvoorbeeld bij het verbeteren van de leefomstandigheden van de onderklasse. In Oeganda zijn de stoeltjes gebruikt als basismateriaal voor betaalbare rolstoelen. En in Brazilië kunnen mensen in hun inkomen voorzien door Monoblocs in te zamelen en worden ze vervolgens massaal gerecycled.

‘Voor de duidelijkheid: de Monobloc is nog steeds niet mijn favoriete stoel’, concludeert Heike Wendler, na zijn interessante rondgang langs de halve wereld. ‘Maar in onze huidige wereld vertrouwen miljoenen mensen op de Monobloc. Omdat ze geen geld hebben en simpelweg geen andere keus.’

Citizen Jane Fonda

Aurimages

Is ze nu de verleidelijke cyberbabe Barbarella? Volksvijand Hanoi Jane? Uw favoriete aerobics-instructrice? Of tóch, na meer dan een halve eeuw eclatant succes, nog steeds de dochter van Henry?

‘Kan een acteur ooit zichzelf zijn in het dagelijks leven?’ wil een interviewer weten van de jonge Jane Fonda (die onlangs ook al weer geportretteerd in Jane Fonda In Five Acts). Ze antwoordt ontwijkend. Hij vraagt door: ‘U komt nu heel oprecht over, maar is dat gespeeld? Fonda begint te lachen. ‘Dit is allemaal gespeeld. Wat dacht je dan? Ik moet wel acteren, er is een camera bij. Als je me morgen hetzelfde vraagt, krijg je vast een ander antwoord.’

De openingsscène van Citizen Jane Fonda (52 min.) zet de toon voor een tv-film waarin regisseur Florence Platarets met onmiskenbare souplesse door haar leven, carrière en activisme kuiert en ook de protagoniste zelf, buiten beeld, aan het woord laat. Over Fonda’s lange carrière, die resulteerde in maar liefst twee Oscars (Klute en Coming Home), en haar persoonlijk leven, dat de Hollywood-ster over hoge pieken (drie huwelijken) en door diepe dalen (drie echtscheidingen) leidde.

Zoals gebruikelijk bij dit soort portretten wordt er vooral aandacht besteed aan de grote successen van de hoofdpersoon en het bijbehorende leven in de spotlights. De tweede veertig jaar van Jane Fonda’s veelbewogen bestaan – inclusief gelauwerde film- en televisierollen, haar huwelijk met mediamagnaat Ted Turner en een reclamecampagne als rijpere vrouw voor l’Oréal – worden er dan ook in minder dan tien minuten doorheen gejast.

En daarna wordt, voor de mensen die denken dat ook het echte leven eindigt met een happy end, nog even samengevat wat ze zoal heeft geleerd tijdens die inmiddels al meer dan tachtig levensjaren.

Showbiz Kids

Evan Rachel Wood, Cameron Boyce, Henry Thomas & Wil Wheaton / HBO

Van Drew Barrymore en River Phoenix tot Britney Spears en Lindsay Lohan. Er zijn legio voorbeelden van kindersterren die op latere leeftijd in de problemen komen. Ze kunnen de weelde van het succes niet dragen, worden als jongvolwassene al beschouwd als oud nieuws of raken verstrikt in dat eeuwige dilemma: vinden al die mensen míj leuk of kicken ze gewoon op mijn bekendheid? Toch zijn er altijd weer kinderen – en niet te vergeten: hun ouders – die naar Hollywood verkassen om daar, voor eventjes dan, eeuwige roem te verwerven.

Marc Slater en zijn moeder Melanie zijn bijvoorbeeld vanuit Orlando in Florida gekomen om te auditeren voor een rol in de pilot van een serie. De ouders van het guitige joch hebben al hun spaargeld moeten aanspreken om de reis te betalen en een acteercoach in te huren. Zonder enige garantie op succes. Demi Singleton heeft al een voet tussen de deur gekregen in de entertainmentindustrie. Ze speelde maandenlang in de musicals School Of Rock en The Lion King. Maar kan ze het zich nu ook permitteren om een zomer vrijaf te nemen? vragen Demi en haar moeder zich af.

Regisseur Alex Winter, die zelf als jongeling actief was op Broadway, paart de lotgevallen van de twee aspirant-publieksfavorieten in de interessante documentaire Showbiz Kids (94 min.) aan de ervaringen van gewezen kindersterren zoals Evan Rachel Wood (Thirteen), Henry Thomas (E.T.), Mila Jovovich (Return To The Blue Lagoon), Wil Wheaton (Stand By Me), Todd Bridges (Diff’rent Strokes), Mara Wilson (Mrs. Doubtfire) en de onlangs op twintigjarige leeftijd aan een epilepsie-aanval overleden Cameron Boyce (Jesse). Hun verhalen over plotselinge roem en de keerzijde daarvan worden geïllustreerd met fragmenten uit de films en televisieprogramma’s waarin ze ooit schitterden.

Een aardige trouvaille is ook één van de allereerste kindersterren, Baby Peggy. Diana Serra Cary is de grens van honderd jaar inmiddels gepasseerd en kan vanuit eigen ervaring bevestigen dat de kansen en uitdagingen van hedendaagse sterretjes eigenlijk al zo oud zijn als pak ‘m beet Shirley Temple. Waarbij alle actoren rondom de Hollywood-ster in spe – de ouders, managers, filmbonzen, fans én kritische recensenten – wel eens uit het oog verliezen dat ze toch echt met een tere kinderziel hebben te maken.

Laurel Canyon: A Place In Time

In Laurel Canyon, een idyllisch deel van Los Angeles, hing magie in de lucht: de geest van de sixties waarde er rond en bracht zijn meest verlichte vertegenwoordigers mee. Ze vormden bands als The Byrds, Love, The Mamas & The Papas, Buffalo Springfield en The Doors. En de fotografen Henry Diltz en Nurit Wilde, de laissez-faire vertellers van dat historische verhaal, keken hun ogen uit en legden voor het nageslacht vast wat zij mochten zien.

Dit babyboomer-tweeluik van Alison Ellwood kijkt ook over de Love & Peace-schutting: de vallei vormde immers niet alleen een toevluchtsoord voor musicerende hippies. Ook Frank Zappa, The Monkees en Alice Cooper hielden er huis. Zodat het er niet te serieus en zoetsappig aan toe zou gaan in Laurel Canyon: A Place In Time (156 min.). En anders kwam Sadie Mae Glutz, één van de vooraanstaande leden van The Manson Family, wel even langs, met haar vriendje Bobby Beausoleil.

Niet veel later zouden deze twee betrokken raken bij de gruwelijke Tate- en LaBianca-moorden, die een rassenoorlog hadden moeten ontketenen. Ideetje van hun leider, de gesjeesde muzikant Charles Manson. Helter Skelter, juist. De oorlog in Vietnam en een volledig uit de hand gelopen concert van The Rolling Stones bij de Altamont-racebaan, waarbij de als beveiligers ingehuurde Hells Angels een zwarte concertganger doodden, zouden de geest van de vrijgevochten jaren zestig, perfect vervat in het nummer Woodstock van Joni Mitchell, vervolgens weer helemaal in de fles doen verdwijnen.

In Laurel Canyon, zo laat het tweede deel van deze verzorgde en ook wat brave documentaire zien, vond er intussen een wisseling van de wacht plaats, waarbij seventieshelden als Jackson Browne, The Flying Burrito Brothers, Bonnie Raitt, The Eagles en Linda Ronstadt het nieuwe decennium een countryfeel meegaven en zo een eigen hoofdstuk toevoegden aan de muziekgeschiedenis van dit glorieuze deel van de ‘City Of Angels’. Wat de rol van Laurel Canyon daarin was – en of de plek überhaupt echt een rol speelde – blijft daarbij een beetje ongewis.

Ellwood verweeft al die verhalen, off screen geduid door de direct betrokkenen, overigens soepeltjes met elkaar en geeft de bijbehorende muziek behoorlijk wat ruimte. Al lijkt haar selectie ook tamelijk willekeurig en zijn de meeste van die zo-maakten-wij-belangwekkende-muziek verhalen al eerder verteld. Een halve eeuw later lijkt het alsof de trip nostalgia naar de helden van Laurel Canyon nu wel vaak genoeg is gemaakt, dat déze tijdgeest even niet meer per se hoeft te worden opgeroepen. Oké, boomer?

The Trials Of Henry Kissinger

Zou voormalig minister van Buitenlandse Zaken, nationaal veiligheidsadviseur van de Verenigde Staten én winnaar van de Nobelprijs voor de Vrede Henry Kissinger vanwege misdaden tegen de menselijkheid voor het Internationaal Strafhof in Den Haag moeten worden gedaagd? Waarom zou de gelauwerde diplomaat, een graag geziene gast in de media (ook door hemzelf), niet hetzelfde lot moeten ondergaan als pak ‘m beet Slobodan Milosevic en Augusto Pinochet?

Voornaamste verschil: Kissinger is een politicus uit de Verenigde Staten, een land dat zweert bij de internationale rechtsorde. Zolang het zich daar zelf niet aan hoeft te houden. In The Trials Of Henry Kissinger (79 min.) uit 2002, gebaseerd op een boek van Christopher Hitchens, zet regisseur Eugene Jarecki de ‘aanklacht’ tegen de machtspoliticus op een rij. Die is gestoeld op ‘s mans betrokkenheid bij conflicten in Vietnam, Cambodja, Chile en Oost-Timor.

Als aanklagers fungeren historici en goed ingevoerde journalisten zoals Seymour Hersh, daar tegenover neemt Kissingers voormalige collega Alexander Haig de rol van getuige à decharge op zich. De man zelf zwijgt in alle toonaarden, maar is via uitgebreid archiefmateriaal toch prominent aanwezig. Vanuit al die bronnen komt een vrij consistent beeld naar voren: van een meester in ‘plausible deniability’, die geen woorden nodig heeft om te communiceren wat hij wil en dus ook verdomd lastig op woorden is te pakken.

Intussen schetst deze scherpe film, waarin acteur Brian Cox als verteller fungeert, met verve de duistere achterkant van de internationale politiek, waarbij individuele mensen niet meer dan pionnen lijken te zijn op een levensgroot schaakbord – waar ze elk ogenblik ook weer vanaf geslagen kunnen worden.

The Confession Killer

‘Ze vonden letsel aan de slaapkwab en aan de voorhoofdskwab’, vertelt journalist Nan Cuba over het hersenonderzoek dat was verricht bij Henry Lee Lucas. ‘Een slechtere combinatie kan bijna niet. De slaapkwab betekent geen zelfbeheersing, de voorhoofdskwab een gebrek aan medeleven, empathie. Als je die samenvoegt, dan heb je een seriemoordenaar.’

Lucas beweert dat hij in de jaren zeventig en tachtig ettelijke honderden moorden heeft gepleegd. Journalist Hugh Aynesworth, die eerder uitgebreid sprak met seriemoordenaar Ted Bundy (de hoofdpersoon van de Netflix-docuserie Conversations With A Killer), vertrouwt het echter niet. Probeert Lucas echt schoon schip te maken of geniet hij gewoon van alle aandacht die zijn bekentenissen genereren? En waarom slikken de Texas Rangers al zijn verhalen voor zoete koek?

Die vragen vormen het startpunt voor de vijfdelige docuserie The Confession Killer (240 min.), waarin Robert Kenner en Taki Oldham De Zaak Henry Lee Lucas nog eens onder de loep nemen. Ze kunnen daarbij een beroep doen op een enorme hoeveelheid beeldmateriaal. Het lijkt alsof zo’n beetje elk verhoor en elk bezoek aan een mogelijke plaats delict van de moordzuchtige (?) outsider werd vastgelegd door een cameraploeg.

Dat biedt een onwerkelijke aanblik. Alle belangrijke spelers, inclusief de betrokken agenten en advocaten, moeten zich er voortdurend bewust van zijn geweest dat hun handelingen zouden worden gedeeld met de wereld – al konden ze toen natuurlijk niet vermoeden dat true crime ooit zo’n populair documentaire-genre zou worden. Het is niet vreemd dat ze zich vervolgens ook zijn gaan gedragen als personages, die naar een hoofdrol hengelen in dit spannende misdaadverhaal.

De nadruk ligt in deze boeiende miniserie niet op de (vermeende) daden van de pathologische leugenaar Lucas of het leed dat hij, of toch een andere dader, heeft veroorzaakt (waarvoor in true crime sowieso niet altijd evenveel aandacht is). The Confession Killer focust zich vooral op ‘s mans controversiële bekentenissen. Heeft hij die moorden daadwerkelijk op zijn geweten? Of waren die bekentenissen vooral een alibi voor plaatselijke gezagsdragers om onopgeloste zaken te sluiten?

The Trial Of Ratko Mladic

De filmbeelden tonen een niet te bevatten waarheid. ‘Nermin, kom hier. Ik ben hier!’, schreeuwt Ramo Osmanovic met zijn handen rond z’n mond naar zijn zoon, die zich buiten beeld in de bossen heeft verstopt. ‘Het is hier veilig. Bij de Serviërs. Kom allemaal hierheen.’ Als ze zich overgeven, zo is Ramo verzekerd, zullen de Serviërs hen sparen. Zijn weduwe kan het afschrikwekkende tafereel bijna twintig jaar later nog altijd nauwelijks aanzien.

Saliha Osmanovic is door het Internationaal Strafhof in Den Haag opgeroepen als getuige. Ze legt een verklaring af tegen de voormalige Servische legerleider Ratko Mladic, die het Bosnische dorp Srebrenica in 1995 zou hebben laten zuiveren van moslims en duizenden moslimmannen en –jongens de dood zou hebben ingejaagd. Waaronder Saliha’s echtgenoot Ramo en hun twee zoons, die hij ongewild met zich mee heeft genomen in het (massa)graf.

In de indringende documentaire The Trial Of Ratko Mladic (113 min.) wordt het proces gevolgd tegen de man die door veel van zijn landgenoten nog steeds wordt beschouwd als een patriottische held, terwijl de rest van de wereld een oorlogsmisdadiger in hem ziet. De filmmakers Henry Singer en Rob Miller hebben vijf jaar gefilmd bij het Joegoslavië-Tribunaal en kregen daarbij toegang tot zowel de aanklagers en slachtoffers van de verdachte als zijn verdediging en familie.

Mladic zelf zwijgt in alle toonaarden, in de rechtszaal en in deze film. Zijn gedrag in archiefmateriaal van de oorlog spreekt echter boekdelen. Hoe hij zijn opponenten intimideert of als een onvervalste oorlogshitser haattaal uitslaat (‘Eindelijk is de tijd gekomen om wraak te nemen op de moslims in deze regio’). Maar ook: hoe hij de leiding neemt bij het regelen van vervoer voor een groep mensen, weg van het strijdgewoel. ‘Wees niet bang en blijf kalm. Laat de vrouwen en kinderen eerst gaan.’

Tenminste, dat laatste beeld willen zijn advocaten over het voetlicht brengen: een rechtschapen man die simpelweg voor zijn land en volk opkomt. Mladic’ belangenbehartigers ontkennen niet dat daarbij doden zijn gevallen, maar stellen dat de generaal zelf daarvoor niet verantwoordelijk was. De aanklagers zetten daar een uitputtende hoeveelheid bewijsmateriaal en schokkende persoonlijke getuigenissen van nabestaanden tegenover.

De gruwelen van de oorlog worden tastbaar in een hartverscheurende scène met een vrouw uit één van de moslimdorpen die tijdens de Joegoslavische burgeroorlog volledig zijn weggevaagd. Na ruim twintig jaar moet Elvira Karagic haar vader identificeren. Zijn lichaam is aangetroffen in een massagraf bij Tomasica, dat tijdens de rechtszaak is ontdekt. Elvira heeft in totaal 32 familieleden verloren, vertelt ze. En nu ziet ze, bij het stoffelijk overschot van haar vader, eindelijk de kogelgaten in diens kleding.

The Trial Against Ratko Mladic verbindt ontwikkelingen tijdens de rechtszaak zo op een logische manier met de onderliggende gebeurtenissen en maakt bovendien een zeer afgewogen indruk. Het is een film die de oorlog in zijn historische context plaatst, geen gemakkelijke tweedeling maakt tussen daders en slachtoffers en toch laat zien dat de waarheid, hoe betwist of ongemakkelijk ook, uiteindelijk altijd moet prevaleren.

Jane Fonda In Five Acts


Zij is inmiddels tachtig, maar zo oud wil ze natuurlijk niet lijken. In die zin is Jane Fonda nog altijd een typische Hollywood-diva. Aan de uitreiking van de Golden Globes gaat dus een hele beautysessie vooraf, zodat haar make-up, kapsel en kleding helemaal tiptop in orde zijn en ze onbevreesd richting de rode loper kan. Stralend als een jonge blom.

Jane Fonda In Five Acts (134 min.) is een tamelijk lang uitgevallen biografie van de bekende Amerikaanse actrice, activiste en fitnessgoeroe. De vijf bedrijven van deze film zijn opgehangen aan de mannen uit haar leven: vader Henry (de befaamde acteur, die volgens Janes broer Peter een script nodig had om zijn vaderrol te kunnen spelen) en drie exen: regisseur Roger Vadim, burgerrechtenactivist Tom Hayden en entrepreneur Ted Turner. Het afsluitende bedrijf, act five, heet simpelweg Jane.

Die structuur vertelt eigenlijk het gehele verhaal in deze verder traditioneel opgezette, nét iets te gladde biopic van Susan Lacy. Bij elke man vindt Jane zichzelf opnieuw uit, compleet met nieuw uiterlijk en activiteitenpatroon. Totdat ze helemaal aan het eind, zoals je van een Hollywood-verhaal mag verwachten, eindelijk terugkeert bij zichzelf.

Waarna je je heel even afvraagt of de hoofdpersoon in de voorafgaande twee uur zichzelf heeft laten zien of heel overtuigend Jane Fonda heeft geacteerd.

Les Bleus: Une Autre Historie De France 1996-2016


Op Netflix is een hele toffe documentaire te zien over de recente historie van het Franse voetbalelftal (1996-2016), de aanstaande tegenstander van het Nederlands elftal. Aan de hand van de lotgevallen van Les Bleus schetst de film tevens een beeld van (de strubbelingen in) het hedendaagse, multiculturele Frankrijk.

Scherpe maatschappelijke discussies, zoals over de islam en dubbele paspoorten, hebben de eenheid van ‘black-blanc-beur’ soms danig onder druk gezet. Als na de aanslagen van 11 september 2001 de spanningen in de banlieues oplopen, heeft dat bijvoorbeeld ook direct zijn weerslag op het Franse nationale voetbalelftal.

De docu Les Bleus: Un Autre Historie De France 1996-2016 (103 min.) behandelt daarnaast de successen (WK- en EK-winst) en helden (Zidane, Thuram en Henry) van het Franse voetbal van de laatste twintig jaar. Ook de schandalen komen aan bod: Zidanes kopstoot, de beruchte handsbal van Thierry Henry en de verkrachtingszaak rond Ribéry en Benzema.

De parallellen met het huidige Oranje zijn bovendien treffend: als de resultaten tegenvallen, zijn de spelers ineens lamzakken die maar eens moeten werken voor hun geld. Front National-leider Le Pen beklaagt zich er bijvoorbeeld over dat niet elke speler meezingt met het volkslied. Om de problemen te bezweren duwt de nieuwe coach Laurent Blanc zijn spelers in 2010 dus de tekst van Le Marseillaise in de hand.

Via de lotgevallen van ’t nationale voetbalelftal schetst Les Bleus een soort alternatieve historie van het hedendaagse Frankrijk, met als tragische apotheose de aanslagen op Charlie Hebdo, in de rockclub Bataclan en bij de oefenwedstrijd Frankrijk-Duitsland.