My Way

NTR

‘Ik ben een Amerikaans lied, maar ben geboren in Frankrijk’, vertelt My Way (60 min.) zelf, die verdacht veel klinkt als Jane Fonda, bij de start van deze documentaire van Thierry Teston en Lisa Azuelos. ‘Ik ben geschreven door twee Parijzenaars, bewerkt door een Canadees en beroemd gemaakt door een Amerikaan.’ Ofwel: Claude François en Jacques Revaux componeerden in 1967 Comme D’Habitude, Paul Anka zorgde een jaar later voor een bijpassende Engelse tekst en diens idool Frank Sinatra zong die vervolgens ons aller collectieve geheugen in.

‘Anders dan kinderen die uit liefde zijn geboren’, stelt het lied zelf nog, ‘ben ik het product van tranen.’ De Franse zanger François drukte in zijn originele tekst namelijk z’n relatieproblemen met de zangeres France Gall uit. Niet veel later maakte Sinatra van zijn epische uitvoering bovendien een soort afscheidsbrief, een afrekening met zijn bestaan als artiest. En daarna ging de halve wereld ermee aan de haal: van traditionele vertolkers zoals Shirley Bassey, Tom Jones en Elvis Presley tot de eigenzinnige interpretaties van Nina Simone, Sid Vicious en Nina Hagen.

In totaal zouden er volgens dit vermakelijke zelfportret inmiddels zeker vierduizend covers, in minimaal 169 verschillende talen, in omloop zijn van My Way en is het nummer elke acht minuten wel ergens ter wereld op de radio. Om over de miljarden streams nog maar te zwijgen. En leiders zoals Poetin, Kim Jong-Un en Trump zouden er dol op zijn. Het is nu eenmaal een nummer dat perfect past bij narcisten en grote ego’s, bekent één van de geestelijk vaders, Paul Anka, die zijn signatuursong gedurende de jaren ook voor menige machthebber mocht/moest uitvoeren.

En dan is er nog David Bowie, een man met een haat-liefde verhouding tot de tranentrekker. Als onbekende jongeling schreef hij een afgekeurde Engelse tekst voor de evergreen, toen hij eenmaal een gearriveerde artiest was besloot Bowie om alsnog zijn eigen variant te maken, Life On Mars. Ook dat werd een klassieker. ‘I faced it all’, concludeert My Way, die inmiddels toch al tegen de zestig loopt en een beetje van ons allemaal is geworden, niet voor niets. ‘I stood tall and did it my way.’

Groenkijkers

NTR

Het vereist een onverwoestbaar soort optimisme om te midden van de sombere berichten over het klimaat en de teruglopende biodiversiteit het kleine te blijven eren. Jacques, de vader van filmmaker Sanne Rovers, beschikt daarover. Hij ziet in zijn omgeving altijd wel iets moois. Intussen vraagt zijn dochter zich af hoe het kan dat hij iets ziet wat zij niet ziet. ‘Als ik naar de natuur kijk, voel ik me vooral machteloos: de droogte, stikstof, de klimaatverandering…’, verzucht ze bij de start van Groenkijkers (50 min.). ‘Het is gewoon best wel moeilijk om je daartoe te verhouden.’

Hoe keren we het tij? vraagt Sanne Rovers zich in die film af, terwijl ze zich vergaapt aan al die groene initiatieven en bevlogen natuurliefhebbers om haar heen. Begint een ommekeer werkelijk met het starten van een vlindertuin op een betonnen stadsplein, het beschermen van weidevogels tegen maaimachines of glasaaltjes tellen in de Rotterdamse haven? Iedereen met ogen in z’n kop – of gewoon met oog voor de alarmerende berichten en cijfers – kan toch zien dat de biodiversiteit onder druk staat en de natuur zienderogen verschraalt?

Drie bevriende spotters, die al 25 jaar samen vlindersoorten proberen op te sporen en daarover trouw rapporteren, zien dat aantal in elk geval jaarlijks minder worden. ‘De natuur wacht niet totdat de politiek eindelijk eens overeenstemming bereikt over stikstofreductie’, roept één van hen gefrustreerd tijdens een hoog oplopende discussie. Jacques Rovers, met wie Sanne de hele film in gesprek blijft, kiest er desondanks voor om positief te blijven. Misschien wel tegen beter weten in. Als mensen willen, houdt hij staande, dan kun je ’t omdraaien.

Dat begint in zijn optiek met goed kijken. En dat lijkt sowieso, vaak onuitgesproken, de basishouding van alle groenkijkers op wie zijn dochter haar camera richt in deze ode aan natuurbeschermers. Het gaat veelal om mensen die nog een andere wereld hebben gekend, waarin de vaderlandse flora en fauna ongestoord kon bloeien. Die wereld willen ze behouden en als ’t even kan ook doorgeven aan volgende generaties. ‘Als opa dood is en jullie zijn heel groot’, zegt een nette man, terwijl hij een boompje plant, tegen zijn kleinzoon. ‘Dan is deze boom ook groot.’

Sanne Rovers heeft uiteindelijk ook geen keuze, vindt ze: zij zal haar blik moeten richten op het leven om haar heen. En dat werkt zowaar. ‘Omdat ik beter om me heen kijk’, concludeert ze, ‘voel ik me meer verbonden.’ Die gedachte kan en wil ze nu, indachtig haar bevlogen vader, ook zelf weer doorgeven.

Viva Varda!

AVROTROS

Aan het eind van een lang en vruchtbaar leven kwam dan eindelijk de algehele erkenning. De Franse filmmaakster Agnès Varda (1928-2019), die zichzelf zonder (valse) bescheidenheid ‘de grootmoeder van de nouvelle vague’ was gaan noemen, werd bedolven onder oeuvreprijzen: een Palme d’Honneur in 2015 en een ere-Oscar in 2017. Ze oogde toen inmiddels als een uitvergrote versie van zichzelf: een excentrieke oma, met twee kleuren klaar en de goesting om zich eens ongegeneerd te laten fêteren.

Viva Varda! (tv-versie: 53 min.) is een viering van de vrouw en de kunstenaar. ‘Een radicale pionier in het maken van beelden in deze tijd’, aldus collega Atom Egoyan. En een onafhankelijk, origineel, veeleisend, rebels en geestig mens, volgens de andere sprekers in deze vlotte docu van Pierre-Henri Gibert, zoals haar dochter Rosalie, zoon Mathieu, assistenten Didier Rouget en Jacques Royer, actrice Sandrine Bonnaire en de regisseurs Audrey Diwan, Marjolaine Grandjean en Patricia Mazuy.

Ze werd geboren in een welgesteld gezin als Arlette Varda, het kind van de directeur van een staalfabriek, De Antwerpse Titaan. Ze had weinig op met haar vader, maar hield uiteindelijk wel een flinke erfenis aan hem over. Daarmee financierde zij, nadat ze haar naam had veranderd in Agnès, haar eerste film La Pointe Courte (1955). Die wordt beschouwd als een voorloper van de nouvelle vague, de Franse filmstroming die cineasten als Claude Chabrol, Jean-Luc Godard en Francois Truffaut voortbracht.

Varda zou uiteindelijk te eigenzinnig blijken voor willekeurig welke kwalificatie. Steeds vond ze zichzelf opnieuw uit in films waarmee ze handig tussen fictie en non-fictie door slalomde – of de beide genres verbond in een hybride-form. ‘In mijn films verzet ik me een beetje tegen het systeem’, zei ze daar zelf over. ‘Ik zit niet in een bus of limousine. Ik ben te voet in de cinema. Misschien omdat het mijn eigen keus is en ik niet meedoe met het sterrensysteem en het spel niet wil meespelen.’

Agnès Varda brak door met een film over een zangeres die wacht op de uitslag van een kankeronderzoek (Cléo de 5 à 7), maakte in de Verenigde Staten films over hippies en Black Panthers, filmde de winkeliers in haar eigen Parijse straat in Daguerréotypes (1975), vroeg het uiterste van actrice Jane Birkin in Jane B. Par Agnès V. (1988) en ontdekte de intimiteit van een kleine digitale camera in het veel gelauwerde Les Glaneurs Et La Glaneuse (2000).

Intussen onderhield ze een moeizame relatie met de filmwereld (‘een familie waarin iedereen elkaar haat’). Agnès Varda hield er daarnaast ook een kleurrijk leven op na, getuige dit vermakelijke, voor haar doen alleen wel tamelijk conventionele portret. Met een grote liefde, regisseur Jacques Demy, die in alles een tegenpool bleek. Het leidde tot een zoon, echtscheiding en verzoening. Jacques was toen al ernstig ziek. Zijn vrouw probeerde hem te vereeuwigen door een film over hem te maken: Jacquot De Nantes (1991).

‘Zolang we filmen, leeft Jacques nog’, zou ze daarover hebben gezegd. En datzelfde uitgangspunt leek ze later ook op zichzelf toe te passen. Tot het allerlaatst bleef de lekker dwarse Française actief. Met het kostelijke Visages Villages ((2017), gemaakt met haar ruim een halve eeuw jongere zielsverwant JR, sleepte ze zelfs nog een Oscar-nominatie in de wacht. En toen het einde zich daadwerkelijk aandiende, hield Agnès Varda – hoe kan het ook anders? – zelf de regie.

Geographies Of Solitude

Bantam Film

Is het een natuurdocumentaire? Ja, als de menselijke natuur daar ook toe wordt gerekend. Diens geestdrift, creativiteit en doorzettingsvermogen bijvoorbeeld. Beter: van Zoe Lucas. In 1971 kwam ze voor het eerst op Sable Island, een eiland in het noordelijke deel van de Atlantische Oceaan, 160 km van de kust van Nova Scotia. Dertig kilometer lang, twee breed. Als kunstacademiestudent kwam Lucas er in eerste instantie vooral voor de paarden. En toen werd ze verliefd op dat eiland.

Inmiddels heeft ze er volgens haar eigen berekeningen zo’n negenduizend dagen gespendeerd. Al het andere heeft ze uit het oog verloren. Ze kan nog altijd bevangen raken door de schoonheid ervan. De prachtige luchten, waterspiegelingen en sterrenhemels. De zeehonden, pissebedden, jan-van-gents, kevers en – natuurlijk! – wilde paarden. Toen Zoe Lucas voor het eerst op het eiland kwam waren dat er ruim honderdvijftig. Inmiddels zijn er al gauw vijfhonderd van de edele dieren.

Ze leven er in volledige vrijheid. Net als hun beschermvrouwe. Die koestert het ontbreken van andere exemplaren van de menselijke soort. Alhoewel, voor Geographies Of Solitude (104 min.) heeft ze gezelschap gekregen van documentairemaker Jacquelyn Mills. Die laaft zich aan de manier waarop Lucas leeft voor, door en met haar omgeving, die ze secuur bestudeert, verzamelt, documenteert in spreadsheets en vereeuwigt met beeld- en geluidsopnames.

Over het persoonlijke leven van Zoe Lucas, haar achtergrond en of ze er ook een sociaal bestaan op nahoudt komt de kijker uiteindelijk betrekkelijk weinig te weten. Over haar oneindige fascinatie voor al wat leeft en sterft – hoe dan, wat blijft er achter en hoe zorgt dit weer voor nieuw leven? – des te meer. En ze weidt tevens uit over het afval – kabels, ballonnen, flesjes, afkomstig uit de halve wereld – dat het strand en de duinen van Sable Island bereikt. Dit dreigt de harmonie te verstoren.

‘Hou je van dit eiland?’ vroeg Jacques Cousteau, de man die ooit de wereldzeeën toegankelijk maakte voor een tv-publiek, haar nu alweer zo’n veertig jaar geleden. ‘Jazeker’, antwoordde zij toen. ‘Het is mijn thuis, eigenlijk.’ Deze contemplatieve film, doorsneden met stukjes 16mm-film die Mills en Lucas met behulp van paardenmest, zeewier en planten hebben ontwikkeld en muziek gemaakt door insecten (!), maakt die weelderige wereld inzichtelijk, maar vraagt wel serieuze aandacht en geduld.

De Vele Gezichten Van Tineke Schouten

BNNVARA

Het woord ‘neuken’ krijgt ze nog altijd nauwelijks over haar lippen. Volgens eigen zeggen is Tineke Schouten ‘een heel keurig mens’. Eenmaal op het podium, als één van haar vele volkse typetjes met liefst een plat Utrechtse tongval, deinst ze echter nergens voor terug. ‘Dat ben ik niet’, zegt ze daarover in De Vele Gezichten Van Tineke Schouten (59 min.). ‘Dat is een ander. Dat is dat mens waar ik naar heb zitten kijken en die dat allemaal durft te zeggen.’

In deze gedegen documentaire van Hetty Nietsch en Lisa Bom, tevens moeder en dochter, sleutelt de geroutineerde cabaretière met haar vaste team, onder leiding van manager/producent Jacques de Cock, aan haar 25e theatershow Dubbel. Daarbij horen de gebruikelijke taferelen: de eerste repetities, het aanmeten van de juiste kleding (concreet: voor elk typetje een andere pruik), de try-outs… Voordat de voorstelling echter daadwerkelijk in heel het land kan worden gespeeld, worden de theaters, precies halverwege de film, dichtgegooid vanwege het Coronavirus.

Op bezoek bij collega Richard Groenendijk wil Tineke Schouten, die de pensioengerechtigde leeftijd inmiddels heeft bereikt, desondanks van geen stoppen weten. Al ruim veertig jaar opereert ze nu in het spoor van volkskomieken als Toon Hermans en André van Duin. Ze laat de mensen in het land, waarvoor ze de wereld met liefde en plezier versimpelt, een avondje lekker lachen. En daarbij imiteert Schouten net zo gemakkelijk Máxima als Nana Mouskouri, Amy Winehouse, Erica Terpstra of André Hazes. En, ja, net als haar voorgangers voelt ook zij zich soms miskend.

Dit wordt nog eens geïllustreerd tijdens het kneden van haar show, die na de lockdown toch een doorstart kan maken. Op zoek naar de juiste mix van sketches en liedjes hangt steun en toeverlaat De Cock toch vooral aan de humor, terwijl zij ook nadrukkelijk haar persoonlijke liedjes wil zingen – die hij er voor de televisieregistraties vaak rücksichtslos laat uitsnijden. Want thuis op de bank zitten ze waarschijnlijk toch vooral op de grappen en grollen te wachten. Die wisselwerking tussen cabaretier en manager is één van de aardigste elementen van dit portret, dat de hoofdpersoon tevens privé toont, met haar ernstig zieke echtgenoot en twee volwassen dochters.

Zonder pruiken of koddige kleding laat Tineke Schouten zich daar kennen als een zorgzame moeder, die bang is dat ze vroeger toch te vaak de vrouw is geweest die op zondag het vlees aansnijdt. Een heel keurig mens dat, inderdaad, voor geen meter op Lenie uit de Takkestraat, Toiletjuffrouw of Bep Lachebek lijkt.

Negen Koffers

EO

Voor mij, voor Hem, voor Haar. Ofwel: LiLaLo, het Jiddische theater dat de echtelieden Jacques en Jossy Halland in 1959 openden in Amsterdam. Het huiskamertheater zou tot 1982 een podium bieden aan typisch Jiddisch repertoire en mocht in die periode gasten uit binnen- en buitenland ontvangen, waaronder grootheden als Fellini en Picasso.

Het was de grote droom van de Hallands om hun liedjes en verhalen naar een groot publiek te brengen. In de documentaire Negen Koffers (57 min.) vertolkt Ellen ten Damme hun repertoire voor het eerst in Carré. Regisseur Marieke Rodenburg volgt de Nederlandse zangeres terwijl ze op de weg daarnaartoe het leven en werk van de zangeres en pianist ontdekt.

Ten Damme volgt het spoor van het echtpaar, dat elkaar in de Jiddische theaterwereld heeft leren kennen, naar Frankrijk. Ze arriveren daar voor aanvang van de Tweede Wereldoorlog, sluiten zich aan bij het verzet tegen de Duitsers en treden na de oorlog op met Franse grootheden als Juliette Greco en Fernandel. Intussen dromen ze van een eigen theater.

Met oude beelden van optredens van Jacques en Jossy Halland en gesprekken die zij hadden met interviewers als Berend Boudewijn en Ischa Meijer slaagt Rodenburg erin om de mensen achter de podiumpersoonlijkheden en hun gezamenlijke missie over het voetlicht te brengen. Samen met pianist Ringo Maurer eigent Ellen ten Damme zich intussen overtuigend hun oeuvre toe.

Negen Koffers doet daarmee enigszins denken aan de documentaire Claudia de Breij – Hier Zijn Wij, waarin documentairemaakster Suzanne Raes eerder dit jaar de Nederlandse kleinkunstenares en enkele getrouwen volgde toen ze zich verdiepten in het leven en de carrière van Heintje Davids, de Joodse rasartieste die maar geen afscheid kon nemen.

Waar Claudia de Breij nadrukkelijk de verbinding zocht met haar eigen leven en thema’s, lijkt Ellen ten Damme het Jiddische theater van Jacques en Jossy Halland vooral een interessante uitdaging te vinden, die mooi aansluit bij haar eerdere uitstapjes naar ‘Paris’, ‘Berlin’ en Casablanca. Maar of er ook een innerlijke noodzaak is om juist dit repertoire te omarmen?

Negen koffers weet nochtans doeltreffend het werk van de Hallands, de Jiddische cultuur en de charme daarvan in de spotlights te zetten.

Becoming Cousteau

Disney+

Gedurende zijn leven zag hij de wereld onder water ernstig verschralen. Hij, Jacques-Yves Cousteau (1910-1997), had die hoogstpersoonlijk toegankelijk gemaakt voor een groot publiek. Met zijn boot De Calypso en vaste bemanning, waaronder zijn ferme echtgenote Simone, bevoer hij jarenlang de wereldzeeën. Hij produceerde in die tijd onder andere de Oscar-winnende documentaire Le Monde De Silence (1956) en werd een graag geziene gast op televisie met de serie The Undersea World Of Jacques Cousteau. Niet eerder was het leven onder de zeespiegel zo (prachtig) in beeld gebracht.

‘Duiken is de beste afleiding die je kunt hebben’, zegt hij daarover aan het begin van Becoming Cousteau (96 min.). ‘Als ik uit het water kom, voel ik me beroerd. Het is alsof je kennis hebt mogen maken met de hemel en dan wordt terug gesmeten op aarde.’ Je ziet hem meteen weer staan op zijn schip: met die kamerbrede glimlach, pregnante haviksneus en eeuwige rode beanie. Een ranke gestalte, verder meestal slechts gekleed in een zwembroek. De archetypische ‘oceanaut’, zoals hij zijn stiel, met een knipoog naar de toentertijd eveneens immens populaire ruimtevaart, zelf ooit dubde.

Regisseur Liz Garbus slaagt er vervolgens in om de man achter de missie vandaan te halen. Met dagboekfragmenten, ingesproken door de Franse acteur Vincent Cassel, kleurt ze het fraaie beeldmateriaal in en schetst ze ook de achtergronden daarvan, inclusief een persoonlijk drama dat Cousteau zal tekenen. Daarnaast laat Garbus bemanningsleden en intimi, off screen, aan het woord over de man waarmee hele generaties natuurliefhebbers zijn opgegroeid. Daarbij komen tevens de achtergronden van zijn publieke leven aan de orde: het auto-ongeluk dat ervoor zorgde dat hij geen piloot kon worden, een fatale diepzeeduikmissie met een collega bij de Franse marine en het feit dat hij zijn expedities ooit financierde met olie-onderzoek.

In het licht van ‘s mans latere klimaatactivisme, de vanzelfsprekende derde akte van dit aansprekende portret, is met name dat laatste saillant. Kapitein Cousteau en zijn crew zouden bijvoorbeeld het leeuwendeel van de olievelden van Abu Dhabi hebben ontdekt. Toen hij een half leven later zag wat de mensheid op aarde had aangericht, bijvoorbeeld bij het koraalrif dat hem zo dierbaar was, restte Jacques Cousteau nog maar één ding: al zijn prestige in de strijd gooien om het tij alsnog te keren. Bijna 25 jaar na z’n dood echoot ‘s mans boodschap nog altijd na – al is er in die tijd tragisch weinig bereikt.

Lezecher: De Lange Strijd Voor Een Holocaustmonument

Max

Een monument met de namen van de 102.000 Joden en 220 Roma en Sinti die in de Tweede Wereldoorlog zijn vermoord. Dat wordt in Amsterdam vast met open armen ontvangen, zou je denken. Toch krijgt het initiatief van Jacques Grishaver, de voorzitter van het Nederlands Auschwitz Comité, vanaf het allereerste begin met tegenwerking te maken. 

In 2010, aan het begin van de documentaire Lezecher: De Lange Strijd Voor Een Holocaustmonument (55 min.), lijkt het Westermanplantsoen, in het hart van de oude Amsterdamse Jodenbuurt, de gedroomde locatie. Na aanhoudende protesten moet het Holocaust Namenmonument echter verkassen naar het Wertheimpark, maar ook daar loopt het project, waarvoor inmiddels de gerenommeerde architect Daniel Libeskind is aangetrokken, vast in het drijfzand van eindeloze bezwaarprocedures: tegen aantasting van het aangezicht, bomenkap of de hoge bouw…

Op al te veel begrip kan dat niet rekenen bij de gedreven Grishaver – of bij documentairemaker Deborah van der Starre, die duidelijk met hem en zijn ideaal sympathiseert. ‘Misschien denkt men dat wij na dertien jaar opgeven’, zegt de man, die een groot deel van zijn familie verloor in de vernietigingskampen, strijdbaar als hij weer een tegenslag heeft moeten incasseren. ‘Dat gebeurt dus niet. We gaan rustig verder.’ Dan laat hij toch even in zijn kaarten kijken. ‘Alleen zullen vele mensen, die het mee hadden willen maken, er niet meer zijn. Die zijn dood. Maar ja, dat gaat om Joden. Dat maakt verder dus niks uit.’

’s Mans emotie doet misschien niet helemaal recht aan de positie van de bezwaarmakers, maar is gezien de teleurstellingen die hij tijdens de realisering van het Namenmonument krijgt te verwerken wel begrijpelijk. In deze gedegen documentaire registreert Van der Starre het complete moedeloos makende proces, waarbij ze Jeroen Krabbé als verteller alle gebeurtenissen met elkaar laat verbinden en toewerkt naar het moment waarop dan eindelijk de eerste schop in de grond mag. Voor een monument dat er volgens Jacques Grishaver allang had moeten zijn.

Freek

Doxy

Zouden Freek (achternaam, De Jonge, eigenlijk overbodig) en zijn onafscheidelijke vrouw Hella in het echt – ik bedoel: als Dennis Alinks camera níet draait – ook over kunst en kitsch bomen tijdens de afwas en vervolgens een grapje met elkaar maken over het vleesmes dat hij achteloos onder zijn oksel heeft gestoken en waar zij bijna tegenaan is gelopen? Met andere woorden: hoe spontaan – echt, zo je wilt – zijn de fly on the wall-scènes die de filmmaker toont van de cabaretier en zijn echtgenote? Hoe zij zijn haren knipt, hoe de televisie aanblijft tijdens het eten en hoe ze in de voorbereiding op een voorstelling kibbelen over een klein detail in het decor.

Zien we daar de waarachtige Freek of krijgen we die juist te zien in de gestileerde, speciaal voor deze film uitgevoerde scènes en liedjes in stemmig zwart-wit of zijn gearrangeerde ontmoetingen met z’n zus, de partner van Bram Vermeulen (met wie hij ooit Neerlands Hoop vormde) en vakgenoten als André van Duin, Herman Finkers en Jack Klöters. Heeft hij, kortom, een podium nodig om zichzelf te kunnen zijn? ‘Ben jij dan een man die op het toneel, in de voorstelling, wél kan nadenken en praten en dingen aan de orde kan brengen’ wil Klöters weten, ‘maar privé, thuis en met vrienden veel minder?’ ‘Ja’, beaamt Freek. Over Hella: ’Vorige week stonden we nog samen op het toneel. Dan interview ik haar en zeg ik: ik ben zo blij dat we eens even kunnen praten, want thuis lukt dat niet.’

Die paradox zit op alle mogelijke manieren ook in dit grillige portret van de inmiddels bijna 75-jarige podiumtijger verweven, waarbij Alink als interviewer zijn hoofdpersoon zo nu en dan even probeert te ontregelen. Uit zijn spel te halen, als het ware. ‘Hoe lang ken jij Jacques nu?’, vraagt hij bijvoorbeeld halverwege Freek (80 min.) tijdens het regelmatig in de film terugkerende tweegesprek van De Jonge en Klöters. ‘Wij moeten elkaar kennen vanaf ’65, ’66’, antwoordt Freek welwillend. Waarna de interviewer, alsof hij een onthulling van formaat op het spoor is, zijn kans schoon ziet: ‘En hoe heten Jacques’ kinderen?’ De komiek begint te lachen. ‘Dat weet ik niet.’ Klöters kopt de voorzet vervolgens hoogstpersoonlijk binnen: ‘Heb jij een vriendenkring?’ ‘Nee’, geeft Freek grif toe. ‘Zoals jij vrienden definieert, dat heb ik niet.’

Het is geen treurige conclusie. Uiteindelijk telt alleen de bühne, zoveel is duidelijk. Daar voelt die benige streber zich volledig vrij. Maar wanneer bereikt Freek (nee, niet: Vonk) zijn uiterste houdbaarheidsdatum? Of ligt die, zonder dat hij het zelf doorhad, al enige tijd achter hem? Het zijn urgente vragen waarmee hij zichzelf in de herfst van zijn leven en carrière gedurig lastigvalt. Intussen doet Alink een ferme greep in de grabbelton van driekwart eeuw Freek de Jonge. Dat zorgt zo nu en dan voor frictie, waarbij de filmmaker de grenzen opzoekt die zijn subject juist probeert te bewaken. Die confrontaties geven dit intrigerende portret, waarin de hoofdpersoon zijn masker niet (altijd) afdoet maar ook niet wordt afgeschminkt, een gezonde spanning. Freek is daardoor net als zijn hoofdpersoon: ambitieus, ongemakkelijk en (meestal) onverminderd boeiend.

Jacques Brel, Fou De Vivre


Hij leeft voort in zijn tijdloze chansons. Over VesoulRosa of Amsterdam. Jacques Brel kan zijn gehoor veertig jaar na zijn overlijden nog steeds in vervoering brengen. Hij zingt niet, hij vertelt muzikale verhalen. Met zijn gedragen stem, de zwierige gebaren waarmee hij die kracht bijzet en het expressieve hoofd dat grootse emoties communiceert en maar blijft transpireren.

De Belgische chansonnier Jacques Brel móest wel een ster worden, zo lijkt het nu. Maar de documentaire Jacques Brel, Fou De Vivre (90 min.) laat zien dat die conclusie alleen achteraf kan worden getrokken. Vóór het succes was er – gewoon – de twijfel, het onbegrip en de armoe. Jackie Brel had ook gewoon in zijn vaders kartonfabriek kunnen blijven steken. Als lid van de door hem verfoeide Brusselse Burgerij.

‘Waarom ben ik niet gewoon zoals de anderen gebleven? vraagt hij zich vertwijfeld af in deze documentaire van Philippe Kohly als al zijn pogingen, aan het begin van de jaren vijftig, om door te breken in Parijs steeds weer lijken te mislukken. In zijn eigen antwoord klinkt de romanticus door: ‘Omdat ik bang was om vroegtijdig dood te gaan, vroegtijdig oud te worden.’ Zou hij het menen? Of paste zo’n uitspraak ook wel bij wie Brel en plein publique wilde zijn?

In deze biopic, die ‘s mans acteercarrière slechts zijdelings behandelt, krijgt de zanger in elk geval ruim baan en vertelt hij, via talloze oude interviewfragmenten, zijn eigen verhaal. Een dominante verteller kadert die met verve in. Jacques Brel, Fou De Vivre is verder op smaak gebracht met enkele geanimeerde scènes en héél véél prachtig concertmateriaal. Van de zanger in optima forma, die niet zonder zijn publiek kon en eeuwig aan zichzelf bleef twijfelen – tot kotsen aan toe. Of zoals Brel zelf, in misschien wel zijn grootste evergreen, op dramatische toon zingt: Ne Me Quitte Pas.