Lilith Fair: Building A Mystery

Disney+

‘Never play two women back to back.’ Op de Amerikaanse radio is het tot ver in de jaren negentig goed gebruik om nooit twee liedjes van vrouwelijke artiesten achter elkaar te draaien. Dat kan het publiek helemaal niet aan. Of twee opeenvolgende vrouwelijke acts op een festival. Ook niet doen. Daar komt alleen maar ellende van.

En dat is dan weer tegen het zere been van de Canadese singer-songwriter Sarah McLachlan, die zich sowieso verbaast over het alomtegenwoordige seksisme binnen de Amerikaanse muziekindustrie. Vrouwelijke artiesten worden nog altijd keihard worden afgerekend op hun uiterlijk en moeten zich, bijvoorbeeld op festivals zoals Lollapalooza, staande houden in een vrijwel volledig mannelijke omgeving. McLachlan en haar – overigens ook volledig mannelijke – team zinnen op een alternatief: een rondreizend festival met louter vrouwelijke acts, die nu eens niet hoeven te wedijveren met macho mannen.

Ze dubben dit Lilith Fair – vernoemd naar de eerste vrouw van Adam, voordat die aan de zijde van Eva belandde – en strikken toonaangevende artiesten zoals Patti Smith, Tracy Chapman, Sinead O’Connor, Dixie Chicks en Missy Elliott. Ook de festivalcrew en het publiek bestaan voor een belangrijk deel uit vrouwen. Dat zorgt voor een enorme saamhorigheid en aandacht voor thema’s die de Lilith-gemeenschap aangaan, zoals het recht op abortus en de emancipatie van LHBTIQ+’ers (via rolmodellen zoals Indigo Girls en Brandi Carlile). Van elk festivalkaartje wordt bovendien een dollar gedoneerd aan een goed doel.

In de onvervalste trip nostalgia Lilith Fair: Building A Mystery (99 min.) blikt Ally Pankiw met Sarah McLachlan en haar team en participanten zoals Sheryl Crow, Suzanne Vega, Jewel, Liz Phair, Paula Cole, Shawn Colvin, Erykah Badu en Joan Osborne terug op de jaren 1997-1999, waarin Lilith Fair een divers en inclusief alternatief biedt voor de veelal door mannen en mannetjes gedomineerde popfestivals. Zoals bijvoorbeeld de volledig uit de hand gelopen reprise van Woodstock in 1999, waarbij lompe macho acts als Limp Bizkit en Kid Rock de toon zetten en een zeer agressieve, vrouwonvriendelijke omgeving creëren.

Tegelijkertijd is kritiek op ‘Vulvapalooza’ ook onvermijdelijk en krijgt het reizende circus zeker in het Amerikaanse hartland te maken met aanvallen uit conservatieve hoek. Die kunnen het zusterschap, waarvan uiteindelijk ook aanvankelijke kritische vrouwen zoals comedian Sarah Bernhard en Chrissie Hynde (The Pretenders) deel zijn gaan uitmaken, echter niet verstoren, blijkt uit deze liefdevolle reconstructie, die tevens tegemoet komt aan iedereen met ‘nineties nostalgia’.

The Kings Of Tupelo: A Southern Crime Saga

Netflix

‘Nu wordt alles duidelijk’, concludeert Kevin Curtis. ‘Denk erover na: Steve Holland, volksvertegenwoordiger, directeur van een uitvaartcentrum, orgaanoogsten, lijken…’ In het hoofd van Curtis worden ineens allerlei verbanden gelegd. De Elvis-imitator uit Tupelo, de geboorteplaats van ‘The King of rock & roll’, is al enige tijd bevangen door een complottheorie over de handel in lichaamsdelen op de zwarte markt en weet ‘t nu zeker: Holland, volksvertegenwoordiger in de Amerikaanse staat Mississippi, maakt zich daaraan schuldig en wordt door alles en iedereen in de rug gedekt.

Het zaadje voor deze steeds ingewikkeldere samenzweringstheorie is in Curtis’ hoofd geplant tijdens zijn werk als schoonmaker in het North Mississippi Medical Center. In het mortuarium van dat ziekenhuis zou hij in een vriezer het afgehakte hoofd hebben gevonden van een patiënt die twee dagen eerder nog gewoon in leven was. Kort daarna werd ‘KC’ ontslagen omdat hij zich op verboden terrein had begeven en begon hij via allerlei websites wilde complottheorieën over ‘orgaanoogsten’ te verspreiden. En zo dreef hij dan weer een wig tussen hemzelf en zijn broer, de verzekeringsagent Jack Curtis, met wie hij al enige tijd een act had als het Elvis-imitatieduo Double Trouble.

Volgt u ‘t nog? Ja, tis wel opletten geblazen in The Kings Of Tupelo: A Southern Crime Saga (193 min.), een driedelige serie van Chapman Way en Maclain Way (Wild Wild Country en de Untold-serie) over de doldwaze lotgevallen van de ‘crazy Southerner’ Kevin Curtis, die na ledematenhandel ook complotten rond ‘chem trails’, 9/11 én zijn eigen vervolging ontdekt. Hij duikt van het ene in het andere konijnenhol en wordt alsmaar meer paranoïde. Ten einde raad zou hij in 2013 vervolgens brieven hebben gestuurd aan een assistent-aanklager in Mississippi, rechter Sadie ‘moeder van Steve’ Holland, de Republikeinse senator Wicker en president ‘Barack Hussein Obama’. De enveloppen bevatten het dodelijke gif ricine.

‘I am KC and I approve this message’, stond er onder de bijbehorende dreigbrieven. Hoe heeft ’t zover kunnen komen? Dat is ook de vraag die deze miniserie probeert te beantwoorden. De gebroeders Way kiezen ervoor om deze kwestie met veel humor aan te vliegen, de sowieso al kleurrijke personages nog eens extra dik aan te zetten en Curtis zelf alle ruimte te geven. Samen met een volvette soundtrack, illustratieve tekeningen en een slicke verhaalopbouw zorgt dit voor een bijna campy vertelling, waarbinnen de ernst van ‘s mans mentale problemen en zijn afdaling in steeds uitzinnigere complotten vooral voer zijn voor verbazing en vermaak – niet voor serieuze ongerustheid. The Kings Of Tupelo maakt er liever een gimmick van dan een invoelbaar persoonlijk verhaal.

En dan – aflevering 3 van deze kluchtige serie is al begonnen – steekt er met de introductie van een ander larger than life-personage, J. Everett Dutschke, nog een andere vraag de kop op: is Kevin Curtis eigenlijk wel de (enige) afzender van die dodelijke brieven?

Call Me Country: Beyoncé & Nashville’s Renaissance

HBO Max

 ‘Om je radiopubliek te maximaliseren, mogen vrouwen niet meer dan de tomaten in een salade van mannelijke artiesten zijn’, liet radioconsultant Keith Hill zich in 2015 tijdens een uitzending ontvallen. ‘Nooit achter elkaar laten horen en nooit meer dan twintig procent van het totaal.’ ‘s Mans uitspraak werd een heuse kwestie in de countrywereld: Tomato-gate. ‘Plotseling was ik die vent die ervoor pleitte om vrouwen van de radio te halen’, zegt Hill in Call Me Country: Beyoncé & Nashville’s Renaissance (42 min.). Het was geen principiële kwestie voor hem. ‘Wij proberen gewoon ons brood te verdienen.’

En iedereen in de Amerikaanse countrybusiness weet: het echte geld zit bij witte mannen. Niet bij vrouwen. En al helemaal niet bij zwarte vrouwen. Enter Beyoncé, topzangeres, wereldster en, inderdaad, zwarte vrouw. Haar nieuwe album Cowboy Carter, gelanceerd tijdens de Super Bowl, mikt desondanks op die markt. Bewust. De Afro-Amerikaanse artieste wil een punt maken: de conservatieve countrymarkt moet maar eens ruimte maken voor zwarte en vrouwelijke sterren. Dat is tevens de boodschap van deze gelikte korte docu, waarin Beyoncé zelf overigens niet aan het woord komt.

Daarin wordt een lans gebroken voor zwarte countryartiesten, zoals Aaron Vance, Rissi Palmer, Rhiannon Giddens en Denitia (die ook nog queer is; getuige bijvoorbeeld de controverse rond de Lil Nas X-hit Old Town Road al helemaal een gotspe in het conservatieve zuiden van de Verenigde Staten). Zij schetsen de historie van zwarte countrymuzikanten (want die waren er altijd al), zingen en spelen een liedje en spreken zich uit over Beyoncé. Want die dwingt weliswaar aandacht af voor Afro-Amerikaanse artiesten in het countrywalhalla Nashville, maar soupeert tegelijkertijd zelf vrijwel alles op.

Intussen is de countrywereld wel degelijk aan het veranderen, betogen sprekers als podcasthost Touré, Rolling Stone-schrijver Larisha Paul en countrykenner Kyle Coroneos. Neem T.J. Osborne van Brothers Osborne. Toen hij uit de kast kwam, was daarover nauwelijks een wanklank te horen. Uitroepteken. En zo belandt deze praatje-plaatje film automatisch bij het optreden van Luke Combs en Tracy Chapman bij de uitreiking van de Grammy Awards in februari van dit jaar. De witte mannelijke countryster haalde toen zijn zwarte en gay collega het podium op, om samen haar signatuursong Fast Car te zingen.

Of het een hoopvol signaal is voor de afslag die Nashville gaat nemen, of toch een eenmalige oprisping van een wereld die nu eenmaal leeft van hypes, zal de tijd uitwijzen. Tomaten genoeg, zou je zeggen, om de salade mee te vullen of zelfs over te nemen.

John Lennon: Murder Without A Trial

vanaf 6 december op Apple TV+

Een ‘journey into the mind of a killer’, belooft verteller Kiefer Sutherland bij aanvang van John Lennon: Murder Without A Trial (118 min.), een driedelige docuserie van Nick Holt over de geruchtmakende moord op de voormalige Beatle op 8 december 1980. De serie begint echter met een minutieuze reconstructie van John Lennons laatste uren en de dood die de wereld schokte, waarbij de persoonlijkheid van de verdachte, Mark David Chapman, nauwelijks aan de orde komt.

Holt heeft daarbij de beschikking over een indrukwekkende collectie ooggetuigen, die vaak voor het eerst in de openbaarheid treden: een radioproducer (die Lennon op z’n sterfdag interviewde, zijn eerste vraaggesprek in vijf jaar), Lennons producer Jack Douglas (die op de dag zelf zijn allerlaatste studio-opnamen begeleidde en zich nog altijd schuldig voelt dat hij hem alleen thuis heeft afgezet en niet is meegelopen tot aan de deur) en de portier van het Dakota Building waar Lennon woonde met zijn partner Yoko Ono (die buiten een vreemde handtekeningenjager ontwaarde en aansprak).

Verder komen in de eerste aflevering ook een taxichauffeur (die Chapman naar de plaats delict vervoerde), zijn collega (die ooggetuige was van de vijf schoten die werden afgevuurd op Lennon), de conciërge van het gebouw (die de gevierde muzikant in doodsnood opving en naderhand bedekt was met zijn bloed), de eerste politieagenten ter plaatse (die de moordenaar in de boeien sloegen), de verpleegkundigen en arts van de Eerste Hulp van het Roosevelt Hospital (die Lennon probeerden te reanimeren) en de New Yorkse rechercheur (die de verdachte als eerste moest gaan ondervragen).

In deel 2 komt dan de ‘killer’ in beeld, die bij zijn aanhouding een kopie van J.D. Salingers klassieke roman The Catcher In The Rye omhoog hield. ‘Weet je wel wat je hebt aangericht’ vraagt politieagent Tony Palma hem even later. Hij kan zich de respons nog woordelijk herinneren. ‘Ja, ik heb mezelf gedood, want ik ben John Lennon.’ Palma moet zich volgens eigen zeggen bedwingen om hem niet het raam uit te gooien. Later zegt Chapman, in geluidsopnamen van zijn verhoren, dat hij na de moord in Holden Caulfield, de getormenteerde hoofdpersoon van The Catcher In The Rye, zou veranderen.

Is deze man toerekeningsvatbaar? luidt dan de vraag voor de slotaflevering. Openbaar aanklager Kim Hogrefe is overtuigd van wel. Hij weigert nog altijd om diens naam uit te spreken, overtuigd dat het Chapman om de roem te doen was. ‘s Mans verdedigingsteam houdt echter staande dat hij krankzinnig is en niet in staat om berecht te worden. En dan zet deze docuserie eindelijk helemaal in op het nader onderzoeken van wie Mark David Chapman nu eigenlijk is, bijvoorbeeld met zijn ex-vriendin Jessica Blankenship. Zij kan getuigen over ’s mans innerlijke demonen en inzinkingen.

Trefzeker en relatief sober schetst deze miniserie zo een indringend beeld van de achtergronden bij de moord op John Lennon, een wereldwijd icoon dat ten prooi valt aan de wanen van een dolende geest. Lennons wake in het New Yorkse Central Park wordt overigens bijgewoond door een man, die de commotie met bijzondere interesse heeft gevolgd. John Hinckley Jr. heeft ook een exemplaar van The Catcher In The Rye, een ongezonde liefde voor actrice Jodie Foster én snode plannen met de nieuwe Amerikaanse president, die hij enkele maanden later ook ten uitvoer zal brengen.

That Peter Crouch Film

Prime Video

Freak. The Laughing Stick. All elbows and ugly. Als jonge speler leerde Peter Crouch de wreedheid van het voetbal kennen. Vanaf de tribune, op televisie en ongetwijfeld ook in de kleedkamer gingen ze bepaald niet zachtzinnig om met hem, de lange slungel die maar niet wilde ogen als een goede voetballer. Crouch moest heel wat twijfel overwinnen en had uiteindelijk ook een flink aantal jaren en clubs nodig om via Liverpool en het nationale elftal van Engeland alsnog de top te bereiken. En toen smeten de tabloids ineens met superlatieven over de Britse bonenstaak, die veel beter was dan hij leek: ‘Crouch Standing Tall’, ‘Saint Peter’ en ‘Crouch Aims For The Heights’.

Inmiddels is ‘Crouchie’ in eigen land allang uitgegroeid tot een volksheld, een man die ná zijn carrière zeker zo populair is als tíjdens zijn voetballoopbaan. Niet in het minst door een no-nonsense houding en ontwapenend gevoel voor humor. In That Peter Crouch Film (86 min.), die volgt op onder andere That Peter Crouch Podcast en Crouchfest, blikt de voormalige spits samen met zijn (typische voetbal)vader Bruce, echtgenote Abbey Clancy, beste vriend Greg Chapman, voormalige trainer Harry Redknapp, oud-bondscoach Sven-Göran Eriksson, medespelers als Steven Gerrard en Jamie Carragher en lekker veel zelfspot terug op zijn onverwacht succesvolle carrière.

Waar deze, ja, sympathieke film van Benjamin Hirsch uiteindelijk tamelijk cheesy eindigt – met een cultfiguur, die geniet van zijn succes en populariteit – begint ie eigenlijk best grimmig: bij de harde omgangsvormen, of simpelweg het gebrek aan fatsoen en respect, binnen het betaalde voetbal. Waar je openlijk wordt aangepakt om wie je bent of hoe je eruit ziet. Als je daarbinnen wilt overleven, moet je over incasseringsvermogen beschikken en een olifantshuid ontwikkelen. Wanneer er openlijk wordt gespeculeerd dat je wel eens homo zou kunnen zijn (Graeme Le Saux) bijvoorbeeld. Of, omdat je zo lelijk bent, wordt voorgedragen als nieuwe vertolker van Hannibal Lecter (Luke Chadwick).

Peter Crouch blijkt uiteindelijk in staat om, na een ellenlange doelpuntloze start bij Liverpool en een wedstrijd met het Engelse elftal waarin hij steeds luidkeels wordt uitgejoeld, alle kritiek en zijn eigen gebrek aan (zelf)vertrouwen achter zich te laten en de allerlaatste stap naar de top te zetten. De lange weg daarnaartoe, en de twijfel bij Jan en alleman (waaronder Peter zelf) die daarmee gepaard ging, heeft hem alleen maar menselijker en sympathieker gemaakt. Zoals laatbloeiers als Marten de Roon, de al even humorvolle Nederlandse Crouch, nu eenmaal altijd meer van ‘ons’ zullen voelen dan spelers van het Nederlands elftal die als kind al werden vergeleken met Cruijff, Van Basten of Sneijder.

Crouchie speelt ook openlijk met dat sentiment. Als ze hem in een televisieprogramma vragen wat hij zou zijn geweest als hij geen topvoetballer was geworden, antwoordt de voormalige schlemiel, die allang met een topmodel is getrouwd, bijvoorbeeld precies goed getimed met: ‘maagd’. En daar lacht hij dan zelf het hardst om.

Wild Wild Country

Netflix

Ooit heette het dorp in Oregon Antelope. Het lag in ‘the middle of nowhere’, in het afgelegen Noordwesten van de Verenigde Staten, en herbergde zo’n vijftig inwoners, veelal oude van dagen. Conservatieve Amerikanen, die het goed hadden met elkaar. Totdat de Bhagwan-beweging uit India in 1981 even verderop met veel bombarie een eigen stad bouwt. Niet veel later is Antelope helemaal onder de voet gelopen en omgedoopt tot Rajneeshpuram, ofwel City Of Rajneesh.

Die nieuwe stad moet het centrum worden van de wereldwijde beweging van Bhagwan Sri Rajneesh, die over de hele wereld zijn eigen communes heeft opgericht, waaronder ook in Amsterdam. Duizenden ‘sannyasins’, in die karakteristieke roze, paars en bordeauxrode kleding, prediken in naam van de enigmatische goeroe gemeenschapszin, meditatie en vrije liefde. De oorspronkelijke bewoners van Antelope zien de komst van ‘de sekte’  met lede ogen aan. Een confrontatie is onvermijdelijk.

De zesdelige serie Wild Wild Country (400 min.) van de broers Chapman Way en Maclain Way reconstrueert met enkele hoofdrolspelers, onder wie Bhagwans roestvrijstalen rechterhand Ma Anand Sheela, kopstukken van de beweging en dorpsbewoners, de clash tussen de commune en Antelopers, die zowel met wapens als in de rechtszaal wordt uitgevochten. Bhagwan zelf, ook wel Osho genaamd, houdt zich veelal afzijdig en laat Sheela, die al snel als een bordeauxrode lap op een stier werkt bij de dorpelingen, de kastanjes uit het vuur halen. Dat doet ze met overtuiging, binnen en buiten de wet.

Het verhaal van het escalerende conflict tussen de Rasjneeshees en hun directe omgeving alterneert in deze wel erg lang uitgevallen serie met het grotere verhaal van de Bhagwan-beweging, die z’n vleugels uitslaat naar Hollywood en steeds meer op een traditionele sekte begint te lijken. Dat verhaal wordt met een karrenvracht prachtig archiefmateriaal tot leven gebracht. Intussen vertoont Osho, die zelfs voor zijn meest vertrouwde medewerkers een raadsel blijft, steeds irrationeler gedrag en komt hij ook nog eens lijnrecht tegenover Sheela te staan.

Wild Wild Country doet geen serieuze poging om de onbenaderbare spirituele leider te duiden en concentreert zich ook niet op het dagelijks leven binnen de Bhagwan-gemeenschap. Deze intrigerende serie richt zich vooral op de machinaties rond, en uiteindelijk ook binnen, de beweging. De ideale samenleving, die de Rajneeshees dachten te hebben opgezet, blijkt natuurlijk net zo onvolmaakt als willekeurig welke andere maatschappijvorm waarin één enkele man – en dan ook nog het prototype Indiase goeroe, met een groot vermogen tot zelfpersiflage – ‘t volledig voor het zeggen heeft. Met alle problemen, excessen en conflicten van dien.

Maroesja Perizonius maakte in 2004 een film over haar ervaringen als Nederlands kind in de Bhagwan-beweging. In de egodocumentaire Communekind confronteert ze haar moeder met de keuzes die zij maakte en die ervoor zorgden dat Maroesja een tijd, gescheiden van haar moeder, moest leven in een kindercommune in Engeland. Ze schreef er ook een boek over, De Droom Van Mijn Moeder.

In 2025 laat Perizonius daar Children Of The Cult, een pijnlijke exercitie over seksueel geweld tegen véél te jonge meisjes binnen de Bhagwan-beweging, op volgen.

Atomic Homefront

HBO

Het is heerlijk weer. En de kinderen van Dawn Chapman willen buiten spelen. Moeder is echter onvermurwbaar: blijf maar binnen. Vanuit haar bedompte keuken kijkt ze naar buiten, de verte in. Maar radioactiviteit kun je niet zien. Het is lastig, onmogelijk misschien, om haar kroost in deze omgeving te beschermen, zo realiseert ze zich. Nee, Dawn en haar kinderen wonen niet in Tjernobyl of Fukushima, maar ‘gewoon’ in St. Louis, in het hart van de Verenigde Staten. Een plek waar een doodgewone huismoeder (noodgedwongen) kan uitgroeien tot een zeer effectieve activist.

In 1942 besloot de Amerikaanse regering om er, in het diepste geheim, de atoombommen te gaan ontwikkelen, die later hun weg zouden vinden naar de Japanse steden Hiroshima en Nagasaki. Aan afval dacht niemand. Dat dumpten ze gewoon aan de noordzijde van de stad. 75 Jaar later is de omgeving een Atomic Homefront (96 min.) geworden, een soort horrorvariant op ons eigen Groningen, het slagveld van de Nederlandse gaswinning. Met de bijbehorende persoonlijke tragedies, bureaucratische onverschilligheid en – als onvermijdelijk gevolg daarvan – empowerment van enkele betrokken burgers.

Tijdens een informatiebijeenkomst wil één van deze bewoners van de medewerkers van het Amerikaanse milieu-agentschap EPA weten of zij hier misschien zouden willen wonen. ‘Ik zou daar geen problemen mee hebben’, luidt het verplichte antwoord van de voorzitter van de bijeenkomst. Hoon valt haar ten deel. Een vrouw staat op en vraagt het woord. ‘Ik heb iets te zeggen. Ik ben geboren in Spanish Village. Ik heb mijn dochter zien sterven aan een hersentumor. Ik heb nog drie andere kinderen ziek thuis. En jij wilt hier leven?’ Ze kijkt de vrouw op het podium nog eens diep in de ogen. ‘Wil jij écht hier leven? Want ik kan het lichamelijk niet aan om nog een kind te begraven.’

Deze observerende documentaire van Rebecca Cammisa volgt gewone mensen zoals deze radeloze moeder en Dawn Chapman, die zich niet langer (willen) laten vermalen door de molens van het systeem. Ze vormen actiegroepen met nuchtere namen als Coldwater Creek – Just The Facts Please en Just Moms STL. En nemen plaats in sfeerloze zaaltjes met ongemakkelijke stoelen, beroerde koffie en systeemplafonds. Tegenover op zichzelf goedwillende functionarissen, die ook weinig kunnen uitrichten (en natuurlijk ook niet verantwoordelijk zijn voor de ellende die ooit, in de hitte van de Tweede Wereldoorlog, is veroorzaakt). De navolgende woede en onmacht laten zich raden.

Slikken of stikken? Concreet: strijden of verhuizen? Of beide? Het beurtelings wanhopig, hoopvol en woedend stemmende Atomic Homefront stelt elementaire vragen over leven op gevaarlijk terrein. Met een vertrouwd aanvoelende cast van strijdvaardige slachtoffers, Oostindisch-doven, klokkenluiders, meel in de mond-praters, vakbondstypes en goede bedoelers vertelt Cammisa zonder fratsen het universele verhaal van nietige mensen tegenover een apparaat met een al te grijs gelaat. Na alweer een teleurstellend bericht trekt Dawn Chapman boos een sombere conclusie: ‘Beleefde mensen worden vergiftigd.’ Even later heeft ze zichzelf hervonden en alweer een boodschap voor andere bezorgde moeders: ‘Superman gaat niet komen. Soms moet je je eigen superheld zijn.’