
Het moest een soort All Access Areas-pas worden. Een ongefilterde blik achter de schermen bij de Amerikaanse tournee van The Rolling Stones in 1972, waarbij de Britse rockband z’n nieuwe dubbelalbum Exile On Main Street ging promoten. Het eindresultaat bleek echter zo 18+ dat Mick Jagger en consorten het toch maar niet met de wereld wilden delen.
En dat was weer tegen het zere been van Robert Frank, de maker van Cocksucker Blues (95 min.). De Zwitsers-Amerikaanse fotograaf, die eerder het artwork voor de veel geprezen dubbelaar had gemaakt, verzette zich met hand en tand. The Stones hadden hem zelf gevraagd. En hij had precies geleverd wat er was afgesproken: een ruige direct cinema-film over het leven ‘on the road’. Een soort ‘flies on the wall’-docu, afwisselend in zwartwit en kleur, waarvoor Mick en alleman een camera ter hand mocht nemen, om ‘slices of tour life’ te vangen.
Enkele jaren eerder waren The Stones ook al het onderwerp geweest van een observerende documentaire, Gimme Shelter (1970). Dat was de band uiteindelijk niet al te best bekomen. In deze klassieke popdocu van de gebroeders Maysles en Charlotte Zwerin was te zien hoe Hells Angels een concertganger om het leven brachten tijdens het Stones-concert op het Altamont-festival – en hoe Mick Jagger dat huiveringwekkende tafereel voor het eerst terugzag in de montageruimte. ‘Altamont’ werd een dramatisch uitroepteken achter de jaren zestig.
Toch was dat voor de band blijkbaar geen beletsel om opnieuw een cameraploeg – behalve Frank was ook z’n protegé Daniel Seymour van de partij – toe te laten bij hun terugkeer naar de Verenigde Staten. Voor wat een typische tourfilm over ‘the greatest rock & roll band on earth, voor het eerst voorzien van dat overbekende tonglogo, zou worden. Live-uitvoeringen van Brown Sugar, Midnight Rambler, Street Fighting Man en een mash-up van Uptight en (I Can’t Get No) Satisfaction met Stevie Wonder, vermengd met alle mogelijke ongein.
Met hedendaagse ogen zie je dan – op z’n best – jochies, kwajongens, doerakken, die zich te buiten gaan aan alles wat God verboden heeft – en de Duivel hen blijkbaar heeft opgedragen. Een neukpartij in het tourvliegtuig. De televisie die gitarist Keith Richards met saxofonist Bobby Keys uit een hotelraam kiepert. Een jonge groupie die een heroïnespuit zet. De verplichte spelletjes biljart en kaart onderweg. Vluchtige ontmoetingen met kunstenaar Andy Warhol, schrijver Truman Capote en zangeres Tina Turner. En Jagger die een mespuntje coke snuift.
Het is de leegte van het rock & roll-bestaan, in al z’n decadentie, lamlendigheid en hedonisme vereeuwigd voor het nageslacht. Rommelig, ranzig en op z’n eigen manier ook weer saai en routinematig. On the road to nowhere, zoiets. Door Robert Frank tamelijk chaotisch vastgelegd en voorzien van een collageachtige geluidstrack. Waarbij de focus net zo goed ligt op de entourage van The Rolling Stones als op de bandleden zelf, die alle actie meestal eerder bezien – of van een soundtrack voorzien – dan er voluit in participeren.
Mick Jagger en de zijnen zaten nochtans niet te wachten op zo’n ruige registratie van hun tournee en schakelden de rechter in. Na een rechtsgang van ruim vier jaar werd in 1977 bepaald dat Cocksucker Blues voortaan slechts enkele malen per jaar mocht worden vertoond, in het kader van een soort retrospectief van Robert Frank en liefst ook in zijn aanwezigheid. Intussen groeide de morsige documentaire in de beleving van veel rockfans uit tot een cultfilm, een ultieme uiting van – maakt uit duizenden herkenbaar handgebaar – rock & roll.