Imago

Triptyque Films / Need Productions

Met open armen wordt filmmaker Déni Oumar Pitsaev ontvangen in de Pankisivallei in Georgië. Over de grens ligt Tsjetsjenië, de Russische republiek waar hij ooit is geboren en nu niet meer welkom is. Terwijl veel landgenoten, waaronder ook familieleden, tijdens de Tsjetsjeense oorlogen van eind twintigste eeuw over de grens naar Georgië vluchtten, vertrok Déni als kind met zijn moeder naar Frankrijk. Nu heeft zij een stuk grond voor hem gekocht in Pankisi, zodat hij daar alsnog tussen z’n eigen mensen kan gaan leven.

Kalm probeert de beminnelijke Déni in de persoonlijke film Imago (109 min.) weer vertrouwd te raken met zijn familie en andere Tsjetsjenen ter plaatse en neemt hij de bijzonder fraaie omgeving in zich op. Kan de inmiddels bijna veertigjarige banneling hier een volwassen versie van de boomhut bouwen, waarover hij als kind fantaseerde? En ziet hij überhaupt een toekomst voor zichzelf, in een rurale omgeving waar traditie en de islam nog altijd alomtegenwoordig zijn en man en vrouw gebonden aan strakke rolpatronen?

Hij wordt bijvoorbeeld continu bestookt met één en dezelfde vraag: wanneer gaat ie nu eindelijk eens trouwen? Voordat Déni kan doorgaan voor een klassieke Tsjetsjeense man heeft hij echter nog een lange weg te gaan. Tijdens het voetballen kijkt hij vooral toe. Bij een optrekstang geneert ie zich over z’n eigen verrichtingen. En een pistool, om eens lekker mee te schieten, boezemt hem vooral angst in. Nee, met hem winnen ze de oorlog niet. Blijft hij te midden van z’n eigen mensen dus niet gewoon een vreemde?

Zijn moeder Khalimat Pitsaeva komt vanuit Brussel ook nog even op bezoek. En zelfs zijn vader Vakha Magomadov, waarvan hij vervreemd is geraakt en die hij al acht jaar niet heeft gezien, komt poolshoogte nemen met zijn tweede vrouw Malika Abdulaeva en hun zoons Pamzan en Mokhammed. Ook hij is van mening dat zijn zoon nu eindelijk z’n verantwoordelijkheid moet nemen voor ‘de continuering van de clan’. Déni heeft intussen ook nog een appeltje met hem te schillen over zijn rol tijdens de oorlog.

Tijdens die confrontatie borrelen de emoties die in Imago, op het filmfestival van Cannes uitgeroepen tot beste documentaire, tot dan toe onderhuids hebben gesluimerd even op. En net zo snel als de gemoederen verhit zijn geraakt, koelen die ook weer af in deze subtiele en omfloerste film, waarin veel wordt gezegd zonder dat ’t wordt uitgesproken – en ook de kijker dus wordt uitgedaagd om tussen de regels door te lezen.

Mohammed & Paul – Once Upon A Time In Tangier

Dieptescherpte

De twee tegenpolen vormden een onwaarschijnlijk duo. De gevierde Amerikaanse beatnik-schrijver Paul Bowles (The Sheltering Sky) en de eenvoudige Marokkaanse straatjongen Mohammed Mrabet. Ze ontmoetten elkaar in de jaren zestig te Tanger, destijds een vrijhaven voor westerse schrijvers en kunstenaars. Bowles begon daar de verhalen die Mrabet zo zwierig vertelde vast te leggen op papier. Zo maakte hij van de Marokkaanse visserszoon de eerste analfabeet met veertien boeken op zijn naam.

Voor de Marokkaans-Nederlandse documentairemaker Nordin Lasfar, in Amsterdam opgegroeid in ‘een huis zonder boeken’, veranderden die boeken zijn leven. Net als andere Bowles-adepten ondernam hij als jongeling de reis naar Tanger, om zijn favoriete auteur met een bezoek te vereren. Lasfar leerde toen tevens Mohammed Mrabet kennen, die hij nu voor de documentaire Mohammed & Paul – Once Upon A Time In Tangier (93 min.) opnieuw opzoekt in een kamer vol cassettebandjes met verhalen.

En de oude verteller kan ook nog altijd gewoon uit zijn hoofd putten. Zijn magisch-realistische verhalen zijn voor deze film bovendien met behulp van AI vertaald naar zinnenprikkelende beelden. Van een sprekende vis van wel 150 kilo tot een kolossale watermeloen met een deur erin. ‘Of zijn verhalen waar zijn’, vraagt Lasfar hem onderweg. ‘Wie erin wil geloven, zal erin geloven’, antwoordt de verteller. ‘En wie dat niet doet, zal worden meegenomen door de wind.’ Waarna hij demonstratief zijn handen afklopt.

De vriendschap van Mrabet en Bowles kon floreren op de grens van twee culturen: de traditionele westerse literatuur versus de mondelinge Marokkaanse traditie. De Amerikaanse schrijver kon zich daarmee volzuigen, terwijl de jongen uit Tanger via hem de rest van de wereld kon bereiken. Tegelijkertijd had hun verhouding onmiskenbaar een koloniaal karakter. ‘Hij hield niet van Marokko of Marokkaanse mensen’, vertelt de plaatselijke café-eigenaar Karim Ghailam over Bowles. ‘Hij hield alleen van zichzelf.’

Paul Bowles noemde Mohammed Mrabet zelfs eens ‘the evil one’. En die heeft zelf ook zo z’n grieven, blijkt als Lasfars film vordert. ‘Die westerling ontwikkelde zich tot mijn grootste vijand’, zegt hij bitter. Bowles zou zijn verhalen hebben gestolen en nooit royalty’s aan hem hebben betaald. Andere leden van de kunstenaarskolonie in Tanger weerspreken dit en betitelen Mrabet als onbetrouwbaar. En dat verbinden ze meteen aan de cultuur waaruit hij voortkomt. Die zou van leugens en fantasie aan elkaar hangen.

Geduldig pelt Nordin Lasfar de gecompliceerde relatie tussen Bowles en Mrabet af, schetst zo de botsende werelden waarvan zij een representant zijn en belicht ook de schrijnende ongelijkheid die daarbij voortdurend een rol speelt. Één vraag hangt intussen voortdurend boven de markt: van wie zijn die verhalen eigenlijk? ‘Wat betekent ’t als een stem gehoord wordt, maar via de pen van een ander?’ vraagt Lasfar zich hardop af. ‘Wat betekent ’t als je niet gehoord wordt zonder de pen van de ander?’

Être Noir À L’Opéra

Arte

Met het Manifeste De La Question Raciale A L’Opéra National De Paris gooien vierhonderd medewerkers van de Opéra van Parijs in het najaar van 2020 de knuppel in het hoenderhok: het prestigieuze gezelschap moet nu eindelijk eens inclusiever worden. De ondertekenaars bepleiten het afschaffen van praktijken die voortkomen uit kolonialisme en/of slavernij. Geen ‘blackface’ of ‘yellowface’ dus meer. En een divers repertoire en materiaal, zoals make-up en maillots, dat is aangepast aan de huidskleur van de artiesten. Het moet, kortom, afgelopen zijn met ballet als een typisch witte kunstvorm.

Ook de 23-jarige danser Guillaume Diop zet zijn handtekening. Drie jaar later wordt hij gekozen tot étoile, de eerste zwarte sterdanser van L’Opéra. ‘Als je zwart en Aziatisch bent, heb je te maken met positieve discriminatie’, vertelt hij in Être Noir À L’Opéra (52 min.), de film die Virginie Plaut en Youcef Khemane maakten over het delicate proces dat in de afgelopen jaren binnen het door en door witte instituut is ingezet. ‘Elke keer als je iets bereikt, vraag je je af of het daardoor komt. Daarom heb ik me kapot gewerkt, want ik wilde niet dat mensen zeggen: je hebt dat alleen bereikt omdat je zwart bent.’

Sulivan Loiseau, die later in de documentaire wordt geïntroduceerd als hoofdpersoon, herkent dat gevoel. De contrabassiste uit Martinique is vooralsnog veroordeeld tot een volledig witte orkestbak, waarin ze samen met haar collega’s de voorstelling De Notenkraker instudeert. Ook op het conservatorium was ze al de eerste zwarte vrouw. Ze doet er laconiek over. Klassieke muziek is nu eenmaal de muziek van witte Europeanen, legt Sulivan uit aan een toetseniste van kleur, met wie ze thuis muziek opneemt. ‘Dus is het raar dat er meer witten zijn? Niet per se.’ Soms wil je echter onder mensen zijn die je niets hoeft uit te leggen over racisme of discriminatie.

Binnen de ‘adviescommissie diversiteit’ wordt intussen besproken wat er en wel niet kan binnen die inclusieve realiteit, waarin oude zekerheden ruimte moeten maken voor nieuwe uitgangspunten en niet alleen de dansers op hun tenen lopen. Deze film, die evenveel onwennige gesprekken en discussies als zorgvuldig gearrangeerde balletscènes bevat, doet in dat verband enigszins denken aan White Balls On Walls, de documentaire van Sarah Vos over de herijking van het Stedelijk Museum Amsterdam. Verandering komt nu eenmaal nooit zonder strijd. Tegelijkertijd blijft ook gewoon gelden: geen geluk zonder schoonheid.

The Dancing Boys Of Afghanistan

PBS

Dastager, een voormalige commandant van de Moedjahedien uit de Noord-Afghaanse stad Takhar, windt er geen doekjes om in de openingsscène van The Dancing Boys Of Afghanistan (52 min.): hij gaat een jongen ophalen die aantrekkelijk is en ‘goed kan dansen’. Ga je dan de nacht met hem doorbrengen? wil Najibullah Quraishi weten. ‘Natuurlijk’ antwoordt Dasager zonder enige vorm van schaamte. Even later verwelkomt hij de elfjarige Shafiq in zijn auto en kan deze unheimische documentaire uit 2010 definitief beginnen.

Quraishi onderzoekt daarin een oude Afghaanse traditie die weer in zwang is geraakt via rijke zakenlieden en legerleiders: ‘Bacha Bazi’. Vrij vertaald: kinderspel. Arme jongens worden ingezet als substituut voor vrouwen, die in Afghanistan veelal veroordeeld blijven tot een boerka en nauwelijks toegankelijk zijn voor het andere geslacht. Hun vervangers worden met glitterkleding, een sluier en belletjes overdadig uitgedost en moeten daarna op feesten optreden voor een publiek van verrukte mannen. En jongens die niet kunnen dansen, zegt een pooier bijgenaamd ‘De Duitser’ erbij, zijn vast geschikt voor andere dingen. ‘Voor sodomie en andere seksuele activiteiten’, bijvoorbeeld.

Najibullah Quraishi opereert onder een dekmantel. Hij heeft Dastager, een gelovig man met vrouw en kinderen, wijsgemaakt dat hij een film maakt over ‘Bacha Bazi’ in Europa en daarbij ook wil laten zien hoe de traditie in ere wordt gehouden in Afghanistan. Via Dastager ontmoet de journalist vervolgens een netwerk van mannen, voor wie het hebben van één of meerdere jongens een teken van macht en welvaart is. En als hun vrouw akkoord gaat – in het uitzonderlijk geval dat die überhaupt om haar mening wordt gevraagd – kunnen ze zulke ‘dansers’ zelfs gewoon in huis nemen. Tot hun achttiende, welteverstaan. Dan verliezen ze namelijk hun seksuele aantrekkingskracht.

Sommige jongens in deze alarmerende film, die door verteller Juliet Stevenson op straffe toon wordt ingekaderd, fantaseren er openlijk over dat zij dan zelf eigenaar van een aantal dansers willen worden. Van slachtoffer zouden zij zo dader worden. In een systeem dat weliswaar illegaal is in Afghanistan, maar in bepaalde regio’s helemaal geen taboe lijkt te zijn. Wat wij met westerse ogen beoordelen als weerzinwekkende kinderprostitutie en mensenhandel, wordt daar klaarblijkelijk beschouwd als een geaccepteerde vorm van (homo?)seksuele dienstverlening, waarbij de ouders van de minderjarige jongens onwetend worden gehouden of zelf een oogje dichtknijpen.

Dastager lijkt zich in elk geval van geen kwaad bewust. Glunderend pocht de autohandelaar, vliegerverkoper en pederast dat ie toch al zeker zo’n twee- tot drieduizend jongens heeft gehad. En van tevoren en naderhand mochten ze dan dansen. Als een vogel in een kooitje, zo vrij.

Wij & Zij

EO

‘Mensen praten over wij en zij’, constateert filmmaakster Klaartje Quirijns bij de start van deze film, terwijl op de achtergrond uitspraken van PVV-leider Geert Wilders klinken. ‘Waarom willen mensen bij een groep horen?’ vraagt ze zich af. ‘Waarom willen ze zich afscheiden van de ander?’ Ze gaat hiervoor te rade bij de Marokkaans-Nederlandse psychiater Zohra Acherrat. Quirijns sluit bijvoorbeeld aan bij een gesprek dat zij heeft met de Marokkaanse jongen Ayoub. Samen met z’n moeder vertelt de jongen, die niet herkenbaar in beeld wil, hoe hij vanaf de allereerste dag werd buitengesloten op school.

De situatie is exemplarisch voor het onderwerp dat Quirijns in Wij & Zij (50 min.) wil aankaarten: hoe groepsdenken kan leiden tot uitsluiting. Bij aanvang vraagt ze zich nog even af of zij, wit en geprivilegieerd, dit verhaal wel mag vertellen. Als die twijfel is weggenomen door haar gesprekspartner, kind van Marokkaanse gastarbeiders, vertrekken de twee naar het Rijksmuseum in Amsterdam. ‘Kunnen we iets van onszelf begrijpen door naar het verleden te kijken?’ werpt Klaartje Quirijns dan op. Zien zij, ondanks die verschillende achtergronden, hetzelfde in de kunstwerken?

Quirijns heeft dan al enkele lastig te volgen denkstappen gezet, die het doorgronden van deze film niet vergemakkelijken. Want waarom ze nu juist bij Zohra terecht is gekomen, wat hun gezamenlijke geschiedenis is en hoe een bezoek aan het museum, en later ook aan een door Acherrat uitgekozen dans- en muziekvoorstelling, precies bijdraagt aan het uitdiepen van het thema blijft enigszins ongewis. Die gedachtegang valt onderweg wel min of meer te bedenken, maar had explicieter benoemd mogen worden – ook om de urgentie van de gemaakte keuzes te kunnen communiceren.

Los daarvan neemt Wij & Zij wel erg veel tijd voor wat in wezen niet heel veel meer is dan een, smaakvol aangekleed, tweegesprek. Tussen twee vrouwen die tegelijkertijd uit hetzelfde land en heel verschillende werelden afkomstig zijn. Dat onderzoeken van elkaar, en daarmee ook van zichzelf, levert zowel interessante inzichten als gemeenplaatsen op en is uiteindelijk toch wat weinig om de aandacht voor de volle vijftig minuten vast te houden – ook al lijkt Quirijns’ startvraag in het hedendaagse Nederland urgenter dan ooit en doet die nadenken over onze toekomst, van wij én zij.

Smoke Sauna Sisterhood

Vedette Film

Het is er te klein, donker en vooral te heet om te filmen, waarschuwen collega’s Anna Hints. En hoe krijg je de vrouwen zo op hun gemak dat ze zich niet belemmerd voelen door jou en je cameraploeg? De Estse documentairemaakster is echter vastbesloten: ze wil haar debuutfilm situeren in een rooksauna, waar vrouwen elkaar ontmoeten, verzorgen en aanhoren.

Toen ze elf jaar oud was, overleed haar grootvader, vertelde Hints onlangs in dit interview. Samen met haar oma, tante en nicht ging ze toen naar een rooksauna. Grootmoeder deelde daar dat hij haar jarenlang had bedrogen met een ander. Ze gooide al haar pijn en verdriet eruit, sloot vervolgens vrede met haar overleden echtgenoot en was toen in staat om hem waardig naar zijn laatste rustplaats te begeleiden.

In een sauna, stelde de jonge Anna Hints vast, kun je dus niet alleen het vuil van je lichaam wassen, maar ook je ziel reinigen. Dat is meteen ook het uitgangspunt voor Smoke Sauna Sisterhood (88 min.). De film, waarmee ze begin 2023 een regieprijs won op het Amerikaanse Sundance Film Festival, verbeeldt en verklankt op zinnenprikkelende wijze de rooksaunatraditie van Vana-Võromaa in het Zuidoosten van Estland.

In de beslotenheid van zo’n kleine sauna, ergens in de Estse natuur, kunnen de vrouwen hun diepste zielenroerselen met elkaar delen: (niet) aantrekkelijk zijn voor mannen, ziek worden, alleen blijven, verliefd blijken op een andere vrouw, ouders trotseren, abortussen ondergaan, seksueel geweld overleven, gaan scheiden en afscheid nemen van je kind. Ieder brengt zijn eigen verhaal mee, hoewel sommigen alleen luisteren en bekrachtigen.

Als zusters tonen ze zich aan elkaar. Naakt, kwetsbaar en bezweet brengen de vrouwen hun trauma’s onder woorden, in de hoop ze zo onschadelijk te maken. Hints en haar cameracrew zitten hen intussen ongelooflijk dicht op de huid, al blijven ze zelf verscholen in de duisternis. Rituelen spelen een essentiële rol. Net als bezwerende chants. ‘We zweten alle pijn uit,’ declameren ze bijvoorbeeld, steeds luider. ‘We zweten alle angst uit.’

Tussendoor lopen de vrouwen door de sneeuw naar een wak in een nabijgelegen meertje, waarin ze een ijskoude duik nemen. Of ze genieten juist van de voorjaarszon en zingen bloot, liggend in het gras, ontspannen een lied. Ze vormen een zusterschap – in werkelijkheid overigens bestaande uit zo’n 25 vrouwen, gefilmd in vijf verschillende sauna’s – dat door deze knap gemaakte, bijzonder sfeervolle en zeer intieme documentaire nog eens wordt geheiligd.

Dande Di Aruba

Vincent Ras en leerling / Memphis Film

Elke zin is een variant op die ene: ‘Oh Dande, we zijn bij je deur aangekomen’. En als de voorzanger die vol enthousiasme inzet, op dat ene vaste deuntje, antwoordt zijn gehoor steevast met: ‘Ay Nobe.’ Gelukkig nieuwjaar! Het is een typisch Arubaanse traditie. Rond de jaarwisseling trekken Dande-zangers met hun tambú, een traditionele trommel, en enkele muzikale metgezellen van huis naar huis om het oude jaar af te sluiten en een nieuw jaar in te luiden.

Regisseur Cindy Kerseborn leidt deze documentaire over de Dande-traditie zelf in. In 2018 heeft ze de laatste opnamen gemaakt voor Dande Di Aruba (55 min.). Ze kon de film zelf echter niet meer voltooien. Kerseborn overleed in 2019 en moest het project daarom doorgeven aan een collega. Samen met editor Jelle Redeker heeft Sherman de Jesus de docu nu voor haar afgerond. Zij hebben geprobeerd om er ‘een echte Cindy Kerseborn-film’ van te maken.

Centrale figuur is de negentigjarige zanger Vicente Ras. Hij heeft de Dande-liederen geleerd van zijn vader en speelt ook op diens tambú. Ras is er kien op om de traditie te behouden, in zijn oorspronkelijk vorm bovendien. Van muzikale vernieuwing, zoals die bij jongere Dande-vertolkers in deze film is te beluisteren, moet hij eigenlijk weinig hebben. En net als veel oudgedienden vindt hij dat de Dande toch echt een mannenzaak is. ‘Ik laat mijn vrouw geen Dande zingen bij mensen thuis’, zegt hij ferm. ‘Ben je gek?’

Dat thema – kan een cultuur zich vernieuwen zonder zijn ziel kwijt te raken? – loopt als een rode draad door dit warmbloedige muzikale portret van Aruba, een ode aan de onverwoestbare Dande. Die wordt nog altijd letterlijk bij de eilanders thuis bezorgd en zorgt daar dan voor een swingende start van het nieuwe jaar. Het gemeenschapsgevoel op het Antilliaanse eiland wordt er ook door versterkt. De lokale linguïst Ramon Todd Dandaré wil de Dande zelfs op de werelderfgoedlijst laten zetten.