Live Aid At 40: When Rock ‘N’ Roll Took On The World

BBC

Je kunt er de klok op gelijkzetten: deze zomer is het veertig jaar geleden dat Live Aid, het grootste benefietconcert aller tijden, plaatsvond. En dus volgt de verplichte publieksdocu, die natuurlijk gevoelens van nostalgie oproept, meer dan genoeg bekende koppen bevat en ook nog eens aandacht vraagt voor de goede zaak. Thomas Pollard serveert het verhaal uit in vier hapklare brokken van dik veertig minuten, die samen de complete geschiedenis omvatten van Live Aid At 40: When Rock ‘N’ Roll Took On The World (168 min.).

Die begint als Bob Geldof, zanger van de Britse band The Boomtown Rats, in oktober 1984 op televisie beelden van de ontzaglijke hongersnood in Ethiopië ziet. Hij benadert een aantal muzikale vrinden en neemt op 25 november een single met hen op, die niet alleen goed voor de wereld maar ook voor hun eigen carrières zal blijken te zijn: Do They Know It’s Christmas? van de gelegenheidsgroep Band Aid. Een geheide kersthit, realiseert ook George Michael zich al tijdens de opnames. Daar gáát de beoogde eerste nummer 1-notering voor zijn eigen groep Wham! met de single Last Christmas (die inderdaad nog veertig jaar zal moeten wachten op de eerste plek in de hitlijsten).

Geldof heeft ook de toppositie toebedeeld gekregen in deze miniserie. Hij wordt terzijde gestaan door popgrootheden zoals Bono (U2), Brian May en Roger Taylor (Queen), Pete Townshend (The Who), Sting, Midge Ure (Ultravox), Gary Kemp (Spandau Ballet), Nile Rodgers (Chic) en Patti Labelle. Zij blikken terug op hoe de Britse benefietsingle, in aflevering 2, een Amerikaans vervolg krijgt: We Are The World van USA For Africa, een hit die relatief weinig aandacht krijgt in deze serie en vooral met archiefbeelden en oude interviews wordt afgehandeld. Niet vreemd: een jaar geleden verscheen een aparte documentaire over de totstandkoming van deze hit: The Greatest Night In Pop (2024).

‘Saint Bob’ is intussen zelf naar Addis Abeba gevlogen om ter plaatse de schade op te nemen. Zijn boodschap is vervolgens even oprecht als eenvoudig: ‘Give us your fucking money!’ Daarna besteedt deze serie aandacht aan Live Aid zelf, ‘het Woodstock van deze generatie’ dat in slechts vijf weken uit elkaar wordt gestampt. Op zaterdag 13 juli 1985 treedt een sterrenparade aan in Londen en Philadelphia, met onder andere Status Quo, Queen, David Bowie, Madonna, Paul McCartney, Led Zeppelin en Phil Collins (die als enige, door een strak geplande vliegreis, zowel in Engeland als de VS optreedt). Zij zijn in totaal goed voor zestien uur live-televisie, uitgezonden in meer dan 150 landen.

Ieder heeft zo zijn eigen herinneringen aan die gedenkwaardige dag. Bono kan het befaamde U2-optreden bijvoorbeeld nog altijd niet aanzien vanwege zijn eigen ‘bad hair day’. In het bijzonder: z’n matje. De andere bandleden konden hem destijds overigens wel schieten: doordat Bono het publiek was ingegaan en zo het optreden had vertraagd, konden ze hun grootste hit Pride (In The Name Of Love) niet spelen. En The Who blijkt niet geheel spontaan weer bij elkaar te zijn gekomen voor Live Aid. Geldof kondigde hen gewoon aan in een persverklaring. Pure chantage, aldus gitarist Pete Townshend. Of zoals zanger Roger Daltrey ’t op z’n Godfathers verwoordt: ‘an offer we couldn’t refuse’.

Twintig jaar later moet overigens ook Geldof zelf gedwongen worden, om in acht afzonderlijke landen Live 8-concerten (2005) te organiseren, onderwerp van de slotaflevering van deze miniserie. Thomas Pollard vergeet intussen niet om ook de achtergronden van de benefietacties te schetsen. Hij spreekt Afrikaanse leiders, westerse politici én de Ethiopische boer Woldu Menameno. Zijn dochtertje Birhan, dat destijds een wisse hongerdood tegemoet leek te gaan, werd het gezicht van de ramp. Als door een wonder ontsnapte zij echter aan Magere Hein. Ze zit nu naast haar vader, een vrouw van in de veertig die ‘t nog altijd moeilijk vindt om beelden van zichzelf te bekijken.

Die onuitwisbare beelden en de navolgende ideële acties vormden tevens de start van het leven als popactivist van Bob Geldof en Bono. Samen en los van elkaar krijgen ze toegang tot de beslissers van deze wereld en worden ze ook zelf een kracht voor het goede om rekening mee te houden. Ze zijn daarbij meteen ontzettend goede vrienden geworden, vertelt Geldof. ‘Hij wil de wereld een enorme knuffel geven, terwijl ik er soms gewoon flink op los wil slaan.’ Als de ‘good cop’ en ‘bad cop’ van de popmuziek hebben ze zo de aanzet gegeven tot een hernieuwd activisme binnen de muziekwereld, met Live Aid als meesterzet.

Celtics City

HBO Max

F**k The Celtics, heet de vijfde aflevering van deze negendelige docuserie van Lauren Stowell over het succesvolste basketbalteam uit de NBA-historie. De Boston Celtics zijn in de zomer van 2024 voor de achttiende keer Amerikaans kampioen geworden. Of zoals ze ‘t in de Verenigde Staten zeggen: wereldkampioen.

De epische reeks Celtics City (540 min.) gaat terug naar het begin: de start van de National Basketball Association. Basketbal geldt dan als een B-sport, veel minder populair dan bijvoorbeeld honkbal of ijshockey. Vanaf begin jaren vijftig meldt de sterrenploeg van coach Arnold ‘Red’ Auerbach (die vanaf 1969 directeur zal worden, een functie die hij tot aan zijn dood in 2006 zal bekleden) zich als één van de grote teams van het Amerikaanse basketbal. De Celtics-dynastie dient zich aan.

Basketbal is dan nog vooral een witte sport. De Celtics hebben in ‘point guard’ Bob Cousy een aansprekend boegbeeld. Pas als de zwarte ‘center’ Bill Russell zich bij het team voegt, vallen de puzzelstukjes echter in elkaar. Vanaf 1958 winnen ze acht keer achter elkaar de landstitel (herstel: wereldtitel). Aan het eind van zijn carrière leidt Russell, als eerste zwarte coach in de NBA-historie, zijn team ook nog naar twee kampioenschappen. In totaal wint hij er elf, in slechts dertien jaar.

Russell manifesteert zich ook nadrukkelijk binnen de burgerrechtenbeweging. De verhoudingen tussen zwart en wit lopen sowieso als een rode draad door deze serie. Want Boston is een gesegregeerde stad en heeft bepaald geen goede reputatie onder zwarte Amerikanen. Dat wordt in de jaren tachtig nog eens bevestigd door de rivaliteit tussen Earvin ‘Magic’ Johnson van The Los Angeles Lakers, de hoop van zwart Amerika, en de ‘great white hope’ Larry Bird, de sterspeler van Boston.

‘Fuck The Celtics’, verwoordt Laker James Worthy dan een sentiment dat breed wordt gevoeld in de Amerikaanse basketbalwereld. The Celtics zijn een gehaat wit team geworden, in een league die inmiddels grotendeels zwart is. Ooit was dat wel anders: Auerbach selecteerde met Chuck Cooper de eerste zwarte speler en stelde ook als eerste een geheel zwart line-up op, in een tijd dat veel teams nog een zwartenquotum hanteerden. Die baanbrekende keuzes zijn naar de achtergrond verdreven.

En als de succesploeg rond Larry Bird met pensioen gaat, komt de klad erin bij The Celtics. Het lijkt zelfs alsof er een vloek rust op de kampioenen uit Boston, die hun beoogde vaandeldragers Len Bias en Reggie Lewis vroegtijdig kwijtraken, afscheid moeten nemen van hun vaste thuisbasis The Boston Garden en sterspeler Paul Pierce lijken kwijt te raken na een steekpartij. Dan bereikt deze meeslepende serie zijn dieptepunt, waarna de wederopstanding van The Boston Celtics gestalte kan krijgen.

Lauren Stowell kan bij haar geschiedschrijving van de Amerikaanse sportdynastie terugvallen op bijzonder fraai archiefmateriaal en een keur aan Celtics-helden, waaronder Bob Cousy, Larry Bird en de huidige ster Jaylen Brown, allerlei basketbal-insiders en prominente ‘Bostonians’ zoals de leden van New Edition, nieuwspresentator Lawrence O’Donnell en popzanger Donnie Wahlberg (die met zijn groep New Kids On The Block nog een onofficieel Celtics-clublied Hangin’ Tough uitbracht). 

Met typisch Amerikaanse zwier en bravoure weet Stowell hun ‘Celtic Pride’ te pakken te krijgen. Een attitude die nog het best werd belichaamd door die onverwoestbare voorman Red Auerbach. ‘Als ik al die vlaggen zo zie’, wijst die naar de groene banieren in de thuishaven van de Celtics, die stuk voor stuk een kampioenschap representeren, ‘staan die voor mensen, zweet, werk en de prijs betalen voor de overwinning.’

Striking With Pride: United At The Coalface

SkyShowtime

Veertig jaar nadat een groep Londense LHBTIQ+-activisten een mijnwerkersstaking in Zuid-Wales begint te ondersteunen – en tien jaar nadat daarover de aanstekelijke speelfilm Pride is gemaakt – zet documentairemaker Ashley Francis-Roy in Striking With Pride: United At The Coalface (76 min.) opnieuw de schijnwerper op deze bijzondere alliantie. In het kader van een voorleesprogramma wordt het verhaal ditmaal aan een groep kinderen verteld door de bekende Welshe drag queen Tayce Szura-Radix.

Of ze nog weten wat een mijnwerker is? wil Tayce weten. De jongens en meisjes reageren enthousiast. Waarna de voorlezer begint aan de geschiedenis van de Welshe streek Dulais Valley. Het relaas wordt daarna al snel overgenomen door bewoners van deze hechte gemeenschap, waar iedereen in de jaren tachtig afhankelijk was van de plaatselijke mijn en er na een dag zwoegen onder de grond vaak een pint in de pub wachtte – en daarna nog wel één. Al was het mijnwerkersbestaan natuurlijk ook geen vetpot. Sterker: als er werd gestaakt om sluiting van de mijnen te voorkomen – ‘Coal not dole’ scandeerden ze dan – hadden de gezinnen helemaal geen inkomen en moest er geld worden ingezameld.

Er kwam dus hulp van een andere groep in de verdrukking in het Groot-Brittannië van de Conservatieve premier Margaret Thatcher. Tijdens Gay Prides begonnen homo’s en lesbiennes uit de hoofdstad, die op dat moment toch ook met openlijke homohaat en de AIDS-epidemie kampten, geld in te zamelen voor de stakers. Ze startten zelfs een eigen organisatie: Lesbians And Gays Support The Miners (LGSM). Dat was dan weer tegen het zere been van Thatcher, die de protesten tegen haar regering beschouwde als het werk van binnenlandse extremisten. ‘The Iron Lady’ dubde die ‘the enemy within’. Een andere docu over de mijnwerkersacties ontleent er z’n titel aan: Still The Enemy Within.

Terwijl deze geschiedenis zich ontvouwt in Striking With Pride, maakt Tayce voor luisterende kinderen steeds bruggetjes van het ene naar het volgende verhaalelement. Die vorm heeft geen enorme meerwaarde, maar zit de inhoud ook zeker niet in de weg. De nadruk blijft liggen op de bijzondere gebeurtenissen van halverwege de jaren tachtig, toen er zowaar een zielsverwantschap ontstond tussen gay-activisten en een kleine mijnwerkersgemeenschap in Wales. Niet dat ze daar oorspronkelijk nu zo homovriendelijk waren. Op z’n best werd er zorgvuldig over gezwegen. Toen ‘t erop aankwam moest er zelfs een muntje worden opgegooid of de leiders van LGSM wel welkom waren.

Eenmaal in direct contact, van mens tot mens, kon de afstand echter snel en gemakkelijk worden overbrugd. Ook plaatselijk begonnen er intussen mensen uit de kast te komen. Soms hadden ze zelfs al – saillant detail – ervaring met stiekeme seks in een mijnschacht. Zo ontstond wederzijds begrip en een gevoel van solidariteit. Samen tegen ‘the enemy at the top’, Margaret Thatcher. Want die voerde de druk op de stakers en hun families flink op. Totdat het water hen aan de lippen stond. Sommige mannen gingen dus toch maar weer aan het werk. Tot grote woede van hun lotgenoten, die niets meer wilden weten van deze ‘scabs’. Het leidde tot ernstig geweld tegen de stakingsbrekers.

Zulke incidenten blijven niet onbenoemd in deze typische Britse arbeidersfilm, maar krijgen ook niet de overhand. Uiteindelijk is ‘t een optimistische vertelling geworden over ‘twee gemeenschappen die verliefd werden’. Een onweerstaanbare docu over zelfrespect, erkenning en saamhorigheid.

Forced Out

SkyShowtime

In 1967 wordt homoseksualiteit in Groot-Brittannië gedecriminaliseerd. In het Britse leger zijn LHBTIQ+’ers echter nog steeds niet welkom. Als ze uit de kast komen, kunnen ze zomaar worden ontslagen. Ofwel: Forced Out (96 min.). Noodgedwongen leven ze dus een dubbelleven, verbergen hun seksuele geaardheid en moeten alle grappen over homo’s en lesbiennes maar zien te verduren.

Voor Craig Jones, die bijna twintig jaar in de Royal Navy dient, is zijn functie niet zomaar een baan, maar een manier van leven. Zijn leven. ‘Ik besefte toen niet dat ik de vrede en vrijheden verdedigde die mijzelf ontzegd zouden worden’, zegt de Britse soldaat, die tijdens ‘The Troubles’ in Noord-Ierland is gestationeerd, over de heksenjacht waarvan hij het slachtoffer wordt. ‘Simpelweg omdat ik homo was.’

Deze gedegen film van Luke Korzun Martin start met de ervaringsverhalen van kapelmeester Robert Ely en verpleegkundige Elaine Chambers, geïllustreerd met een reconstructie van wat hen is overkomen. Zij hebben hun persoonlijk leven jarenlang zorgvuldig afgeschermd en komen dan toch – waarschijnlijk omdat ze er door een ander bij zijn gelapt – op de radar bij de zogenaamde Special Investigation Branch.

Caroline Meagher weet uit eigen ervaring hoever deze militaire inlichtingendienst gaat om LHBTIQ+’ers te (laten) ‘outen’. Als oud-medewerker kent ze de kaartenbakken met potentiële verdachten, die in de gaten worden gehouden en onderzocht. Meagher heeft ongetwijfeld wel eens op haar eigen naam gezocht in het systeem. Want ja: het voormalige schaap in wolfskleren blijkt zelf ook lesbisch.

Ely en Chambers besluiten om in actie te komen na hun ontslag vanwege ‘onnatuurlijk gedrag’. De twee oud-militairen starten de belangenvereniging Rank Outsiders, waarmee ze het verbod op homoseksuelen in het Britse leger aanvechten voor het gerecht. Vanuit de politiek of legertop hebben ze geen steun te verwachten. Die blijven stug beweren dat gays het moreel van de troepen ondermijnen.

Deze documentaire, volledig verteld vanuit het perspectief van de gay-militairen en hun pleitbezorgers, reconstrueert de lange, pijnlijke campagne om de LHBTIQ+-ban, gestut met vooroordelen en homofobie (niveau: gevallen zeepje onder de douche), eindelijk van tafel te krijgen. Want deze oorlog – de ondertitel van deze stevige film spreekt van: their fight for pride – mogen ze beslist niet verliezen.

Polish Prayers

IDFA

Trots houden vier jonge mannen een spandoek omhoog. ‘Vandaag homoseksualiteit, morgen pedofilie’, staat erop. Met een tegendemonstratie proberen deze katholieke activisten de Poolse Pride in Warschau te verstoren. ‘Homoseksuele extremisten in Europa willen pedofilie legaliseren’, beweert een spreker die hun protest vocaal ondersteunt. ‘Homoseksuelen willen onbeperkte toegang tot kinderen. Daarom promoten ze seksuele voorlichting.’ Antek, de protagonist van Polish Prayers (83 min.), luistert goedkeurend toe. Hij heeft geen idee wat de toekomst nog in petto heeft voor hem.

De Poolse jongeling stamt uit een traditioneel katholiek milieu en is lid van een heus Broederschap van conservatieve mannen. Daar regeren ook nationalisme en homohaat. En dan ontdekt Antek in deze observerende film van Hana Nobis, gefilmd in de loop van ruim vier jaar, gaandeweg de liefde en begint de vrome christen aan alles te twijfelen waarvan hij voorheen altijd volledig overtuigd was. Is het bijvoorbeeld werkelijk nodig dat hij met seks wacht tot ná het huwelijk en dat er dan ook direct resultaat moet worden geboekt, in de vorm van een snel groeiende stoet nakomelingen?

Langzaam raakt Antek losgezongen van zijn mede-Broeders, die zulke waarden en normen blijven koesteren. Anteks opvallende metamorfose is door Nobis van zeer nabij geregistreerd en vervat in sfeervolle scènes. Aan de hand van zijn veranderende muzieksmaak wordt die ontwikkeling bovendien nog eens treffend geaccentueerd: van traditionele Poolse liederen, over soldaten van Maria en vuurspuwende draken die hen geen angst kunnen inboezemen bijvoorbeeld, via het kronkelige pad van pop en rap naar de brute metal van Celtic Frost en Slipknot.

Terwijl ze Anteks ontworteling inzichtelijk maakt via een chronologische aaneenschakeling van trefzekere, elementaire getitelde hoofdstukken, vangt Nobis tevens het (oer)conservatieve milieu waarvan hij al van jongs af aan deel uitmaakt en de vreemde wereld waarnaar hij zich, aan de hand van de liefde, begint te bewegen. Deze delicate film demonstreert intussen nog maar eens ten overvloede: wanneer er aan een cruciaal draadje wordt getrokken, kan zomaar het complete breiwerk van iemands overtuigingen loskomen.

George Wallace: Settin’ The Woods On Fire

PBS

‘Segregation now, segregation tomorrow, segregation forever!’ Met die controversiële slogan, uitgesproken tijdens zijn inauguratiespeech in 1963, nestelde gouverneur George Wallace (1919-1998) zich in Amerikaanse geschiedenisboeken. Op een zwartgerande bladzijde, dat wel. Als de verpersoonlijking van giftige ‘southern pride’.

Die malicieuze woorden waren echter niet zozeer de uiting van een diepgewortelde overtuiging als wel van een politieke keuze van de gouverneur van Alabama, één van de frontlinies in de strijd om burgerrechten voor zwarte Amerikanen. Wallace, die zijn publieke carrière was begonnen als een progressieve politicus, had een pact met de Duivel gesloten. Nadat hij ten onder was gegaan tijdens zijn eerste campagne om het gouverneurschap van de oerconservatieve zuidelijke staat, wist de rasopportunist één ding zeker: hij zou nooit meer ‘outniggered’ worden.

Alleen als spreekbuis van ‘Apartheid’ had Wallace politieke toekomst in Alabama. En daarmee zou hij in de jaren zestig zelfs een landelijke bekende politicus worden, een geduchte outsider bij presidentsverkiezingen. Totdat de loner Arthur Bremer tijdens een campagnebijeenkomst in 1972, voor het oog van de camera, vijf kogels in zijn lijf joeg. George Wallace raakte verlamd en was de rest van zijn leven veroordeeld tot een rolstoel. Hij zou er uiteindelijk een ander mens door worden. Een man die publiekelijk boete wilde doen voor zijn zonden.

Die persoonlijke ontwikkeling – van een positie als spreekbuis van de gewone werkeman via een langgerekte periode als Amerika’s opper-redneck tot een onverwachte remonte als bekeerling – wordt uitputtend, goed gedocumenteerd en afgewogen geboekstaafd in de biografie George Wallace: Settin’ The Woods On Fire (160 min.). Acteur Randy Quaid fungeert als de nuchtere verteller van Wallace’s tumultueuze levensverhaal. Zijn tweede vrouw, zoon George Jr., medewerkers en politieke mede- en tegenstanders zorgen voor de bijbehorende herinneringen. En Hank Williams levert het treffende titelnummer.

George Wallace oogt in deze gelauwerde postume biografie van Daniel McCabe en Paul Stekler uit 2000 toch eerst en vooral als een tragische figuur: een ontzettend begaafde politicus die ten prooi valt aan ongebreidelde machtshonger en daardoor zijn eigen idealen verkwanselt. Hij neemt zijn toevlucht tot de volksmennerspraktijken, die ook moeiteloos zijn te herkennen bij hedendaagse populisten. In wezen heeft elk volk, elk land, elk tijdsgewricht zijn eigen George Wallaces, mannen die feilloos herkennen waar het wringt en dat vervolgens, soms zelfs ondanks henzelf, zonder scrupules exploiteren.

Pride

Disney +

Vóór de Stonewall-rellen, die in 1969 de Amerikaanse LGBTQ-beweging zouden aanjagen, bestonden er natuurlijk ook al homoseksuelen en lesbiennes in de Verenigde Staten. En die leefden soms een beter leven dan je nu zou denken, betogen enkele sprekers in de eerste aflevering van de zesdelige serie Pride (247 min.). De films van Hal O’Neal van halverwege de twintigste eeuw, waarin halfnaakte mannen frank en vrij met elkaar lijken om te gaan, leveren het bijbehorende bewijsmateriaal.

Open konden ze daar natuurlijk niet over zijn. Homoseksualiteit moest met alle mogelijke middelen worden afgeschermd van de buitenwereld. Anders kon het slecht met je aflopen. Of met je directe omgeving. Dat wordt op een bijzonder pijnlijke manier duidelijk in diezelfde eerste episode, als de Democratische senator Lester Hunt in 1954 een einde aan zijn leven maakt. Zijn Republikeinse collega Joe McCarthy, de man ook achter de genadeloze heksenjacht op communisten, is erachter gekomen dat Hunts zoon is gearresteerd vanwege onzedelijke handelingen met een andere man.

Het is één van de ‘vergeten’ verhalen in deze oerdegelijke serie, de Amerikaanse tegenhanger van Michiel van Erps De Roze Revolutie, die de LGBTQ-emancipatiestrijd van de afgelopen eeuw belicht met centrale spelers en een karrenvracht aan fraai archiefmateriaal. Daarbij komen natuurlijk bekende thema’s aan de orde, zoals de epische strijd met religieus rechts over Proposition 6 (waarmee homo’s uit het onderwijs moesten worden geweerd), het verpletterende AIDS-drama in de jaren tachtig en de cultuuroorlog van de nineties die uiteindelijk zou uitmonden in het homohuwelijk.

Het interessantst wordt Pride evenwel als de reeks minder bekende afslagen neemt: de verhouding van LGBTQ-activisten tot de burgerrechtenbeweging, het ontstaan van de drag- en ballroomscene of de strubbelingen van lesbiennes met sommige feministen, die hen als een bedreiging zagen voor hun eigen imago, de zogenaamde Lavender Menace. Deze grote maatschappelijke verhalen worden gestut met kleine menselijke getuigenissen. Van homo’s, lesbiennes en transgenders die hun eigen persoonlijke strijd moesten voeren om te kunnen zijn wie ze altijd al waren of wilden zijn.

Bittere noodzaak, aldus de activistische comedian Robin Tyler, die de kast waar ze uit moest komen treffend omschrijft als ‘een verticale doodskist’. Pas daarna kon het leven echt beginnen. Trots.