Mijn Vader De Hasjkoning

Videoland

Will Falize’s vader Jan groeide op in de beruchte Venlose volkswijk Genooi. Van zijn vader, Wills opa, erfde hij de bijnaam De Pinda. Tijdens Carnaval ontmoette Jan Falize vervolgens Lisa Betje Weiss, een meisje van het plaatselijke woonwagenkamp met serieuze aspiraties als zangeres. De lefgozer vertelde haar meteen dat hij vóór zijn dertigste miljonair wilde zijn. Dat zou zowaar nog lukken ook. Want via de handel in bloemen en auto’s belandde Jan Pinda al snel in een nog veel lucratievere business: de smokkel van hasj en wiet.

Hij was vroeger bang voor die man, bekent Will Falize in de documentaire Mijn Vader De Hasjkoning (68 min.), die hij samen met Ruud Lenssen heeft gemaakt. ‘Je kunt geen leeuw in de bek kijken als je nog een welpje bent’, zegt hij daar nu over. Toen Will op zijn zestiende begon te spijbelen en rondhing in de coffeeshop, werd hij door zijn vader direct aan het werk gezet in z’n eigen bedrijf. Daarna ging het van kwaad tot erger met Will, die zich uiteindelijk slechts met heel veel moeite los heeft weten te maken van het drugscircuit.

Enkele decennia later toont hij zich een prima chroniqueur van het Venlose criminele milieu. Als sfeertekening is deze in twee delen geknipte film sowieso erg geslaagd. Met fraaie foto’s en videobeelden en de herinneringen van vader Jan, moeder Betje, Jans zus Beppie, zijn jeugdvrienden ‘Toeta’ en ‘Rooie Wiel’ en kleurrijke lokale figuren zoals kroegbaas Frankie, bodyguard ‘De Neus’, coffeeshophouder ‘Tony’ en smokkelaar ‘Teuntje’ schetst Will een levendig beeld van de plaatselijke drugshandel en de prominente rol die zijn eigen vader daarin speelde.

Daarbij kon het er soms stevig aan toegaan. Zo werd Jan Pinda bijvoorbeeld eens met grof geweld ontvoerd (vermoedelijk door een vriend, die hem zo ‘geen dolk, maar een zwaard’ in de rug zou hebben gestoken). Na die ijzingwekkende ervaring vertrouwde de hasjhandelaar volgens eigen zeggen niemand meer. Toch zou hij zich nog eens lelijk in de val laten lokken door de politie. ‘Gabbertje moest hangen’, aldus Jan zelf, die een flinke tijd moest gaan brommen en gedag kon zeggen tegen het fortuin dat hij had vergaard.

Hoewel Wills vader en zijn voormalige kornuiten sterke verhalen in overvloed hebben en van hun hart ook geen moordkuil maken, laat Mijn Vader De Hasjkoning, ingekleurd met de zwaar dooraderde songs van de Limburgse zanger Arno Adams, in eerste instantie de nodige vragen over de Falizes onbeantwoord. Een deel daarvan komt alsnog aan bod in de epiloog, waarin voor de meeste hoofd- en bijrolspelers de balans wordt opgemaakt en buitenstaanders voor zichzelf kunnen bepalen of een leven in de misdaad loont of niet.

Will Falize’s antwoord laat zich raden. Maar of zijn vader, ondanks alle schade en schande die hem ten deel zijn gevallen, nu werkelijk voor een ander bestaan zou kiezen?

Jimmy Carter: Rock & Roll President

Hij verliet het Witte Huis in 1980 met de staart tussen de benen, om plaats te maken voor zijn absolute tegenpool Ronald Reagan. Sinds die tijd heeft Jimmy Carter zich echter volledig gerehabiliteerd: als toponderhandelaar bij internationale conflicten. Als onvermoeibare motivator voor allerlei goede doelen, waarbij hij ook nooit schroomde om zelf de handen uit de mouwen te steken. En nu, inmiddels dik in de negentig, als pleitbezorger van dat ene ongeëvenaarde bindmiddel: muziek.

Jimmy Carter: Rock & Roll President (96 min.), juist. Hij, de vertegenwoordiger van het racistische ‘old south’, werd halverwege de jaren zeventig een representant van het nieuwe Zuiden, waar zwart en wit als gelijken samenleefden en alle Amerikaanse muzikale genres hun plek hadden. Van Bob Dylan, The Allman Brothers en Johnny Cash tot James Brown, Charlie Mingus en Aretha Franklin.

Deze fijne documentaire van Mary Wharton zet de schijnwerper op de politieke carrière van de pindaboer uit Plains, Georgia, maar benadert die vanuit zijn liefde voor muziek. Daarbij komen Jimmy zelf, zijn zoon Chip en insiders als Andrew Young en Madeleine Albright aan het woord, maar is er vooral ook ruimte voor muzikale cracks als Bob Dylan, Willie Nelson, Gregg Allman, Trisha Yearwood, Garth Brooks, Nile Rodgers, Rosanne Cash, Jimmy Buffett en Bono, die ongegeneerd (en oprecht) de loftrompet laten schallen over ‘good ol’ Jimmy’.

Zoals later ook Bill Clinton en Barack Obama cultuur een prominente plek zouden geven tijdens hun ambtstermijn, werd Carters Witte Huis een thuis voor muzikanten, waar Gregg Allman en Cher op zijn allereerste werkdag als president kwamen eten, zijn eigen zoon pot rookte met Willie Nelson en de president zelf zich liet verleiden om Salt Peanuts te zingen met Dizzy Gillespie.

Zijn presidentschap mag dan worden beschouwd als niet volledig geslaagd – of totaal mislukt, als je critici moet geloven. Met elk nieuw levensjaar begint de man meer te ogen als een witte raaf in de zwartgeblakerde (inter)nationale politiek. Een nederig mens bovendien, dat zijn leven volledig in het teken heeft gesteld van een betere wereld. Die attitude bezorgde Jimmy Carter in 2002 de Nobelprijs voor de Vrede, een gelegenheid waarbij zijn dierbare vriend Willie Nelson het onvermijdelijke Georgia On My Mind kwam zingen.