Gimme Danger: The Story Of The Stooges

Amazon

‘Now I wanna be your dog’, sneert hij. Met ontbloot bovenlijf, in een uitdagende pose. James Osterberg oogt nog altijd als een eeuwige punk. Onder zijn geuzennaam ‘Iggy Pop’ laat de Amerikaanse rockzanger, die inmiddels toch echt tegen de tachtig loopt, nog altijd de opwinding herleven van The Stooges, het garagebandje uit Detroit waarmee hij eind jaren zestig alles en iedereen de gordijnen injoeg. No Fun, juist – of véél te véél.

Pop is natuurlijk ook het stralende middelpunt van de documentaire Gimme Danger: The Story Of The Stooges (107 min.) van Jim Jarmusch uit 2016. Stoer, uitgesproken en grappig. Entertainend, altijd. Met meer typische rock & roll-verhalen dan goed zijn voor één enkel mens. Tenminste, dat zou je verwachten. Iggy staat er echter nog steeds: als een ongenaakbare ‘bad boy’ op leeftijd, klaar om elk publiek bij de strot te grijpen.

Van de oorspronkelijke bezetting van The Stooges is hij de enige die nog in leven is. Gitarist Ron Asheton, diens drummende broer Scott ‘Rock Action’ Asheton en bassist Dave Alexander hebben het tijdelijke allang voor het eeuwige verwisseld. Samen opereerden zij ooit in de slipstream van hun broederband The MC5, één van de voorvaders van wat later punk werd, en zetten zo Detroit fier op de kaart als rockstad.

Na de albums The Stooges (1969) en Fun House (1970), die destijds slechts beperkt werden opgepikt maar tegenwoordig worden beschouwd als klassiekers, implodeerde de band, om enkele jaren later onder de noemer Iggy and The Stooges een doorstart te maken. Met derde plaat Raw Power (1973) als uitroepteken en eindstation. ‘We were left without adult supervision’, herinnert de latere gitarist James Williamson zich die tijd.

Jarmusch roept de turbulente geschiedenis van The Stooges op met een associatieve wirwar van muziek, concertbeelden, bandfoto’s, animaties en een hele zwik film- en televisiefragmenten, waaronder natuurlijk ook van het befaamde comedytrio The Three Stooges. De boodschap is duidelijk: waar Iggy en zijn ‘stromannen’ kwamen, kwam reuring. En alles moest kapot, zo leek ‘t. Want of dat nu de bedoeling was of niet, kapot ging ‘t.

De metafoor is onontkoombaar: The Stooges als een ongeluk in wording. Het is vervat in die ene anekdote, door Jarmusch opgeroepen met een geanimeerde scène: drummer Scott Asheton rijdt de tourbus onder een te lage brug door. Met donderend geraas komt die tot stilstand. Alles is kapot: de bus, hun instrumenten en de brug. En The Stooges gaan er ook aan, als slachtoffers van ‘hun eigen totale gebrek aan professionaliteit’.

Intussen hadden ze wel school gemaakt, toont Jarmusch met een compilatie van acts die The Stooges coveren: van logische navolgers zoals The Sex Pistols en The Damned tot de ‘high brow-acts’ Sonic Youth en David Bowie. Later werd de groep opgenomen in de Rock & Roll Hall Of Fame en volgden enkele herenigingen van de dan nog levende leden. Met het bereiken van de jaren des verstands bleken ze nauwelijks aan vuur te hebben ingeboet.

Gimme Danger vertelt het complete verhaal, zoals James Osterberg en enkele andere intimi zich dat herinneren, van een glorieuze mislukking die maar blijft nazinderen. Een kleine tien jaar later lijkt Iggy Pop nog altijd onverwoestbaar. Hij gaat door. Totdat ie ooit, hopelijk, in het zadel mag sterven.

Who Downed MH17?

Eliot Higgins, Bellingcat

Op 17 juli 2014 wordt niet alleen vlucht MH17 van Malaysian Airlines, op weg van Amsterdam naar Kuala Lumpur, uit de lucht geschoten boven Oost-Oekraïne. Bellingcat, het internationale onderzoekscollectief dat zojuist is opgericht door de Britse burgerjournalist/blogger Eliot Higgins, vindt op datzelfde moment z’n missie: het achterhalen van wie er verantwoordelijk is voor het neerhalen van dat passagiersvliegtuig en de dood van de 298 inzittenden, waaronder 196 Nederlanders.

Higgins en zijn multidisciplinaire team ontmoeten elkaar online, in de tijd dat Twitter nog een platform is om kennis en informatie uit te wisselen. Bellingcats uitgangspunt daarbij is: trust no one, test everything. Met behulp van Open Source Intelligence – ofwel: OSINT – krijgen de burgerjournalisten zo steeds meer zicht op wat er zich op die fatale donderdag heeft afgespeeld in Donetsk. Ze achterhalen essentieel bewijsmateriaal over het drama, dat zich heeft voltrokken in moeilijk toegankelijk oorlogsgebied. Het digitale spoor leidt naar een Russische BUK-raket.

In de driedelige docuserie Who Downed MH17? (132 min.) reconstrueert Jack Rampling met Higgins en getrouwen zoals Veli-Pekka Kivimäki, Iggy Ostanin en de Nederlander Robert van der Noordaa dat online-onderzoek waarmee Bellingcat doordringt tot het hart van het MH17-mysterie en meteen uitgroeit tot aartsvijand van Poetins Rusland. Dat heeft speciale trollenfabrieken ingericht om de schuld voor het neerhalen van het toestel bij Oekraïne neer te leggen. Heel lang ontbreekt echter het antwoord op twee cruciale vragen: wie vuurde die raket af en waarom?

Daarvoor meldt Christo Grozev, die later ook een sleutelrol zal spelen in het onderzoek naar de moordaanslag op de Russische oppositieleider Aleksej Navalny (zoals vervat in de Oscar-winnende documentaire Navalny), zich bij het onderzoekscollectief. Hij weet samen met de Russische journalist Roman Dobrokhotov audio-opnamen van de mogelijke daders te verbinden aan concrete personen. Zo voeden zij tevens het officiële MH17-onderzoek, waarin aanklager Digna van Boetzelaer, die eveneens participeert in deze miniserie, een centrale positie inneemt.

Who Downed MH17? laat zo treffend zien hoe ‘the wisdom of the crowd’ daadwerkelijk voor maatschappelijke doeleinden wordt ingezet. Om de impact van de aanslag duidelijk te maken en zijn vertelling extra emotionele lading te geven, introduceert Rampling bovendien, naast de toenmalige Nederlandse premier Mark Rutte en minister van Buitenlandse Zaken Frans Timmermans, de nabestaanden van twee slachtoffers: de familie van de Britse passagier Richard Mayne en de moeder van de Nederlander Bryce Frederiksz die samen met z’n vriendin Daisy om het leven is gekomen.

Tijdens de rechtsgang moeten zij aanzien hoe de verantwoordelijken voor hun immense verdriet de dans proberen te ontspringen.

Rockfield: The Studio On The Farm

Madman Films

‘Ik herinner me er eerlijk gezegd helemaal niets van’, zegt Liam Gallagher (Oasis), als de eeuwige puber die hij nu eenmaal is, aan het begin van de heerlijke documentaire Rockfield: The Studio On The Farm (92 min.). Zijn band nam nochtans z’n sleutelabums Definitely Maybe en (What’s The Story) Morning Glory op in de plattelandsstudio van de Welshe broers Kingsley en Charles Ward. Zij bouwden het boerenbedrijf van hun familie eind jaren zestig om tot een opnamestudio, waar artiesten tevens, ver weg van het stadse leven, konden verblijven. 

‘Dus je hebt muzikanten genomen als vervangers van de varkens?’ grapt Robert Plant, die zichzelf er na het uiteenvallen van zijn band Led Zeppelin opnieuw uitvond als soloartiest, tegen de aandoenlijke Kingsley. Die moet daar smakelijk om lachen. Zijn broer Charles zou nog tot 1975 gewoon koeien blijven melken op de plek die al snel een populaire studio werd. Op een goede dag kon je er zien hoe Freddie Mercury in een stal de laatste hand legde aan Bohemian Rhapsody, Iggy Pop en David Bowie op het erf rondzwierven, The Stone Roses dertien maanden lang (!) werkten aan een album, de gebroeders Gallagher op de vuist gingen of, dat ook, een koe kalverde.

Hele generaties Britse bands streken in de afgelopen halve eeuw neer bij Rockfield in Wales, werkten er aan hun beste platen en vertellen er nu met zichtbaar plezier over in deze vlotte, grappige en liefdevolle documentaire. En regisseur Hannah Berryman verluchtigt de herinneringen van Ozzy Osbourne (Black Sabbath), Dave Brock (Hawkwind, met destijds nog Motorheads boegbeeld Lemmy Kilmister in de gelederen), Jim Kerr (Simple Minds), Tim Burgess (The Charlatans), Martin Carr (The Boo Radleys), James Dean Bradfield (Manic Street Preachers) en Chris Martin (Coldplay) met videoclips, hartstikke geinige animaties en beelden van de idyllische omgeving. Daarmee vervolmaakt zij deze fijne film over een kostelijk stukje popgeschiedenis op het platteland.

Punk

Epix

Punk gaat nooit verloooooren! Althans volgens enkele ogenschijnlijk goed geconserveerde iconen van het ruige rockgenre in dit aanstekelijke documentaire-vierluik. De ultieme middelvingermuziek stak in de jaren zeventig zijn lelijke kop op, kreeg tijdens de eighties onder de noemer hardcore een erg grimmig karakter en kon in de negentiger jaren als poppunk eindelijk commercieel worden geëxploiteerd. Intussen was het ooit zo dwarse genre natuurlijk allang ingekapseld door de muziekindustrie, waarop het in het openbaar altijd had gespuugd.

Niet dat de gestaalde miniserie Punk (219 min.) daar al te veel aandacht aan besteedt. De nadruk ligt, zoals gebruikelijk in dit soort muziekdocu’s, op het bewieroken van de eigen helden. Dat is in het geval van punk eerder gedaan, maar niet vaak beter of completer. De serie van Jesse James – goede naam trouwens voor een regisseur van een punkfilm – Miller behandelt niet alleen de beginperiode, toen de punkmuziek en -lifestyle hun naam vestigden, maar brengt ook de periode van de grote commerciële doorbraak – of, zo je wilt, de grote uitverkoop – in beeld.

Aflevering 1 richt zich op de Amerikaanse voorvaderen van het genre (The MC5, Stooges, New York Dolls en Ramones). In het tweede deel staat de Britse sensaaaaatie die daarop volgde (Sex Pistols, Damned en The Clash) centraal. De Amerikaanse hardcorescene van begin jaren tachtig (Bad Brains, Black Flag, Dead Kennedys en Minor Threat) bevolkt episode 3. En in de slotaflevering (Bad Religion, Nirvana, Green Day, The Offspring en Rancid) worden tenslotte grunge en skatepunk als soundtrack voor de alternatieve jeugd belicht.

Deze slicke serie heeft een lekker verteltempo, is natuurlijk dichtgesmeerd met opwindende muziek en beschikt bovendien over een behoorlijke sterrencast met vedettes (en usual suspects) als Iggy Pop, Wayne Kramer, Johnny Rotten, Marky Ramone, Debbie Harry, Joan Jett, Ian MacKaye, Jello Biafra, Henry Rollins, Flea, Brett Gurewitz, Billie Joe Armstrong, Josh Homme en Dave Grohl. Zij stralen in zowat alles uit dat punk behalve muziek vooral ook een attitude is. Van: Wij tegen de rest. Waarbij alles mag, zolang het maar punk is. Zoiets.

’Het is heel eenvoudig’, zegt Penelope Spheeris, maakster van de klassieke punkdocu The Decline Of Western Civilization uit 1981, daarover. ‘Je bent het en je snapt het. Of je bent het niet en snapt het dus ook niet.’ Waarbij je je automatisch afvraagt: zouden al die sprekers, die je ervan verdenkt dat ze, net voordat de cameraploeg binnenkwam, nog gauw even een kleurspoelinkje door hun haar hebben gedaan en het nog eens lekker door elkaar hebben gehusseld, bijvoorbeeld nooit een héél klein beetje moe worden van de punkmores en bijbehorende haarkloverij? Zulke vragen stel je echter niet in een ode aan een muziekstroming die staat of valt bij kwalificaties als ‘authenticiteit’ en ‘street credibility’.

Ook dat heeft overigens zijn charme. Als Miller op een platenspeler oude punkklassiekers zoals I Wanna Be Your Dog of Anarchy In The UK afspeelt voor zijn gesprekspartners, blijven die lekker in hun rol en zingen of luchtgitaren enthousiast mee. Het levert fraaie taferelen op. Van metershoge helden die zichzelf terugbrengen tot doodgewone punks. En dat zou je de essentie van de stijlvorm kunnen noemen.

The Man Who Stole Banksy

‘Het is alsof iemand een gouden Rolls Royce achterlaat op een parkeerplaats’, zegt kunstverzamelaar Robin Burton. ‘En als parkeerplaatseigenaar zie je dat die auto blijft staan. Een maand, een jaar… Op een gegeven moment word jij dan de eigenaar. Want Banksy kan hem niet komen claimen.’

Die ‘hit and run’-benadering typeert de werkwijze van Banksy, een man die als een soort kunstguerrilla ergens opduikt, een prikkelend graffitiwerk achterlaat en daarna weer spoorslags verdwijnt. Zijn identiteit wordt strikt geheim gehouden. En soms wordt hij ineens wereldnieuws, zoals toen onlangs zijn doek Girl With Balloon voor ruim een miljoen euro werd verkocht bij veilinghuis Sotheby’s. Waarna het zichzelf, met een ingebouwde versnipperaar, terstond vernietigde.

In 2007 maakte de anonieme kunstenaar in Bethlehem zes muurschilderingen, waaronder een Israëlische soldaat die de papieren van een ezel controleert. Probeerde hij daarmee de Israëlische behandeling van Palestijnen onder de aandacht te brengen of hij maakte hij, zoals sommige lokale bewoners denken, gewoon alle Palestijnen uit voor ezels? De graffiti zorgt in elk geval voor de nodige commotie.

Een taxichauffeur/amateurbodybuilder, bijgenaamd Walid The Beast, ziet vooral geld in Banksys werk, besluit de muurschildering uit te zagen en brengt hem samen met een plaatselijke scharrelaar stiekem op de markt. Waarna ‘de soldaat en de ezel’ al snel in het decadente westen belandt. Regisseur Marco Proserpio volgt het werk naar alle uithoeken van de internationale kunsthandel; van een ‘expositie’ in een luxueus Brits winkelcentrum tot de verplichte veiling ervan in Los Angeles.

Intussen stelt The Man Who Stole Banksy (93 min.) prangende vragen over de waarde van straatkunst en of die ook/vooral wordt bepaald door zijn maatschappelijke context. ‘Het is niet alleen verf op een muur’, benadrukt Vera Baboun, burgemeester van Bethlehem. ‘Het werk drukt onze kernwaarden uit.’ Met het ontvreemden van de muurschildering van Banksy, die zij overigens consequent Bansky noemt, is in haar ogen dus ook de Palestijnse zaak geweld aangedaan.

Anderen noemen het uitzagen van Banksys kunstwerk gewoon diefstal en maken zich in deze interessante film, waarin Iggy Pop als verteller fungeert, boos over de vercommercialisering van kunst. De Italiaanse straatkunstenaar Blu, die samen met Banksy in Bethlehem was, besluit zelfs om bijzonder drastische maatregelen te nemen, om te voorkomen dat ook zijn werk ergens in de wereld onder de hamer belandt.

To Stay Alive


Is lijden noodzakelijk om de poëzie in jezelf te ontdekken? Ik vat de basisgedachte achter de gestileerde documentaire To Stay Alive (60 min.) maar even op zijn Jan Boerenfluitjes samen (al blijf ik ergens het gevoel houden dat ik niet tot de kern van de film ben doorgedrongen).

Regisseur Erik Lieshout heeft gepoogd het manifest Overleven – een handleiding van de Franse schrijver Michel Houellebecq te verbeelden. Als verteller kiest hij voor Iggy Pop, zanger van de legendarische band The Stooges. Hij wordt omringd met enkele gevoelige misfits die zich staande proberen te houden in de grote boze buitenwereld.

De documentaire is poëtisch, maar ook heel erg geconstrueerd. Ik mis ruimte voor spontaniteit, de mogelijkheid dat er iets onverwachts zou kunnen gebeuren dat de hele vertelling doet kantelen. Bovendien oogt de archetypische rockgod Iggy Pop buiten zijn gebruikelijke setting soms bijna als een goedkope poseur, compleet met Frank Underwood-achtige onderonsjes met de kijker.

Hoewel To Stay Alive toewerkt naar een krachtige apotheose, waarin Pop en Houellebecq worden samengebracht, is het een documentaire die even vaak intrigeert als irriteert. Een film waar je ook niet altijd vat op krijgt. En dat vinden de makers, zo vermoed ik, vast geen al te groot probleem.