The Stones & Brian Jones

Cherry Pickers

Toen het songschrijversduo Jagger/Richards zich begon te manifesteren, stopten The Rolling Stones langzaam maar zeker met het spelen van covers en verdween Brian Jones, tot dan toe de leider en het muzikale geweten van de Britse groep, stilaan naar de achtergrond. Totdat hij in 1969, overbodig en gefrustreerd, op de ultieme rock & roll-leeftijd van 27 in zijn eigen zwembad verdronk en The Stones definitief de band werden van zanger Mick Jagger en gitarist Keith Richards, de mannen die inmiddels klassiekers zoals (I Can’t Get No) Satisfaction, Jumpin’ Jack Flash en Sympathy For The Devil op hun naam hadden staan.

Hoewel hij als multi-instrumentalist essentieel was voor de initiële sound van de band – probeer Little Red Rooster (slidegitaar), Paint It, Black (sitar), Ruby Tuesday (fluit), Lady Jane (dulcimer) of Under My Thumb (marimba) bijvoorbeeld maar eens voor te stellen zónder zijn muzikale bijdrage – ging Brian Jones toch vooral de geschiedenis in als ‘De overleden Stone’, de man die ten onder ging aan een fatale combinatie van roem, drugs en de swingin’ sixties. Een voetnoot hooguit, goed voor het nodige drama in de beginhoofdstukken, in het verhaal van ‘the greatest rock & roll band in the world’. Het is alsof hij dat bij leven en welzijn al begon te vermoeden. Terwijl Jones, bijvoorbeeld tijdens dat legendarische concert in het Scheveningse Kurhaus dat in 1964 he-le-maal uit de hand liep, nog centraal op het podium stond en Mick, jaloers op Brians aantrekkingskracht op vrouwen, en Keith, die ‘s mans muzikale capaciteiten bewonderde, simpelweg als zijn secondanten oogden.

De befaamde Britse documentairemaker Nick Broomfield (Aileen Wuornos: The Selling Of A Serial Killer, His Big White Self en Tales Of The Grim Sleeper) maakte als veertienjarige jongen een treinreis en ontmoette daarbij een opmerkelijk open en vriendelijke Brian Jones, die een overtuigde treinspotter bleek en zijn favoriete traject, The Great Western, nog maar eens had opgezocht. Ruim zestig jaar later richt Broomfield zich in The Stones & Brian Jones (92 min.) volledig op de man die toen nog het middelpunt was van één van de belangrijkste rockgroepen van de wereld. Zoals er in de voorbije jaren ook films zijn gemaakt over gitarist Ronnie Wood (Somebody Up There Likes Me) en oud-bassist Bill Wyman (The Quiet One). In de vierdelige serie My Life As A Rolling Stone ging de aandacht onlangs bovendien niet alleen uit naar Mick en Keith, maar waren er ook aparte afleveringen over één van Brians opvolgers, Ronnie Wood, en de inmiddels overleden drummer Charlie Watts.

Met fraai archiefmateriaal en de mensen die ertoe deden in zijn leven (waarbij Bill Wyman, die als ‘historisch adviseur’ aan deze documentaire is verbonden, zich opwerpt als enthousiast pleitbezorger) schetst deze film een intiem portret van de getormenteerde man en muzikant Brian Jones. Nadat hij door zijn ouders was buitengetrapt – een beslissing die vader Lewis, getuige een emotionele brief aan zijn zoon, z’n hele leven dwarszat – trok Jones in bij zijn toenmalige vriendin Pat Andrews en hun zoontje Julian Mark. ‘Dit werd een patroon in Brians gedrag’, stelt Broomfield in één van zijn uit duizenden herkenbare voice-overs. ‘Een andere familie omarmen, de dochter bezwangeren en dan ertussen uitknijpen. Dat zou zeker vijf keer gebeuren.’ Al die vriendinnen leken in zekere zin ook op hem. ‘Hij had een hekel aan zichzelf’, vertelt de Franse zangeres/actrice Zouzou, één van de vele exen, waaronder ook Marianne Faithfull en Anita Pallenberg, die aan het woord komen in dit portret. ‘Tegelijkertijd wilde hij vrouwen die op hem leken.’

Dat was Brian Jones ten voeten uit: onuitstaanbaar en toch onweerstaanbaar. Purist, (zelf)twijfelaar én enigma. Een kluis die met deze definitieve (?) biografie alsnog een heel eind wordt gekraakt – al is het de vraag of ie ooit helemaal kan worden geopend.

Always Jane

Prime Video

In het voorjaar van 2020 maakt de achttienjarige Jane Noury zich op voor het sluitstuk van een intensief traject, dat vijf jaar eerder in gang is gezet. Over drie maanden, woensdag 17 juni, moet het gebeuren: de allerlaatste operatie. Als ze die horde heeft genomen, is de tiener uit Sparta, New Jersey, precies wie ze wil zijn.

En dan worden Jane en haar omgeving, net als de rest van de wereld, overvallen door een pandemie die alles op z’n kop zet. Kan de Amerikaanse tiener de transitie, die haar nu al toegang tot de modellenwereld heeft verschaft, straks ook daadwerkelijk voltooien? En in hoeverre moet ze dat helemaal alleen doen, zonder liefdevolle familieleden en vrienden aan haar zijde? Om de situatie enigszins te verlichten, krijgt ze op haar verjaardag alvast een mooie muts. Met een vagina erop.

In de vierdelige serie Always Jane (184 min) documenteert Jonathan C. Hyde, met behulp van vlogs en filmpjes die de hoofdpersoon zelf maakt, het kwetsbare proces dat zij al op jonge leeftijd moest aangaan. Jane lijkt daarbij in haar directe omgeving overigens op weinig tegenstand te stuiten. Zelfs haar inwonende grootvader van dik negentig, al zijn hele leven lang lid van de Republikeinse partij, lijkt het geen probleem te vinden dat zijn kleinzoon Jack enkele jaren geleden een kleindochter is geworden.

Dat is zonder enige twijfel heel fijn voor Jane, maar zorgt er wel voor dat deze vierdelige serie nergens écht de diepte ingaat en vaak wat spanningsloos voort dobbert. Natuurlijk, de jonge vrouw en haar dierbaren maken zich begrijpelijkerwijs zorgen over van alles en nog wat, maar uiteindelijk is haar hele omgeving zo positief betrokken, op z’n Amerikaans bijna, en is Jane’s keuze al zo uitgehard dat fundamentele strijd, twijfel en smart achterwege blijven.

Always Jane biedt daardoor geen nieuw perspectief op een thema, dat inmiddels al op talloze plekken uitgebreid is belicht, en onderscheidt zich ook nauwelijks van de wildgroei aan (reality)programma’s over de transwereld.