Maken Is Het Mooist

Doc Eye Film/Mokum

Hij maakt iets van zijn leven. Nee, dat is niet zijn levensmotto. Letterlijk: een film aan de hand van zijn eigen leven. Over scheppen, creëren, maken. De vonk, de frustratie en de vreugde of teleurstelling. Want de filmende routinier Rolf Orthel (1936) realiseert zich maar al te goed: wat de uitkomst ook wordt, Maken Is Het Mooist (98 min.).

In deze essayistische documentaire verbindt hij de belangrijkste elementen van zijn eigen maakproces, als mens en kunstenaar, met impressies van anderen die maken. Iets maken – een theaterstuk, schilderij, foto, compositie, beeld of gedicht – niet zozeer de mogelijke afgeleide daarvan: ‘het’ maken. Dat is hooguit een bijproduct – of, zo je wilt, bijwerking. Orthel wil ‘het plezier van het spelen’ ontdekken.

Kalm meandert hij, via steeds terugkerende treinsequenties, door zijn leven en het oeuvre dat dit heeft voortgebracht, met de nadruk op het maakproces. Hij vertelt ook over zijn vader Léon Orthel, componist, pianist en docent op het conservatorium. Een steile man. Maken was voor hem vooral doorzetten. Hij stuurde ooit een brief naar Bert Haanstra, over de zoon die hem als filmmaker assisteerde. ‘Ik was een aardige jongen,’ vertelt Rolf daarover. ‘Maar die niet bepaald veel kon.’

Met een bespiegelende voice-over houdt Orthel zijn persoonlijke relaas en verschillende observerende scènes – van een conservatoriumstudent die toewerkt naar zijn afstuderen, het maken van een zelfportret of het theatergezelschap Konvooi dat sleutelt aan een nieuwe voorstelling bijvoorbeeld – bij elkaar. Dit breed uitwaaierende geheel heeft zowel een intiem als universeel karakter, maar vereist wel serieuze interesse in alle uithoeken van het creatieve proces.

Hij heeft het er vermoedelijk zelf naar gemaakt. ‘Wat maken je brengt?’ Rolf Orthel weet het inmiddels: ‘Zelfkennis. Langzaam merkte ik dat ik alleen op mijn eigen manier kan maken, in mijn taal. Dat is een beperking, maar toch essentieel. Mijn stem tussen duizend anderen.’

Alleman

‘We’ waren nog met twaalf miljoen, volledig verzuild en leefden een tempootje of drie langzamer. Alleman (82 min.), Bert Haanstra’s klassieke documentaire uit 1963, laat zien wie wij ooit waren. Dit is het Nederland waarnaar sommigen onder ons zo opzichtig terugverlangen: onschuldig, kneuterig en blank (herstel: wit). Een land van pak ‘m beet de kerk, wandelclubs, schaatsen, Carnaval, haring happen, marsmuziek en koningin Juliana. En regen, ook toen al.

De documentaire werd een enorm succes. Nederland keek graag naar zichzelf, ook toen al. Hoewel Alleman inmiddels bijna zestig jaar oud is, verveelt de film geen seconde. Ook een 21e eeuwse kijker kan zich verlustigen aan hoe ongelooflijk filmisch en ritmisch de documentaire is – en hoe ongelooflijk knap dat is, gezien de destijds beschikbare apparatuur – en de effectiviteit Haanstra waarmee bijvoorbeeld beeldrijm en muziek inzet.

Magnifieke scènes te over. Nieuwe schepen die met groot geweld voor het eerst te water gaan. Het borstbeeld van Adolf Hitler (‘hij durft je niet recht in de ogen te kijken’) dat te koop wordt aangeboden op de markt. De kostelijke montage van talloze amateuruitvoeringen van één en dezelfde theaterscène. Een enerverende sportsequentie op het Louis Davids-liedje De Voetbalmatch. En – natuurlijk! – dat overvolle strand waar Nederlanders ondanks elkaar ontspannen verpozen.

Schrijver Simon Carmiggelt verzorgt het speelse commentaar bij de veelal met een verborgen camera opgenomen zwartwit-beelden van gewone Nederlanders – en het Koninklijk Huis – tijdens hun dagelijkse bezigheden. Gezamenlijk vormen zij een wereld die de meeste landgenoten inmiddels alleen van horen zeggen kennen – en die ruim een halve eeuw later van een soort update werd voorzien door John Appel met de documentaire Sprekend Nederland.

Alleman, nog altijd de beste bezochte documentaire in de Nederlandse bioscoopgeschiedenis, werd destijds beloond met een Gouden Beer op het filmfestival van Berlijn en genomineerd voor een Oscar (een prijs die Bert Haanstra enkele jaren eerder al in de wacht had gesleept met zijn korte film Glas). In 2007 werd Alleman op het IDFA bovendien gekozen tot beste Nederlandse documentaire sinds 1945. Een parel uit de vaderlandse filmgeschiedenis, kortom.

De Sneijder-tapes

Jeffrey (l) en Wesley (r) Sneijder / NOS

Ooit zaten er drie Sneijdertjes in de jeugdopleiding van Ajax. Wie van de drie Utrechtse broers zou slagen, lag toen nog in de toekomst verscholen. De oudste, Jeffrey, redde het uiteindelijk niet, mede door blessures. De benjamin Rodney zou wél het betaald voetbal halen, maar niet de top. Dat bleek alleen weggelegd voor Wesley Sneijder, die het zelfs schopte tot recordinternational van Oranje. Hij – en niet Jeffrey of Rodney – is ook de hoofdpersoon van een door Kees Jansma geschreven biografie, genaamd Sneijder.

In 2012 trok Kees Jongkind naar Milaan, waar de spelmaker toentertijd de sterren van de hemel speelde voor Inter. Hij had een aardige verrassing voor Sneijder: beelden uit de tijd dat hij als negenjarige jongen in de Ajax-jeugd speelde en materiaal van tien jaar later, toen hij nadrukkelijk aan de deur klopte bij het eerste elftal. Ofwel: De Sneijder-tapes (47 min.), samengesteld uit nooit eerder vertoond ruw materiaal voor een film die Rimko Haanstra en Klaas Vos maakten over de jeugdopleiding van de Amsterdamse voetbalclub (die enkele jaren eerder zeer kritisch was geportretteerd in Roel van Dalens documentaire Ajax: Daar Hoorden Zij Engelen Zingen).

‘Er is een enkele speler uit de jeugd die misschien doorbreekt naar het eerste van Ajax’, zegt vader Barry Sneijder, die zich volledig wegcijferde voor de voetbalopleiding van zijn zoons, tijdens een interview uit 1993. ‘En die enige kun je natuurlijk zijn. Maar je kunt het ook niet zijn. En dat is wat ik ze dan ook wel vertel.’ Dat wordt door Jongkind geïllustreerd met een tamelijk pijnlijke scène uit het televisieprogramma Holland Sport, waarin Jeffrey Sneijder opdraaft als ‘de grote broer van’. Hij kwam uiteindelijk bij Elinkwijk terecht, in plaats van bij Real Madrid. Ooit, in een interview met Haanstra en Vos, zaten ze nog gebroederlijk naast elkaar, als guitige jochies die een droom deelden.

Daarin zit ook de meerwaarde van deze aandoenlijke tv-docu, die de ontwikkeling van de aankomende wereldster Wesley Sneijder en zijn respons daarop in beeld brengt, maar vooral ook laat zien voor hoe weinig talenten daadwerkelijk een topsportcarrière is weggelegd. Van zijn vroegere jeugdteam heeft bijvoorbeeld alleen Johnny Heitinga, volgens Sneijder destijds de absolute nummer één van het elftal, ook de wereldtop gehaald. De rest heeft al die jaren voor niets – of gewoon voor de lol – thuis tegen een bal in een netje staan trappen, zoals de hoofdpersoon als negenjarige voor de camera demonstreert aan zijn latere zelf. Die kijkt goedkeurend toe: zo is hij geworden wie hij nu is.

De Sneijder-tapes is hier te bekijken.

Retour Madrid

In een tijd dat voetbal nog volledig in zwart-wit werd gespeeld, de belangrijkste bijzaak van de wereld eigenlijk een veredelde amateursport was en profspelers er dus regelmatig een herenmode- of sigarenzaak op na moesten houden, trad Ajax, net als komende week, ook al eens aan tegen Real Madrid. In 1967, in de eerste ronde van de Europa Cup 1, om precies te zijn. Na een 1-1 gelijkspel in Amsterdam maakte de ploeg van trainer Rinus Michels en spelers als Nuninga, Groot, Keizer, Swart en dat ene ontluikende supertalent uit Betondorp zich op voor een Retour Madrid (20 min.). In de Spaanse hoofdstad moest Ajax spelen tegen ‘De Koninklijke’, de succesvolste Europese voetbalclub van na de Tweede Wereldoorlog.

Nederland stelde destijds op Europees niveau bar weinig voor. Het totaalvoetbal, waarmee het Ajax van de dan inmiddels tot ‘De Generaal’ gebombardeerde Michels en zijn meesterlijke rechterhand Johan Cruijff begin jaren zeventig de wereld zou gaan domineren, stond nog in de kinderschoenen. In deze korte documentaire van Bert Haanstra uit 1968 oogt Michels als een ouderwetse schoolmeester, die bij zijn wedstrijdbespreking natuurlijk gebruik maakt van een traditioneel schoolbord. Het gaat maar om één ding, houdt hij zijn ploeg voor: geen seconde verslappen. En de latere ‘nummer veertien’ draagt intussen nog gewoon numero negen en wordt bovendien consequent ‘Cruijffie’ genoemd.

De commentator van dienst is niemand minder dan Philip Bloemendal. Met zijn deftige dictie en woordspielerei eist de onvergetelijke Polygoon-stem de absolute hoofdrol op. ‘Enfin’, concludeert hij met de gebruikelijke zwier en metalige stem, ‘Ajax is alle bevangenheid kwijt’ in ’de hel van Bernabeu’. Bloemendal, die zijn voice-overs waarschijnlijk echt pas achteraf heeft opgenomen, laat zich niettemin flink meeslepen door de hectiek van de wedstrijd in Madrid, die de hoofdmoot van deze compacte film vormt. ’Schieten, Cruijffie!’, roept hij tijdens de bloedstollende verlenging. ‘Oh, moeder! Oh, wat een kans!’ Hij is ook degene die de gaten moet dichten als de ene cameraman die toentertijd verantwoordelijk was voor de wedstrijdregistratie eens een belangrijk spelmoment heeft gemist.

Hoe groot het sportieve belang van de Nederlands-Spaanse tweekamp toentertijd ook was, Retour Madrid oogt nu bijna als een schoolreisje voor volwassenen, waarbij de Ajacieden zowaar eens met het vliegveld naar het buitenland mogen (en Johan zelfs in de cockpit), de kans krijgen om op het imposante Madrileense veld te trainen (maar niet bij de doelen!) en zich kunnen vergapen aan de goedgevulde bekerkast van de Spaanse club (waarin alleen de zilvervloot ontbreekt). En natuurlijk, zoals toentertijd ook gebruikelijk was in de Polygoon-journaals, wordt er altijd tijd ingeruimd voor hoogwaardigheidsbekleders, in dit geval een bezoek van een lid van de koninklijke familie. Terwijl haar Madrileense echtgenoot natuurlijk de thuisclub steunt, belooft prinses Irene plechtig dat ze voor Ajax zal supporteren.

Dit bijzonder vermakelijke tussendoortje van de grootmeester Haanstra, die in 1958 al een Oscar had gewonnen met zijn film Glas, blaast zo met verve het stof van het Nederland van de jaren vijftig, die hier te lande tot dik in de jaren zestig hebben geduurd. Daarbij komt een nostalgische voetbalwereld tevoorschijn, waarin de zilvervloot nog kan worden gewonnen, rond het veld voortdurend opgewekte marsmuziek klinkt en het publiek ‘boe!’ roept na overtredingen. En juichen gebeurt lekker ouderwets: bij een doelpunt steken ze simpelweg hun armen recht in de lucht en beginnen een heel klein beetje, niet te overdreven, op en neer te springen.

De korte documentaire Retour Madrid is hier in zijn geheel te bekijken.