Groenkijkers

NTR

Het vereist een onverwoestbaar soort optimisme om te midden van de sombere berichten over het klimaat en de teruglopende biodiversiteit het kleine te blijven eren. Jacques, de vader van filmmaker Sanne Rovers, beschikt daarover. Hij ziet in zijn omgeving altijd wel iets moois. Intussen vraagt zijn dochter zich af hoe het kan dat hij iets ziet wat zij niet ziet. ‘Als ik naar de natuur kijk, voel ik me vooral machteloos: de droogte, stikstof, de klimaatverandering…’, verzucht ze bij de start van Groenkijkers (50 min.). ‘Het is gewoon best wel moeilijk om je daartoe te verhouden.’

Hoe keren we het tij? vraagt Sanne Rovers zich in die film af, terwijl ze zich vergaapt aan al die groene initiatieven en bevlogen natuurliefhebbers om haar heen. Begint een ommekeer werkelijk met het starten van een vlindertuin op een betonnen stadsplein, het beschermen van weidevogels tegen maaimachines of glasaaltjes tellen in de Rotterdamse haven? Iedereen met ogen in z’n kop – of gewoon met oog voor de alarmerende berichten en cijfers – kan toch zien dat de biodiversiteit onder druk staat en de natuur zienderogen verschraalt?

Drie bevriende spotters, die al 25 jaar samen vlindersoorten proberen op te sporen en daarover trouw rapporteren, zien dat aantal in elk geval jaarlijks minder worden. ‘De natuur wacht niet totdat de politiek eindelijk eens overeenstemming bereikt over stikstofreductie’, roept één van hen gefrustreerd tijdens een hoog oplopende discussie. Jacques Rovers, met wie Sanne de hele film in gesprek blijft, kiest er desondanks voor om positief te blijven. Misschien wel tegen beter weten in. Als mensen willen, houdt hij staande, dan kun je ’t omdraaien.

Dat begint in zijn optiek met goed kijken. En dat lijkt sowieso, vaak onuitgesproken, de basishouding van alle groenkijkers op wie zijn dochter haar camera richt in deze ode aan natuurbeschermers. Het gaat veelal om mensen die nog een andere wereld hebben gekend, waarin de vaderlandse flora en fauna ongestoord kon bloeien. Die wereld willen ze behouden en als ’t even kan ook doorgeven aan volgende generaties. ‘Als opa dood is en jullie zijn heel groot’, zegt een nette man, terwijl hij een boompje plant, tegen zijn kleinzoon. ‘Dan is deze boom ook groot.’

Sanne Rovers heeft uiteindelijk ook geen keuze, vindt ze: zij zal haar blik moeten richten op het leven om haar heen. En dat werkt zowaar. ‘Omdat ik beter om me heen kijk’, concludeert ze, ‘voel ik me meer verbonden.’ Die gedachte kan en wil ze nu, indachtig haar bevlogen vader, ook zelf weer doorgeven.

Made In Ethiopia

Dogwoof

Ethiopië moet volgens zowel Chinese ondernemers als de Ethiopische overheid het nieuwe China worden. En dus exporteert het Aziatische land zijn gigantische ‘sweatshops’ naar de Hoorn van Afrika. Om aan de lopende band spijkerbroeken en schoenen te produceren – en een einde te maken aan Ethiopië’s imago van armoede en conflict. Terwijl hoofdstad Addis Abbeba zich begint te spiegelen aan Beijing, wordt in de Ethiopische stad Dukem een enorm bedrijventerrein aangelegd.

Eastern Industry Park (EIP) huisvest in 2019 meer dan honderd fabrieken, waar behalve lokale mensen ook talloze Chinezen werkzaam zijn. En als het aan de ambitieuze Chinese adjunct-directeur Motto ligt – en als ze voldoende buitenlandse investeerders weet te strikken – volgt in fase twee van EIP’s ontwikkeling nog een flinke uitbreiding. Zodat straks, net als eerder ‘Made in China’, ook Made In Ethiopia (93 min.) een wereldwijd bekend begrip wordt.

Het industrieterrein zorgt voor werkgelegenheid en economische voorspoed, maar bedreigt ook de positie van lokale boeren, die met lede ogen aanzien dat hun land, inkomsten en toekomstperspectief in het gedrang komen. Zij willen daarvoor met grond en geld gecompenseerd worden, maar dreigen letterlijk de sluitpost te worden op de begroting van het stadsbestuur, dat wel erg grootse plannen heeft en in Dukem een nieuw Singapore of Dubai wil laten verrijzen.

Intussen brengen al die Chinezen ook hun eigen gebruiken, rituelen én gemis mee naar Ethiopië en worden de lokale medewerkers van al die nieuwe bedrijvigheid met de Chinese manier van werken geconfronteerd. Het leidt onvermijdelijk tot zowel botsingen als ontmoetingen tussen de twee totaal verschillende culturen in deze gedegen film van Xinyan Yu en Max Duncan, die de toenemende invloed van China op het wereldtoneel van een treffend voorbeeld voorziet.

En dan, als de Ethiopische economie lekker op stoom lijkt te komen, bereikt de Coronacrisis ook de Hoorn van Afrika. Niet veel later breken er in het noorden van Ethiopië bovendien onlusten uit. Een burgeroorlog zou alle geboekte vooruitgang weer de nek om kunnen draaien en het Afrikaanse land terug kunnen brengen bij de duivelse twee-eenheid van armoede en conflict. Wat hebben al die grote plannen dan opgeleverd? Wie is er werkelijk beter van geworden?

De situatie zorgt er automatisch ook voor dat Motto, die inmiddels volledig vergroeid is geraakt met het Afrikaanse land en bovendien persoonlijke offers heeft gebracht om er te kunnen verblijven, zich moet beraden op haar positie. Ligt haar toekomst in Ethiopië of toch weer in China?

Duutsers

EO

De kinderen van toen zijn de ouderen van nu. De laatste ooggetuigen van hoe Rouveen, een boerendorp in Overijssel, de Tweede Wereldoorlog doorkwam. In hun eigen woning vertellen ze dorpsgenoot Geertjan Lassche over hun ervaringen met de Duutsers (48 min.). Dat gebeurt in de taal die ze samen delen: het Nedersaksisch.

Het plattelandsdorp Rouveen, vlakbij Staphorst, had indertijd zo’n 7500 inwoners. Het was volgens Lassche een orthodox-christelijk dorp, met zowel hervormden als gereformeerden. Een zelfvoorzienende, maar ook geïsoleerde gemeenschap. Aan het begin van de oorlog kwamen er in het plaatselijke Kamp Conrad, waar later eerst landverraders en daarna Molukkers werden gehuisvest, Joden uit de rest van het land wonen. Over wat er met hen gebeurde, werd in het dorp nauwelijks gesproken. Ze waren met hun eigen levens bezig. Want ook zij kregen, naarmate de oorlog vorderde en grimmiger werd, steeds meer te maken met ‘de haat’.

‘Iedereen was bang voor iedereen soms’, vertelt Gerrit, inmiddels overleden, één van de dorpelingen die de oorlog als kind meemaakte. ‘Want er zijn dingen bekend ook, dat iemand de buren ging verraden om simpele dingen. Ik weet het van m’n eigen ouders ook nog. Die wilden een keer een varken slachten, maar de dag ervoor is het in beslag genomen. Dat is verraden.’ Rouveen krijgt daarnaast ook te maken met groot leed. Als dorpsgenoot Klaas Pielman, vader van drie kinderen en met een zwangere vrouw, bijvoorbeeld weigert om zijn fiets af te staan aan een Duutser, wordt hij rücksichtslos doodgeschoten.

In zulke herinneringen zit de kracht van deze microblik op de grote geschiedenis: die oorlog, al zo vaak ondergebracht in helden- of slachtofferverhalen, wordt hier teruggebracht naar gewone mensen-proporties en in verband gebracht met de namen, gezichten en levens van hele gewone landgenoten, de kinderen van toen. Zodat de (plattelands)kinderen van nu zich er gemakkelijk mee kunnen identificeren.

Être Et Avoir

Jojo & Georges Lopez / Contact Film

Aan het begin van de 21e eeuw maakten twee films furore in de Nederlandse filmhuizen, die ongetwijfeld ons beeld van Frankrijk danig hebben beïnvloed. Eerst was er in 2001 Jean-Pierre Jeunets verbluffende speelfilm Le Fabuleux Destin d’Amelie Poulain, een speelse, kleurrijke en sprookjesachtige ode aan de romantische versie die je van het land kunt hebben.

Een jaar later volgde de al even hartveroverende documentaire Être Et Avoir (100 min.), Nicolas Philiberts verstilde portret van het Franse platteland. Aan de hand van één onderwijzer en zijn dertien kinderen, in leeftijd uiteenlopend van vier tot en met twaalf jaar, brengt hij het dorpse leven in Saint-Etienne-sur-Usson, een gemeenschap met nauwelijks tweehonderd zielen in de Auvergne, tot leven. 

Terwijl in het openingsshot van deze observerende film enkele boeren in hartje winter hun koeien in een wei proberen te krijgen, kruipen binnen enkele schildpadden door een leeg klaslokaal. Op de vloer ligt een verweesde globe. Het zijn de twee werelden waartussen de plattelandskinderen zich bewegen. Even later begint de school weer en worden ze één voor één opgehaald door een soort buurtbus.

Bij de deur worden ze opgewacht door Georges Lopez, die hen in de rest van het schooljaar geduldig, bedaard en toch vastberaden bij de hand zal nemen. Een vaderlijke meester, die Julien en Olivier hun ruzie laat bijleggen en ze ondertussen laat zien hoezeer ze elkaar kunnen kwetsen, het guitige vierjarige joch Jojo tot volle bloei brengt en zich ontfermt over de kwetsbare Nathalie, die in haar eigen wereld lijkt te leven.

Philibert legt de gebeurtenissen in de klas sec en rustig vast, doorsnijdt ze met scènes van de kinderen thuis en voegt verder alleen zo nu en dan wat muziek toe. Zo ontstaat een kalme, vertederende en zeer succesvolle film over een beschutte kindertijd in ruraal Frankrijk, die en passant het belang van goed onderwijs – en een kundige, betrokken leerkracht – nog maar eens onderstreept. 

Être Et Avoir kreeg overigens nog een vervelend staartje via een rechtszaak tussen Georges Lopez en de makers van de film. Zij zouden hem en de kinderen hebben voorgespiegeld dat het een kleine educatieve documentaire ging worden. Volgens Lopez waren zij als hoofdpersonen er niet van op de hoogte dat ze overal in de bioscoop te zien zouden zijn – en dat die film enkele miljoenen zou opbrengen.

De Boerenrepubliek

Bert ter Beek / ICU Documentaires

Het is een aangrijpend tafereel. Boer Bert ter Beek uit Oene, een man die je direct in je hart sluit, bidt het Onze Vader en heft vervolgens, te midden van de loeiende koeien in zijn stal, Psalm 121 aan. Als Bert klaar is, gaat hij aan het werk met de mannen die zijn gekomen om zijn vee te ruimen. Hij pakt een touw en leidt de eerste de beste koe de vrachtwagen in. Zijn hoogbejaarde vader kan het niet aanzien. Bert slaat zijn arm om hem heen en zegt troostend: ‘Stil maar, jongen. We redden het wel.’

‘De burger begrijpt de boer niet meer’, constateert verteller Felix Meurders aan het begin van de vierdelige serie De Boerenrepubliek (200 min.) van Hans Hermans en Martin Maat. ‘En de boer snapt de overheid al helemaal niet meer.’ De Brabantse varkensboer Frans Meulenmeesters verwoordt dat gevoel perfect. ‘Het is nooit, maar dan ook nooit, maar dan ook nooit genoeg.’ ‘s Mans bittere constatering vormt de opmaat naar een breed opgezette, empathische en genuanceerde rondgang langs de permanente botsing van belangen tussen boer, natuur en overheid, aan de hand van de MKZ-crisis in het voorjaar van 2001. Die ijlt twintig jaar na dato nog altijd na in agrarisch Nederland.

Het eerste geval van mond- en klauwzeer werd aangetroffen in Oene, een dorp in het Noordoosten van Gelderland dat direct in lockdown moest – een term die toen overigens nog helemaal niet werd gebruikt. De plaatselijke melkveehouder Albert Hassink haalde destijds het NOS Journaal met een videodagboek vanuit zijn eigen bedrijf. De beelden maken nog altijd indruk. ‘Die worden allemaal afgemaakt’, zegt Hassink met een snik in zijn stem, bij de aanblik van zijn ogenschijnlijk kerngezonde koeien. ‘Daar heb je je hele leven hard voor gewerkt. Je ouders, je voorouders, om dit op te bouwen. Het wordt in één dag allemaal afgemaakt. Allemaal.’ Hij sluit zijn video af met een oproep aan de toenmalige minister van landbouw, Laurens Jan Brinkhorst: ‘Minister, dit gaat fout. Dat ziet u toch ook wel?’

‘De reactie van deze boer begrijp ik heel goed’, reageert Brinkhorst twintig jaar later. ‘De individuele boer valt niks te verwijten.’ Het is volgens de oud-minister wel tragisch: omdat Nederland zelf – met steun van belangenorganisaties van de boeren – een toonaangevende exporteur van landbouwproducten wilde worden, moest het Europese non-vaccinatiebeleid worden ingevoerd. ‘De gevolgen zijn natuurlijk dat je je export kwijt bent als je gaat vaccineren.’ En dus werd er niet geënt, zoals de betrokken boeren wilden, maar ‘geruimd’, een eufemistische term voor het doden van de dieren. ‘Koeienmoord’, volgens sommige agrariërs. Van in totaal zo’n kwart miljoen, voor het grootste deel gezonde dieren. Dat zou uiteindelijk leiden tot rellen in Kootwijkerbroek. En die waren dan weer een logisch vervolg op de boerenprotesten van de jaren negentig en een voorbode van de grootschalige acties die organisaties als Farmers Defence Force tegenwoordig opzetten.

In deze ambitieuze reeks worden al die elementen, zo nu en dan met ingrijpen van voice-over Meurders, op een logische manier met elkaar verbonden: van de uitbraak van varkenspest tot het huidige stikstofbeleid en de Coronacrisis (die in 2001 al min of meer werd voorspeld door viroloog Ab Osterhaus). Met oog voor zowel de gevoelens en belangen van de Nederlandse boer als van zijn natuurlijke opponenten, de natuur- en dierenbeschermers. Die spreken over dierenbevrijding, een klimaatcrisis en gebrek aan biodiversiteit (en als gevolg daarvan zoiets als ‘landschapspijn’). Beide partijen lijken elkaar gevangen te houden in een kansloze strijd, waarin ook hun gezamenlijke vijand, ‘de politiek’, vooralsnog het verschil niet weet te maken.

Sinds de MKZ-crisis is het aantal boeren gehalveerd en het aantal dieren gelijk gebleven. Dat lijkt vragen om problemen. Alleen een fundamentele herbezinning zou de Gordiaanse knoop die de Nederlandse landbouw gaandeweg is geworden kunnen ontwarren. De Boerenrepubliek besteedt in dat kader ook aandacht aan veelal kleinschalige initiatieven om het boeren te vernieuwen. Uiteindelijk bepaalt de consument natuurlijk welke daarvan succesvol kunnen zijn. ‘Drie keer per dag hebben wij als mensen een stem in wat voor voedselsysteem wij willen’, stelt varkenshouder Jeffrey Korsmit uit Sint Willebrord. Hij houdt zijn Magalitza varkens gewoon buiten, waar ze lekker in de modder kunnen rollen. Voor hem en het welslagen van zijn bedrijf is het vanzelfsprekend essentieel dat de kwaliteit van het product (weer) voorop komt te staan.

Op een respectvolle manier belicht deze verzorgde serie zo, aan de hand van een crisis die diepe sporen heeft getrokken door de boerengemeenschap, alle verschillende posities en perspectieven rond de Nederlandse landbouw en hoe de toekomst daarvan eruit zou kunnen zien.

De Boerenrepubliek is hier te bekijken.

Oproerkraaiers

Raymond van Mil / VPRO

‘Volgens mij kan je enkel onverschillig blijven tegenover leed als je je ervoor afsluit’, constateert Sunny Bergman halverwege Oproerkraaiers (59 min.) ‘En misschien zorgt juist dat afsluiten ervoor dat we degenen die onze ogen willen openen als aanstellers, als overdreven drammers, ervaren. We vinden ze irritant omdat ze ons op iets wijzen dat we niet willen zien. En daarna geven we de zogenaamde drammers de schuld van polarisering.’

Het is een conclusie, die haar zelf natuurlijk goed uitkomt. Want met haar strijd tegen Zwarte Piet en institutioneel racisme behoort Bergman in de ogen van veel anderen ook tot die groep drammers. In deze nieuwe film duikt ze verder in de wereld van het Nederlandse activisme: van haar eigen natuurlijke omgeving bij Kick Out Zwarte Piet tot de fanatieke klimaatactivisten van Extinction Rebellion en de Jane Unchained Europe-demonstranten die zich manifesteren bij slachthuizen (en Bergman zelf tot het verfoeide ‘redelijke midden’ rekenen omdat zij nog gewoon dierlijke producten eet).

‘Een dag niet gedemonstreerd is een dag niet geleefd’, stelt beroepsactivist Frank van der Linde, terwijl hij met een megafoon leuzen schreeuwt naar het hoofdkantoor van booking.com. Hij voert fulltime actie, komt regelmatig in aanvaring met de autoriteiten en is inmiddels thuisloos geworden. Van der Linde is ook aanwezig bij de grote Black Lives Matter-demonstratie in Amsterdam, na de moord op de zwarte Amerikaan George Floyd, waar Sunny’s gehele natuurlijke entourage bij elkaar lijkt te komen.

Met haar camera begeeft ze zich ook buiten haar eigen bubbel en neemt plaats in de tractor van Mick, een actievoerder van Farmers Defence Force. Overtuigd van zichzelf legt die club geregeld half Nederland plat. Te midden van de boeren verbaast Bergman zich er wel over dat die echt geen ‘activist’ genoemd willen worden. ‘Dat is heel wat anders’, volgens twee mannen. ‘Ik versta onder activisten toch wel wat agressievere mensen’, legt een vrouw uit. ‘En zo agressief zijn wij niet. Wij houden ‘t netjes.’

Bergman kan vervolgens de verleiding niet weerstaan om het grote geld achter de boerenprotesten aan te snijden. Worden die niet gefinancierd door zuivelproducenten en veevoederbedrijven, die simpelweg hun eigen nering proberen te beschermen? Haar vader, een gezworen communist, zou zeggen: het is allemaal de schuld van het grootkapitaal. En dat zou je de gemene deler van al die protestacties kunnen noemen. Het gaat vrijwel altijd om gewone mensen die zich stelselmatig niet gehoord of gewaardeerd voelen. Toch zijn zij ‘t, stelt Bergman met een blik op het verleden vast, die uiteindelijk voor wezenlijke verandering zorgen. Zonder al die oproerkraaiers zou Nederland nooit het land zijn geworden dat het nu is.

Ofwel: radicaal wordt ooit normaal. Het is de optimistische slotsom van deze aardige rondgang langs idealisme, strijdbaarheid en belangenbehartiging.