Mobutu’s Game

VRT

Op 30 juni 1966 verklaart de Congolese president Joseph-Désiré Mobutu zijn illustere voorganger Patrice Lumumba officieel tot nationale held. Hij was een ‘grote Afrikaan, de eerste martelaar van onze economische onafhankelijkheid’.

Mobutu vertelt er niet bij dat hij zes jaar eerder actief betrokken is geweest bij de moord op Lumumba. Als diens vertrouweling heeft legerleider Mobutu stiekem samengespannen met de voormalige kolonisator België en de Verenigde Staten om de eerste leider van het zojuist onafhankelijk geworden Afrikaanse land vrijwel direct weer van het toneel te laten verdwijnen. ‘Toen Lumumba terugkeerde naar Kinshasa, keek Mobutu toe hoe zijn soldaten hem als een gewone crimineel afvoerden’, vertelt de Congolese politicoloog Georges Nzongola Ntalaja. ‘Hij keek ernaar, met zijn armen over elkaar. Dat beeld zegt alles: hij gedroeg zich als Judas Iskariot bij Jezus Christus.’

In de gezaghebbende vierdelige serie Mobutu’s Game (222 min.) reconstrueren Guillaume Graux, Joost Vandensande en Wendy Bashi met een afgewogen mixture van direct betrokkenen, ‘mobutisten’, politieke tegenstanders, diplomaten en historici het 32-jarige bewind van Mobutu, die in 1965 met steun van de Amerikanen en Belgen aan de macht komt via een coup. Hij lijkt de man om de aanzienlijke westerse belangen in Congo te beschermen, maar begint zich al snel te manifesteren als een klassieke dictator, die opzichtig antikoloniale sentimenten voedt, de Afrikaanse identiteit van z’n land benadrukt en zijn eigen naam verandert naar Mobutu Sese Seko.

Congo noemt hij voortaan Zaïre, een land dat volledig in het teken komt te staan van de megalomane grote leider. De vrouwen, en meisjes, in het bijzonder. Dansen zullen ze. En gewillig zijn. Voor de natie en voor Mobutu zelf, die als een godheid aanbeden wil worden. Dat beeld bevalt hem zelfs zo goed dat hij letterlijk een spot laat maken waarin hij zelf als een opperwezen vanuit de hemelsblauwe lucht neerkijkt op de uitverkoren Afrikaanse natie. ‘Dit betekende het einde van zijn opkomst en het begin van zijn neergang’, concludeert politicoloog Jean Omasombo, aan het einde van de tweede aflevering van deze miniserie. ‘Mobutu zal gek, paranoïde en decadent worden.’

‘Ik zeg: nee tegen democratie’, stelt Léon Engulu, die destijds minister was over Mobutu’s regime. ‘We hebben een sterke autoriteit nodig om vooruit te gaan. Democratie werkt nu eenmaal niet bij armoede.’ Die vereist volgens Engulu een bepaalde welvaart en ontwikkeling. ‘Arme mensen verkopen zichzelf. Die hebben niet de trots om te zeggen: ik verkoop mezelf niet.’ Dan breekt interviewer Joost Vandensande toch even in: heeft Engulu, in wiens villa met zwembad ze nu vertoeven, zichzelf dan niet verrijkt tijdens Mobutu’s bewind? Na de nodige omwegen komt de oud-politicus tot een opmerkelijk antwoord. ‘Ik ben gevormd door de witten. Daarom imiteer ik ze ook.’

Gedetailleerd brengt Mobutu’s Game zo de interne machinerie van een corrupt bewind in kaart. Politieke tegenstanders worden intussen keihard aangepakt. ‘Ik hoop dat u aan het opnemen bent?’ zegt politicus François Lusanga geëmotioneerd tegen de filmcrew. Hij wil vertellen over hoe hij publiekelijk, in aanwezigheid van zijn gezin, werd afgestraft omdat hij ‘t waagde om openlijk kritiek te uiten op de president. Hij werd ‘gebroken en naakt achtergelaten, in aanwezigheid van mijn vrouw en kinderen. Het hele dorp zag ‘t.’ Daarna moest Lusanga nog mee naar het bureau, waar andere agenten klaarstonden om hem verder te martelen. Hij is er nog altijd ontdaan over. ‘Het was walgelijk!’

In de slotaflevering van wat zich laat aanzien als het definitieve portret van Joseph-Désiré Mobutu volgt dan het demasqué van het politieke dier dat ruim drie decennia partijen in binnen- en buitenland tegen elkaar heeft uitgespeeld, om zelf aan de macht te kunnen blijven. Terwijl in de jaren negentig in buurland Rwanda een genocide plaatsvindt die de hele regio destabiliseert, wordt hij alsmaar zwakker en langzaam naar de uitgang gedirigeerd. ‘Ik heb God om vergeving gevraagd namens alle inwoners van Zaïre’, vertelt zijn vrouw Bobi Ladawa, die haar man net als zijn zoon Nzanga en dochters Ndagbia en Yango nog altijd op handen draagt. ‘Want hij was de vader van de natie.’

Soundtrack To A Coup D’Etat

Imagine

Drie dagen voordat de onafhankelijkheid van de Belgische kolonie Congo wordt uitgeroepen op 30 juni 1960, privatiseert België nog gauw Union Minière, het mijnbedrijf dat wordt beschouwd als de motor van Congo’s economie. Patrice Lumumba, de eerste premier van het Afrikaanse land, houdt bij de officiële onafhankelijkheidsceremonie, ten overstaan van de Belgische koning Boudewijn, een vlammende speech over de spot, beledigingen en slaag die zijn volk heeft moeten doorstaan. ‘Omdat we n***** waren.’ Ruim een half jaar later is hij dood, vermoord onder nooit helemaal opgehelderde omstandigheden.

Om westerse economische belangen, in de vorm van Congo’s grondstoffen, te beschermen en geen land te verliezen in de Koude Oorlog met de communistische aartsrivaal, de Sovjet-Unie, probeert de Amerikaanse buitenlandse veiligheidsdienst CIA dan al enige tijd de onafhankelijkheidsstrijd van Congo te beïnvloeden. De Amerikanen willen de lastpost Lumumba neutraliseren en sluiten daarom al snel een geheime alliantie met zijn rivaal Joseph-Désiré Mobutu. Die zal vanaf 1965 ruim dertig jaar aan de macht zijn in het Afrikaanse land, dat dan op zijn gezag voortaan Zaïre wordt genoemd.

In Soundtrack To A Coup D’Etat (150 min.) paart documentairemaker Johan Grimonprez deze onverkwikkelijke geschiedenis aan de muziek van Amerikaanse jazzgrootheden zoals Dizzy Gillespie, Louis Armstrong, Duke Ellington, Nina Simone en Thelonious Monk. Zij vormen een brug naar de strijd die Malcolm X in die tijd voert om de maatschappelijke positie van Afro-Amerikanen te verbeteren. Die voelen zich op hun beurt gesteund door de ontwikkelingen in Afrika, dat zich lijkt te ontwikkelen tot een United States Of Africa waar zwarte mensen over hun eigen lot mogen beschikken.

Intussen worden Armstrong en zijn muzikale begeleiders in 1960 letterlijk op tournee naar Congo gestuurd als de spanningen daar hoog oplopen. Louis Armstrong voelt zich naderhand misbruikt in de strategische oorlogsvoering om Congo. Hij is ingezet als een bliksemafleider, om de aandacht weg te houden bij de machinaties van de Amerikaanse veiligheidsdiensten en om de Congolese bevolking gunstig te stemmen over de Verenigde Staten. Na afloop dreigt de vermaarde zanger, trompettist en bandleider zelfs om zijn Amerikaans staatsburgerschap in te leveren en te emigreren naar Ghana.

Grimonprez vervat al deze verwikkelingen in een soepele stroom van krantenkoppen, nieuwsbeelden, interviewfragmenten en citaten, waaronder voorgelezen fragmenten uit de boeken My Country, Africa van de Afrikaanse feministe Andrée Blouin, Congo Inc. van de Congolese schrijver In Koli Jean Bofane en To Katanga And Back van de speciale afgevaardigde van de Verenigde Naties voor Congo, Conor Cruise O’Brien. Zo ontstaat een uitstekend gedocumenteerde reconstructie van een staatsgreep, die ruim zestig jaar later nog altijd doorwerkt in het hedendaagse Congo.

Dampende jazzperformances geven de film een emotionele onderlaag, zorgen voor een soms broodnodig intermezzo of fungeren als slagroom op de lang niet altijd smakelijke taart in deze lange, maar zeer knap gemaakte film over een cruciale gebeurtenis in de recente Afrikaanse historie, die één van de lelijkste kanten van de Koude Oorlog blootlegt.

JFK: Destiny Betrayed

Hij heeft de schijn enigszins tegen. In de speelfilm JFK uit 1991 tuigde Oliver Stone met veel bravoure een enorm complot op rond de moord op de Amerikaanse president John F. Kennedy op 22 november 1963. Lee Harvey Oswald, die in het officiële onderzoek van The Warren Commission werd aangemerkt als de ‘lone gunman’, zou in werkelijkheid slechts een zondebok zijn geweest. JFK was in Stone’s vertelling uit de weg geruimd door een samenzwering van de CIA, maffia en anti-Castro activisten.

Oliver Stone’s paranoïde real life-thriller, waarin fictie en non-fictie virtuoos werden vervlochten, veroorzaakte heel wat commotie en dwong de Amerikaanse overheid in de navolgende jaren om allerlei officiële documenten rond de moord vrij te geven. Voor Stone is dat aanleiding om de zaak opnieuw onder de loep te nemen in de vierdelige docuserie JFK: Destiny Betrayed (236 min.). Bewandelt hij daarin het welbekende pad? Geeft hij ongelimiteerd een podium aan gestaalde complotdenkers? Of durft de befaamde regisseur ook zijn oorspronkelijke aannames kritisch te bevragen (en is hij zelfs bereid om zo nodig op zijn schreden terug te keren?)

De gebeurtenissen voor en na de moord op Kennedy, waarbij de actrice Whoopi Goldberg als verteller fungeert, roepen nog altijd veel vragen op. En die worden ook allemaal weer gesteld: over Oswalds vermeende wapen, zijn alibi, ’s mans avonturen in de Sovjet-Unie, de zogenaamde Zapruder-film van de moord, Kennedy’s autopsie, de liquidatie van Oswald zelf, diens connectie met extreemrechtse figuren en de zeer omstreden ‘magic bullet theory’ (de basis voor de officiële conclusie dat de president door één enkele schutter zou zijn gedood). Ondanks wat nieuw bewijsmateriaal verkoopt Stone hier toch vooral oude wijn in nieuwe zakken, verteld bovendien door usual suspects en een nieuwkomer zoals de zoon van John Kennedy’s eveneens vermoorde broer en minister van justitie Bobby Kennedy. Deze Robert Kennedy Jr. heeft in de afgelopen jaren overigens een geduchte reputatie als complotdenker opgebouwd.

Een update van Stone’s eigen speelfilm dus, waarvan hij soms ook gewoon een ronkende scene gebruikt. Definitieve antwoorden blijven uit. Natuurlijk. In de Kennedy-moordzaak, de moeder aller complottheorieën, is er inmiddels zóveel rook dat het vrijwel onmogelijk is om vast te stellen waar het vuur is – áls er al ooit vuur is geweest (behalve een schokkende politieke aanslag). Het interessantst wordt deze miniserie als Oliver Stone zich richt op Kennedy’s buitenlandbeleid, waarbij Donald Sutherland (Mr. X uit JFK) de voice-over verzorgt. De jonge politicus kwam al vóór zijn presidentschap in botsing met hardliners binnen de Amerikaanse overheid, die een veel agressievere politiek voorstonden. En de CIA, de buitenlandse inlichtingendienst, speelde daarin weer een sleutelrol.

Daar vindt Stone, die Kennedy overigens wel erg veel idealisme toedicht, ook nog altijd het motief voor de moord. Dat klinkt ronduit grotesk: een overheidsdienst die zijn eigen ‘commander in chief’ uit de weg ruimt. Tegelijkertijd hield de CIA zich in diezelfde periode zonder twijfel bezig met vuile zaakjes. De pogingen om Fidel Castro, de communistische leider van Cuba, koud te maken zijn inmiddels uitgebreid gedocumenteerd. En de buitenlandse veiligheidsdienst zou ook betrokken (kunnen) zijn geweest bij de moord op de Congolese president Patrice Lumumba, het fatale vliegtuigongeluk van de secretaris-generaal van de Verenigde Naties Dag Hammarskjöld en – later – het afzetten van de Chileense president Salvador Allende. De CIA was zeker – daarover kan geen misverstand bestaan – in staat om tegenstanders uit de weg te ruimen.

Of de moord op John F. Kennedy een ingenieus complot was of toch het werk van een doorgedraaide eenling? Voor een buitenstaander is dat nauwelijks vast te stellen. Duidelijk is dat Oliver Stone nog altijd op hetzelfde spoor zit als ruim twintig jaar geleden, vooral nieuw bewijs heeft gezocht voor zijn eigen theorieën (bijvoorbeeld een schaduwkiller, Thomas Arthur Vallee, met min of meer hetzelfde profiel als Oswald) en geen serieuze poging heeft gedaan om de kritiek daarop ook te incorporeren.