A King Like Me

Netflix

Net als voor alle andere inwoners van New Orleans is er voor de leden van de Zulu Social Aid & Pleasure Club een vóór en ná Katrina.

Een kleine honderd jaar vóórdat de orkaan Katrina de Afro-Caribische stad in de Amerikaanse staat Louisana bijna vernietigt, in het jaar 1909, richten enkele zwarte mannen hun eigen club op, een sociaal netwerk dat inspringt als de nood aan de man is en de eigen familie ’t even niet aankan, zoals bij een uitvaart. In diezelfde tijd wordt ook de racistische speelfilm The Birth Of A Nation uitgebracht, waarna de verderfelijke Ku Klux Klan een comeback maakt. Het ressentiment dat zo opnieuw opsteekt in het Amerikaanse zuiden, verdient een reactie, vindt de Zulu-club.

Met kleurrijke kostuums, versierde kokosnoten en swingende praalwagens steelt de zwarte ‘krewe’ sindsdien de show tijdens Mardi Gras, de plaatselijke variant op Carnaval. Het feit dat ze daarbij gebruik maken van (en ook de draak steken met) ‘blackface’, de controversiële make up waarmee Afro-Amerikanen worden geportretteerd door witte Amerikanen, is bepaald niet onomstreden. Jazzlegende Louis Armstrong is er bijvoorbeeld ooit flink door in de problemen gekomen. De discussie of blackface nu wel of niet gepast is wordt bij Zulu nog altijd regelmatig gevoerd.

In het groepsportret A King Like Me (89 min.), smakelijk aangelengd met jazz- en dixielandmuziek, zoomt Matthew Henderson in op deze zwarte herenclub en al z’n gebruiken en tradities. Zulu is in wezen een Afro-Amerikaanse variant op de Nederlandse verenigingen die toewerken naar Carnaval of een bloemencorso. En zij kiezen ook hun eigen variant op Prins Carnaval, King Zulu. Dat is een prestigieuze functie, in menig geval zelfs de vervulling van een jeugddroom. Deze sfeervolle film tekent deze wereld van binnenuit op en vangt en passant het gevoel van zwart zijn in Amerika.

De benarde positie van zwarte Amerikanen komt nog eens pijnlijk in beeld als de Orkaan Katrina in augustus 2005 New Orleans overspoelt. Ná die ramp speelt de Zulu-club naar verluidt een essentiële rol in de  wederopstanding van de stad, met een geladen parade tijdens de eerstvolgende editie van Mardi Gras.  ‘Iedereen in New Orleans moet komen en gewoon van Mardi Gras genieten’, herinnert Larry Hammond, de Zulu-koning van dat jaar, zich geëmotioneerd de woorden die hij toen uitsprak. ‘Er gaat niets boven kijken naar een Zulu-parade. En het publiek vergaapte zich eraan. Oh….!’

En dan, weer vijftien jaar later, slaat COVID-19 toe. Henderson is dan al aan het filmen voor deze film. New Orleans wordt opnieuw ernstig getroffen. De stad heeft zo’n beetje het hoogste sterftecijfer van het land. Zou Mardi Gras, dat elk voorjaar plaatsvindt, nog een rol hebben gespeeld in de verspreiding van het virus? Feit is dat ook de Zulu-club hard wordt geraakt en afscheid moet nemen van enkele prominente en geliefde leden. Ook dan biedt de cultuur, die ze in ruim een eeuw samen hebben opgebouwd, houvast voor de toekomst. Ze omarmen wie ze zijn en gaan door.

En deze film, meer sfeertekening dan narratief, toont hen voor wie ze (willen) zijn: zwarte mannen die trots zijn op wie ze waren, zijn en blijven.

De Stand Van Het Gras

SNG Film

Aan de andere kant van de schutting is het gras altijd groener. Op weg naar een perfect gazon zet menige Nederlander zijn beste beentje voor: knippen, harken, bemesten, sproeien, verticuteren en maaien natuurlijk. Handmatig, elektrisch of – als ie het doet – met een robot. En als het gewenste resultaat uitblijft, wordt er gewoon een compleet nieuwe grasmat gelegd.

De korte documentaire De Stand Van Het Gras (23 min.) toont allerlei gewone burgers – vanuit het perspectief van pieren, egels, mollen, eksters en slakken – terwijl ze dat eigen kleine stukje natuur onbekommerd hun wil opleggen. Regisseur Rashel van der Schaaf plaatst de camera regelmatig bijna op grondhoogte of juist in de lucht en vangt van daaruit de werkzaamheden in het groen en flarden van de gesprekjes die intussen worden gevoerd.

Het is Nederland in een notendop. Terwijl ze er voor waken dat het gras twee kontjes hoog wordt, harken al die tuiniers tevens hun eigen levens aan. Waarbij liefst niets aan het toeval wordt overgelaten. Dat is best een aardig gezicht. Herkenbaar. Lekker kneuterig ook. Al is het na dik twintig minuten – zonder duidelijke hoofdpersonen, helder narratief of heel bijzondere scènes – ook echt wel klaar.

Makala

De camera kijkt over de schouder van Kabwita Kasongo mee als hij op de boom afloopt. Terwijl hij zijn bijl pakt, verlaat de lens hem en zwerft rustig over de takken de lucht in. Totdat de Congolese boer op de stam begint in te hakken. Steeds weer laat hij zijn gereedschap op het hout neerdalen. Nogmaals. Nog eens. En nog eens. Er lijkt geen einde aan te komen. Stukje bij beetje splijt hij de boom. Het is een kwestie van tijd en noeste arbeid voordat deze, uiteindelijk, breekt.

De tergend langzame openingsscène, waarin elke bijlslag er letterlijk inhakt, is exemplarisch voor de documentaire Makala (96 min.) van de Franse regisseur Emmanuel Gras én het leven van de hoofdpersoon van die film. Met beperkte middelen probeert Kabwita de wereld naar zijn hand te zetten. Hij heeft een idee. Die boom wil hij verwerken tot houtskool, dat in de stad moet worden verkocht. Zodat hij straks een huis kan bouwen voor zijn vrouw en kind.

Dan moet de jonge vader nog wel eerst in die stad aankomen. Vol goede moed – of de moed der wanhoop – laadt Kabwita zijn aftandse fiets he-le-maal vol met plastic zakken houtskool en begint in zijn dorp Walemba aan een voettocht van vijftig kilometer die hem uiteindelijk een behoorlijke som geld moet opleveren. Onderweg passeert hij anderen met een vergelijkbare lading en wordt hij zelf op zijn beurt ingehaald door brommers en motoren. Als de spreekwoordelijke boer ploegt hij voort, met de blik op oneindig.

Gras kijkt intussen met hem mee, leeft met hem mee. Hij grijpt niet in. Steekt geen helpende hand toe bij tegenslag. Kalm legt hij de ontberingen vast die zijn hoofdpersoon moet doorstaan. Elk shot lijkt te lang te staan, zodat de kijker gaandeweg begint te voelen wat de jonge Kabwita zichzelf heeft opgelegd en moet doormaken. Elke kilometer bestaat letterlijk uit duizend meter, elke meter uit honderd centimeter, elke centimeter uit tien millimeter. En die moeten allemaal worden overbrugd.

Intussen is elk geluid hoorbaar: het piepen van de fiets, de dwingende eisen van zelfbenoemde tollenaars en het wild opstuivende zand. Op gepaste moment kleurt Gras de gebeurtenissen in met gedragen muziek. Makala is daardoor bijna een zintuiglijke ervaring geworden, die ons, westerlingen, dwingt om de ganzenpas waarmee we doorgaans door het leven marcheren voor even vaarwel te zeggen voor een trage sleepgang door het armoedige en op de één of andere manier toch hoopvolle bestaan van een gewone Afrikaan.